Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0036-2001 |
De gemeente Delft herziet haar bestemmingsplannen, conform de wettelijke verplichting, om de tien jaar. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het Buitengebied. Het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2005 dateert uit 2005 en moet geactualiseerd worden. Dit bestemmingsplan - het bestemmingplan Buitengebied- voorziet het plangebied van een actueel planologisch-juridisch kader. Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter, maar maakt ook een paar nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Het plangebied wordt begrensd door:
Afbeelding 1: plangebied
In het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2005, vastgesteld op 27 januari 2005
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan beschrijft het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt bestaand beleid en regelgeving beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 komen de van belang zijnde omgevingsaspecten en benodigd onderzoek aan bod. Hoofdstuk 7 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 8 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Het plangebied ligt net ten zuiden van het verstedelijkte deel van Delft. Voorheen was de functie puur agrarisch. Hier en daar komen in het gebied nog agrarische bedrijven voor. In de voormalige boerderijen wordt er voornamelijk gewoond. In het kader van de reconstructie Midden-Delfland halverwege de jaren ‘80 is hier een recreatiegebied ontworpen en aangelegd. Met de toenemende verstedelijking in de omgeving wordt de vraag naar dit recreatiegebied steeds groter.
Afbeelding 2: luchtfoto Buitengebied
De oorspronkelijke ontginningsstructuur van de polder is nog steeds zichtbaar. Met name de linten Abtswoude en de Schieweg hebben hun oorspronkelijke landelijke karakter van boerenerfpercelen aan een smal wegprofiel begeleid door knotwilgen en poldersloten behouden. Ook de parkstructuur met bospercelen volgt het ontginningspatroon van de polder.
Afbeelding 3: Ruimtelijk structuur
De recreatiegebieden, het Abtswoudse bos en Ackerdijkse bos, zijn stevig van maat. Een deel van deze recreatiegebieden is geruime tijd geleden aangelegd, waardoor zij inmiddels een redelijk volwassen aanzien geven. Een ander deel is recenter gerealiseerd en moet nog tot wasdom komen. Het recreatiegebied is ruim opgezet en gevarieerd met samengestelde bosstroken (vaak met behoud van historische verkaveling) die worden afgewisseld met waterplassen van verschillend formaat. Op basis van de ondergrond is een prehistorische kreek weer in ere hersteld. De daarbij vrijgekomen grond is gebruikt voor de aanleg van een uitzichtheuvel: ‘Moeder Aarde’. Met de aanleg van bloemenweides, moeraszones, natuurvriendelijke oevers en gedifferentieerde bosranden is een afwisselend gebied ontstaan. De recreant is de spil in dit gebied. Een uitgebreid padennetwerk voor fietsers, wandelaars en ruiters en een vaarknooppunten syteem zorgt voor een goed ontsloten en dus beleefbaar recreatiegebied. Er liggen voetbalvelden aan de rand van het gebied tegen Tanthof aan, ook zijn er een manege, een kunstcentrum (World Artcentre Delft) en twee campings aanwezig in het gebied. De biodiversiteit in het gebied is hoog, mede door de variatie in biotopen.
Het Buitengebied wordt opgedeeld door de spoorlijn, de Schie en de A13, deze hebben een sterke barrièrewerking. De aansluiting van het padenstelsel op de stad en de verbinding tussen de verschillende delen van het Buitengebied zijn op sommige punten zwak. De (fiets)structuur van Tanthof Oost sluit niet goed aan op de structuur van het Buitengebied en Technopolis wordt gescheiden van het Buitengebied door een brede sloot (Karitaat Molensloot).
Afbeelding 4 : Functies en barrières
Door de voortgaande verstedelijking van de Randstad krijgt het Buitengebied in de toekomst een steeds belangrijkere recreatieve betekenis. Ook het bestaande beleid gaat uit van het versterken van de recreatieve functie van dit gebied (zie hoofdstuk 3). Om deze functie vorm te geven zal het gebied op 3 punten worden versterkt:
De gebieden, Abtswoudse en Ackerdijkse Bos, zijn onderling verschillend in leeftijd, recreatieve voorzieningen en landschappelijke aankleding. Het is wenselijk deze kwaliteiten te behouden en te versterken met oog voor de specifieke en karakteristieke (landschappelijke, cultuurhistorisch) kenmerken. Onder andere door het vergroten van de recreatieve opvangcapaciteit, diversiteit en programmering. Dit alles moet toewerken naar een sterkere profilering en identiteit per (deel)gebied, en moet aansluiten op het recreatiegebied Midden-Delfland.
Om voldoende aanbod aan recreatie te ontwikkelen en het karakter te versterken van de verschillende gebieden en landschappelijke elementen, biedt dit bestemmingsplan ruimere mogelijkheden voor recreatieve functies in het gebied. Dit geldt met name langs de linten.
Ook de toegankelijkheid speelt een rol bij het versterken van de recreatieve betekenis van het gebied. Met name de toegankelijkheid van het Ackerdijkse bos is zwak en zal in de toekomst verbeterd moeten worden. Ook is het gewenst de oost-west verbinding tussen de verschillende gebieden te verbeteren waarbij verschillende barrières worden opgeheven (spoorlijn, A13 en Schie).
In het plangebied is de waterbergingscapaciteit op orde. Wel zal in het gebied een extra watergang worden aangelegd die de achterliggende Zuidpolder van Delfgauw een extra afwateringsmogelijkheid zal geven.
Visie op het plangebied
In opdracht van het recreatieschap Midden-Delfland is een Masterplan Gebiedsontwikkeling Midden Delfland ontwikkeld voor de ontwikkeling van het gebied. Het Masterplan zet de lijn uit voor investeringen vanuit het recreatieschap op de middel lange termijn en wil een prikkel zijn voor andere om te investeren in dit gebied. Onderstaande afbeelding (afkomstig uit 'Gebiedsontwikkeling Midden-Delfland') geeft een goed beeld van de belangrijkste ambities voor het gebied. De verschillende delen van het Buitengebied worden in hun identiteit versterkt in vormgeving en programmering. Het gebied onder Tanthof-West behoudt een open landelijk karakter, het gebied ten zuiden van Tanthof Oost en Schieoevers Zuid behouden het karakter van rustig recreatiegebied in een beboste omgeving, het gebied onder Technopolis kent een intensievere vorm van recreatie dat nog verder versterkt zal worden door het toevoegen van betere verbindingen (auto/openbaar vervoer poorten en fietsverbindingen) en een programmering geconcentreerd rond het World Art Centre met kunstobjecten, een bijenhotel: Melarium en ruimte voor stadslandbouw en kruidentuinen. De historische lintbebouwing zal verder worden geprogrammeerd met 2 doelen: het vergroten van de recreatieve functie en het versterken van het landelijke karakter.
Afbeelding 5: Masterplan Gebiedsontwikkeling Midden Delfland
Concreet betekent dit voor het Buitengebied:
In dit bestemmingsplan zijn de toekomstvisie mogelijk gemaakt door de volgende functies op te nemen in de bestemmingen:
Door de bovengenoemde functies expliciet mogelijk te maken in het bestemmingsplan kan het recreatieve gebruik van het gebied worden versterkt. In het plangebied komen veel voormalige boerderijen voor, die nu de bestemming Wonen hebben. Om het karakter van het gebied te versterken is het in de bestemming Wonen nu ook mogelijk om recreatieve functies aan te bieden. Men kan bijvoorbeeld een bed & breakfast beginnen of kleinschalige horeca aanbieden aan recreanten in de vorm van bijvoorbeeld een klein theehuis of ijsverkoop. Tevens maakt de verruiming het mogelijk om een dagrecreatieve attractie te beginnen. Daarnaast is wordt kleinschalige detailhandel voor de verkoop van agrarische/ streek producten aan huis toegestaan.
Ontwikkelingen
In het bestemmingsplan worden de volgende ontwikkelingen opgenomen.
1. Woningbouw (6 woningen) aan de Rotterdamseweg 201/201a. ( paragraaf 4.3).
De ontwikkeling betreft het uit het Buitengebied plaatsen van het transportbedrijf Van der Haas aan de Rotterdamseweg 201/201a. In plaats daarvan zullen op de locatie waar het bedrijf nu gevestigd is en de kavel ten noorden daarvan, aan de Rotterdamseweg 201/201a, zes woningen worden gebouwd. Voor deze ontwikkeling heeft de provincie ontheffing verleend. Het tansportbedrijf Van der Haas is een intensief bedrijf wat niet goed past binnen het recreatieve buitengebied. Het veroorzaakt overlast door een groot aantal verkeersbewegingen op de Rotterdamseweg en door de wijk van de Technische Universiteit van Delft. Het vrachtverkeer leidt tot geluidsoverlast, uitstoot van fijn stof en verkeersonveilige situaties. Als het bedrijf wordt verplaatst zal het aantal verkeersbewegingen van vrachtwagens en personenauto's drastisch verminderen en wordt de Rotterdamseweg en TU-wijk verkeersluwer.
Op het perceel worden alle bestaande bebouwing te weten de bedrijfsruimte en de bedrijfswoning gesloopt. Per saldo neemt de verharding af op deze locatie. Door een zorgvuldige inpassing in het buitengebied wordt de relatie van de Rotterdamseweg met het buitengebied versterkt.
3. Positieve bestemming Schieweg 154, Schieweg 148 en Rotterdamseweg 191a
In het bestemmingsplan uit 2005 is ervoor gekozen om aan de Schieweg een aantal agrarische bedrijven weg te bestemmen tot wonen. Na de bedrijfsbeëindiging kon er worden gewoond en onder het overgangsrecht kon de bedrijfsvoering worden voortgezet. Nu blijkt echter dat de bedrijfsvoering niet is beëindigd. Nog een keer overgangsrecht is niet mogelijk, dus wordt nu de feitelijke situatie bestemd. Beide bedrijven zijn met een functieaanduiding mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'wonen'. De paardenstalling aan de Rotterdamseweg is ook met een functieaanduiding mogelijk gemaakt. Het gaat bij alle drie bedrijven om een bestaande legale situatie.
Het plangebied zal zich steeds meer gaan profileren als recreatiegebied dat met name gevoed wordt door de verder gaande verstedelijking van de Randstad. Op drie punten zal de recreatieve functie van het gebied worden versterkt:
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2015 is niet in strijd met deze onderwerpen van nationaal belang.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Dit bestemmingsplan is met dat besluit in overeenstemming.
Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden bovengenoemde Provinciale Structuurvisie (2010) en de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010) en de herzieningen daarvan ingetrokken. De VRM, is net als de Verordening en het Programma op 1 augustus 2014 inwerking getreden.
Het Buitengebied van Delft is op kaart 6 van de VRM aangewezen als beschermingszone 2. De provincie wil in dit gebied specifieke waarden in stand houden. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Dit gebied heeft de volgende specifieke waarden:
Afbeelding 7: Kaart 6 van het VRM
Het Buitengebied betreft ook veenlandschap. Bij veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied.
Op kaart 10 van de VRM is het Buitengebied van Delft aangewezen als groene buffer en recreatiegebied. Recreatiegebieden vormen veelal de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buitengebied. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbare parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
De VRM hanteert voor recreatiegebieden de volgende richtpunten:
Groene buffers
De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt.
De VRM hanteert voor groene buffers de volgende richtpunten :
Afbeelding 8: Kaart 10 van de VRM
Het bestemmingsplan is dusdanig opgesteld dat de natuurwaarden in het gebied behouden blijven. Aan de andere kant maakt het bestemmingsplan het mogelijk dat het recreatieve gebruik van het gebied verder kan worden versterkt. Het bestemmingsplan Buitengebied is in overeenstemming met de VRM.
Het Programma Ruimte is parallel aan de VRM, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. Dit programma kent, net als de VRM, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk provinciaal beleid.
De vier rode draden die beschreven zijn in de VRM en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma Ruimte. Het gaat om:
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is 'ja, mits'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied (inpassen) en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.
Op kaart 7 van de verordening Ruimte heeft het plangebied beschermingscategorie 2 vanwege recreatiegebied en groene buffer. Er valt ook een EHS in het plangebied, dit deel heeft beschermingscategorie 1. Dit betekent dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zorgvuldig moet worden ingepast in de omgeving. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in stand houden van de specifieke waarden. Openbare recreatiegebieden, vanwege hun onmisbare bijdrage aan de leef- en vestigingskwaliteit in zowel het stedelijk als het landelijk gebied in de provincie. Als landschap zijn groene buffers relatief klein, soms ruimtelijk versnipperd en altijd mede bepaald door stadsranden. Behoud van deze ruimtes is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. De stedelijke druk is relatief groot, maar tegelijkertijd vormen ze op de schaal van de provincie een onmisbare ‘tegenhanger’ van de stedelijke dynamiek en verdichting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te h
De bouw van 6 woningen aan de Rotterdamseweg 201/201a valt binnen de beschermingscategorie 2 vanwege recreatiegebied en groene buffer. Op grond van artikel 2.2.1 lid 4 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt een motivering bevatten waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft (zie 4.3.2). De ontwikkeling Rotterdamseweg 201/201a betreft een aanpassing als bedoeld in artikel 2.2.1 lid 1 onder b. Het betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang. Hierdoor zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De wijze waarop deze ontwikkeling is ingepast in het buitengebied wordt toegelicht in paragraaf 4.3.2.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Net als het Bro bevat de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven:
De ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgewerkt in paragraaf 4.2.
Rotterdamseweg 201/201a
De locatie Rotterdamseweg 201/201a ligt buiten de bebouwingscontouren zoals opgenomen in de Verordening Ruimte 2014. Vanwege strijdigheid vanwege verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is ontheffing aangevraagd van de Verordening Ruimte. Voor deze locatie heeft de provincie een ontheffing verleend van artikel 21, lid 1 van de Verordening Ruimte (Brief PZH-2014-454094767, d.d. 18 maart 2014). Het verzoek om ontheffingverlening en de verleende ontheffing zijn opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De provincie heeft deze ontheffing verleend onder de voorwaarde dat het initiatief plaatsvindt conform de voorgelegde stukken in het ontheffingsverzoek en de ontwikkeling de bestemming 'Wonen' krijgt. In de hiernavolgende paragrafen, waaronder 4.3, wordt er nader ingegaan op deze ontwikkeling.
Daarnaast moet er bij de verdere realisering van het plan in overleg met het Hoogheemraadschap Delflanden rekening worden gehouden met de keur- en wateraspecten. Hier wordt hieronder in paragraaf 6.3 Water op ingegaan.
Bed & Breakfast, kleinschalige horeca
Deze ontwikkelingen dragen bij en zijn ondersteunend aan het recreatieve karakter van het plangebied. Zij dragen bij bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van het gebied.
Schieweg 154, Schieweg 148
Aan de Schieweg 154 is een agrarisch bedrijf en aan de Schieweg 148 een loonbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan uit 2005 is er voor gekozen om aan de Schieweg een aantal agrarische bedrijven weg te bestemmen tot Wonen. Daardoor kon na bedrijfsbeëindiging verder gewoond worden. De agrarische bedrijfsvoering kon onder overgangsrecht doorgaan. Nu blijkt echter dat 10 jaar later de agrarische bedrijfsvoering niet is beëindigd. Omdat deze bedrijven niet nog een keer onder het overgangsrecht kan worden gebracht worden deze twee bedrijven positief bestemd. Hier is sprake van bestaand legaal gebruik.
Als uitwerking van de kwaliteitskaart uit de Provinciale structuurvisie worden de komende jaren 16 gebiedsprofielen opgesteld. Dit betreft uitwerkingen van de kwaliteitskaart voor 16 specifieke gebieden. Dit gebiedsprofiel behelst het gebied Midden Delfland. Het Landschapsontwikkelingsperspectief (LOP) is verwerkt in deze uitwerking.
Kwaliteit van stads en dorpsrand
In het gebiedsprofiel Midden Delfland worden een tal van typen stads- en dorpsranden gedefinieërd. Het is met name deze variatie aan randen die de kwaliteit van het gebied bepaald. Ontwikkelingen dienen deze variatiet te bevorderen in de geest van het aanliggende landschap en dorp of stad. De zone waar het stedelijke deel van Delft raakt aan het landschap wordt gedefinieërd als stadsrand, gevormd door stedelijk groen.
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand moeten bijdragen aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Dit betreft de directe verbindingen voor fietser en voetganger en incidenteel ook de automobilist vanuit de stad naar het land: de stad-land verbindingen.
Bij de ontwikkeling van nieuwe stad-land verbindingen en/of het versterken van bestaande verbindingen dient rekening gehouden te worden met de volgende punten:
Ambitie Stads- en dorpsrand gevormd door stedelijk groen:
Bij (her)ontwikkeling van deze stads-/ dorpsranden dienen de volgende eigenschappen behouden te blijven of versterkt te worden:
Gevarieerd en verbindend vrije tijdslandschap:
Bij verdere ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met:
Lintbebouwing (Polderlint):
Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Nieuwe toevoegingen aan het lint zijn alleen mogelijk middels 'Ruimte voor Ruimte' en mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
Deze zijn:
Rotterdamseweg 201/201a
Voor de bouw van de 6 woningen aan de Rotterdamseweg 201/201a wordt voldaan aan bovengenoemde eisen. De woningen worden op de kop van de achterliggende Kreekrug gesitueerd. De Kreekrug is van oudsher gebruikt als basis voor huisvesting. Het plan voorziet in geconcentreerde bebouwing en laat veel van de omgeving 'vrij', waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt hersteld in een gemeenschappelijk openbaar erf op de Kreekrug. Dit openbare erf grenst aan het water en zorgt tevens voor een ruimtelijke en functionele verbinding met het achterliggende recreatieve landschap.
Bed & Breakfast, kleinschalige horeca
Deze ontwikkelingen dragen bij en zijn ondersteunend aan het recreatieve karakter van het plangebied. Zij dragen bij bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van het gebied.
Schieweg 154, Schieweg 148 en Rotterdamseweg 191 A
Aan de Schieweg 154 is een agrarisch bedrijf, aan de Schieweg 148 een loonbedrijf en aan de Rotterdamseweg 191 A een paardenstalling gevestigd. Het betreft bestaande legale bedrijven, die in het bestemmingsplan met een functieaanduiding positief worden bestemd. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Regionaal Structuurplan Haaglanden.
Het regionaal beleid voor bedrijventerreinen is vastgelegd in een bedrijventerreinenstrategie onder de titel 'Ruimte voor ondernemend Haaglanden', die periodiek wordt geëvalueerd en opnieuw wordt geformuleerd. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor bedrijventerreingebonden ondernemingen tot 2020 met elkaar in evenwicht te houden, op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijven mogelijk. In het bestemmingsplan zijn bedrijven van categorie 1 en 2 bij recht toegestaan. Categorie 3.1 en 3.2 bedrijven zijn mogelijk met een afwijking. Voor bedrijven met een hogere categorie is een maatbestemming opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Bedrijvenstrategie Haaglanden.
De gemeenten Midden-Delfland, Delft, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam-Overschie en het Hoogheemraadschap Delftland hebben in december 2009 gezamenlijk het LOP vastgesteld. Er is afgesproken dat het LOP de basis vormt voor alle bestemmingsplannen en ruimtelijke structuurvisies van het Midden-Delflandse Buitengebied. Het is een gemeenschappelijk kader voor initiëren, stimuleren, afwegen en uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen. Hoewel het gebeid groter is dan het plangebied zijn al deze kernkwaliteiten ook van toepassing op het Buitengebied van Delft. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van het gebied het behoud en versterking van deze kwaliteiten als maatlat fungeert. De kwaliteit van het landschap en de relatie met de stad zijn de pijlers van het LOP. Daarnaast geeft het LOP aan waar economische, ruimtelijk en recreatieve ontwikkelingen in het Midden-Delfland gebied wenselijk en mogelijk zijn.
Midden Delfland is een prachtig open veenweidegebied. Het is een topgebied met koeien in de wei, slagenlandschap en recreatieve voorzieningen. Het is de 'Groene Binnentuin' van de Zuidvleugel en is daarmee essentieel anders dan het Groene Hart. Mensen zijn binnen 30 minuten fietsen 'buiten'. Tevens is het een uitloop- en recreatiegebied van het omringende stedelijk gebied en dat willen we graag zo houden.
Doel en opgave is om Midden Delfland in stand te houden, te versterken en te verrijken. Er zijn meerdere gemeenten en partijen bij de uitvoering van deze opgave betrokken: Midden Delfland, Rotterdam-Overschie, Schiedam, Maassluis en het Hoogheemraadschap Delfland.
Kwaliteiten van Midden Delfland:
Opgave het in stand houden, verrijken en versterken van:
Doelstelling:
Ontwikkelingsperspectief
Natte randen
Ontwikkelen natte randen op de overgang naar de stad in huidige recreatiegebieden met waar wenselijk meer opgaande beplanting tegen de rand van de stad: meer open vegetaties, naast opgaande beplanting ook ruimte voor water, moeras en open grasland. Het is een combinatie van extensieve recreatie en natuurontwikkeling en waterberging.
Groene lopers, poorten & entrees
Er worden in het LOP-gebied aantrekkelijke, sociaal veilige routes ontwikkeld die steden met het buitengebied koppelen: de groen-blauwe lopers, ook wel 'Groene Vingers' genoemd. Deze maken het buitengebied goed ontsloten per auto, met OV en de fiets en lopend. Bij de poorten en entrees komt gebiedsinformatie te staan met herkenbare routes en voorzieningen ed. Deze plekken zijn met name het punt waar een hoogwaardige parkeervoorziening, een OV overstappunt, fietsverhuur zijn en verkoop van streekproducten plaats kan vinden. In een enkel geval zou er sprake kunnen zijn van een kleinschalige horecavoorziening. Iedere poort krijgt zijn eigen karakter, afhankelijk van de stad, plek en voorzieningen.
