direct naar inhoud van Regels
Plan: Harnaschpolder 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0037-2001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0503.BP0037-2001 van de gemeente Delft;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw op de begane grond dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met een woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 balkon

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het aangrenzend hoofdgebouw;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.12 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.13 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen en/of opslaan van producten zoals genoemd in de LvB, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals parkeren, groen, water, ontsluitingswegen, bruggen, duikers, kades, taluds of beschoeiingen;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen;

1.20 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ten dienste staat van de in het bijbehorende hoofdgebouw toegelaten functies en in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij sprake is van huisvesting in verband met mantelzorg;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag

een tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt, deel van een gebouw met uitsluiting van een kap;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct op indirect steun vindt op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.28 burgemeester en wethouders

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

1.29 bvo (brutovloeroppervlak)

het totale gebouwde vloeroppervlak;

1.30 consumentenvuurwerk

vuurwerk voor particulier gebruik;

1.31 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk, gebied of element toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid of herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt;

1.32 dakopbouw

een geheel of gedeeltelijk toegevoegde bouwlaag op een gebouw boven goothoogte;

1.33 dakterras

een buitenruimte, gelegen op een hoofdgebouw of op een aan- of uitbouw voorzien van een afscheiding;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met rechtstreeks contact met het publiek, zoals bijvoorbeeld kapsalons en reisbureaus;

1.36 erker

een uitbouw aan de voorgevel van een hoofdgebouw;

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.39 Hoogheemraadschap

het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.40 horeca

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van drank- en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, waaronder in ieder geval worden verstaan café's, restaurants, lunchrooms, snackbars en hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven met uitsluiting van hotels en discotheken;

1.41 hoofdrijbaan

een rijbaan die in belangrijke mate is bestemd voor doorgaand (auto)verkeer;

1.42 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.43 kantoor

een bedrijf dat niet of slechts in ondergeschikte mate op het publiek gericht is en dat zich richt op administratieve, adviserende of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;

1.44 kap

een gesloten, voornamelijk hellende bovenbeëindiging van een gebouw bestaande uit tenminste twee niet-horizontale vlakken;

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of omgevingsvergunningplicht op grond van art. 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsvergunning geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.46 kunstwerken

voortbrengsels van de beeldende kunsten en bouwwerken waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, zoals sluizen, tunnels, bruggen, viaducten enz;

1.47 kwetsbare objecten

objecten zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.48 LvB

de Lijst van Bedrijfstypen die onderdeel uitmaakt van deze regels;

1.49 maatschappelijke voorzieningen

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening en verenigingsleven met uitsluiting van uitvaart/begraafplaatsen, gevangeniswezen en defensie/militaire zaken;

1.50 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, openbare toiletten en apparatuur voor telecommunicatie;

1.51 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.52 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.53 parkeervoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;

1.54 peil
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.55 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.56 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.57 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.58 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras

de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras wordt gemeten vanaf de bovenkant van de bebouwing waarop de voorziening is geplaatst.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • b. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw niet mag worden overschreden door hekwerken ten behoeve van dakterrassen;
  • c. de bouwhoogte van erf en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Milieucategorie

Aaan-huis-gebonden beroep, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en de in lid 3.1, sub b en c genoemde functies zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB .

3.3.2 Verticale bestemming

De in lid 3.1, sub b en c genoemde functies zijn slechts toegestaan op de begane grond.

3.3.3 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.3.1 om functies uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in lid 3.3.1 om functies toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
3.4.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 3.4.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe, indien de ruimtelijke kwaliteit niet nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan de relatie tot de openbare ruimte en belendende percelen, groen en mobiliteit.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en groenstructuren;
  • b. recreatieve activiteiten;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. recreatieve voorzieningen;
  • e. water;
  • f. langzaam verkeersroutes;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kunstwerken;
  • i. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. behoud en/of herstel van natuurwaarden;
  • l. bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepaling:

  • gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering van fietsenstallingen indien:
    • 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
    • 2. de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter paatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin;
  • b. ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone - 1';
  • c. activiteiten ten dienste van de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. erkers zijn toegestaan met een maximale breedte van tweederde van de voorgevel, een maximale diepte van 1,2 m en een maximale bouwhoogte van de aangrenzende twee bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,4 m;
  • b. entrees, luifels en bordessen zijn toegestaan met een maximale breedte van eenderde van de breedte van de voorgevel, een maximale diepte van 1 m en een maximale bouwhoogte van de aangrenzende eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,4 m;
  • c. fietsenbergingen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5 m² en een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
6.2.1 Ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone - 1' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen, waaronder halfverharde paden en wegen, voor meer dan 20% van het erf behorende bij het hoofdgebouw ;
  • b. grondwerken dieper dan 30 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
6.2.2 Uitzondering Verbod

Het verbod als bedoeld in lid 6.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
6.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 6.2.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeentelijke ecoloog.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. een bus- en trambaan;
  • c. verblijfs- en verkeersvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. kunstwerken;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. voorzieningen voor het stallen van fietsen.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
  • de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
  • er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.
  • b. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Artikel 8 Verkeer - Bestemmingsverkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Bestemmingsverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. verblijfs- en verkeersvoorzieningen;
  • c. water;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  • i. bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
  • de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
  • er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.
  • b. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Bestemmingsverkeer

Hoofdrijbanen als bedoeld in artikel 8.1 onder a mogen - voor wat betreft gemotoriseerd verkeer - uitsluitend worden gebruikt door houders van een ontheffing ex artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 (RVV), openbaar vervoer en hulpdiensten.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  • b. steigers ten behoeve van de toegang tot naastgelegen gronden mogen een maximale bouwhoogte van 4 m en een minimale bouwhoogte van 0,2 m ten opzichte van het waterpeil hebben;
9.2.1 Waterwoningen
  • a. in afwijking van het bepaalde in 9.2 onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterwoningen' zijn waterwoningen toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 6 waterwoningen zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van een waterwoning niet meer bedraagt dan 8 meter ten opzichte van het waterpeil;
    • 3. de oppervlakte van één waterwoning niet meer mag bedragen dan 120 m2;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 9.2 onder a is ter plaatse van de aanduiding 'wonen', bebouwing ten behoeve van de aangrenzende woningen toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de direct aangrenzende bijbehorende woningen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteitenzijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB.

9.3.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/ofkleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

  • a. het bvo ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het bvo van de woning inclusief aan en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. ten behoeve van de kantoor en/of praktijkruimten en/of in parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.3.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in lid 9.3.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB.
9.4.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 9.4.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 10 Wonen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • b. dakkapellen zijn toegestaan aan de achterkant van het gebouw, of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: een dakkapel mag maximaal een derde bedragen van de oppervlakte van het dakvlak waarin hij wordt geplaatst en de maximale bouwhoogte mag niet worden overschreden.
  • c. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn niet toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
10.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel met de bestemming 'Wonen - 1' bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • b. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m;
  • d. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
    • 2. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg
  • g. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan;
  • h. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

10.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 10.3.1, sub a bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan:

  • a. de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen;
  • b. de privacy;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit voor wat betreft het straatbeeld en de samenhang van gootlijn, noklijn en kapprofiel.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB met uitzondering van bedrijven die in de LvB een kader om de categorie hebben.