Oost-westrelaties
Op een aantal plaatsen worden de barrières voor mens en dier opgeheven door de aanleg van onder- en overdoorgangen. In Delft gaat het met name om een eventuele tunnel onder de A13 door in Technopolis-zuid. Deze staat is niet in dit bestemmingsplan opgenomen, omdat er nog geen concrete plannen voor zijn.
Rode ontwikkelingen / nieuwe economische activiteiten
Voor rode ontwikkelingen en nieuwe economische activiteiten is slechts ruimte als er (agrarische) gebouwen vrijkomen. Het karakter en de schaal moet passend zijn in het landelijke gebied en er mag geen grotere druk op de ruimte ontstaan. Bebouwing moet altijd plaatsvinden met behoud van de authenticiteit en doorzichten op het achterland: de vensters op het landschap met de erven als omlijsting. De bebouwing met bijbehorende opstal volgt altijd de kavelrichting.
Voorwaarden voor uitbreiding/herontwikkeling is sanering, sloop en het terugbrengen van authenticiteit (door bv. erfbeplanting). De uitbreiding van gebruiksmogelijkheden die in dit bestemmingsplan geboden worden moeten ook voornamelijk in de bestaande bebouwing plaatsvinden.
Niet agrarische ondernemers
Voor niet agrarische ondernemers is het mogelijk om hun bestaande oppervlak uit te breiden. Voorwaarde is dat er een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing plaatsvindt. Als er sprake is van een schaalsprong in de bedrijfsvoering dan moet er gezocht worden naar uitplaatsing elders.
Polderuitwerkingen
De polderuitwerkingen uit het LOP gaan over 19 polders. Het Buitengebied van Delft ligt voor het grootste deel in de Lage Abtswoudse polder en de Zuidpolder van Delfgauw en voor een klein deel in de Akkerdijkschepolder. De opgave is om de functie van de deelgebieden te versterken. Voor het Buitengebied van Delft komt dat voor het grootste deel neer op het versterken van de recreatieve functie in de rand. Het voorliggende bestemmingsplan sluit goed aan bij de uitgangspunten van het LOP.
In opdracht van het recreatieschap Midden-Delfland is een Masterplan ontwikkeld voor de ontwikkeling van het gebied. Het Masterplan zet de lijn uit voor investeringen vanuit het recreatieschap op de middel lange termijn en wil een prikkel zijn voor andere om te investeren in dit gebied.
Identiteit
Poorten naar de omgeving
Cultuurhistorische linten
Bijzondere entrees voor het gebied zijn de cultuurhistorische lijnen, de Abtswoude en de Schie met aan weerszijde een route. De bestaande gebouwen en opstallen zouden zich meer kunnen omvormen naar streekgerichte activiteiten, bijvoorbeeld de ontwikkeling van stadsboerderijen, ondergeschikte detailhandel langs de Schie.
Doorgaande verbindingen
Doorgaande route van oost naar west. Voor de bruikbaarheid van alle delen van het recreatiegebied is het essentieel dat de doorgaande route er komt. Anders zullen het in de toekomst, net als nu het geval is, onafhankelijke delen blijven.
Indeling in sferen
Tussen Schie en A13
In het gebied in het oosten, tussen de Schie en de A13, ligt het meeste programma. Dit sluit aan bij de bereikbaarheid en de plannen en initiatieven die er voor dit gebied liggen. Hier nemen kunst en stadslandbouw een prominente plaats in. Voedselakkers met Land Art en een naadloze aansluiting met Technopolis garanderen levendigheid in dit gebied.
Westzijde Schie
De westzijde van de Schie wordt gekenmerkt door bestaande boerderijen langs het lint, met boomgaarden en boomakkers. Het geheel krijgt open wiggen naar het landschap, zodat altijd de ruimte ervaren kan worden die het Midden-Delfland in zich heeft.
Moeder Aarde
Dit deel is het meest bebost en biedt in die zin ook de meeste boservaring. Moeder Aarde met de kreek geven contrast aan de eenduidige opbouw van het boslandschap. In het bos zijn brede zones vrijgemaakt om zo altijd contact te kunnen hebben met Midden-Delfland.
Koe in de wei(k)
In de overige zone wordt vooral openheid en grasland nagestreefd. Hier kan in combinatie met agrariërs en natuurverenigingen gezocht worden naar het optimale beeld. Zo kunnen er plekken ontstaan waar de koe weer in de wei gaat (zelfs ín de wijk: project Koe in de Wijk in Tanthof) en kunnen hele vlinderlandschappen worden ingericht.
Afbeelding 10: Masterplan Gebiedsontwikkeling Midden Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het
vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
Watervergunning
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:
o graven of dempen van oppervlaktewater;
o bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
o aanleg van ondergrondse leidingen
Watertoets
Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.
Ontmoetingen met Delft 2030 is de gemeentelijke visie op de gewenste (ruimtelijke) ontwikkeling van Delft op de langere termijn en een beeld van de voorgenomen ruimtelijke maatregelen in de komende jaren.
De Structuurvisie is voor de gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de Grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van de relevante sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.
Gelaagde stad
Delft is een gelaagde stad, die zich op drie schaalniveaus presenteert: op stedelijke niveau, op het niveau van de buurten en wijken en op regionaal niveau binnen de Zuidvleugel van de Randstad. Elk schaalniveau kent zijn eigen kwaliteiten, dynamiek en verbondenheid met de omgeving. Dit is van belang voor de gewenste toekomstige ontwikkeling van de stad. De visie op Delft 2030 wordt in drie perspectieven verbeeld en verwoord:
1. Delft: verbonden stad met eigen identiteit
2. Delft: veelkleurig palet van buurten
3. Delft: veelzijdig knooppunt in de randstad
Voor dit bestemmingsplan zijn de Groene vingers, het Kris-kras netwerk en Delft in de regio (de groene gordel) van belang.
Afbeelding 11: Ruimtelijke Structuurvisie: Groene vingers
Groene vingers
Delft is vanouds met groene vingers in en door de stad verbonden met het omliggende landschap. Voor de leefbaarheid van Delft is het van essentieel belang dat deze groene structuur met nieuwe parken en brede groenstroken verder wordt versterkt. Het groen verbindt de wijken en buurten van Delft, zorgt voor rust en ruimte in de stad en biedt een aangename omgeving voor sport, spel en ontmoetingen.
In het plangebied zijn de Abtswoude, langs het spoor, de linten langs de Schie en het middengebied van Technopolis groene vingers (die raken aan het plangebied). Het versterken van deze groene vingers is mogelijk binnen de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Denk bijvoorbeeld aan een nieuwe fietsbrug ter hoogte van Technopolis in het verlengde van deze groene vinger.
Kris-kras netwerk
De verdeling van Delft in buurten wordt door parkstroken, bermen, oevers en taluds vormgegeven. Deze groene verbindingsroutes vormen een kris-kras netwerk dat Delft een groenblauwe uitstraling geeft en een aangename omgeving biedt om dicht bij huis fietsend of lopend door de buurten te bewegen en voorzieningen te bereiken.
Voor het plangebied is de ambitie het netwerk te verbeteren door de aansluiting op de stad te versterken en de oost-west verbinding te verbeteren. De kris-krasroutes zoals weergegeven in figuur 4.5 geven een indicatie weer van de bestaande en gewenste verbindingen.
Afbeelding 12: Ruimtelijke Structuurvisie: Kris-kras netwerk
De groene gordel
Rondom Delft ligt een bijna continu doorlopende groene gordel. Deze groene ruimte waarborgt een aantrekkelijk panorama op het historische en hedendaagse Delft en biedt een aantrekkelijke setting voor de ontwikkeling van de stedelijke randen van Delft. De groene gordel is via de groene vingers goed verbonden met de stad en met het groenblauwe kris-kras netwerk in de buurten en wijken. De groengordel biedt ruimte aan recreatie, natuur en agrarische bedrijvigheid. De inrichting is duurzaam, ecologisch en klimaatbestendig.
Het plangebied is onderdeel van de groene gordel.
Afbeedling 13: Ruimtelijke Structuurvisie: Groene gordel
Sleutel opgaven
Voor het plangebied zijn de 'stad aan de Schie' (het beleefbaar maken van de Schie) en 'Delft, stad in het groen' relevant. Daarmee is het belang van dit stedelijk groengebied hoog op de agenda gezet. Dit is conform het regionaal en provinciaal beleid.
In de Visie Openbare Ruimte (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.
Inzet van deze Visie Openbare Ruimte is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Visie Openbare Ruimte.
In de Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat Delft inzet op de verdere ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Voor het woonbeleid betekent dit dat kenniswerkers, (startende) ondernemers en (buitenlandse) studenten voldoende mogelijkheid moeten hebben zich in Delft te vestigen en te huisvesten. De activiteiten van TU en hogescholen en de hieraan verbonden bedrijvigheid spelen zich hoofdzakelijk af in het zuidoostelijk deel van de stad en daarom bestaat ook bij veel studenten en kenniswerkers de wens zich in deze omgeving te kunnen huisvesten. Naast de ambitie van de gemeente Delft deze behoefte te faciliteren leiden ook de beperkte mogelijkheden tot verdichting elders in de stad tot de keuze een behoorlijk aandeel van de woonopgave in Delft Zuidoost te realiseren. Juist in dit deel van Delft is nog sprake van enige ruimte voor ontwikkelingen.
De tweede ambitie genoemd in de Woonvisie, is de inzet op de ontwikkeling van Delft als kwaliteitsstad en binnenstad van de regio. De woningbouwopgave wordt geconcentreerd romdom openbaar vervoersknooppunten en verkeersassen in centrumstedelijke woonmilieus en groenstedelijke woonmilieus worden gerealiseerd en versterkt in meer decentraal gelegen woongebieden.
Ten derde wil Delft kansenstad zijn en als stad aan al haar bewoners perspectief bieden. Perspectief voor groei en ontwikkeling om mee te kunnen doen in de samenleving. Delft richt zich op het bieden van voldoende goede huisvesting voor huishoudens met lage inkomens. De kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen zijn daarbij belangrijke onderwerpen.
Voor het behalen van deze ambities wordt ingezet op het realiseren van forse bouw en transformatieopgave tot 2020. In de Woonvisie Delft is vastgesteld dat er tot 2020 6.600 reguliere woningen in Delft nodig zijn, waarvan 2.000 sociale sector. Dit komt neer op realisatie van gemiddeld 550 woningen per jaar in de gehele stad. Daarnaast is er een tekort aan studentenwoningen. Er wordt ingezet op het realiseren van minimaal 3.600 studenteneenheden tot 2016.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt.
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
Afbeeldling 14: hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)
Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
Het beleid over parkeren bij nieuwe ontwikkelingen in Delft is in 2013 vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2013. De essentie van het beleid is dat voor nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen. De nota geeft daartoe normen op basis waarvan de parkeereis kan worden berekend.
Delft kiest voor recreatievaart, in het bijzonder voor het traject Delft-Zuidkolk/Leidschendam in aansluiting op de recreatievaartverbinding met het Westland. Dit nader te communiceren, tenminste in ambtelijk en bestuurlijk overleg, met de provincie.
Voor Delft blijft kleinschalige watergebonden bedrijvigheid die de toeristische functie van de Schie vergroot het uitgangspunt. Waar mogelijk, mede binnen de plannen voor herstructurering van Schieoevers, wordt in principe meegewerkt aan nieuwe mogelijkheden. De kaden van de Westoever worden niet ingezet voor structurele watergebonden bedrijvigheid, anders dan passend in ontwikkelingen voor toeristisch-recreatieve activiteiten
Delft werkt mee aan capacteitsvergroting (opheffen knelpunten) van de Schie op het gedeelte Rotterdam tot aan de nieuwe haven in Delft zodat dit deel van de Schie zijn huidige positie in het goederenvervoer kan behouden. Een nieuwe insteekhaven ten zuiden van Schieoevers-zuidwest past niet in de economische strategie van Delft Kennisstad. Mede naar aanleiding hiervan ziet Delft voor een dergelijke haven geen emplooi.
Delft onderzoekt de mogelijkheden voor het aanleggen van extra ligplaatsen voor de recreatievaart (uitbreiding passantenhaven en eventueel recreatiehaven en/of jachthaven in de Nieuwe Haven) in de nabijheid van de binnenstad. Ik het kader van het Regionale project Stad-Water-Land zal opdracht worden gegeven voor haalbaarheidsstudies; ligplaatsfaciliteiten aan de Oostsingel zijn onderdeel daarvan.
Delft ontwikkelt een toekomstvisie voor de recreatietourvaart en de recreatie chartervaart. Deze visie zal door het college worden opgesteld in samenwerking met het regionale project Stad-Water-Land.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer.Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse.Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
Vanuit het waterplan zijn er geen maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast. In het plangebied van zijn geen overlastgevoelige locaties bekend. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking Delft Noord in de toekomst zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van het verstedelijkte deel van Delft. Het gebied wordt doorsneden door een aantal noord-zuid assen welke het gebied opdelen in verschillende gebieden. De assen bestaan uit stevige infrastructurele lijnen zoals de rijkswegen (A13 en A4 (niet in plangebied) ) en het spoor maar ook uit historische landschappelijke lijnen zoals het lint Abtswoude, Schieweg, Rotterdamseweg en natuurlijk de Schie.
Afbeelding 15: Noord-zuid assen
De gebieden kennen ieder een eigen karakter zoals al omschreven is in paragraaf 3.2.4. Het gebied ten zuiden van Tanthof-west en het gebied ten oosten van de A13 kent nog het oorspronkelijke open agrarische landschap van veenweide gebied met een dicht patroon van sloten. Het gebied ten zuiden van Tanthof oost heeft een meer bosachtig karakter met een slingerende watergang die de oude kreekstructuur volgt. Het gebied ten zuiden van Schieoevers zuid bestaat uit bospercelen maar ook grote open stukken waardoor er vanaf de Schieweg diep het gebied in kan worden gekeken. Het gebied ten zuiden van Technopolis kenmerkt zich met name door een open licht glooiend landschap maar kent ook stukken bosachtig gebied en een camping die een groot deel van dit gebied beslaat. Het centraal gelegen World Art Centre geeft het gebied kleur door kunstobjecten te exposeren in het landschap.
De gebieden zijn toegankelijk gemaakt door een uitgebreid stelsel van wandelpaden. Onderling zijn de gebieden echter niet allemaal even goed verbonden. Het recreatiegebied wordt doorsneden door deze assen die zorgen voor een visuele en fysieke opdeling. Met name de Schie en de A13 vormen barrières waardoor het gebied ten zuiden van Technopolis vrij geïsoleerd ligt. De bereikbaarheid van de verschillende stukken recreatiegebied is dan ook overwegend noord zuid georiënteerd en slechts op een aantal locaties zijn oost-west verbindingen. Zowel de bereikbaarheid vanuit de wijk als op bredere schaal behoeft verbetering.
De historische landschappelijke assen hebben een hoge ruimtelijke kwaliteit. Met name de Abtswoude en de Schieweg zijn nog behoorlijk gaaf gebleven en hebben nog steeds het landelijke historische karakter van boerenerven afgewisseld met een open landschap. Ook de Tanthofkade net ten oosten van de A4 is een structuur met een hoge historische en landschappelijke kwaliteit. Het is een eeuwenoud dijklichaam dat vroeger Delft en het achterland beschermde tegen overstromingen vanuit het westen.
Afbeelding 16:Landschappelijke assen
De overgang van stad naar land is een harde scheiding die met zorg is ingepast. Deze scherpe overgang geeft veel kwaliteit aan de stedelijke rand doordat de woningen en bedrijven direct profiteren van de ruimtelijke kwaliteiten van het Buitengebied door middel van uitzicht en toegankelijkheid.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het veenweidegebied Midden Delfland. Dit gebied heeft al sinds de jaren 70 van de vorige eeuw de aandacht van het Rijk, provincie en aanliggende gemeenten. Het wordt gekenmerkt door een grote diversiteit in inrichtingen is is voor vele doelgroepen een ideaal gebied om te recreëren. De inrichting bestaat uit recreatieve-, sociale- en maatschappelijke voorzieningen zoals een goed wandel en fietsnetwerk, ruiterpaden, sportvereniging, watergebonden recreatie (kanoën, roeien), volkstuinvereniging, een naturistencamping, een groencamping en het World Art Centre. Ook is in het Ackerdijkse bos een Toeristisch Overstap Punt (TOP) aanwezig. Van deze voorzieningen wordt door zowel jong als oud gebruik gemaakt.
Het huidige plangebied is pas relatief recent in zijn geschiedenis Delfts grondgebied geworden. Het gebied werd in 1957 overgenomen van de gemeente Schipluiden, als deel van een veel grotere gronduitbreiding bedoeld om de grote zuid- en zuidwestelijke uitbreidingen van Delft te kunnen realiseren. De noordgrens van het plangebied is het duidelijke grensvlak tussen de sindsdien opgerukte stad en het polderlandschap.
Het gebied is eeuwenlang tot voor kort een polderlandschap met agrarische functie geweest. De ontginning van het gebied begon in de 11e eeuw uitgaande van het riviertje de Schie. Dit werd gekanaliseerd en doorgetrokken als de 'Delf' naar de verder noordelijk gelegen woonkern met dezelfde naam rondom een grafelijke hof. Bij de ontginning volgens een regelmatige verkaveling stond de kavelrichting loodrecht op deze hoofdontginningsas. Eind 12e eeuw was het land geheel ontgonnen. Als enige zichtbare restanten van het natuurlijke landschap zijn de kreekruggen overgebleven. In noord-zuidrichting liepen er door de nog bestaande historische landroutes Abtswoude en - aan weerszijden van de Schie op de bedijking daarvan - de Schieweg en de Rotterdamseweg.
Aanvankelijk lag de bebouwing met boerenhoeves op afstand van de ontginningsassen meer naar achter op de langgerekte kavels, bereikbaar met lange oprijlanen. Hier en daar is deze situering nog zichtbaar, het mooiste exemplaar is de aan het eind van zijn oprijlaan liggende vroegere boerderij Rotterdamseweg 213-215 uit de 2e helft van de 16e eeuw. Maar al aan eind van de middeleeuwen kwam er een proces van verandering op gang waarbij de bebouwing verplaatst werd en dichtbij c.q. aan de hoofdas kwam te staan. De uitkomst van deze verandering is goed zichtbaar aan de Schieweg, waar meerdere monumentale boerderijen daterend uit de 17e en 18e eeuw staan, zowel in het plangebied als aan het aansluitende stuk weg in het gebied van Midden-Delfland. In een proces van eeuwen is het grondpakket door afwatering met als gevolg inklinking lager komen te liggen als de Schie. Deze functioneert als boezemwater, en voor bemaling van de gevormde polders werden windmolens gebouwd. Die zijn allemaal in de 19e eeuw vervangen door gemalen. Een mooi, karakteristiek exemplaar is het gemaalcomplex Schieweg 160.
Tussen 1891 en 1895 werd de Schie, onderdeel van de belangrijke vaarroute tussen Leiden/ Den Haag en het Rijnmondgebied, verbreed aan de westzijde. Op de nieuwe dijk werd langs het water opnieuw een jaagpad aangelegd. De Schieweg heeft zijn oorspronkelijke karakter van landelijke route goed bewaard. Daarentegen is de Rotterdamseweg vanaf circa 1850 langzaam verdicht tot een lintbebouwing van functioneel gemengd karakter, en met contrasterende schaalgrootte van de bebouwing. Aan de westkant, tussen de Schie en de weg kwamen aan het water gerelateerde bedrijfsvestigingen. Deze industrialisatie begon met de scheepswerf in 1856. De vooral eind 19e en begin 20e eeuw ontstane lintbebouwing bestaat uit particuliere huizen afgewisseld met rijen arbeiderswoningen voor het personeel van de bedrijven. Aan de noordkant van de werf is een buurtje ontstaan met rijen evenwijdig aan de weg en aan doodlopende dwarsstraten. De overzijde van de Rotterdamseweg heeft deels nog een open landschappelijk karakter.
Na 1990 is het open polderlandschap veranderd door de aanleg van het Abtswoudsebos waarbij ook enkele sloten zijn verbreed tot slingerende waterpartijen. Maar bij de aanzetten van de verkavelingen vanaf de historische routes is de oude landschapsstructuur nog aanwezig en herkenbaar.
Beleid en onderzoek
Rijksbeleid
In 2009 stemde de Tweede Kamer in met de plannen voor een modernisering van het rijksmonumentenbeleid, de 'Modernisering Monumentenzorg', kortweg MoMo. De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen daaruit zijn:
Provinciaal beleid
Het beleidskader van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de beleidsvisie 'Cultureel Erfgoed 2013-2016 - erfenis, erfgoed en erfgoud'. Voor het behoud van het erfgoed zijn drie uitgangspunten geformuleerd: beschermen, benutten en beleven.
De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:
De Delftse Schie is gewaardeerd als ruimtelijk verbindend element met een hoge cultuurhistorische waarde en opgenomen in de erfgoedlijn 'trekvaarten'. De gemeente Delft participeert in deze erfgoedlijn, en is inmiddels actief met het herstel van historische onderdelen van deze structuur.
Gemeentelijk beleid
Het algemene kader wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft - monumentennota 2007-2017'.