10.4.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Aaan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

10.4.3 detailhandel en dienstverlening

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en 'dienstverlening' zijn detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond toegestaan met dien verstande dat:

  • het totaal bvo aan detailhandel en dienstverlening binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' niet meer mag bedragen dan 2000 m2;
  • het brutovloeroppervlakte per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2;
  • in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in lid 10.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
10.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 10.5.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 11 Wonen - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. openbaar gebied in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openbaar gebied';
  • c. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • d. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • e. gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.
  • f. bijbehorende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwingspercentage bedraagt 100% met uitzondering van de bouwvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - openbaar gebied';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openbaar gebied' moet minimaal 30% aan openbaar gebied worden opgericht en in stand worden gehouden;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden door hekwerken ten behoeve van dakterassen;
  • e. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het achterfgebied niet meer dan:

I. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

II. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

III. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;

    • 1. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m
    • 3. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
    • 4. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
    • 5. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • a. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
    • b. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg
  • f. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan.
  • g. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 11.2 onder c om ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de bouwhoogte van het hoofdgebouw te verhogen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 13 meter;

2. de woningen gestapeld worden opgericht.

  • b. in aanvulling op het bepaald in artikel 11.3.1 onder a is Artikel 20 lid a overeenkomstig van toepassing.
11.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag verleent de in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning indien de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan:

  • de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen;
  • de privacy;
  • de stedenbouwkundige kwaliteit voor wat betreft het straatbeeld en de samenhang van gootlijn, noklijn en kapprofiel.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB.

11.4.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Aaan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

  • a. het bvo ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het bvo van de woning inclusief aan- en uibouwen en bijgebouwen;
  • b. ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten parkeergelegenheid wordt voorzien
  • c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
11.4.3 Detailhandel en dienstverlening

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en 'dienstverlening' zijn detailhandel en dienstverlening op de begane grond toegestaan met dien verstande dat:

  • 1. het totaal bvo aan detailhandel en dienstverlening binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' niet meer mag bedragen dan 2000 m2;
  • 2. het bruto vloeroppervlak per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2 ;
  • 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 11.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de mogelijk te LvB;
  • b. het bepaalde in lid 11.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB.
11.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 11.5.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 12 Wonen - Ecologische verbindingszone

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

12.2 Bouwregels
12.2.1 Bouwwerken binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. binnen deze bestemming moeten de woningen vrijstaand worden opgericht;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ecologische verbindingszone 2' is een bebouwingspercentage van 20% van het bestemmingsvlak toegestaan;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden door hekwerken ten behoeve van dakterrassen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van - ecologische verbindingszone 1' dient de afstand gemeten vanuit de achtergevel van een nieuw op te richten woning (hoofdgebouw) tot de achtergevel van een bestaand hoofdgebouw minimaal tweemaal de hoogte van het nieuwe hoofdgebouw te bedragen;
  • g. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan onder de voorwaarde dat de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • b. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m;
  • d. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
    • 2. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg
  • g. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan.
  • h. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 onder e om de bouwhoogte van het hoofdgebouw te verhogen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;
    • 2. het dak van het hoofdgebouw hellend wordt uitgevoerd met een minimale hellingshoek van 25 graden en een maximale hellingshoek van 55 graden;
    • 3. het hoofdgebouw een aaneengesloten plat dak mag hebben met een oppervlakte van maximaal 15 m2 ;

b. in aanvulling op het bepaalde in artikel 12.3.1 onder a is Artikel 20 overeenkomstig van toepassing.

12.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag verleent de in lid 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning indien de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan:

  • de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen;
  • de privacy;
  • de stedenbouwkundige kwaliteit voor wat betreft het straatbeeld en de ruimtelijke samenhang met de omgeving.

12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB.

12.4.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

  • a. het bvo ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het bvo van de woning inclusief aan- en uibouwen en bijgebouwen;
  • b. ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten parkeergelegenheid wordt voorzien
  • c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de mogelijk te LvB;
  • b. het bepaalde in lid 12.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en e te laten die niet genoemd worden in de LvB.
12.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 12.5.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.6.1 Verbod

Het is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen, waaronder halfverharde paden en wegen, voor meer dan 20% van het erf behorende bij het hoofdgebouw ;
  • b. grondwerken dieper dan 30 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
12.6.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 12.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
12.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 12.6.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de gemeentelijke ecoloog.