De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:
Gebiedsgerichte monumentenzorg
Met de standaard paragraaf Cultuurhistorie en de standaard bestemmingsplanmethodiek in het algemeen geeft Delft in feite al jarenlang uitvoering aan wat het Momo beoogd. In concreto:
Onderzoeken
Het plangebied is onderwerp geweest van het onderzoek naar architectuur en stedenbouw 1800-1940 (het Monumenteninventarisatieproject MIP, uitgevoerd door de Provincie begin jaren '90). Het Gemeentelijk Inventarisatieproject of GIP is gebaseerd op bovengenoemd MIP. In het GIP-onderzoek zijn ook oudere gebouwen van voor 1800, aan de historische uitvalsroutes en in vroegere Buitengebieden meegenomen; in dit plangebied betreft het Abtswoude, Schieweg en Rotterdamseweg.
Aanwijzing monumenten
De aanwijzingen als gemeentelijk monument volgend uit de diverse selecties hebben in 2006 en 2010 plaatsgevonden. Eerder al waren in het plangebied enkele boerderijcomplexen aangewezen als Rijksmonument.
In het plangebied bevinden zich volgende Rijks- en Gemeentelijke monumenten:
Schieweg 146 | Rijksmonument (RM) |
Schieweg 148 | Gemeentelijk monument (GM) |
Schieweg 156 | RM |
Schieweg 160 | GM |
Schieweg 168 | RM |
Grenspaal langs Schieweg, bij huidige grens Delft-Midden Delfland | RM |
Rotterdamseweg 213-215 | GM |
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
In de beide onderzoeken zijn verder een aantal gebouwen geïnventariseerd als cultuurhistorisch waardevol. Omdat de MIP-basisinventarisatie al zo'n twintig jaar geleden is uitgevoerd, is 2007 als voorbereiding op het GIP dit plangebied gecheckt.
In het plangebied bevinden zich volgende cultuurhistorische waardevolle gebouwen:
Rotterdamseweg 217 | Boerderij, 1883 |
Schieweg 154 | Boerderij, 19e eeuw met mogelijk oudere kern |
Schieweg 166 | Boerderij, ca. 1930 |
Bij Schieweg 160 | bijbehorende jaagbrug en kolk |
De beide gebouwen aan de Schieweg zijn op zich waardevol vanwege type en architectuur, en daarmee ook als onderdeel van het ensemble van boerderijen aan deze historische route. Samen met de monumenten vormen zij een gave, bij de polderverkaveling horende bebouwingsstructuur van boerderijen uit verschillende periodes van de 17e tot in de 20e eeuw.
Rotterdamseweg 217 is één van de weinige overgebleven boerderijen langs deze historische route. Ze is gaaf qua type en architectuur en geeft als zodanig een goed inzicht in het vroegere karakter van de bebouwing erlangs.
Waardevolle structuren en gebieden
In het plangebied bevinden zich volgende deelgebieden/ structuren met (hoge) cultuurhistorische waarde:
Abtswoude | Historische landroute, structurele relatie met het polderlandschap |
Schieweg | Historische landroute op waterkering, hoofdontginningsas polderverkaveling met bijbehorende bebouwingstructuur |
de Schie | Historische waterweg ('trekvaart') |
Rotterdamseweg | Historische landroute op waterkering, hoofdontginningsas polderverkaveling |
De Schieweg, de Schie en de Rotterdamseweg vormen in feite één samenhangende structuur van waterloop en flankerende waterkeringen/landwegen, die als hoofdontginningsas(sen) van de verkaveling functioneerde(n).
De Schie en de Schieweg bezitten in dit geheel de hoogste cultuurhistorische waarde. De Schie is een verbindende historische waterweg. De Schieweg is een nog vrijwel gave historische waterkering met landroute waarlangs het oorspronkelijke karakter van het gecultiveerde landschap zichtbaar is: de aanzet van de polderverkaveling, de bermsloot aan de binnenzijde van de dijk, de typische open bebouwingsstructuur van monumentale en cultuurhistorische waardevolle boerderijen op erven met incidenteel oude erfbeplanting. Bovendien is op de dijk aan de waterkant het jaagpad (relatie met het thema trekvaart!) compleet behouden.
De provincie heeft dit ondubbelzinnig erkent met de benoeming als erfgoedlijn - trekvaart. Haar aandacht voor samenhang van structuren en objecten sluit aan, c.q. komt voort uit het Momo en is analoog aan het gemeentelijke beleid ('gebiedsgerichte monumentenzorg').
Met het algemeen consoliderend bestemmen wordt (worden) de historische route(s) Abtswoudseweg (en Rotterdamseweg) voldoende beschermd. De (uit diverse deelstructuren en percelen opgebouwde) totale structuur is met de enkelbestemmingen, zoals 'verkeer' (weg), 'tuin' (voortuinen), 'recreatie', 'wonen' en 'waterkering' (hoogteprofiel dijk), voldoende beschermd.
De (nog resterende) openheid van de bebouwingsstructuur blijft intact door de beperkte mate van de met de bijbehorende regels toegestane bouwvolumes op percelen en/of bestemmingsvlakken.
Rotterdamseweg 201/201a
De locatie van het voormalige bedrijventerrein van transportbedrijf v.d. Haas, Rotterdamseweg 201/201a, ligt in wat oorspronkelijk polderlandschap was. Bij de ontginning volgens een regelmatige verkaveling, met de kavelrichting loodrecht op de Schie, bleef de natuurlijke, onregelmatig verlopende kreekrug over.
De landelijke Rotterdamseweg verdichtte in de 19e en 20e eeuw vooral aan de westkant tussen de Schie en de weg tot een lintbebouwing van industrie, bedrijven en wonen. De oostzijde van de weg heeft deels nog een open landschappelijk karakter, maar ook hier kwamen verspreid enkele bedrijven te staan, met een van de vroegere parcellering afwijkende schaalgrootte.
De locatie wordt herbestemd voor wonen waarvoor alle (bedrijfs)gebouwen worden gesloopt. In dit plan wordt een ontwerp voor 6 vrijstaande woningen op eigen percelen mogelijk gemaakt. Er is een verkavelingsstructuur ontworpen in aansluiting op het achterliggende open landschap inclusief de schuin verlopende oude kreekrug. De woningen worden gerangschikt volgens een kleine dwarsverkaveling, met tussen de kavels nieuw gegraven dwarsslootjes die in open verbinding staan met het aanwezige water. De afwisselende plaatsing van de woningen refereert aan de bebouwingsstructuur van elders nog aanwezige boerenerven, zoals Rotterdamseweg 217.
Door het op deze locatie teniet doen van de latere schaalvergroting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden - de (nog resterende) openheid van het landschap en de verkavelingsstructuur - versterkt.
In het westelijk deel van het plan gebied loopt van noord naar zuid Abtswoude. Deze weg verbindt Schiedam met Delft. Deze weg is met name belangrijk voor landbouwverkeer dat deze weg gebruikt om de weilanden en agrarische bedrijven te bereiken in het plangebied. Ook is het een belangrijke fietsroute tussen Delft en Schiedam. De weg vervult ook een functie in de ontsluiting van Tanthof Oost en West. Het betreft hier alleen verkeersbewegingen waarbij de weg wordt overgestoken. Tussen Abtswoude en de A13 bestaat het plangebied vooral uit langzaam verkeerroutes waar fietsers en voetgangers van dezelfde paden gebruik mogen maken. In het midden van het plan gebied, ten westen van de sportvelden loopt het treinspoor die Delft verbind met Rotterdam. Onder dit spoor liggen op sommige locaties in het plangebied tunnels die de langzaam verkeerroutes in het gebied aan elkaar verbinden.
Direct ten westen van de Schie ligt de Schieweg die het gebied ontsluit in de richting van Delft en Rotterdam. Ten oosten van de Schie ligt de Rotterdamseweg die naast Delft en Rotterdam ook de Zweth ontsluit. Langs de Rotterdamseweg ligt een regionale (snel)fietsroute welke een goed alternatief is voor het woon-werkverkeer tussen Rotterdam en Delft. Volledig in het Zuidoosten van het plan gebied worden de langzaam verkeerroutes middels een tunnel onder de A13 verbonden met de Rijksstraatweg. Deze Rijksstraatweg maakt onderdeel uit van een andere belangrijke fietsroute tussen Schiebroek (Rotterdam) en Delft. In het oosten van het plangebied ligt de A13 die een regionale en nationale ontsluiting is voor Rotterdam en Den Haag.
Ter hoogte van de manage aan de Rijksstraatweg staat een selectieve toegangspoller voor het autoverkeer. Deze poller voorkomt dat in de avondspits de Rijksstraatweg als sluiproute wordt gebruikt voor de A13.
De Rotterdamseweg wordt gebruikt als busroute tussen Rotterdam en Delft.
De bereikbaarheid van het gebied is niet in het geding. De capaciteit van de wegen is voldoende om het verkeer te verwerken. Op Abtswoude, Rotterdamseweg en Rijksstraatweg zijn selectieve toegangspollers geplaatst. Met uitzondering van de Rijksstraatweg heeft het verkeer hier wel doorgang maar middels een toerit dosering welke in de spits aan staat. Hierdoor is het wel mogelijk om door te rijden maar wordt enige vertraging ingebracht waardoor de route onaantrekkelijker wordt qua doorstroming ten opzichten van bijvoorbeeld de A13, welke bedoeld om grote aantallen auto's te ontsluiten tussen Delft en Rotterdam. Deze pollers dienen sluitpverkeer van de A13 dus te ontmoedigen. De Rijksstraatweg poller staat tijdens avondspits helemaal omhoog. Het is tijdens de spits op deze locatie helemaal niet mogelijk om door te rijden waardoor op deze weg helemaal geen sluipverkeer te vinden is. Tijdens flinke congestie op de A13 en in de toekomst de A4 kan de vertraging als gevolg van de toeritdosering ten opzichte van de vertraging als gevolg van de congestie op de A13 en/of A4 minder groot zijn waardoor deze wegen alsnog aantrekkelijker zijn om richting Rotterdam te rijden. In zulke situaties kan het erg druk zijn op deze wegen. Maar dit zijn uitzonderlijke situaties.
Parkeren
Er is een aantal parkeerterreinen in het gebied die geschikt zijn om het Buitengebied verder te verkennen per fiets of te voet:
Rotterdamseweg 201/201a
In het bestemmingsplan worden 6 woningen mogelijk gemaakt aan de Rotterdamseweg 201/201a. Voor de bereikbaarheid van de woningen wordt een weg mogelijk gemaakt. Conform de Nota parkeernormen geldt er voor deze woningen een parkeernorm van 1.8 parkeerplaatsen per woning, waarbij er een bezoekersaandeel geldt van 0.3 parkeerplaats per woning. Het bezoekersaandeel moet voor een ieder toegankelijk zijn. Per woning moeten er dus in theorie 1.5 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Omdat de woningen vrijstaand zijn, zijn de parkeerplaatsen onderling niet uitwisselbaar. Per woning moeten er dus 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De bezoekersparkeerplaatsen worden gerealiseerd op de nieuw aan te leggen weg, waardoor de parkeerplaatsen voor een ieder toegankelijk zijn. In het plangebied is voldoende ruimte om de parkeervraag van deze ontwikkeling op te lossen. De uiteindelijke beoordeling van het aantal benodigde parkeerplaatsen vindt plaats bij de verlening van de omgevingsvergunning.
In het plangebied zijn verschillende kabels en leidingen aanwezig. De aanwezige relevante kabels en leidingen passen binnen de bestemmingen. De belangrijkste kabels en leidingen op de verbeelding opgenomen.
Er is ruimte voor een scala aan biotopen zoals grasland, bos, struweel, rietcultuur, water en geriefhout. Voorzieningen en biotopen bepalen voor een belangrijk deel het multifunctionele karakter van het recreatiegebied Midden Delfland voor de recreant, maar ook voor flora en fauna. Zo is er onder andere een vlinderbiotoop aangelegd. Het bestemmingsplan maakt in de bestaande ecologische structuren geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Binnen het plangebied ligt de nadruk op de ecologische-, sociale-, economische en ruimtelijke waarden van Groen waarbij het LOP als onderlegger geldt.
Vanuit de ecologische waarden geldt dat een goede ecologische structuur en biotoop met goede kwaliteit aanwezig moet zijn, mede om de biodiversiteit in de stad te waarborgen. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in het plangebied geen negatief effect mogen hebben op het functioneren van het ecologisch netwerk en een achteruitgang in biodiversiteit.
De sociale waarden zijn sterk gekoppeld aan de recreatieve waarden, waarbij focus ligt om de bereikbaarheid en bekendheid van het gebied te vergroten. Dit richt zich enerzijds op het vergroten van het recreatief aanbod en anderzijds op het verbeteren van de relatie tussen stad- en land.
Dit heeft direct een koppeling met de economische waarden van het gebied en de vraag in hoeverre het verdienvermogen van het recreatiegebied verhoogd kan worden maar ook op mogelijkheden voor het benutten van ecosysteemdiensten. De ruimtelijke waarden van groen zijn bepalend voor de structuur van het gebied en de openheid die het gebied kenmerkt.
Naast de recreatieve functie van het gebied door het afwisselende landschap (van open weidelandschap tot bosachtig gebied) kent het meerdere functies van verschillende aard.
Afbeelding 17: Functies en barrieres
Het programma concentreert zich met name rond de Abtswoude. Aan dit historische lint zijn meerdere boerenerf percelen gelegen. De meeste hiervan hebben hun agrarische functie verloren. Vier van deze percelen bevinden zich binnen het plangebied.De meeste hebben de bestemming 'Wonen' maar er zijn ook bedrijven aan huis aanwezig en er is een kinderdagopvang.
Recreatie vormt, als gevolg van voortschrijdende verstedelijking, een in belang toenemende functie in het plangebied. Door de nabijheid van grote bevolkingsconcentraties (Delft en Rotterdam) vervult het plangebied niet alleen voor de bevolking in het plangebied, maar vooral ook voor inwoners van deze steden, een belangrijke functie als recreatief uitloopgebied.
Het plangebied is in recreatief opzicht zeer aantrekkelijk, vooral waar het gaat om routegebonden recreatie en vormen van water- en oeverrecreatie. In het plangebied is, in het kader van Routestructuurplan Midden-Delfland, het aantal recreatieve routes uitgebreid. Er zijn aantrekkelijke skateroutes, kanoroutes, ruiterroutes en fiets- en wandelroutes. De skate- en skeelerroutes gaan over bestaande fietspaden in en om Midden-Delfland. Het fietsknooppuntsyseem is inmiddels gerealiseerd.
Het Abtswoudse en Ackerdijkse Bos maken deel uit van de Groenblauwe Slinger, die het gehele recreatiegebied Midden-Delfland verbindt met het Groene Hart.
Het Abtswoudse Bos is een belangrijk uitloopgebied voor de stad Delft en de aangrenzende wijk Tanthof. Het Abtswoudse Bos is een van de jongste terreinen (2003) in Midden-Delfland. Het gebied kent een afwisseling aan grote oppervlakten bos, moeras- en ruigtegebied alsmede speel- en ligweiden, gelegen aan water. Het gebied beschikt over een intensief stelsel van fiets- en wandelpaden, kanoroutes en een ruiterroutestelsel. Aan de oostzijde van de A13 is een manege aanwezig.
De landschappelijke ruggengraat in het gebied wordt gevormd de meanderende kreek met ecologische waarde. Centraal hierin ligt het land art object 'Moeder Aarde', een heuvelpartij in de vorm van een vrouwenlichaam. Het hoogste punt geeft een mooi uitzicht over het hele bos, de polders en de nabij gelegen steden. Nabij de spoorlijn, is een aantal voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie aanwezig. Het gaat hier om sportvelden, volkstuinen en een hondendressuurterrein.
Het Ackerdijkse Bos is eind jaren negentig ingericht. Centraal in het gebied ligt een kreekrug met hoge archeologische waarden omgeven door bos. Het bij een voormalige boerderij gevestigde World Artcentre Delft vormt een ontmoetingsplek voor kunst- en rustliefhebbers.
In het plangebied bevinden zich twee kampeerterreinen:
Aan de rand van het Ackerdijkse Bos is een Toeristisch Overstappunt (TOP). Het is een herkenbare toegang naar het aangrenzende recreatiegebied, dat dagelijks intensief wordt gebruikt.
Het recreatiegebied bezit te potentie om meer recreatievormen te herbergen dan nu het geval is. Door de geïsoleerde ligging tussen de Delftsche Schie, de A13 en de TU-wijk is het gebied Ackerdijkse Bos slecht bereikbaar voor recreanten uit Delft en wordt het gebied matig bezocht. Verbetering van de bereikbaarheid en ontsluiting naar de TU-wijk en Ackerdijkse Plassen (A13) zijn belangrijke verbeterpunten. Compensatiemaatregelen bij grote infrastructurele projecten als de A4 en verbreding van de A13 kunnen kansen bieden om kwaliteit aan het gebied toe te voegen door bijvoorbeeld barrières te slechten en recreatief aantrekkelijke netwerken en routestructuren te ontwikkelen.
De komende jaren wordt de recreatieve functie en het recreatief aanbod van het gebied verder versterkt. Er worden nog enkele recreatieve voorzieningen aangelegd, waaronder picknickbankjes, steigers en informatiepanelen. In het voorjaar 2015 wordt het vaarknooppuntensysteem voor kano's, sloepen en kleine kajuitboten gerealiseerd, inclusief informatiepanelen en knooppuntborden.
Het skateroutenetwerk gaat over bestaande (fiets)paden. Deze paden worden, waar dat nodig is, geschikt gemaakt om te skaten door grof asfalt te vervangen door glad asfalt. Het netwerk wordt in 2015 bewegwijzerd.
Ook komen in het gebied Midden-Delfland startpunten met steigers voor kanovaarders. De kanosteigers zijn inmiddels gerealiseerd, de bewegwijzering van het vaarknooppuntensysteem wordt voorjaar 2015 opgeleverd.
Ten slotte is een ruiterroutenetwerk vastgesteld in overleg met belanghebbenden. Het maakt deels gebruik van ruiterpaden die al aanwezig zijn. De ontbrekende ruiterpaden worden aangelegd en het hele ruiterroutenetwerk wordt voorzien van bebording.
Het plangebied krijgt in de toekomst een steeds belangrijkere recreatieve betekenis. De gebieden, Abtswoudse en Ackerdijkse Bos, zijn onderling verschillend in leeftijd, recreatieve voorzieningen en landschappelijke aankleding. Het is wenselijk deze kwaliteiten te behouden en te versterken met oog voor het behoud van de specifieke en karakteristieke (landschappelijke, cultuurhistorisch) kenmerken o.a. met recreatieve opvangcapaciteit, diversiteit en programmering. Dit alles toewerkend naar een sterkere profilering en identiteit per gebied, aansluitend op het recreatiegebied Midden-Delfland.
In het plangebied bevindt zich een beperkt aantal woningen. Het woonmilieu kenmerkt zich door groen en versnipperd wonen.
De woningen in het plangbied worden voornamelijk consoliderend bestemd. Het Buitengebied heeft vooral een recreatieve functie voor Delft en omgeving. Wonen in het Buitengebied moet mogelijk zijn. Dit kan om recreatief wonen of wonen met vormen van zorg gaan. Daarnaast zijn er in Delft ook doelgroepen voor landelijk of dorps wonen aan de randen van de stad en draagt deze vorm van wonen bij aan de veelkleurigheid van woonmilieus in onze gemeente. Wat prijs betreft bevinden de woningen voor deze laatste doelgroepen zich in het hogere segment (> € 320.000). Dit kunnen doorstromers zijn die vanuit een lager segment willen doorverhuizen en die het landelijk wonen aan de rand van de stad verkiezen boven het stedelijke wonen. De woningen zijn ook geschikt voor de groep kenniswerkers die in Delft werken of gaan werken, zich hier ook willen vestigen en die op zoek zijn naar dit specifieke woningaanbod dat in Delft weinig voorkomt.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 6 woningen mogelijk aan de Rotterdamseweg, die in paragraaf 4.3.2.1 wordt beschreven.
Met uitzondering van de ontwikkeling aan de Rotterdamseweg 201/201a, worden de woningen in het plangebied consoliderend bestemd.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. In het bestemmingsplan worden de volgende nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bouw van 6 woningen ter plaatse van het transportbedrijf Van der Haas aan de Rotterdamseweg 201/201a. Ook krijgen de percelen Schieweg 148, Schieweg 154 en Rotterdamseweg 191A een maatbestemming. Binnen de bestemming wonen wordt ook bed & breakfast toegestaan.
De ontwikkeling betreft het uit het Buitengebied plaatsen van het transportbedrijf Van der Haas aan de Rotterdamseweg 201/201a. In plaats daarvan zullen op de locatie waar het bedrijf nu gevestigd is, aan de Rotterdamseweg 201/201a, zes woningen worden gebouwd. Het bedrijf Van der Haas veroorzaakt overlast door een groot aantal verkeersbewegingen op de Rotterdamseweg en door de wijk van de Technische Universiteit van Delft. Het vrachtverkeer leidt tot geluidsoverlast, uitstoot van fijn stof en verkeersonveilige situaties. Als het bedrijf wordt verplaatst zal het aantal verkeersbewegingen van vrachtwagens en personenauto's drastisch verminderen en wordt de Rotterdamseweg en TU-wijk verkeersluwer.
Deze kavel is van oorsprong een boerenerf zoals er in Midden Delfland vele voorkomen. De kavel ligt langs de Schie in een wijds en open veenweidegebied. De afgelopen decennia is het gebied ingrijpend veranderd. Enerzijds heeft de opkomende stad Delft haar invloed op het gebied met bebouwing langs de Schie en de ontwikkeling van Technopolis, anderzijds is het van oorsprong weidse en rationele polderlandschap met gras en koeien getransformeerd tot recreatielandschap met wandel- en fietspaden. Dit bepaalt ook de unieke waarde van de plek, het is zeer landelijk gelegen, kijkt uit op de dynamiek van Schieoevers, het is goed bereikbaar en het heeft de stad Delft dichtbij.
Afbeelding 18: Rotterdamseweg 201/201a vanuit de lucht gezien
Bouwen buiten de stad mag niet ten koste gaan van de landschappelijke kwaliteiten van het Buitengebied van Delft. Het ontwerp voor de ontwikkeling op de kavels Rotterdamseweg 201/201a biedt dan ook een sterke kwalitatieve verbetering voor het landschap. Het streefbeeld voor dit gebied, zoals is vastgelegd in het Bestemmingsplan Buitengebied 2005, is afgeleid uit de historische landschapsstructuur. De hoofdstructuur van het landschap wordt vooral gevormd door de Schie met haar wegen. Haaks daarop worden de polders ontwaterd door een strak en dicht patroon van sloten waartussen opgaande beplanting en bosschages zorgen voor een besloten, en rechtlijnig landschap. In het gebied is de kreekrug nog herkenbaar als een hoogte in het landschap. De kavels van transportbedrijf Rotterdamseweg 201/201a liggen op de overgang van lage polders en een zichtbaar hoger gelegen kreekrug. Ze zijn omsloten door natuurlijk gevormde watergangen en vooral de noordelijke kavel heeft weinig tot geen opgaande beplanting, wat zorgt voor een open en weids zicht op het landschap.
Rotterdamseweg 201/201a grenst aan het recreatiegebied. De huidige toegankelijkheid en zichtbaarheid van het gebied is matig. Langs de Rotterdamseweg liggen veel kavels die geen recreanten toelaten. Door een route aan te leggen op deze kavel vergroot deze ontwikkeling de toegankelijkheid van het achterliggende recreatiegebied.
Op het perceel wordt alle bestaande bebouwing, te weten de bedrijfsruimte en de bedrijfswoning, gesloopt. Op de noordelijke kavel zijn de boerderij en bijgebouwen reeds gesloopt. Alle gesloopte bebouwing bij elkaar opgeteld is circa 1.566 m2. In ruil hiervoor worden de zes vrijstaande woningen De ontwikkeling betreft het uit het Buitengebied plaatsen van het transportbedrijf Van der Haas aan de Rotterdamseweg 201/201a. In plaats daarvan zullen op de locatie waar het bedrijf nu gevestigd is, aan de Rotterdamseweg 201/201a, zes woningen worden gebouwd. Het bedrijf Van der Haas veroorzaakt overlast door een groot aantal verkeersbewegingen op de Rotterdamseweg en door de wijk van de Technische Universiteit van Delft. Als het bedrijf wordt verplaatst zal het aantal verkeersbewegingen van vrachtwagens en personenauto's drastisch verminderen en wordt de Rotterdamseweg en TU-wijk verkeersluwer.
Deze kavel is van oorsprong een boerenerf zoals er in Midden Delfland vele voorkomen. De kavel ligt langs de Schie in een wijds en open veenweidegebied. De afgelopen decennia is het gebied ingrijpend veranderd. Enerzijds heeft de opkomende stad Delft haar invloed op het gebied met bebouwing langs de Schie en de ontwikkeling van Technopolis, anderzijds is het van oorsprong weidse en rationele polderlandschap met gras en koeien getransformeerd tot recreatielandschap met wandel- en fietspaden. Dit bepaalt ook de unieke waarde van de plek, het is zeer landelijk gelegen, kijkt uit op de dynamiek van Schieoevers, het is goed bereikbaar en het heeft de stad Delft dichtbij.
Afbeelding 19: Verkavelingsplan Rotterdamseweg 201/201a
De inspiratie van het ontwerp is ontleend aan het boerenerf van Midden Delfland, de boerenerven in Midden Delfland zijn meestal groen en voegen zich naadloos in het deels open en deels gesloten landschap van dit gebied. Beplantingen zijn inheems en versterken het landschapsbeeld en de natuurontwikkeling. Door het aanbrengen van sloten met natuurvriendelijke oevers, boomweide, graslanden en het verkleinen van het verhardingsoppervlakte wordt de natuurwaarde vergroot en sluit de kavel meer aan op uitstraling van de aanpalende gebieden. De bebouwing op het nieuwe erf moet passen bij het beeld van de omgeving, moet nuchter zijn, niet te protserig en een landelijke sfeer uitstralen. Langs de Rotterdamseweg worden zoveel mogelijk de bestaande bomen opgenomen in het plan.
Beeldkwaliteitsparagraaf
De delen van de kavels aan de Rotterdamseweg 201/201a die in het Bestemmingsplan 2005 bestemd zijn als extensief recreatiegebied mogen niet bebouwd worden. De 6 nieuwe woningen staan op een ontspannen vrije wijze geconcentreerd rond een collectief erf. Dit maakt het mogelijk om het grootste deel van het perceel open te houden om zo het zicht op het achterliggende landschap te herstellen. De woning het dichtstbij de Rotterdamseweg staat op de plek van de oude boerderij en vormt de entree voor het erf. Deze woning zal in architectuur (traditioneler) afwijken van de rest en kent een formele voorzijde. Ook de rooilijn van de woning volgt de woningen langs de Rotterdamseweg. Wel is het van belang dat deze woning in materiaal familie blijft van de overige woningen. De overige woningen zijn in architectuur familie van elkaar en zullen een moderne, eigentijdse uitstraling krijgen. Voor de woningen is gekozen voor natuurlijke materialen, waarbij hout de boventoon voert.
Afbeelding 20: Referentiebeelden boerderij met eigenlijdse uitstraling
Het plan sluit wat ontwerp en typologie betreft goed aan bij het landelijk gebied van Delft. Door deze strenge richtlijnen op te stellen en een strakke regie te voeren op de uitvoering kan de ontwikkeling plaatsvinden op een manier die recht doet aan het landelijk gebied.
De woningen zijn geïnspireerd op een woningtype die gebruikelijk is in Midden Delfland, een langgerekt volume met een stevig kap zonder wolfseinden (afgeschuinde vlakken). De woningen bestaan uit maximaal één laag met een forse kap. Het grondoppervlak bedraagt maximaal 10 bij 15 meter (150 m2). De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter en de nokhoogte is maximaal 10 meter. De dakhelling mag variëren tussen de 25 en 70 graden.
Afbeelding 20: Mogelijk gemaakte volume voor hoofd- en bijgebouw en mogelijke kapvormen
Het parkeren is opgenomen in de bijgebouwen die passen bij het hoofdgebouw, deze mogen maximaal een vloeroppervlak van 50 m2 hebben en moeten 6 meter diep zijn, zodat er een auto in past. De goothoogte is maximaal 2,5 meter en de nokhoogte bedraagt maximaal 6 meter. De dakhelling is gelijk aan dakhelling van de bijbehorende woning. Verder geven de lange opritten voldoende ruimte voor aanvullend parkeren. Op elke oprit zijn minimaal 2 parkeerplaatsen mogelijk.
Afbeedling 21: Referentie bijgebouw
De erven worden aan de voor- en achterzijde en langs de randen ingericht met landschappelijke beplantingen. Langs het gemeenschappelijke erf wordt een ligusterhaag geplant van maximaal 1 meter hoog. De bomen die op het erf staan, staan ook in de voortuinen van de woningen om de eenheid te vergroten. Aan de achter- en zijkanten van de erven worden boomgaardjes, knotwilgen en struwelen voorgesteld, afhankelijk van privacy, uitzicht en voorkeuren. Langs de Rotterdamseweg zijn zoveel mogelijk de bestaande bomen opgenomen in het plan.
Afbeelding 22: Referentiebeelden voor erfinrichting Rotterdamseweg 201/201a
De grond aan de noordzijde wordt uitgegeven als grasland horende bij de nieuw te ontwikkelen woningen. Hiervoor geld dat dit ingericht en beheer dient te blijven als grasland. Langs de randen van de wei worden knotwilgen geplaatst om de weides meer beslotenheid te geven.
Aan de andere zijde van de ontwikkelingslocatie (Rotterdamseweg 201) wordt het bestaande parkeerterrein afgedekt met een laag grond. De huidige parkeerplaats ligt lager dan de Rotterdamseweg, hierdoor zal bij een ophoging de kavel altijd nog lager liggen dan de Rotterdamseweg. Deze gronden worden uitgeven als weidegronden voor de aanpalende woningen. Eigenaren kunnen verlagingen aanbrengen in de ophoging en deze inrichten als zitplekken. Voorwaarde voor het in gebruik nemen van deze grond is het vrije doorzicht naar het achtergelegen recreatiegebied en de uitstraling van een grasland. Het geheel wordt omzoomd met een rij knotwilgen die enige privacy bieden, maar ook het doorzicht en de transparantie vanaf de Rotterdamseweg garanderen
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare verplichting. De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven (1) dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, (2) in hoeverre de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en (3) als de ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden in hoeverre de locatie passend wordt of is ontsloten.
In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden' en zal worden opgenomen in het herijkte Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP). Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd.
Deze 6 woningen zijn regionaal afgestemd, de bouw van deze 6 woningen maakt onderdeel uit van de Provinciale projectenlijst 2014-2015. De voorgestelde woningbouw voorziet in de actuele regionale behoefte aan landelijk wonen. De woningbouw past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. Er vindt deels verdichting plaats, maar door de bedrijvigheid in te ruilen voor woningbouw, een minder milieubelastende activiteit, en deze ruimtelijk in te passen in het landschap, zal de ruimtelijke kwaliteit van het gebied sterk verbeteren. De ontwikkeling sluit ook aan op de al bestaande gemengde bebouwing aan weerszijde van de Rotterdamseweg. De kavels liggen op de rand van het stedelijk gebied en zijn als zodanig goed bereikbaar met auto vanuit de stad en de A13. Er loopt een regionaal fietspad in twee richtingen voor de kavels langs. Vlakbij halteert ieder half uur de bus 40 richting RotterdamCS/Station Delft. Bovendien wordt tram 19 doorgetrokken naar Technopolis en is er een brug voorzien over de Karitaatmolensloot, die Technopolis naar het recreatiegebied ontsluit. Rotterdamseweg 201/201a wordt tevens aangesloten op het wandelnetwerk van het recreatiegebied.
Verordening Ruimte
Voor deze locatie heeft de provincie een ontheffing verleend van artikel 21, lid 1 van de Verordening Ruimte (Brief PZH-2014-454094767, d.d. 18 maart 2014). Het verzoek om ontheffingverlening en de verleende ontheffing zijn opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De Rotterdamseweg 201/201a ligt in het buitengebied en is op kaart 7 van de Verordening ruimte aangewezen als een locatie met beschermingscategorie 2. Artikel 2.2.1 lid 4 van de Verordening Ruimte bepaalt dat in het bestemmingsplan aannemelijk moet worden gemaakt dat de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft. De nu aanwezige functie 'transportbedrijf' ondersteunt het omliggende gebied niet. Gelet op de plaatselijke situatie kan worden gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit niet benadeeld wordt door de bouw van de woningen. De voorgestelde woningbouw voorziet in de actuele behoefte aan landelijk wonen. De woningbouw past binnen de ladder van duurzame verstedelijking (zie hiervoor de paragraaf hierboven).
Het ontwerp voorziet in geconcentreerde bebouwing en laat veel van de omgeving vrij van bebouwing waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt hersteld. Het openbare erf zorgt tevens voor een ruimtelijke en functionele verbinding met het achterliggende recreatieve landschap. Bovendien wordt het zicht op dit gebied verbeterd doordat de bestaande beplantingshaag rondom het voormalige vrachtwagenparkeerterrein wordt verwijderd. De groene herinrichting van dit terrein, de aard van de voorgenomen nieuwbouw en de landschappelijke inpassing en de sloop van de resterende bedrijfsbebouwing (kantoorpand/bedrijfswoning) leiden per saldo tot een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de huidige situatie.
Woonbeleid
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2008-2020 (2008), de uitvoeringsagenda 'Kansen voor de Delftse woningmarkt' (2012) en de nota 'Toetsingskader Woningbouw' (2014). Zie hiervoor paragraaf 3.4.5. De 6 woningen op de locatie Rotterdamseweg 201/201a passen binnen het gemeentelijk beleid.
Met de bouw van 6 woningen in het Buitengebied wordt een aanbod gecreëerd dat in Delft bijna niet voorkomt. Ook in Delft is er vraag naar landelijk of dorps wonen aan de randen van de stad en draagt dit plan bij aan de veelkleurigheid van woonmilieus in Delft.
Wat prijs betreft bevinden de woningen zich in het hogere segment (> € 320.000) en is er hiervoor een specifieke doelgroep. Dit kunnen doorstromers zijn die vanuit een lager segment willen doorverhuizen en die het landelijk wonen aan de rand van de stad verkiezen boven het stedelijke wonen. De woningen zijn ook geschikt voor de groep kenniswerkers die in Delft werken of gaan werken, zich hier ook willen vestigen en die op zoek zijn naar dit specifieke woningaanbod dat in Delft weinig voorkomt.
Voor overige van belang zijnde aspecten voor de locatie aan de Rotterdamseweg 201/201a zoals water, milieuzonering, enz. wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Conclusie
De ontwikkeling waarbij een ongewenste bestemming, namelijk een transportbedrijf en het daaraan gekoppelde gebruik, in het landelijk gebied wordt omgezet naar een beter passende en op de omgeving aansluitende bestemming, wonen, is aan te merken als een bijzondere omstandigheid. De provincie heeft geconstateerd dat de provinciale belangen gelegen in het behoud van de gebieden buiten de bebouwingscontour in dit geval niet onevenredig worden aangetast. De ontwikkeling wordt landschappelijk dermate goed ingepast en functioneel gekoppeld aan het achterliggende recreatieve landschap dat gesteld kan worden dat van deze ontwikkeling een positief impuls uitgaat voor de omgeving. Bovendien is hier sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en wordt het provinciale belang 'Verbeteren van belevingswaarde en verminderen verrommeling' juist met deze ontwikkeling gediend.
Bed & Breakfast, kleinschalige horeca
Deze ontwikkelingen dragen bij en zijn ondersteunend aan het recreatieve karakter van het plangebied. Zij dragen bij bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van het gebied.
Schieweg 154, Schieweg 148 en Rotterdamseweg 191 A
Aan de Schieweg 154 is een agrarisch bedrijf en aan de Schieweg 148 een loonbedrijf gevestigd. Aan de Rotterdamseweg 191 A is een paardenstalling gevestigd. In het bestemmingsplan uit 2005 is er voor gekozen om aan de Schieweg een aantal agrarische bedrijven te bestemmen tot Wonen. Daardoor kon na bedrijfsbeëindiging verder gewoond worden. De agrarische bedrijfsvoering kon onder overgangsrecht doorgaan. Nu blijkt echter dat 10 jaar later de agrarische bedrijfsvoering niet is beëindigd. Omdat deze bedrijven niet nog een keer onder het overgangsrecht kan worden gebracht worden deze twee bedrijven positief bestemd. Hier is sprake van bestaand legaal gebruik. Ook bij de paardenstalling is er sprake van bestaand legaal gebruik.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Voor de bouw van de woningen aan de Rotterdamseweg 201/201a zijn regelingen opgenomen om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Agrarisch met waarden
De in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven hebben de bestemming agrarisch met waarden gekregen. Binnen deze bestemming heeft een voormalig agrarisch bedrijfswoning de aanduiding 'plattelandwoning' gekregen. Door deze wijziging is het mogelijk voor derden om te wonen in een voormalig agrarisch bedrijfswoning zonder dat zij een relatie hebben met het agrarische bedrijf. Binnen deze bestemming zijn ook Bed and breakfast, kleinschalige horecea, kleinschalige dagrecreatie, kleinschalig kamperen en zorgboerderij zijn toegestaan. De functies moeten wel ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.
Bedrijven
De in het plangebied voorkomende bedrijven hebben de bestemming 'bedrijf' gekregen. Bedrijven met de milieucategoriën 1 en 2 zijn bij recht toegestaan. Voor categorie 3.1 en 3.2 bedrijven is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Deze afwijkingsbevoegdheid kan alleen worden toepast als de categorie 3.1 en 3.2 bedrijven een gelijke milieuhinder produceren als een categorie 2 bedrijf. Voor bedrijven met een hogere categorie zijn maatbestemmingen opgenomen. Bedrijfswoningen zijn toegestaan indien zij aanwezig en vergund waren op het tijdstip waarop het plan ter inzage is gelegd. Voor de bedrijfswoning op het terrein van de scheepswerf is een functieaanduiding opgenomen, hier is een bedrijfswoning toegestaan.
Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van fietsenstallingen. In enkele delen van het plangebied is daarnaast de aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen.
Groen - landschapswaarden
Op een deel van het voormalig Rotterdamseweg 201/201a terrein is de bestemming 'groen - landschapswaarden' opgenomen. Deze bestemming heeft vooral tot doel de doorzichten naar het Buitengebied open te houden. Binnen deze bestemming zijn tuinen en niet beroepsmatig agrarisch gebruik ten behoeve van de bestemming wonen mogelijk. Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen voor één berging of stal voor kleinvee ten behoeve van de aangrenzende percelen met de bestemming wonen en hekwerken.
Horeca
De in het plangebied voorkomende wegrestaurants hebben de bestemming horeca.
Maatschappelijk
Het WAD heeft de bestemming maatschappelijk gekregen. Het WAD heeft de functieaanduiding expositieruimte gekregen. In de planregels is opgenomen ook horeca en vergaderaccomodatie is toegestaan. Voor de bedrijfswoning is een functieaanduiding opgenomen.
Natuur - Landschappelijke waarde
De Tanthof-kade en Zuid-kade hebben de bestemming 'Natuur - Landschappelijke waarde'. Binnen de bestemming zijn recreatieve voorzieningen, nutsvoorzieningen etc toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Recreatie
De gronden met de bestemming 'Recreatie' zijn bestemd voor de in het plangebied aanwezige recreatiemogelijkheden. Hieronder vallen de volkstuinen, de verschillende kampeerterreinen en bijbehorende parkeerterreinen. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van het gebied is het ook binnen de bestemming 'Recreatie' noodzakelijk dat de natuurwaarden zoveel mogelijk worden behouden en hersteld.
Binnen de functieaanduiding 'volkstuinen' is per volkstuin schuurtjes en kasjes toegestaan. Op de kampeerterreinen is permanente bewoning niet toegestaan. Verblijfsrecreatie is alleen toegestaan op de kampeerterreinen. Binnen deze bestemming is een zoekgebied opgenomen met de aanduiding 'hoofdgebouw'. Hierbinnen is een gebouw toegestaan.
Sport
De in het plangebied voorkomende sportfaciliteiten hebben de bestemming sport gekregen. Er is functieaanduiding opgenomen voor de buitenschoolse opvang. Ook de in het plangebied voorkomende mange heeft de bestemming sport gekregen met de functieaanduiding 'manege'.
Tuin
De voortuinen bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin'.
Op deze gronden zijn qua bebouwing uitsluitend erkers en entrees toegestaan.
Verkeer
De hoofdverkeersstructuur heeft de bestemming verkeer gekregen. Binnen deze bestemming is parkeren toegestaan.
Verkeer - Wegverkeer
De A13 heeft de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer'. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een maximale hoogte van 15 meter.
Verkeer - Spoor
De spoorlijn Den Haag-Rotterdam is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer - Spoor'. Deze gronden zijn bedoeld voor spoorwegvoorzieningen alsmede hoofdrijbanen.
Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterhuishouding, waterrecreatie, wateraanvoer en -afvoer. Daarnaast zijn de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Wonen
De bestaande woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming is bed and breakfast, kleinschalige horeca, en zorgboerderij toegestaan. Binnen deze bestemming zijn functieaanduidingen opgenomen voor een grondgebonden veehouderij, paardenstalling en loonbedrijf.
Wonen -1
Voor de ontwikkeling van Rotterdamseweg 201/201a is de bestemming 'wonen - 1' opgenomen.Binnen deze bestemming is naast het wonen ook niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik toegestaan. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken. De doorzichten naar het Buitengebied dienen open te blijven. Omdat het niet wenselijk is dat deze doorzichten verstoord worden door auto's is in de bestemmingsregels opgenomen dat tenminste één auto in een bijgebouw moet worden geparkeerd.
Overige bestemmingen
Waarde - Archeologie I,II, III en IV
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met de volgende uitzondering van:
I. projecten met een bodemverstoring tot 30 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie I) of
II. projecten kleiner of gelijk aan: 50 m2 en/of een bodemverstoring tot 30 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie II) of
III. projecten kleiner of gelijk aan: 100 m2 en/of een bodemverstoring tot 40 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie III)
IV projecten kleiner of gelijk aan: 200 m2 en/of een bodemverstoring tot 40 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie IV)
of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.
Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is gehanteerd voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken in het plangebied. Deze objecten/ panden hebben cultuurhistorische waarde. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden gekoppeld om de cultuurhistorisch waarden te beschermen en te behouden. Tevens is aan deze bestemming een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld.