Artikel 13 Wonen - Lint

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Lint' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. kantoor uitsluitend ter plaatse van aanduiding 'kantoor';
  • c. bijbehorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • b. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden door hekwerken ten behoeve van dakterrassen;
  • c. dakkapellen zijn toegestaan aan de voor- en achterkant van het gebouw, of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: een dakkapel mag maximaal een derde bedragen van de oppervlakte van het dakvlak waarin hij wordt geplaatst en de maximale bouwhoogte mag niet worden overschreden.
  • d. de afstand gemeten vanuit de achtergevel van een nieuw op te richten woning (hoofdgebouw) tot de achtergevel van een bestaand hoofdgebouw dient minimaal tweemaal de hoogte van het nieuwe hoofdgebouw te bedragen;
  • e. het dak van het hoofdgebouw dient met een kap en hellend te worden uitgevoerd, waarbij de maximale hellingshoek 55 graden is;
  • f. in afwijking van het bepaalde in 13.2.1 onder e mag het hoofdgebouw een aaneengesloten plat dakvlak hebben met een oppervlak van maximaal 15 m2;
  • g. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten bouwvlak het gelden de regels van artikel 18 en de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel met de bestemming 'Wonen - Lint' bedraagt niet meer dan:
  • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
  • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
  • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • b. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m;
  • d. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
  • 1. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
  • 2. 2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg
13.2.3 Bouwwerken op percelen zonder bouwvlak
  • a. op percelen met de bestemming 'Wonen - Lint' waarop geen bouwvlak is opgenomen op de verbeelding mogen hoofdgebouwen worden opgericht indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 30% van het perceel, waarbij het deel van het perceel dat in de bestemming 'Tuin' valt wordt meegerekend. Het bebouwingspercentage heeft betrekking op hoofdgebouw, aan- en uitbouw en bijgebouwen, met dien verstande dat een hoofdgebouw van 60 m2 ten allen tijde is toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen;
    • 3. dakterrassen op hoofdgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden door hekwerken ten behoeve van dakterrassen;
    • 4. het dak van het hoofdgebouw dient hellend te worden uitgevoerd met een maximale hellingshoek van 55 graden;
    • 5. in afwijking van het bepaalde in 13.2.2 sub a onder 5 mag het hoofdgebouw een aaneengesloten plat dakvlak hebben met een oppervlak van maximaal 15 m2;
    • 6. de voorgevel van het hoofdgebouw heeft een aaneengesloten gevelbreedte van maximaal 8 meter ;
    • 7. de minimale afstand tussen hoofdgebouwen is gelijk aan de helft van de hoogte van het te realiseren hoofdgebouw;
    • 8. per perceel is één hoofdgebouw toegestaan.
  • b. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het achterfgebied bedraagt niet meer dan:

I. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

II. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

III. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;

    • 1. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m;
    • 3. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
    • 4. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
    • 5. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

b. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1 onder a om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwhoogte' de bouwhoogte te verhogen onder de voorwaarden dat:
  • 1. de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;
  • 2. het dak van het hoofdgebouw hellend hellend wordt uigevoerd met een minimale hellingshoek van 25 graden en een maximale hellingshoek van 55 graden;
  • 3. het hoofdgebouw mag een aaneengesloten plat dak hebben met een oppervlakte van maximaal 15 m2 ;
  • a. in aanvulling op het bepaalde in arikel 13.3.1 onder a is Artikel 20 overeenkomstig van toepassing.
13.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag verleent de in lid 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning indien de gebruiksmogelijkheden en verblijfskwaliteit van de aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan:

  • de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen;
  • de privacy;
  • de stedenbouwkundige kwaliteit voor wat betreft het straatbeeld en de ruimtelijke samenhang met de omgeving.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 kantoor

Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is een kantoor toegestaan;