Leiding - Brandstof/Leiding - Gas / Leiding - Hoogspanning / Leiding - Hoogspanningsverbinding/ Leiding - Riool/ Leiding - Water
In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen: (een brandstofleiding, een aardgastransportleiding, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleiding, een rioolleiding en een watertransportleiding). De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Brandstof', 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Water'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, zijnde het Hoogheemraadschap van Delfland, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene aanduidingsregels
vrijwaringszone - straalpad
Deze gebiedsaanduiding is opgenomen om te voorkomen dat straalpaden (niet zichtbare verbindingen ten behoeve van telecommunicatie) worden verstoord door te hoge bebouwing. Bouwwerken, gelegen onder het straalpad, mogen een maximale hoogte van 69 meter hebben. Deze hoogte komt in het plangebied overigens niet voor. Het bestemmingsplan maakt dit ook niet mogelijk.
geluidzone - industrie
Het plangebied is grotendeels een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Voor de gronden die zijn gelegen tussen het geluidgezoneerd bedrijventerrein en de vastgestelde geluidscontour is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Met deze algemene aanduiding is bepaald dat op gronden met deze aanduiding geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing is toegestaan. Dit met uitzondering van situaties waarbij in het kader van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de geluidgevoelige bebouwing is vastgesteld.
vrijwaringszone - spoor
Binnen de vrijwaringszone -spoor is een verbod opgenomen voor nieuwe bebouwing. Burgemeester en wethouders kunnen van dit verbod bij een omgevingsvergunning afwijken indien de spoorwegbeheerder is gehoord.
overige zone - draaicirkel kraan
Ten behoeve van de kranen die op het terrein van de Scheepswerf aanwezig zijn is de aanduiding 'overige zone - draaicirkel kraan' opgenomen.In het bestemmingsplan wordt geregeld dat die aanduiding uitsluitend betrekking heeft op de draaicirkel van een op de aangrenzende bedrijfsbestemming toegestane kraan of ander hijswerktuig. Dit om te voorkomen dat op de aangrenzende bestemmingen zelf andere bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Daarnaast is een regeling opgenomen voor bestaande legale bouwwerken.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.
de lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Met name wordt de bestaande situatie vastgelegd. Maar er worden ook enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het voormalig transportbedrijf Rotterdamseweg 201/201a worden 6 woningen mogelijk gemaakt. Nieuw in het bestemmingsplan is het toestaan van bed & breakfast in de bestemming wonen. Daarnaast vindt er sloop nieuwbouw plaats van een woning aan de Rotterdamseweg 219.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Dit onderzoek richt zich allereerst op de vraag onder welke categorie(ën) van de C- of D-lijst van het Besluit MER de ontwikkelingen in dit plan geschaard kunnen worden. Dit is voor de relevante ontwikkelingen gedaan; de ontwikkelingen die hier niet genoemd worden, zijn niet onder een van de categorieën uit het Besluit MER te scharen.
Rotterdamseweg 201/201a
De woningbouwontwikkeling van Rotterdamseweg 201/201a wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
Geen van de drie drempels wordt overschreden. Nu dient met een informele me.r.-beoordeling aangegeven te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijfsterrein, met woning, een kantoorpand en een parkeerplaats ten oosten van de Rotterdamseweg te Delft. Ten noorden van de twee panden ligt een ongebruikt perceel. Dit perceel is begroeid met een min of meer kruidenrijke grazige vegetatie, welke regelmatig wordt geklepeld. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door watergangen. Deze zijn rijk voorzien van oevervegetaties en ondergedoken vegetaties. Rondom de panden liggen tuinen met heesters, bomen en sierbeplanting. De tuinen en de parkeerplaats worden begrensd door een coniferenhaag. De huidige twee panden dienen te worden gesloopt ten behoeve van nieuwbouw. Het gehele plangebied wordt opnieuw ingericht. In het centrale deel van het plangebied worden zes nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd met bijbehorende tuinen. Het noordelijke gedeelte krijgt de functie als weiland met watergangen. Het zuidelijke deel (momenteel nog parkeerplaats) is vervuild. Dit deel wordt ingevuld met een 'leeflaagconstructie'. De nieuwe inrichting krijgt een groen karakter afgestemd op de omgeving.
Effecten op cultuurhistorie en landschap zijn niet te verwachten; ten opzichte van de huidige situatie verandert een bedrijfsbestemming in een woonbestemming met zes woningen. Daarmee blijft de omvang van het bebouwde gebied vrijwel gelijk en worden geen grote landschappelijke ingrepen gepleegd.
Er vindt niet tot nauwelijks omzetting plaats van een 'natuurlijk' gebied naar een bebouwd, stedelijk gebied, waardoor op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit geen effecten te verwachten zijn. Door deze plaatselijke en beperkte verstoring van de bodem zijn effecten op archeologische waarden en bodemkwaliteit eveneens uitgesloten.
De extra voertuigbewegingen veroorzaakt door de zes woningen zijn zeer beperkt, zodat geen significant negatieve effecten op de verkeersafwikkeling wordt verwacht.
De extra voertuigbewegingen van en naar de woningen kunnen invloed hebben op luchtkwaliteit, geluidsbelasting en stikstofdepositie. Gezien het beperkte aantal extra verkeersbewegingen zijn dit aantallen die wegvallen tegen de achtergrondbelasting. Voor luchtkwaliteit valt dit voornemen onder 'niet in betekenende mate' en het onderzoek Geluid heft aangetoond dat geen negatieve effecten worden verwacht. Effecten op stikstofdepositie zijn uitgesloten, want Natura 2000 gebieden liggen op vele kilometers afstand en worden zeker niet negatief beïnvloed door dit ruimtelijke besluit.
Het ecologische onderzoek heeft geconcludeerd dat alleen bij werkzaamheden aan de watergangen (in verband met de aangetroffen kleine modderkruiper als beschermde soort) en voor broedvogels die niet het hele jaar rond broeden, er maatregelen bij de aanleg en bouw noodzakelijk zijn in verband met verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kunnen worden uitgesloten.
De onderzoeken naar externe veiligheid en milieuzonering hebben evenmin een negatief effect aangetoond.
Agrarische functie Schieweg 154
Het Besluit m.e.r. kent twee categorieën die een relatie hebben met veehouderij. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging en uitbreiding van een veehouderij. Deze categorieën staan hieronder.
C14 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan:
D14 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De definities binnen het plan zijn zodanig opgesteld voor veehouderij dat intensieve veehouderij, zoals benoemd in categorie C14 niet mogelijk is en ook niet mogelijk gemaakt kan worden. Ook worden de drempelwaarden uit categorie D14 niet overschreden. Daarmee is geen directe mer-(beoordelings)plicht van toepassing.
Omdat wel activiteiten voorkomen die vallen onder dezelfde categorie (hoewel onder de drempelwaarde) is een informele mer-beoordeling van toepassing. Er wordt uitgegaan van een maximum van 199 stuks melkvee als worst-case scenario.
Paardenstalling Rotterdamseweg 191 a
Op grond van het besluit m.e.r. geldt voor de oprichting, wijziging, of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van 100 paarden een mer-plicht. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden waardoor er geen directe mer-(beoordelings)plicht van toepassing is. Omdat er activiteiten voorkomen onder dezelfde categorie (hoewel onder de drempelwaarde) is een informele mer-beoordeling van toepassing.
Bij ruimtelijke plannen kan het zo zijn dat een plan kaderstellend is voor meerdere activiteiten die vragen om een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In zo'n geval moet de beoordeling per activiteit worden uitgevoerd. In principe kan dat voor die activiteiten afzonderlijk, maar uiteraard moet wel (op grond van de criteria uit de EU-richtlijn) ook rekening worden gehouden met mogelijke cumulatie. Aangezien de activiteiten een kleine milieubelasting kennen en de locaties op enige afstand van elkaar liggen, is cumulatie niet aan de orde.
Kenmerken van het project
De volgende kenmerken zijn van belang voor de beoordeling van het effect:
Het deel van het Buitengebied van Delft en Midden-Delfland, waar dit bestemmingsplan voor bedoeld is, ligt tussen de stedelijke agglomeraties van Rotterdam en Den Haag, het kassencomplex van het Westland en de bebouwing van Delft, Midden-Delfland en Schiedam. Alhoewel de groene zone die Midden-Delfland vormt ingeklemd ligt tussen stedelijke functies, is het relatief onaangetast en heeft het, naast een agrarische waarde, een grote diversiteit aan natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Het Buitengebied van Delft maakt hier deel van uit.
Het gebied sluit direct aan op de woonbebouwing van de wijk Tanthof. Het gebied heeft naast een agrarische functie een sterke recreatieve functie, waarbij de intensiteit van recreatief medegebruik afneemt naarmate de afstand tot de woonbebouwing toeneemt.
Rotterdamseweg 201/201a
Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijfsterrein, met woning, een kantoorpand en een parkeerplaats ten oosten van de Rotterdamseweg te Delft. Ten noorden van de twee panden ligt een ongebruikt perceel. Dit perceel is begroeid met een min of meer kruidenrijke grazige vegetatie, welke regelmatig wordt geklepeld. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door watergangen. Deze zijn rijk voorzien van oevervegetaties en ondergedoken vegetaties. Rondom de panden liggen tuinen met heesters, bomen en sierbeplanting. De tuinen en de parkeerplaats worden begrensd door een coniferenhaag. De huidige twee panden dienen te worden gesloopt ten behoeve van nieuwbouw. Het gehele plangebied wordt opnieuw ingericht. In het centrale deel van het plangebied worden zes nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd met bijbehorende tuinen. Het noordelijke gedeelte krijgt de functie als weiland met watergangen. Het zuidelijke deel (momenteel nog parkeerplaats) is vervuild. Dit deel wordt ingevuld met een 'leeflaagconstructie'. De nieuwe inrichting krijgt een groen karakter afgestemd op de omgeving.
Schieweg 154
De illegale situatie van de Schieweg 154 wordt binnen dit plan gelegaliseerd. In het bestemmingsplan uit 2005 is er voor gekozen om aan de Schieweg een aantal agrarische bedrijven weg te bestemmen tot Wonen. Daardoor kon na bedrijfsbeëindiging er verder gewoond worden. De agrarische bedrijfsvoering kon onder overgangsrecht doorgaan. Nu blijkt echter dat 10 jaar later de agrarische bedrijfsvoering niet is beëindigd. Nog een keer overgangsrecht is niet mogelijk dus wordt nu het feitelijke gebruik bestemd. In het bestemmingsplan is al bepaald dat alleen grondgebonden veehouderij mogelijk is.
Rotterdamseweg 191 A
Aan de Rotterdamseweg 191 A is een paardenstalling aanwezig. Deze was in het bestemmingsplan vna 2005 onder het overgangsrecht gebracht. Nu blijkt na 10 jaar later de bedrijfsvoering niet is beëindigd. Nog een keer overgangsrecht is niet mogelijk, dus wordt nu het feitelijke gebruik bestemd.
Plaats van het project
Hierbij gaat het met name om het milieu in de directe omgeving en welke kwetsbare gebieden hier zijn gelegen. Het plangebied ligt ten zuiden van het stedelijke gebied van Delft. Conform de gegevens van de Provincie Zuid-Holland overlapt de EHS in het zuidoostelijke gedeelte met het plangebied.
Afbeelding 24: Ecologische hoofdstructuur
Overige kwetsbare natuurlijke gebieden (zoals Natura 2000-gebieden) zijn op zeer grote afstand van het plan gelegen.
Het huidige gebruik van de grond verandert na vaststelling van het bestemmingsplan nauwelijks; alleen op het terrein van Rotterdamseweg 201/201a wordt een kleine ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het percentage bebouwd/verhard terrein wijzigt nauwelijks. De kwantiteit en kwaliteit van natuurlijke hulpbronnen in het gebied worden door het ruimtelijke besluit daardoor niet aangetast.
Kenmerken van het potentiële effect
De potentiële effecten van het project worden als volgt beoordeeld per ontwikkeling:
Rotterdamseweg 201/201a
Rotterdamseweg 191 a: legalisering paardenstalling
Schieweg 154; legalisering grondgebonden veehouderij
Conclusie
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang van het gehele bestemmingsplan wordt in het kader van de ruimtelijke onderbouwing in de overige paragrafen in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen significante nadelige effecten zijn te verwachten en geen verdere m.e.r-(beoordeling) noodzakelijk is.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Normen voor geurhinder volgens de Wgv
Norm voor geurbelasting | Minimale afstand | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijden geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorie RAV | max 2 ouE/m3 | minimaal 50 meter | |
andere diercategorie | 100 meter | minimaal 50 meter | ||
buiten bebouwde kom | diercategorie RAV | max 8 ouE/m3 | minimaal 25 meter | |
andere diercategorie | 50 meter | minimaal 25 meter | ||
RAV: Regeling ammoniak en veehouderij |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Voorts geldt, onverminderd voornoemde normen voor geurbelasting en minimaal vereiste afstanden tussen het emissiepunt van een veehouderij en een voor geurhinder gevoelig object, een minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object van tenminste 50 meter tot een object gelegen binnen de bebouwde kom en 25 meter tot een object gelegen buiten de bebouwde kom.
Onderzoek
Het bestemmingsplan staat binnen de bestemming Agrarisch met waarden alleen grondgebonden veehouderij toe. Hierdoor is intensieve veehouderij (diercategorie RAV) uitgesloten. Het bestemmingsplan kent de volgende definitiebepaling voor 'grondgebonden veehouderij': 'een bedrijf gericht op het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond'. Tevens is in de regels oprichting van of omschakeling naar intensieve veehouderij uitgesloten. Uit bovenstaande tabel valt af te leiden dat voor Grondgebonden veehouderij een minimale afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen van derden) moet worden aangehouden. Daarnaast geldt een gevel-tot-gevelafstand van 25 meter. Hieraan wordt voldaan.
Schieweg 154
In het bestemmingsplan krijgt de grondgebonden veehouderij aan de Schieweg 154 middels een functieaanduiding een maatbestemming. Geur vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling omdat er voldaan wordt aan de afstanden die hierboven zijn beschreven.
Rotterdamseweg 191a
In het bestemmingsplan krijgt de paardenstalling middels een functieaanduiding een maatbestemming. Geur vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling omdat er voldaan wordt aan de afstanden van de VNG-brochure. (zie hoofdstuk 6.6).
Rotterdamseweg 201/201a
Binnen het bestemmingsplan is de ontwikkeling 'Rotterdamseweg 201/201a' opgenomen. Deze ontwikkeling aan de Rotterdamseweg houdt de realisatie van 6 (nieuwe) woningen in. Deze ontwikkeling is op meer dan 100 meter afstand van de dichtstbijzijnde grondgebonden veehouderij voorzien. Geur vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Alle bestaande grondgebonden veehouderijbedrijven binnen het plangebied voldoen aan de afstandseis. Agrarische geurhinder vanwege veehouderij vormt geen belemmering.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Lage Abtswoudse polder (landelijk gebied), de Zuidpolder van Delfgauw en de Akkerdijksche polder. Het gebied wordt doorsneden door het boezemkanaal de Schie. Aan de zuid oostelijke plangrens is boezemwater de Zweth gelegen.
Het gebied bestaat grotendeels uit onverhard groen gebied met enkele woningen en bedrijven. In de polder is ruim voldoende oppervlaktewater aanwezig in de vorm van 'vijver' partijen en poldersloten.
De watergang aan de westkant van het gebied is primair, de overige delen van de omliggende watergang zijn secundair. De primaire watergangen en hoofdwatergangen zijn specifiek als water op de verbeelding weergegeven. Binnen de bestemmingen groen, recreatie en natuur is water algemeen mogelijk gemaakt. Bruggen zijn mogelijk binnen de bestemming water en groen.
Het plangebied zijn verschillende peilgebieden aanwezig:
Waterkeringen
In het plangebied zijn boezemwater de Schie en de Zweth gelegen. De waterkeringen en beschermingszones van de Schie en de Zweth zijn op de verbeelding als dubbelbestemming weergegeven. In de waterkering en beschermingszone mag niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap van Delfland gebouwd worden.
Waterkwaliteit
In het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig. De ambitie is water als natuurgoed. Het accent ligt op de natuurfunctie wat hoge eisen stelt aan de waterkwaliteit. Het water is licht eutroof met grotendeels natuurvriendelijke oevers. De aanvoer van regenwater via verhard oppervlak vindt plaats via infiltratie (en vertraagde afstroming naar het grondwater). Het risico op verontreinigingen wordt geminimaliseerd (geen overstort locaties).
Op verschillende plekken in het gebied zijn natuurvriendelijke oevers en plas draszones aangelegd.
De Karitaatmolensloot, op de grens in het noordwesten van het plangebied is aangewezen als waterlichamen in de Kader Richtlijn Water. De zuidelijke oever is al enige jaren ingericht als natuurvriendelijke oever. De noordelijke oever wordt in 2015 voorzien van een natuurvriendelijke inrichting.
Om voldoende water in het gebied te houden wordt in de zomer water ingelaten vanuit de Schie. Dit water is minder van kwaliteit dan het polderwater. Inlaat gebeurt dan ook alleen indien echt noodzakelijk. In de bestemming water wordt de aanleg van natuurvriendelijke oevers mogelijk gemaakt.
Waterzuivering en afvalwater
De aanwezige gebouwen in het plangebied zijn aangesloten op de riolering of hebben een eigen IBA. De aangesloten riolering is hoofdzakelijk gemengd. In het gebied is een poldergemaal aanwezig langs de Schieweg voor de in- en uitlaat van water van en richting de Schie.
Langs de Schieweg ligt een persleiding. Deze is niet specifiek op de verbeelding aangegeven omdat deze een beperkte diameter heeft.
Grondwater
De drooglegging is voldoende voor het gebied. In sommige delen is er een vrij hoog grondwaterpeil (drooglegging min der dan 40 cm) maar dit is voor de natuurfunctie van het gebied niet onwenselijk.
Waterkwantiteit en kwaliteit
De waterbergingsopgave voor het Buitengebied is op orde. De waterberging voor het boezemgebied is ook op orde. Er wordt bij ontwikkelingen geen specifieke waterberging vereist. Indien watergangen worden gedempt dient er wel nieuw water te worden gerealiseerd. Water is in de bestemming groen mogelijk. Mocht er in de toekomst vanuit de klimaatadaptatie behoefte zijn aan extra waterberging dan is dit in het bestemmingsplan mogelijk.
In de noordwest hoek wordt een nieuwe watergang mogelijk gemaakt. Deze watergang maakt een verbinding tussen de Pijnackerse Vaart en de Karitaatmolensloot en wordt aangelegd om de afvoer vanuit de Zuidpolder van Delfgauw te verhogen. Het betreft een primaire watergang welke als water op de verbeelding is opgenomen.
Naast deze watergang wordt er tevens een vispaaiplaats aangelegd. Deze wordt aangelegd als onderdeel van de uitvoering van de Kader Richtlijn Water. De locatie staat op de verbeelding vermeld.
Er zijn geen nieuwe natuurvriendelijke oevers voorzien, maar deze worden wel in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De watergangen worden, met uitzonder van het primaire water, minder gedetailleerd bestemd zodat het bestemmingsplan de aanleg van natuurvriendelijke oevers niet belemmerd.
Waterkeringen
Aan de Rotterdamseweg staan woningen en bedrijven op de waterkering of in de beschermingszone. Bouwen op de waterkering is alleen mogelijk als kan worden aangetoond dat de waterkering niet wordt aangetast. Daarvoor is toestemming (vergunning) nodig van HH Delfland. Ook bouwen in de beschermingszone is niet zonder meer toegestaan en dient toestemming te worden verkregen bij het Hoogheemraadschap.
Waterzuivering & afvalwater
Nieuwe riolering dient gescheiden te worden aangelegd. Voor het hemelwater kan er ook voor worden gekozen dit via (vertraagde) infiltratie in de bodem af te voeren naar het oppervlaktewater.
Grondwater
In verband met de mogelijke stopzetting van de grondonttrekking van Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 cm. Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden met voldoende drooglegging en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals verhogen maaiveld of aanleg drainage.
Rotterdamseweg 201/201a
Aan de Rotterdamseweg wordt een nieuwe ontwikkeling voor de bouw van 6 woningen mogelijk gemaakt. Het huidige terrein is deels verhard. Door deze ontwikkeling neemt de verharding af. In het plan worden tevens watergangen (poldersloten) aangelegd als afscheiding van de verschillende kavels. Dit verhoogd het bergend vermogen in het gebied. Om de waterkwaliteit te waarborgen mogen de watergangen geen dode einden hebben en dienen verbonden te zijn met het watersysteem van de polder. Voor de aanleg van de watergangen is toestemming (watervergunning) nodig vanuit het Hoogheemraadschap, dit geldt tevens voor het oprichten van kunstwerken (bijv. bruggen, dammen, vlonders) nabij watergangen.
De toekomstige bebouwing van de nieuwe ontwikkeling is gelegen buiten de regionale waterkering en haar beschermzone. De ontwikkeling vormt daarom geen belemmering voor onderhoud, veiligheid en/of de mogelijkheden voor versterking van de regionale kering ter plaatsen. Bouwen of fysieke ingrepen zijn alleen mogelijk als kan worden aangetoond dat de waterkering niet wordt aangetast. Daarvoor is toestemming (watervergunning) nodig vanuit het Hoogheemraadschap.
Er dient een gescheiden riolering te worden aangelegd. Waarbij het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk riool en het hemelwater op het oppervlaktewater.
Bij de ontwikkelingen dient rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte (70cm) en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals verhogen maaiveld. Met de aanleg van drainage moet terughoudend omgegaan worden om de grond gevoelig is voor ontwatering (veen). In verband met de mogelijke stopzetting van de grondonttrekking van Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 cm.
Schieweg 154, Schieweg 148, en Rotterdamseweg 191a
Wat betreft waterhuishouding zijn er geen veranderingen in bebouwing of verharding.
Het plan voldoet aan de wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot water.
Het recreatiegebied Midden Delfland wordt gekenmerkt door haar kernkwaliteiten: de openheid van het veenweidegebied, de typische veenweidenatuur, de kenmerkende verkaveling met het karakteristieke slotenstelsel en de agrarische identiteit. De recreatiegebieden Abtswoudse bos en Ackerdijkse bos zijn stevig van maat. Een deel van de recreatiegebieden hebben inmiddels een redelijk volwassen aanzien. Het gebied aan de zuidzijde van Delft is ruim opgezet en gevarieerd met samengestelde bosstroken (vaak met behoud van historische verkaveling), struweel (deels als mantelzomen langs de bosranden), (bloemrijk) grasland en ruigtekruiden die worden afgewisseld door poelen, waterplassen en watergangen. Met de aanleg van de oorspronkelijke kreken, bloemenweides, moeraszones, natuurvriendelijke oevers en gedifferentieerde bosranden is een afwisselend gebied ontstaan.
Het Abtswoudse Bos is aangelegd in 2003 en vormt een van de jongste terreinen in Midden-Delfland. Het gebied kent een afwisseling aan grote oppervlakten bos, moeras- en ruigtegebied alsmede speel- en ligweiden, gelegen aan water. Centrale landschappelijke ruggengraat in het gebied vormt de meanderende kreek met ecologische waarde met daarbij het land art object 'Moeder Aarde', een heuvelpartij in de vorm van een vrouwenlichaam. Het hoogste punt geeft een mooi uitzicht over het hele bos, de polders en de nabij gelegen steden. Ten zuiden van Moeder Aarde is een gebied ingericht als vlindergebied.
Biodiversiteit
De biodiversiteit in het gebied is hoog, mede door de variatie in biotopen. Door de aanleg van mantelzomen langs bospercelen in o.a. het Lage Abtswoudse bos profiteren o.a. struweelvogels, vlinders en andere insecten. Ook zijn enkele poelen aangelegd ten behoeve van een toename van soorten amfibieën en libellen en zijn maatregelen genomen ter bevordering van de ringslang. Er is een verscheidenheid in waterplantenbegroeiing van rietkragen, onderwaterplanten en drijfbladplanten. In het water leven verschillende insekten, (zoetwaterpissebedden, haftenlarven, wantsen, muggenlarven,schaatsenrijders oa.).
Vaatplanten
In het gebied komen beschermde soorten voor waaronder zwanenbloem, prachtklokje en (gevlekte) rietorchissen voor.
Vissen
De gemiddelde diepte van het water is tot 1 meter en de helderheid verschilt per plek. In het water komen voornamelijk ruisvoorn, blankvoorn, snoekjes, baars en in de troebele watertjes brasem en (kroes)karper voor. Daarnaast komen de bittervoorn (tabel 3 Ffwet ), de kleine modderkruiper (tabel 2 Ffwet) voor als ook een waarneming van de grote modderkruiper (tabel 3 Ffwet).
Amfibieën
In het gebied komen algemeen voorkomende amfibiesoorten voor als gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en groene kikker.
Vogels
In de recreatiegebieden komt een groot aantal vogelsoorten voor. Vanuit de nationale databank flora en fauna zijn binnen het plangebied 155 soorten opgenomen. De recreatiegebieden worden ook jaarlijks geïnventariseerd op het voorkomen van broedvogels.
In het Abtswoudse bos – oost zijn in 2012 41 soorten broedvogels vastgesteld. In de bosstroken aan de noordzijde zijn intussen relatief hoog geworden waarbij onder andere Roodborst, Grote bonte specht en Gaai broeden. In de open grasland-delen worden gedomineerd door ruigte en grassen met broedvogels als rietzangers, sprinkhaanrietzanger, bosrietzanger, grasmus en rietgors. In het Abtwoudsepark midden, het gebied rondom Moeder Aarde, zijn 41 soorten broedvogels waargenomen met onder meer sperwer, groene specht en bosrietzanger (Jaarverslag Vogelwacht Delft, 2013).
Door de werkzaamheden in het Buitengebied door de aanleg van de A4 en 380 KV leiding heeft een behoorlijke verstoring plaatsgevonden. Per saldo is echter meer water en minder droge ruigtekruiden teruggekomen.
Van de soorten waarvan een nest jaarrond beschermd is, zijn broedgevallen aanwezig van onder meer de sperwer. Daarnaast komt een aantal soorten vogles voor van lijst 5 waaronder boomkruiper, ekster en zwarte kraai. Een groot aantal soorten zijn foeragerend waargenomen als buizerd, boeren- en gierzwaluwen, torenvalk, visdieven, spreeuwen en hop en diverse weidevogels.
In het gebied Midden Delfland wordt sterk ingezet op het behoud van grutto's. Dit betreft met name het agrarisch middengebied, hoewel de inrichting van de aangrenzende recreatiegebieden van invloed zijn op de weidevogelstand. Ook voor de lepelaar is Midden-Delfland een belangrijk gebied. Deze broedt weliswaar in Oostvoorne (Natura 2000 gebied), maar is voor zijn voedsel deels aangewezen op Midden-Delfland.
Zoogdieren
In het plangebied komt een groot aantal soorten zoogdieren voor. Dit betreft onder meer soorten van tabel 1 als mol, huisspitsmuis, egel, wezel, bosmuis, vos, hermelijn, bosmuis, konijn, veldmuis en haas. Hiervan is de hermelijn en wezel aangemerkt als gevoelige soort.
Daarnaast komt in het gebied tabel 3 Ffw soorten voor. Dit betreft de ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis en gewone dwergvleermuis. De vleermuizen maken gebruik van het recreatiegebied om te foerageren.
Overig beschermde soorten
In het plangebied zijn, met uitzondering van de platte schijfhoorn, geen beschermde dagvlinders, nachtvlinders, libellen, kevers, kreeften en weekdieren te verwachten. Van de 22 soorten dagvlinders waaronder oranje luzernevlinder, kleine vuurvlinder en distelvlinder, zijn ook twee gevoelige soorten, groot dikkopje en bruin blauwtje, waargenomen. Dit betreft allemaal algemeen voorkomende soorten.
Rotterdamseweg 201/201a
Algemeen
Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijfsterrein, met woning, een kantoorpand en een parkeerplaats ten oosten van de Rotterdamseweg te Delft. Ten noorden van de twee panden ligt een ongebruikt perceel. Dit perceel is begroeid met een min of meer kruidenrijke grazige vegetatie, welke regelmatig wordt geklepeld. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door watergangen. Deze zijn rijk voorzien van oevervegetaties en deels ook van ondergedoken watervegetaties.
Rondom de panden liggen tuinen met heesters, bomen en sierbeplanting. De tuinen en de parkeerplaats worden begrensd door een coniferenhaag.
Onderzoek
Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen toetsen aan vigerend groenbeleid (nationaal en lokaal) is in juni 2014 een orienterend natuuronderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de aangetroffen en/of te verwachten natuurwaarden kort beschreven.
Flora- en faunawet
Vissen
De watergangen zijn intensief bemonsterd met een schepnet, daarbij is kleine modderkruiper aangetroffen. De soort komt in de omgeving talrijk voor in allerlei typen wateren. De aanwezigheid van bittervoorn of andere beschermde vissoorten kan ter plekke worden uitgesloten, als gevolg van ontbreken van zoetwatermosselen, geschikte watervegetatie en verspreidingsgegevens.
Werkzaamheden aan de watergangen en trillingen gedurende de bouw in het plangebied kunnen leiden tot het vernietigen en/of minder geschikt maken van leefgebied van de kleine modderkruiper.
Betreffende sloten staan echter in open verbinding met andere sloten in de (nabije) omgeving. Dit biedt aanwezige vissen de mogelijkheid uit eigen beweging zich te verplaatsen naar andere plekken indien trillingen als verstorend worden ervaren. Het betreft tijdelijke effecten, na afronding van de werkzaamheden kan de vis de betreffende sloten weer koloniseren. Door maatregelen te treffen kunnen tijdelijke effecten nog verder worden geminimaliseerd (zie onderstaand 'maatregelen'). Het areaal water (leefgebied) neemt tenslotte toe na de realisatie van de plannen. Op zowel korte als lange termijn zullen de werkzaamheden daarom geen wezenlijk effect hebben op het voorkomen van lokale populaties vis.
Ongewervelden
Op basis van een biotoopgeschiktheidsbeoordeling kan worden geconcludeerd dat de sloten beperkt geschikt zijn voor platte schijfhoren. Indien de soort voorkomt, vormen de sterk voedselrijke sloten ter plekke zeker geen belangrijk leefgebied voor de soort. Sloten elders in de directe omgeving worden van groter belang geacht. Gezien de beperkte biotoopgeschiktheid ter plekke wordt, indien aanwezig, slechts een beperkt deel van de lokale populatie verwacht. Effecten op eventueel aanwezige dieren zijn bovendien van tijdelijke aard. Mogelijke effecten zullen niet tot afbreuk van de gunstige staat van instandhouding van de soort ter plekke leiden. Andere Ffwet beschermde ongewervelden worden niet verwacht op basis van biotoopgeschiktheid en verspreidingsgegevens.
Amfibieën
Uit de omgeving is het voorkomen van de beschermde rugstreeppad en vinpootsalamander bekend (Waarneming.nl en Ravon.nl). De natuurlijke verspreiding van de vinpootsalamander ligt in het zuiden van Nederland. Het aangetroffen exemplaar in Delft betreft daarom vermoedelijk een uitgezet exemplaar in een tuinvijver. De rugstreeppad komt met name voor in wateren met een zeer lage visstand. In het plangebied is de soort niet aangetroffen, alleen bastaardkikkers. Tijdelijke visloze wateren die gedurende de gehele voortplantingsperiode (eiafzet t/m opgroei larven) aanwezig zijn, komen niet binnen het plangebied voor. Vrachtwagen sporen e.d. op de onverharde terreindelen bevatten hooguit voor korte periode (neerslag)water en zijn daarom niet geschikt als voortplantingsbiotoop voor de rugstreeppad. Gezien het tijdstip van uitvoering van de quick scan (in de voortplantingsperiode), het dubbele veldbezoek en het daarbij niet aantreffen van de rugstreeppad kan worden opgemaakt dat het plangebied ook geen overwinteringsgebied is geweest van de soort. Vanwege de afwezigheid van rugstreeppad kunnen effecten in het plangebied worden uitgesloten.
Andere strikter Ffwet beschermde amfibieën van Tabel 2 en 3 worden niet verwacht op basis van biotoopgeschiktheid en verspreidingsgegevens.
Indien gedurende de ontwikkelfase wel langdurig tijdelijke wateren ontstaan gedurende de voorplantingsperiode is het wel mogelijk dat rugstreeppad het plangebied (tijdelijk) koloniseert. Bij de ontwikkelfase dient daar dus rekening mee gehouden te worden (zie onderstaande 'maatregelen').
Algemeen beschermde soorten van Tabel 1 komen mogelijk wel voor in het plangebied. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling en is een ontheffing art 75 Flora en faunawet niet benodigd. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen (zie onderstaande 'maatregelen').
Reptielen
Delft behoort niet tot de bekende verspreidingsgebieden van reptielen. Ringslang die incidenteel is waargenomen ten oosten van Delft in het Bieslandse Bos & Balij is daar uitgezet en vormt geen natuurlijke populatie. Daarnaast vormt het plangebied (grasland, tuin, verharding) ook geen potentieel leefgebied voor reptielen. Het voorkomen van deze soorten in het plangebied en effecten op betreffende soorten is dan ook uitgesloten.
Grondgebonden zoogdieren
In (de directe omgeving van) het plangebied is het voorkomen van strikt(er) beschermde zoogdieren niet bekend (Waarneming.nl, zoogdieratlas.nl, NDFF). Het plangebied omvat evenmin potentieel geschikt habitat voor strikter beschermde grondgebonde zoogdieren. Het voorkomen van deze soorten in het plangebied en effecten op betreffende soorten kan op grond hiervan worden uitgesloten. In het plangebied komen naar inschatting wel algemene soorten als haas, konijn, veldmuis, bosspitsmuis, wezel en hermelijn voor (Tabel 1, AMvB artikel 75). Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling en is een ontheffing art 75 Flora en faunawet niet benodigd. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen (zie onderstaande 'maatregelen').
Vleermuizen
Bronnenonderzoek geeft aan dat het plangebied mogelijk onderdeel uitmaakt van foerageergebied van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis uit de directe omgeving. Tijdens de avondronde (19 juni 2014) zijn rond de panden geen activiteiten van vleermuizen waargenomen. Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen of potentieel geschikte plekken vastgesteld. Waarnemingen van andere vleermuissoorten nabij het plangebied zijn hooguit incidenteel. Het plangebied zelf heeft echter geen specifieke functie als foerageergebied. Hooguit een enkele exemplaar zal er onregelmatig foerageren. Alleen ten westen van de Rotterdamseweg werd kortstondig een gewone dwergvleermuis gehoord. Geschikte vliegroutes zijn gezien de afwezigheid van opgaande groene structuren binnen het plangebied in het plangebied niet aanwezig. Verwacht wordt wel dat de groenzone ten zuiden van Delft in de toekomst steeds meer betekenis zal krijgen voor vleermuizen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied geen essentieel onderdeel van het leefgebied van vleermuizen bevat. Effecten op vleermuizen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kunnen worden uitgesloten.
Vogels
In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen. De woningen bieden bovendien geen geschikte nestgelegenheden voor huismus en gierzwaluw.
In het plangebied komen wel algemene broedvogelsoorten voor zonder jaarrond beschermde nestplaats, zoals merel, winterkoning, witte kwikstaart, kauw, meerkoet en wilde eend. Van deze soorten zijn alleen de in gebruik zijnde nestplaatsen beschermd ( oha in de broedperiode van half maart – half aug). Ter voorkoming van verstoring van broedvogels dienen maatregelen te worden getroffen (zie onderstaande 'maatregelen'). Het weilandje is te beperkt van omvang om enige betekenis te hebben voor weidevogels. Aangrenzend gebied is met bos ingeplant. Met weidevogels hoeft hier dus geen rekening te worden gehouden.
Maatregelen
Kleine modderkruiper
Onderstaande maatregelen voor kleine modderkruiper (en vis in het algemeen) gelden alleen voor werkzaamheden aan watergangen en het dempen van (delen van) watergangen.
- Voer de werkzaamheden uit buiten het voortplantingsseizoen van kleine modderkruiper, deze loopt globaal van april tot eind juni.
- Werk niet gedurende een vorstperiode of wanneer de temperatuur van het water onder de 6 graden Celsius is.
- Werk altijd en langzaam één kant op. In de richting zodat vissen kunnen wegvluchten naar ongemoeide watergangen.
Broedvogels
- Door bomen en struiken buiten het broedseizoen te verwijderen en bebouwing buiten het broedseizoen te slopen wordt verstoring van broedvogels voorkomen. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaard periode gehanteerd. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus.
- Starten werkzaamheden buiten het broedseizoen.
Grondgebonden zoogdieren
- In het kader van de zorgplicht kan voorafgaand aan het bouwrijp maken het gebied ongeschikt worden gemaakt als leefgebied voor grondgebonde zoogdieren door buiten het kwetsbare seizoen
(voortplantingsseizoen) beplanting etc te verwijderen en de overige vegetatie kort te maaien en die vervolgens zo te houden. Aanwezige dieren zullen hierdoor uit zich zelf uit het plangebied wegtrekken.
- Eveneens in het kader van de zorgplicht het van 'binnen naar buitenwerken' bij het bouwrijp maken van het terrein.
Rugstreeppad
- Voor het voorjaar 2015 uitvlakken wielsporen en kuilen op het niet verharde deel van het terrein om te voorkomen dat er geschikte voortplantingswateren kunnen ontstaan in het voortplantingsseizoen. Dit zo nodig jaarlijks herhalen totdat met uitvoering van de werkzaamheden wordt begonnen.
- Voorkom het ontstaan van tijdelijke watertjes gedurende de aanlegfase om te voorkomen dat gedurende die fase amfibieën tot voortplanting kunnen komen binnen het plangebied.
Conclusie Flora-enfaunawet
De Ffwet vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de herontwikkeling aan de Rotterdamse weg 201/201a. Er hoeft geen ontheffing in het kader van de Ffwet verkregen te worden. Bovenstaande maatregelen dienen toegepast te worden.
Natuurbeschermingswet en EHS
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermd natuurgebied of EHS. Meest nabij gelegen beschermd natuurgebied ligt op > 12 km afstand langs de kust. Meest nabijgelegen EHS ligt op 800 meter ten zuiden van het plangebied (http://geo.zuidholland.nl/geo-loket/). Directe effecten zijn daardoor uitgesloten. Ook indirect (door middel van lucht, licht, geluid, hydrologie) is door de beperkte omvang van de ingreep en de afstand tot de in dit kader relevante gebieden geen effect te
voorzien op Natura 2000-gebied en/of EHS-gebieden.
Bomenverordening
Het plangebied ligt volgens de kaart bijgevoegd bij de toelichting Bomenverordening binnen het gebied dat als bebouwde kom wordt beschouwd. Zodoende gelden de regels zoals die binnen de bebouwde kom van toepassing zijn. Op het perceel Rotterdamseweg 201 / 201a komen geen bomen voor de op de lijst met monumentale bomen staan. De aanwezige beplanting is beperkt van omvang en betreft de gebruikelijke sierbeplanting van tuinen zonder historische of specifieke ecologische waarde. Vanuit de Bomenverordening bestaat er geen belemmering voor het verwijderen van dezebeplanting.
Schieweg 154, Schieweg 148 en Rotterdamseweg 191 A
Bij deze ontwikkelingen zijn er geen veranderingen wat betreft bebouwing of verharding die effect hebben op flora en fauna.
Het plan voldoet aan de wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot flora en fauna.
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer bestuurlijk vastgesteld. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 meter minus maaiveld en 0,5-2,0 meter minus maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond vertaald als de lokale maximale waarden) gelden in geval van grondverzet. De bodemfunctie moet niet verward worden met de functies uit het bestemmingsplan. Dit kan lastig zijn, omdat de terminologie overeen kan komen. Het plangebied bevat overwegend de bodemfunctie Groen.
Het plangebied bevindt zich in de volgende bodemkwaliteitszones:
In betreffende zones worden geen verontreinigingen met zware metalen en PAK verwacht. De kwaliteit grond die mag worden toegepast (toepassingseis) valt in de klasse AW+.
Er zijn enkele locaties aanwezig die bij toekomstige ontwikkelingen extra aandacht op het gebied van bodem vragen. Dit betreft locaties waar door voormalige bedrijfsactiviteiten, de (voormalige) aanwezigheid van tanks, gedempte sloten en/of de resultaten van eerder bodemonderzoeken bij concrete plannen een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden.
Rotterdamseweg 201/201a
Verkennend bodemonderzoek woonhuis Rotterdamseweg 201a
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek (Projectnummer 25.14.00223.1, Search Ingenieursbureau, d.d. 3 juli 2014) ter plaatse van het gedeelte van het woonhuis blijkt dat de zwak puinhoudende zandige bovengrond licht is verontreinigd met PAK. De zwak puinhoudende kleiige bovengrond is licht verontreinigd met koper, lood, zink en PCB. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. De zintuiglijk schone ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel en barium. Omdat maximaal licht verhoogde gehaltes worden aangetoond is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk. De aangetoonde verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen locatieontwikkeling.
Nader bodemonderzoek parkeerplaats
Uit de resultaten van het nader bodemonderzoek (Projectnummer 25.14.00223.1, Search Ingenieursbureau, d.d. 3 juli 2014) blijkt dat de zintuiglijk schone zandig een kleiige ondergrond onder de repaclaag maximaal licht verontreinigd is met PAK. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de aangetoonde verontreiniging met barium, zink en PAK te relateren is aan de repaclaag. De repaclaag is op het grootste gedeelte van het parkeerterrein aangetroffen tot een diepte van 0,5 m –mv. Op sommige plaatsen is de repaclaag echter aanwezig tot 1,0 m –mv.
Omdat de verontreiniging alleen aanwezig is in de repaclaag, is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wet bodembescherming. De repaclaag mag zonder saneringsplan worden verwijderd. Opgemerkt wordt dat als de repaclaag wordt verwijderd, dit moet gebeuren tot op de zintuiglijk schone ondergrond.
Schieweg 148, Schieweg 154 en Rotterdamsweg 191 A
Het aspect bodem levert voor deze ontwikkelingen geen belemmering op. Het gebruik verandert namelijk niet.
Omdat het bestemmingsplan overewegend conserverend van aard is, staat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. De locatie Rotterdamseweg 201/201a is geschikt voor het voorgenomen gebruik wonen met tuin.
Het Buitengebied heeft overwegend een recreatieve en/of agrarische functie. Daarnaast heeft het op een aantal locaties een (aanvullende) natuurwaarde. In het gebied komt enige bedrijvigheid voor en wordt in geringe mate gewoond. Ook bevinden zich in het gebied enkele sportvoorzieningen. De meeste functies in dit gebied hebben een agrarische of recreatieve bestemming. Het streven is om deze agrarische en recreatieve functie te behouden.
Deze krijgen een maatbestemming op de verbeelding.