13.4.2 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB

13.4.3 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

  • a. het bvo ten behoeve van kantoor en/of praktijkruimten en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het bvo van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. ten behoeve van de kantoor en/of praktijkruimten en/of in parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 13.4.2 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken ;
  • b. het bepaalde in lid 13.4.2 om de aan-huis-gebonden-beroepen en laten die niet genoemd worden in de LvB.
13.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 13.5.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 14 Waarde - Archeologie I

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie I' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  • b. Indien uit het in lid 14.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord,kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • 3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 14.2 sub a geldt niet voor een project met een oppervlakte van minder dan 100 m2 en/of een diepte van minder 40 cm beneden maaiveld.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 40 cm beneden maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
14.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en/of
  • d. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
  • e. betrekking hebben op een project met een oppervlakte van minder dan 100 m2 en/of een diepte van minder dan 40 cm beneden maaiveld.
14.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 14.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
14.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een vergunning als bedoeld in lid 14.3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.

14.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 14.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.3.1 kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.3.1:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie I' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie II

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie II' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  • b. Indien uit het in lid 15.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • a. De verplichting als bedoeld in lid 15.2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m2 en/of een diepte die kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m2 en/of diepte dieper dan 40 cm beneden maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
15.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en/of
  • d. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht, en/of
  • e. betrekking hebben op een project met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m² en/of een diepte die kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
15.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 15.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
15.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een vergunning als bedoeld in lid 15.3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.

15.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 15.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.1 kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.1:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie II' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. waterkering;
  • b. kernzone van de waterkering;
  • c. beschermingszone van de waterkering;
  • d. bijbehorende voorzieningen.
16.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en het bepaalde in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regels met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. binnen de bestemmingen 'Gemengd', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', en 'Wonen - Ecologische verbindingszone' bedraagt het aantal woningen maximaal 1094 woningen;
  • c. bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • d. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen;
  • e. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het vorige lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  • f. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van water, zoals bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen zijn tevens toegestaan binnen de bestemmingen die aan de bestemming 'water' grenzen;
  • g. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag -tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', in hoofdstuk 2 of in de overige regels anders is bepaald - maximaal bedragen:

    Bouwhoogte  
  Van erf- en terreinafscheidingen niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied   2 m  
  Van erf- en terreinafscheidingen elders   1 m  
  Van voorzieningen voor de betreding van een dakterras   1,5 m  
  Van lichtmasten   9 m  
  Van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  

18.2 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande hellingshoek, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming en van lid 18.1 geldt dat:

  • bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 en/of lid 18.1 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 en/of lid 18.1 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • in geval van herbouw is lid 18.1 onder a en b uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 23 (overgangsrecht bouwwerken) niet van toepassing.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

19.1 Gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:

  • a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, met uitzondering van het bepaalde in lid 19.2, sub a;
  • c. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
19.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 19.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel en horeca met uitzondering van de functie wonen, waaronder wordt verstaan dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie nooit meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdbestemming met een maximum bvo van 250 m².
19.3 Parkeren
  • a. Het gebruik van de gronden conform de bestemming is alleen toegestaan indien voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het vorige lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% waarbij geldt dat de hoogtematen met maximaal 1 m mogen worden verhoogd;
  • b. afwijking van de maximale hellingshoek van daken van 55° tot maximaal 70°;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. overschrijding van de bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak en/of bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • e. aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • f. overschrijding van aangegeven grenzen van bestemmingen en/of bouwvlakken, door luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
  • g. het bouwen en gebruiken van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3;
  • h. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, waarbij geldt dat de hoogtematen van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 6 m mag bedragen;
  • i. overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sirenemasten, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m,
20.2 Voorwaarden afwijken

Van de in lid 20.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. en de verkeersafwikkeling ter plaatse.

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

21.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

21.2 Bevoegdheid vaststelling exploitatieplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het wijzigen van een bestemming, zoals bedoeld in lid 21.1, een exploitatieplan vast te stellen, danwel te besluiten om in afwijking hiervan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging geen exploitatieplan vast te stellen.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voorzover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015.