Voor het inpassen van milieuhinderlijke activiteiten heeft de VNG in 2007 de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In 2009 is hierop een herziening uitgekomen. In deze handreiking worden activiteiten op SBI-code ingedeeld in milieucategorieën met elk een eigen hinderafstand, deze staan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB). De lijst gaat uit van een gemiddelde bedrijfsvoering. Aangezien elk bedrijf met eigen technieken en manieren kan werken, zijn de hinderafstanden indicatief en worden daarom richtafstanden genoemd. De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de beoordeling van bestaande situaties. De afstanden uit de handreiking geven echter wel een indicatie van de afstanden die ter voorkoming van hinder gewenst zijn. Hoewel de afstanden in de bestaande situatie kleiner kunnen zijn dan de in de VNG-handreiking aanbevolen afstanden, levert dat in de praktijk in het Buitengebied geen ernstige knelpunten op. Het gaat om een reeds lang bestaande en historisch gegroeide situatie.
Onderhavig bestemmingsplan is een overwegend conserverend bestemmingsplan. Dit betekent in principe dat de bestaande functies zoals wonen, agrarisch en recreatie zijn toegestaan.
Activiteiten die vallen binnen categorie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan. Categorie 3.1 en 3.2 zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn in de planregels van het bestemmingsplan uitgewerkt, zodat de planologische afweging per individueel geval of gebied kan worden gemaakt. Zwaarwegend is wel dat de agrarische en/of recreatieve functie en de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast. De meeste functies in dit gebied hebben een agrarische of recreatieve bestemming. Bestaande activiteiten die niet in deze bestemming passen krijgen een maatbestemming.
In de nabijheid van stiltegebieden (zoals opgenomen in de provinciale milieuverordening) worden geen milieubelastende functies worden toegestaan die het natuurlijk heersende geluidsniveau in het stiltegebied structureel aantasten.
Nieuwe milieubelastende functies die vallen onder het Bevi en verkooppunten van consumenten-vuurwerk zijn niet toegestaan. Ook wordt geen wijzigingsbevoegdheid voor Bevi-inrichtingen en verkooppunten van consumentenvuurwerk opgenomen.
Maatbestemming
In het plangebied krijgen de volgende bedrijven een maatbestemming:
Bedrijf | Milieucategorie | SBI-code |
H.F. Bocxe en Zn. | Rotterdamseweg 466-468 | 5.1, SBI 301.4, 3315 |
Gasco | Rotterdamseweg 219 b | 4.2, SBI 46712.3 |
Gasco | Ackerdijkseweg 274 | |
Autosloperij | Lau Maurizelweg | 3.1, SBI 4677.1 |
Hondendressuurterrein | Tanthofdreef | 3.1, SBI 94991 B |
Texaco Vrijenban | Rijksweg A13 nummer 200 | 4.1, SBI 473.1 |
Veehouderij | Rijksstraatweg 105, Rijksstraatweg 115, Schieweg 154 |
3.2, SBI 0141,0142 |
Loonbedrijf | Schieweg 148 | 3.1, SBI 016 |
Kampeerterrein | Rotterdamseweg 213-215, Schieweg 166 | 3.1, SBI 552,553 |
Paardenstalling | Rotterdamseweg 191a | 3.1, SBI 0143 |
Manege | Rijksstraatweg 139 - 145 | 3.1, SBI 931E |
6.4.3.1 Rotterdamseweg 201/201a
Aan de Rotterdamseweg 201/201a worden 6 nieuwe woningen toegestaan. Op deze locatie was voormalig transportbedrijf Van der Haas aanwezig. Ten behoeve van deze nieuwe woningen is onderzoek uitgevoerd door Peutz (rapportnummer O 15488-1-RA-002 d.d. 25 augustus 2014).
De locatie is gelegen tegenover industrieterrein Schieoevers. Scheepswerf Bocxe is maatgevend voor de milieubelasting op deze locatie. Voor de scheepswerf is een maatbestemming opgenomen. Voor Scheepswerf Bocxe gelden volgens de VNG-publicatie de volgende richtafstanden voor Buitengebied:
Geluid is dus het maatgevende milieuaspect. De dichtstbijgelegen woning (gevel) ligt op circa 35 m vanaf de terreingrens van Bocxe. Dat betekent dat voor alle genoemde milieuaspecten niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Deze richtafstanden geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting. De daadwerkelijk milieubelasting kan afwijken. Daarom is naast de toets aan de richtafstanden de daadwerkelijk milieubelasting in beeld gebracht. Hieronder worden de vier milieuaspecten beschreven.
Stof
Bij Bocxe kan volgens de aanvraag om vergunning stof/emissies worden veroorzaakt door lassen (lasrook), verwarmingsinstallaties, verven en waternevel bij hoge drukwaterspuiten. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen waarmee voorkomen c.q. beperkt wordt dat stoffen buiten de inrichting terecht komen. Daarnaast zijn er geen klachten omtrent stofhinder bekend en de bestaande woningen bevinden zich op een kortere afstand tot Bocxe dan de geprojecteerde woningen. Het is dan ook aannemelijk dat stofhinder niet te verwachten is, waarmee er kan worden aangenomen dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Geur
In de vergunning van Bocxe zijn geen voorschriften ten aanzien van geurbeperking opgenomen, in de aanvraag heeft Bocxe aangegeven dat er geen geurbelastende activiteiten plaatsvinden. Zo er al sprake is van enige geuremissie dan is dit het gevolg van oplosmiddelhoudende conserveringssystemen (verf). Voorschriften ten aanzien van oplosmiddelen zijn gegeven in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Bij het in acht nemen van deze voorschriften en de opgave in de aanvraag om vergunning dat geen geurbelastende activiteiten plaatsvinden binnen de inrichting, zal naar verwachting geen geurhinder optreden. Daarnaast zijn er geen klachten omtrent geurhinder vanuit de woonomgeving van Bocxe bekend en de bestaande woningen bevinden zich op kortere afstand tot Bocxe dan de geprojecteerde woningen. Er kan dan ook aangenomen worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Geluid (industrielawaai)
De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein wordt vrijwel volledig bepaald door Bocxe. De overige inrichtingen op het industrieterrein veroorzaken een verwaarloosbare geluidbijdrage. Daarom is de aangevraagde en vergunde geluidsituatie van Bocxe beschouwd. Aan de vergunning van Bocxe zijn geluidvoorschriften verbonden. Deze zijn zodanig dat de geluidbelasting ten gevolge van de representatieve bedrijfssituatie inpasbaar is binnen de MTG's van de woningen binnen de zone. Voor de nieuwe woningen binnen de geluidzone geldt een voorkeursgrenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A). In het geval niet aan deze voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan kan het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft) onder voorwaarden hogere grenswaarden vaststellen.Voor bestaande woningen rond het plangebied geldt van rechtswege een grenswaarde van 55 dB(A). Met de verlening van een lagere grenswaarde van 55 dB(A) zouden de nieuwe woningen ter plaatse maatgevend worden voor de geluidruimte van het industrieterrein. Gelet op de belangen van de op het industrieterrein gevestigde bedrijven wordt voor alle woningen een hogere waarde vastgesteld van 55 dB(A). Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is het hogere waardenbesluit aangepast. Hiermee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, worden de bestaande milieurechten van bedrijven gerespecteerd en wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gecreëerd.
Uit de berekeningen volgt dat voor drie woningen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden, zodat hogere waarden vastgesteld dienen te worden (tabel 4.1 rapport Peutz). De maximale grenswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. In de incidenteel voorkomende bedrijfssituatie (maximaal 6 keer per jaar voorkomend) bedraagt de geluidbelasting maximaal 59 dB(A), hetgeen hoger is dan in de representatieve bedrijfssituatie, maar deze wordt acceptabel geacht, aangezien het slechts incidenteel voorkomt. De geluidbelasting in de incidentele bedrijfssituatie behoeft niet te worden beoordeeld aan het toetsingskader uit de Wet geluidhinder.
Naast de geluidbelasting die betrekking heeft op de equivalente (=gemiddelde geluidimmissie), zijn maximale geluidniveaus (ook wel piekgeluidniveaus genoemd) relevant. Alleen Scheepswerf Bocxe veroorzaakt relevante maximale geluidniveaus op de locatie van de nieuwe woningen. Deze geluidniveaus zijn opgenomen in tabel 4.2 van het rapport van Peutz. Hieruit volgt dat de geluidgrenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode in de representatieve bedrijfssituatie niet worden overschreden. Deze grenswaarden die volgen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en consistente jurisprudentie, worden als vergunbaar geacht aan bedrijven. Voldoen aan deze grenswaarden impliceert dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt bereikt. In de incidenteel voorkomende bedrijfssituatie (maximaal 6 keer per jaar), kunnen in de avond- en nachtperiode hogere maximale geluidniveaus optreden. Gezien het beperkte aantal dagen op jaarbasis is dit eveneens acceptabel.
Gevaar
Bij Bocxe worden gassen voor het lassen gebruikt en opgeslagen. Daarnaast worden er oplosmiddelen, verven, oliën, LPG, koelvloeistof, antivries en epoxy gebruikt en opgeslagen. Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen is in de vergunning van Bocxe opgenomen dat moet worden voldaan aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Bij het voldoen aan PGS 15 wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid, voor mens en milieu gerealiseerd. De bestaande woningen waarbij al sprake is van een aanvaardbaar beschermingsniveau bevinden zich al op kortere afstand tot Bocxe dan de nieuwe woningen. Er kan dan ook aangenomen worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Schieweg 148
Het bedrijf FK Loonbedrijf is gevestigd aan de Schieweg 148 en heeft milieucategorie 3.1. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 50 meter vanwege geluid. Het bestemmingsplan Buitengebied 2015 beoogd de huidige functie te legaliseren. FK Loonbedrijf is een kleinschalig loonbedrijf gericht op de grond- weg en waterbouw.
Op het terrein vindt stalling en opslag van materieel en materiaal plaats. Transportbewegingen op, van en naar de locatie vormen de bronnen van hinder. De aard van het bedrijf brengt met zicht mee dat het belangrijkste deel van de werkzaamheden 'op locatie' dus buiten de inrichting plaatsvinden. De locatie is gelegen binnen de akoestische zone het industrieterrein Schieoevers-Zuid. De te legaliseren functie 'Loonbedrijf' introduceert geen nieuw geluidsgevoelig object.
Het toestaan van een Loonbedrijf op deze locatie kent geen overwegende akoestische bezwaren en is goed inpasbaar. De aan te houden richtafstand conform de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering kan aan alle zijden van het perceel (Schieweg 146/146a, 154 en Rotterdamseweg 470, 472, 472b en woonschip Rotterdamseweg 472c) worden gerespecteerd. Bij de beoordeling van de situatie is als uitgangspunt genomen dat de woning Schieweg 148 en het Loonbedrijf aan hetzelfde adres één eenheid vormen.
Schieweg 154
Aan de Schieweg is een grondgebonden veehouderij aanwezig, met een milieucategorie 3.2. Op grond van de VNG- brochure geldt hier een richtafstand van 100 meter vanwege geur. De Wet geurhinder en veehouderij hanteert andere afstanden. Er geldt een minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object van tenminste 50 meter tot een object gelegen binnen de bebouwde kom en 25 meter tot een object gelegen buiten de bebouwde kom. Aan deze afstanden wordt voldaan. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering.
Rotterdamseweg 191a
Aan de Rotterdamseweg 191a is een paardenstalling aanwezig. De paardenstalling heeft een milieucategorie 3.1. Voor het buitengebied en rustige woonwijk gelden er afstanden van 50 meter ten opzichte van een geurgevoelig object. Bij een gemengd gebied mag de afstand met 1 stap lager. Tegenover de paardenstalling zijn bestaande woningen. Deze woningen zijn, gelet op het naastliggende bedrijventerrein aan te merken als gemengd gebied, waardoor de aan te houden afstand 30 meter is. Aan deze afstanden wordt wordt voldaan. Het betreft hier een historisch gegroeide situatie. Daarnaast zijn er geen klachten met betrekking tot geur bekend in de omgeving.
Milieuzonering levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn de Rijksweg A13 en de 50 km/uur wegen de bronnen die in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een zone hebben. De zone voor de A13 bedraagt 600 meter aan iedere zijde. Voor 50 km/uur wegen is de zone afhankelijk van het aantal rijstroken; voor dit plangebied geldt voor het merendeel van de wegen een zone van 200 meter.
Een deel van het bestemmingsplan Buitengebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Schie-oevers. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
In het plangebied loopt ook de hoofdspoorweg Rotterdam-Den Haag, waardoor het plangebied in de onderzoekszone van railverkeerslawaai ligt. Conform de Wet geluidhinder omvat de geluidszone van een dergelijke weg een gebied van 900 meter vanaf de kant van de spoorbaan.
Wegverkeerslawaai
Voor wegverkeerslawaai geldt dat de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies ten gevolge van wegverkeer niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Deze verplichting geldt niet voor bestaande situaties.
Railverkeerslawaai
Voor spoorweglawaai geldt dat de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (55 dB). Voor bestaande situaties geldt deze veprlichiting niet.
Industrielawaai
Een deel van het bestemmingsplan Buitengebied ligt binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterreinen Schie-oevers. Dit industrieterrein is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige functies niet hoger zijn dan 50 dB(A). De geluidzone is weergegeven op de plankaart. Binnen de geluidzone vinden, behoudens het plan Rotterdamseweg 201/201a (zie paragraaf 6.4.3.1), geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect industrielawaai hoeft voor het plan Buitengebied, op het plan Rotterdamseweg 201/201a na, niet nader onderzocht te worden.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Het aspect geluid hoeft voor de conserverende delen van het bestemmingsplan niet te worden onderzocht. In het plangebied worden wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hieronder wordt per ontwikkeling aangegeven wat de geluidseffecten zijn.
Rotterdamseweg 201/201a
Op het terrein van Transportbedrijf Van der Haas, Rotterdamseweg 201/201a te Delft is woningbouw gepland. In het onderzoek 'Woningbouw Rotterdamseweg Delft, onderzoeken als onderdeel van de goede ruimtelijke onderbouwing' rapportnummer O 15488-1-RA-002, d.d. 25 augustus 2014 van Peutz, is onder andere industrielawaai en wegverkeerslawaai beschouwd. Spoorweglawaai is ook door Peutz onderzocht in rapport 'Woningbouw Rotterdamseweg Delft; spoorweglawaai'(O 15488-2-RA, d.d. 21 oktober 2014).
Industrielawaai
De woningen binnen het plangebied zijn geprojecteerd binnen de zone van het industrietrein Schie-oevers. Voor nieuwe woningen binnen een geluidzone geldt een voorkeursgrenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A). In het geval niet aan deze voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan kan het bevoegd gezag (in dit geval het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft) onder voorwaarden, een hogere grenswaarde vaststellen. Voor geprojecteerde woningen geldt een maximaal toelaatbare waarde van de geluidbelasting van 55 dB(A). Het toekennen van een hogere grenswaarde kan alleen in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten. Wanneer hogere grenswaarden worden vastgesteld, dienen met betrekking tot de geluidwering van de gevels van woningen zodanige maatregelen te worden getroffen dat de geluidbelasting in de verblijfsruimten de waarde van 35 dB(A) niet overschrijdt. Daarnaast dient voldaan te worden aan de ontheffingscriteria zoals opgenomen in het rapport 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder' van de gemeente Delft, herziene versie april 2013.
Uit het genoemd onderzoek blijkt dat voor drie woningen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden, zodat hogere grenswaarden vastgesteld dienen te worden. De maximale grenswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Volgens het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder dient tenminste één zijde geluidluw te zijn. Volgens het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder is bij een belaste gevel van 65 dB of minder sprake van een geluidluwe zijde indien deze een gecumuleerde geluidbelasting heeft van maximaal 55 dB. Omdat ten westen van de woningen geen overschrijding plaatsvindt ten gevolge van railverkeer, zal a priori voldaan worden aan de eis van tenminste één geluidluwe zijde.
De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein wordt op het plangebied dominant bepaald door scheepswerf Bocxe. Bij de vergunningverlening aan Bocxe is reeds nagegaan of maatregelen vanuit de toepassing van het beginsel Beste Beschikbare Technieken (BBT) mogelijk is. Daarnaast zijn al in het verleden omvangrijke maatregelen getroffen in het kader van de sanering industrielawaai, zoals het beperken van luidruchtige activiteiten op het buitenterrein en het plaatsen van geluidschermen. Derhalve kan geconcludeerd dat het terugdringen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde in redelijkheid niet meer mogelijk is.
Het geluidniveau binnen woningen waarvoor hogere grenswaarden worden vastgesteld dient ten hoogste 35 dB(A) te bedragen. Het binnenniveau wordt bepaald uit de geluidbelasting op de gevels minus de geluidwering (geluidisolatie) van de relevante geveldelen. Conform het Bouwbesluit dient de geluidwering van een nieuw te bouwen woning tenminste 20 dB(A) te bedragen. Gezien de hoogste berekende geluidbelasting van 55 dB(A) zal derhalve vanwege de toepasselijke bouwregelgeving altijd voldaan worden aan genoemde grenswaarde voor het binnenniveau.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is daarmee sprake van een acceptabele woon- en leefsituatie.
Railverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van spoorweglawaai is veel lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is daarmee - ook vanwege spoorweglawaai - sprake van een acceptabele woon- en leefsituatie.
Schieweg 148, Schieweg 154 en Rotterdamseweg 191 A
Deze functies zijn geen geluidgevoelige functies waardoor het aspect geluid niet onderzocht hoeft te worden.
Bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden behoudens het plan Rotterdamseweg 201/201a, geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidbronnen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het woningbouwplan Rotterdamseweg 201/201a is door Peutz akoestisch beschouwd. Geconcludeerd wordt dat er voor 3 woningen gemotiveerd een hogere grenswaarde kan worden toegekend als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Schie-Oevers. In het kader van wegverkeerslawaai is het plan inpasbaar.
In het bestemmingsplan gebied worden de luchtkwaliteitsnormen niet overschreden. Dit blijkt uit de resultaten van NSL Monitoringstool.
Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2: Luchtkwaliteitseisen van toepassing.
Indien een ontwikkeling die bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit beperkt is van omvang, kan de ontwikkeling beschouwd worden als een “Niet in betekenende mate” ontwikkeling en is verder onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet vereist. Deze regelgeving is opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Wel worden er een paar nieuwe ontwikkelingen opgenomen in het bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen worden hieronder behandeld.
Rotterdamseweg 201/201a
Vanwege de bescheiden omvang van deze ontwikkeling (6 woningen) is de impact hiervan niet in betekenende mate bijdragend aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling blijft ruim onder de grens die in het Besluit NIBM is gesteld op 1500 woningen bij één ontsluiting. Voor deze ontwikkeling zijn separaat onderzoeken uitgevoerd.
Bed & Breakfast
De realisatie van deze functie, verspreid over het gehele plangebied Buitengebied zal mogelijk een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. In totaal zijn er binnen het plangebied minder dan 50 kavels die de bestemming Wonen hebben. Indien een deel daarvan een B&B functie realiseert dan zullen de extra verkeersbewegingen die hierdoor ontstaan niet leiden tot een toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen (voor geen van beide stoffen 1,2 µg/m3).
Schieweg 148 en Schieweg 154
Aan de Schieweg 148 en 154 wordt het feitelijk gebruik van de percelen vastgelegd. Het betreft een kleinschalig loonwerkbedrijf en agrarisch bedrijf. Het loonwerkbedrijf heeft op de locatie zelf weinig activiteiten en daarmee ook een beperkt effect op de luchtkwaliteit.
Het veehouderijbedrijf is geruimte tijd op deze locatie gevestigd maar was in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2005' weg bestemd. De feitelijke functie blijft echter ongewijzigd. In de planregels wordt geborgd dat dit bedrijf niet kan uitgroeien tot intensieve veehouderij. Ook is omvorming naar andere dieren zoals varkens of kippen is uitgesloten. Vanwege de beperkte schaalgrootte kan hiervoor ook gesteld worden dat deze een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, maar dat deze niet zal leiden tot toename van NO2 als PM10 die boven de norm ligt. Voor fijn stof geldt dat de effecten bij grondgebonden veehouderijen beperkt zijn. In de Handreiking fijn stof en veehouderijen (Infomil, mei 2010) zijn vuistregels opgenomen om zonder verdere berekeningen vast te kunnen stellen of een project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt. Met behulp van de emissiefactorenlijst van het voormalige Ministerie van VROM kan de emissie van de uitbreiding van het aantal stuks vee in beeld worden gebracht en af worden gezet tegen de vuistregels. Voor 199 stuks melkvee komt de extra belasting uit rond de 30.000 gram per jaar. Bij een te toetsen object op 70 meter geven de vuistregels een 10 maal zo grote drempelwaarde aan. Zo kan deze veehouderij als NIBM worden aangemerkt.
Rotterdamseweg 191a
Voor de Rotterdamseweg 191a wordt het feitelijk gebruik vastgelegd. Vanwege de beperkte schaalgrootte van de paardenstalling kan worden gesteld dat de verkeersaantrekkende werking op een jaargemiddelde weekdag beperkt is. Aangezien de heersende concentraties langs de Rotterdamseweg ter plaatse van de paardenstalling (circa 27 µg/m3 voor NO2 en 22 µg/m3 voor PM10 ) ruim onder de wettelijke grenswaarden liggen, is niet aannemelijk dat de verkeersaantrekkende werking van de paardenstalling leidt tot overschrijding van de grenswaarden. Als gevolg van het houden van paarden kan eveneens sprake zijn van een emissie van fijn stof. Voor paarden zijn echter geen emissiefactoren PM10 vastgesteld. In de Handreiking fijn stof en veehouderijen is opgenomen dat pas bij een totale emissie van minimaal 324.000 gram per jaar sprake is van een bijdrage die in betekenende mate bijdraagt. Gezien de beperkte omvang van de paardenstalling is het niet aannemelijk dat de emissie PM10 als gevolg van de paarden meer is dan de genoemde 324.000 gram. Aannemelijk is dan ook dat de paardenstalling niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties in de directe omgeving.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op dit bestemmingsplan vanwege de aanwezigheid van LGP-tankstations aan de rijksweg A13. In het plangebied ligt het LPG-tankstation Texaco Vrijenban, direct ten oosten van het plangebied ligt het LPG-tankstation Esso Ruyven (gemeente Pijnacker-Nootdorp). Beide LPG-tankstations hebben een plaatsgebonden risico contour (PR 10-6/jr) van 110 meter. Binnen deze afstanden liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Zij vormen hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan. Beide LPG-tankstations hebben een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 meter. Binnen deze invloedsgebieden liggen horeca- en bedrijfsbestemmingen (tegenovergelegen LPG-tankstation). In het kader van het saneringsproject voor LPG-tankstations zijn in 2010 berekeningen uitgevoerd, waaruit geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is gebleken. Omdat geen nieuwe objecten worden toegevoegd binnen het invloedsgebied is een nieuwe berekening niet noodzakelijk. Het groepsrisico dient wel verantwoord te worden, zie paragraaf 6.9.4.
Transport gevaarlijke stoffen
In (de omgeving van) het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over spoor (spoorlijn Den Haag-Rotterdam) of over water (vaarweg Delftsche Schie).
Er vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg (rijksweg A13) en hiermee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) van toepassing op dit bestemmingsplan. De A13 ligt in het oostelijke deel van het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour (veiligheidszone) bedraagt 16 meter en het Plasbrand Aandachtsgebied (PAG) bedraagt 30 meter. Deze contouren vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt maximaal 4000m en overlapt het plangebied volledig. In het kader van het Basisnet Weg zijn berekeningen uitgevoerd en hieruit bleek dat het groepsrisico niet boven de oriëntatiewaarde ligt ter hoogte van het plangebied. Door de zeer beperkte ontwikkelingen, die op grote afstand van de A13 zijn gelegen, is er geen toename van het groepsrisico. Het groepsrisico dient wel verantwoord te worden, zie paragraaf 6.9.4.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat zich in het plangebied diverse buisleidingen bevinden die gevaarlijke stoffen vervoeren.
Langs de spoorlijn Den Haag-Rotterdam ligt een hogedruk aardgasleiding. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) ligt op de leiding zelf en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er is een belemmeringenstrook van 5 meter opgenomen in de Verbeelding. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 140 meter, hierbinnen bevindt zich het sportpark Tanthof-Zuid. Uit berekeningen (AVIV, 2011) blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van deze locatie lager ligt dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Door de zeer beperkte ontwikkelingen, die op grote afstand van de leiding zijn gelegen, is er geen toename van het groepsrisico. Het groepsrisico dient wel verantwoord te worden, zie paragraaf 6.9.4.
In het zuidoosten van het plangebied loopt over een korte afstand van west naar oost een CO2-leiding van OCAP. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) bedraagt 4 meter en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er is een belemmeringstrook van 5 meter opgenomen in de Verbeelding. De leiding heeft geen invloedsgebied en het groepsrisico wordt pas bepaald voor slachtofferaantallen van 10 personen of meer. In de nabijheid van de leiding liggen twee woningen en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, dus de personendichtheid blijft onder de 10 (te weten: 4,8) en daarmee vervalt de noodzaak tot het berekenen van het groepsrisico.
Ten zuiden van bovenstaande CO2-leiding loopt over een korte afstand van west naar oost een brandstofleiding (kerosine) van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) ligt op de leiding zelf en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 30 meter. Binnen het inlvoedsgebied liggen geen objecten en worden ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarmee is deze risicobron niet relevant.
In het uiterst zuidoostelijke puntje van het plangebied ligt een aardolietransportleiding (K1-leiding) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) bedraagt 12 meter en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. In de memo "Consequentieonderzoek transportleidingen met brandbare vloeistoffen van de K1-,K2- en K3-categorie" (RIVM, 2009) is het volgende aangegeven: "Voor K1-leidingen wordt het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald voor dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR-contour van 10-6/jr". Ter plaatse van de leiding worden deze dichtheden niet gehaald, en daarom hoeft het groepsrisico niet te worden berekend. Daarmee is deze risicobron niet relevant.
Beleidskader
Externe veiligheid is terug te vinden in beleidsdocumenten en regelgeving zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze besluiten moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan als het onderhavige, worden getoetst op externe veiligheid.
Ten eerste moet worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) voor kwetsbare objecten. Dit zijn objecten met beperkt zelfredzame personen of met grote aantallen personen, zoals scholen, woningen, ziekenhuizen, grote kantoren, etc. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zicht onbeschermd in de buurt van een risicobron bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met die risicobron. Het Bevi bepaalt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van een kwetsbaar object niet meer mag bedragen dan één op de miljoen per jaar. Het plaatsgebonden risico bepaalt de minimale afstand tussen een risicobron en een kwetsbaar object.
Ten tweede moet het zogenaamde groepsrisico worden beschouwd binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen komt te overlijden ten gevolge van een incident met de risicobron. Anders dan bij het plaatsgebonden risico het geval is, geldt voor het groepsrisico geen grens- of richtwaarde. Wel is in het Bevi de zogenaamde oriëntatiewaarde bepaald, waarmee het berekende groepsrisico moet worden vergeleken. De oriëntatiewaarde geeft dus aan wanneer het groepsrisico een relevante waarde heeft, maar geldt niet als norm. Elke verandering van het groepsrisico dient verantwoord te worden door het bevoegd gezag.
Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Er worden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hieronder wordt per ontwikkeling aangegeven wat de relevantie voor externe veiligheid is.
Rotterdamseweg 201/201a
Aan de Rotterdamseweg 201/201a worden 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Op deze locatie was voormalig transportbedrijf Van der Haas aanwezig. Ten behoeve van deze nieuwe woningen is onderzoek uitgevoerd door Peutz (rapportnummer O 15488-1-RA-001, d.d. 25 augustus 2014) waarin onder andere externe veiligheid is beschouwd.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Schieweg 148, Schieweg154 en Rotterdamseweg 191a
Het loonbedrijf en het agrarische bedrijf zijn niet relevant voor externe veiligheid, omdat zij noch risicobron noch kwetsbaar object zijn.
Door de aanwezigheid van diverse risicobronnen met bijbehorende invloedsgebieden die het plangebied overlappen (zie 6.9.1), dient het groepsrisico verantwoord te worden. Hiervoor is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden.
Per brief d.d. 11 december 2014 heeft de Veiligheidsregio Haaglanden een advies uitgebracht. De voorgestelde maatregelen ter bevordering van de veiligheid betreffen technische maatregelen bij ver- en nieuwbouw en risicocommunicatie. Deze maatregelen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het advies is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.
In de wetgeving (Bevi, cRnvgs en Bevb) is aangegeven welke elementen beschouwd moeten worden bij de invulling van de verantwoordingsplicht. Een uitwerking van deze elementen is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid
De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen zowel dek- als geulafzettingen voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd.
Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in en in de directe omgeving van het plangebied veelvuldig teruggevonden.
Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd op verschillende plekken bewoning bevond. Het betreft een aantal verspreid gelegen, geïsoleerde erven in het uiterste westen en oosten van het bestemmingsplangebied en een lintbebouwing langs de huidige Rotterdamse weg (afbeelding 25). De overige gebieden waren in gebruik als akker of weiland.
Afbeelding 25: Lintbebouwing langs de Rotterdamseweg.
Op verschillende locaties binnen het onderhavige bestemmingsplangebied heeft in het verleden archeologisch onderzoek plaatsgevonden (afbeelding 26). Tijdens een veldkartering in de jaren '80 zijn op verschillende locaties archeologische vindplaatsen geïdentificeerd, waaronder enkele terpen. In de jaren '80 en '90 heeft er grootschalig proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden, waarbij een aantal van deze vindplaatsen nader zijn onderzocht en bovendien nieuwe vindplaatsen aan het licht zijn gekomen. Het gaat hierbij om nederzettingen uit de Middeleeuwen (al dan niet op terpen) en Romeinse tijd en sporen van landinrichting uit deze perioden (met name grootschalige verkavelingssystemen). Geen van de locaties is opgegraven; de resten bevinden zich dus nog in de ondergrond.
Meer recentelijk heeft in het bestemmingsplangebied archeologisch onderzoek (boor- en proefsleuvenonderzoek; 2010) plaatsgevonden in het kader van de aanleg van de hoogspanningsverbindingen Randstad 150kv en 380 kv en de uitbreiding van de Pijnackerse Vaart (proefsleuvenonderzoek; 2013). Bij deze onderzoeken zijn wederom resten van verkavelingssystemen uit de Romeinse tijd en/of Late Middeleeuwen aangetroffen. In 2014 heeft booronderzoek plaatsgevonden aan de Rotterdamseweg 201. Voor deze locatie geldt dat de gemeente Delft archeologisch onderzoek vereist, wanneer hier bodemingrepen worden gepland met een diepte van meer dan 40 cm –maaiveld en/of oppervlakte groter dan 100m2. Omdat de beoogde herontwikkeling van het terrein dergelijke bodemingrepen met zich mee zal brengen, is inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (bureau- en booronderzoek).
Op basis van de genoemde onderzoeken zijn binnen het onderhavige bestemmingsplangebied vier gebieden van archeologische waarde aangewezen, waarbinnen resten van nederzettingen en landschapsinrichting uit de Romeinse tijd en/of Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd voorkomen.
Afbeelding 26: de reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken in het plangebied
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. In een aanzienlijk deel van het plangebied is deze verwachting onderzocht (en bevestigd) tijdens archeologisch onderzoek. Voor de gebieden die vanaf 2010 zijn onderzocht geldt dat hier weliswaar archeologische resten zijn aangetroffen, maar dat deze niet nader onderzocht hoeven te worden. Aan deze zones wordt derhalve geen archeologische (mede)bestemming toegekend Dit geldt ook voor de zones waarin in het verleden diepe waterpartijen zijn aangelegd.
Op basis van het proefsleuvenonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de Randstad 150 kv verbinding kan worden geconstateerd dat het ter plekke gelegen gebied van archeologische waarde geen bijzondere status verdient ten opzichte van de omgeving. Deze zone wordt in dit bestemmingsplan dan ook beschouwd als een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. De overige gebieden van archeologische waarde worden wel als zodanig overgenomen, met uitzondering van de zones waar vanaf 2010 archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Op basis van de bovengenoemde onderzoeken, dienen de bestaande gebieden van archeologische waarde te worden aangevuld met enkele locaties waarvan bekend is dat er zich een nederzetting uit de Romeinse tijd bevindt. Daarnaast wordt ook aan de locaties van bekende historische structuren een hogere archeologische verwachting toegekend dan is opgenomen op de beleidskaart.
Op locaties waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is het vanwege aanwezige bebouwing en de omvang van het te onderzoeken gebied, niet mogelijk of wenselijk om de archeologische verwachting alsnog afdoende te toetsen in het kader van dit bestemmingsplan. Om te garanderen dat hier in de toekomst geen behoudenswaardige archeologische resten ongezien zullen verdwijnen, wordt aan deze zone een archeologische medebestemming toegekend. De verwachtingswaarde van deze gebieden is vastgesteld op basis van het bureauonderzoek dat ten grondslag ligt aan de gemeentelijke beleidskaart
Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat er binnen het zuidelijke deel van het plangebied (de zone van de 380 kV hoogspanningsleiding) geen sprake meer is van een archeologische verwachting. Voor het overige gebied geldt een verwachting voor het voorkomen van archeologische resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Dit hangt samen met de geologische ondergrond van het plangebied (een voormalige getijdegeul van het Gantel systeem). Daarnaast geldt, op basis van historisch kaartmateriaal, een archeologische verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd. Het betreft overblijfselen van het buitenhuis Knollenburg, waarvan de oorsprong ten minste teruggaat tot het begin van de 18e eeuw.
Tijdens het booronderzoek is geconstateerd dat de verwachting voor resten uit de IJzertijd t/m Late Middeleeuwen naar beneden kan worden bijgesteld, omdat de top van de voormalige getijdegeul is verdwenen. In het centrale gedeelte van het plangebied zijn, direct onder het maaiveld, fragmenten baksteen en puin aangetroffen. Deze resten kunnen in verband worden gebracht met de bebouwing uit de Nieuwe tijd, waardoor de verwachting voor deze periode gehandhaafd blijft.
Aan alle bovengenoemde zones met een archeologische verwachting, of waarvan bekend is dat er zich archeologische resten bevinden, wordt de medebestemming 'Waarde – Archeologie' toegekend. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid en worden 4 archeologische medebestemmingen opgenomen (afbeelding 3).
'Waarde – Archeologie I' heeft betrekking op de bekende archeologische waarden. Het betreft hier nederzettingen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Binnen deze medebestemming worden bodemverstorende ingrepen tot een diepte van 30 cm (ongeacht de oppervlakte) op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 wordt hier opgeheven, omdat reeds bekend is dat zich hier archeologische waarden bevinden die in de bodem (in situ) of door middel van onderzoek (ex situ, wanneer ze door ontwikkelingen bedreigd worden) behouden dienen te blijven.
'Waarde – Archeologie II' heeft betrekking op de locaties waarvan, op basis van historisch kaartmateriaal, bekend is dat hier bewoning plaatsvond in historische tijden. Binnen deze zone zijn bodemverstorende werkzaamheden tot 50 m2 en/of 30 cm –maaiveld vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Hier wordt van de wettelijk gestelde grens afgeweken, omdat kleine bodemverstoringen hier al tot aanzienlijke verstoring van archeologische waarden kunnen leiden. Bovendien zou archeologisch onderzoek op een relatief klein oppervlak hier al nieuwe informatie kunnen opleveren.
'Waarde – Archeologie III' heeft betrekking op de middelhoge verwachting die is toegekend aan de nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, die aangetroffen kunnen worden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Binnen deze medebestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en/of 40 cm –maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 wordt aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.
'Waarde – Archeologie VI' heeft betrekking op de mogelijke off-site resten die aangetroffen kunnen worden op de dekafzettingen van de Gantel Laag, zoals sporen van verkaveling, sloten, duikers of grafvelden. In deze lage verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2, omdat er een lagere dichtheid aan archeologische resten wordt verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.
Afbeelding 27: binnen het merendeel van het plangebied is sprake van een archeologische medebestemming. Hier dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.
Conform artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet 1988, beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming en worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Wettelijk is vastgelegd dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 100 m2 het archeologisch belang meegewogen moet worden bij de vergunningverlening. Gemeenten mogen echter onderbouwd afwijken van deze grens, zoals in het onderhavige bestemmingsplan wordt gedaan. Op deze manier wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied is sprake van vier archeologische medebestemmingen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform de Monumentenwet. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Voor de locatie Rotterdamseweg 201/201a geldt dat op basis van het uitgevoerde onderzoek niet afdoende kan worden vastgesteld in hoeverre zich binnen het plangebied nog behoudenswaardige resten van het voormalige buitenhuis Knollenburg bevinden. Indien dergelijke resten aanwezig zijn, zullen deze geschaad worden door de bodemingrepen die samenhangen met de herontwikkeling van de locatie. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige resten, wordt aan het centrale deel van het plangebied dan ook de medebestemming 'Waarde – Archeologie' toegekend. Binnen het gebied met de archeologische medebestemming, moet archeologisch proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd, voorafgaand aan de herontwikkeling. Indien hieruit blijkt dat zich in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten bevinden, dienen deze ex situ (middels opgraving) veilig te worden gesteld, voordat de herontwikkeling kan plaatsvinden. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor het tijdig laten uitvoeren van het benodigde onderzoek en voor de financiering daarvan.
Ondanks dat in een deel van het bestemmingsplangebied niet sprake is van een archeologische medebestemming en dat binnen een aantal medebestemmingszone bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden
Voor het bestemmingsplan wordt de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening gevolgd. Het bestemmingsplan is als ontwerp ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken van 12 februari 2015 tot en met 25 maart 2015. Tijdens deze periode was er voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 17 februari 2015 was er een inloopavond waarbij de mogelijkheid was geboden mondeling een zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
1. Provincie Zuid Holland
2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat
3. Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
4. Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed
5. Stadsgewest Haaglanden
6. Hoogheemraadschap van Delfland
7. Gemeentebestuur Midden-Delfland
8. Gemeentebestuur Schiedam
9. Gemeentebestuur Den Haag
10. Gemeentebestuur Rotterdam
11. Gemeentebestuur Rijswijk
12. Gemeentebestuur Pijnacker-Nootdorp
13. Kamer van Koophandel Den Haag
14. ProRail,
15. KPN
16. Tennet Zuid-Holland
17. Stedin
18. Nederlandse Gasunie
19. Evides
20. VWS Pipeline Control b.v.
21. Veiligheidsregio Haaglanden
De volgende instanties hebben meegedeeld geen opmerkingen op het concept-ontwerp bestemmingsplan te hebben:
1. Gemeente Schiedam
De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan:
1. Tennet Zuid Holland
2. Gemeente Midden Delfland
3. Provincie Zuid Holland
4. Veiligheidsregio Haaglanden
5. Hoogheemraadschap Delfland
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
Tennet Zuid Holland
Reactie
In lid 21.1, sub a is vermeld: 'hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV'. Dit is niet juist. De recent aangelegde ondergrondse hoogspanningsverbinding van west naar oost door het plangebied betreft een 380. 000 Volt transportverbinding. Daarom verzoek Tennet de tekst '150 kV' te wijzigen in '380 kV'.
In lid 22.4.1 is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met enkele bepalingen die betrekking hebben op ondergrondse verbinding. Aangezien dit artikel de belangen van bovengrondse verbinding regelt, verzoekt Tennet om wijziging van lid c,d en e in de volgende tekst:
Daarnaast wijstTennet erop dat bij het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan bovengrondse hoogspanningsverbindingen noodzakelijk kan zijn om rondom de mast en onder de traversen te beschikken over voldoende vrije werkruimte. Daarnaast kan het in bepaalde gevallen nodig zijn om de gronden binnen de belemmerde strook van de verbinding tijdens werkzaamheden tijdelijk te ontruimen. Hierbij kunnen ook wegen, fiets- en wandelpaden worden afgesloten. Bij verdere en/of gewijzigde uitwerking van het gebied verzoekt Tennet op voorhand rekening te houden met een vrije ruimte van 50 bij 50 meter rondom de masten.
Tennet wijst op de risico's neervallende ijspegels, sneeuw en/of verontreinigingen vanaf de masten en/of de fase- en bliksemdraden bij bepaalde weersomstandigheden. Ook vraagt Tennet om nieuwe inrichtings of andere ruimtelijke plannen, besluiten en/of werkzaamheden tijdig te bespreken.
Antwoord
In artikel 21.1 sub a is 150 kV gewijzigd in 380 kV. Daarnaast is artikel 22.4.1 conform het verzoek van Tennet aangepast. Het overige wordt voor kennisgeving aangenomen.
Gemeente Midden Delfland
2.1 Samenvatting
De gemeente Midden Delfland geeft aan positief te zijn over het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan draagt volgens de gemeente Midden Delfland bij aan de samenhang tussen het plangebied en het overige deel van het Midden-Delfland gebied. In de reactie geeft de gemeente Midden Delfland een paar aanbevelingen over de wijze van bestemmen.
Antwoord
De reactie van de gemeente Midden Delfland wordt voor kennisgeving aangenomen. De aanbevelingen zijn gedeeltelijk overgenomen.
Provincie Zuid Holland
3.1 Samenvatting
De provincie geeft aan dat voor wat betreft de waterkeringen in het plan alleen wordt gewezen op de aanwezigheid van de Schie. In het plangebied ligt ook de Zweth en ook hierbij zijn waterkeringen in het geding. Het plan dient hieraan te worden aangepast.
Antwoord
De waterkering en haar beschermzone van de Zweth zal tekstueel worden opgenomen. Op de plankaart is de waterkering en de beschermzone van de Zweth reeds bestemd.
3.2 Samenvatting
In het plan wordt ingegaan op de ontwikkeling Van der Haas. Echter, er wordt niet aangetoond dat met deze ontwikkeling geen belemmeringen zouden kunnen ontstaan voor onderhoud, veiligheid en/of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering ter plaatse. In de ontheffing die de provincie heeft afgegeven is aangegeven dat voor de keur en wateraspecten contact moet worden gelegd met het Hoogheemraadschap. Ook verwijst de provincie naar artikel 2.4.2 van de Verordening ruimte 2014.
Antwoord
De toekomstige bebouwing van ontwikkeling Van de Haas is gelegen buiten de regionale waterkering en haar beschermzone. De ontwikkeling vormt daarom geen belemmering voor onderhoud, veiligheid en/of de mogelijkheden voor verstrekking van de regionale kering ter plaatse. De toelichting is aangepast.
3.3 Samenvatting
Op een deel van het plangebied is nieuwe natuur gerealiseerd. Dit is niet als zodanig opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. De provincie verzoekt de verbeelding aan te passen.
Antwoord
Ter plaatse van de nieuw gerealiseerde natuur geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Binnen deze bestemming is natuur toegestaan. Ter plaatse van de nieuw gerealiseerde natuur is de functieaanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen op de verbeelding.
3.4 Samenvatting
Voor de ontwikkeling Van der Haas is geen beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen. Hiervoor verwijst de provincie naar art 2.2.1 lid 4 van de Verordening ruimte 2014, waarin wordt gesteld dat de motivering voor nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf voor zover de volgende punten in het geding zijn:
A) Richtpunten van de kwaliteitskaart, of
B) De locatie gelegen is binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid onder a en b van het voornoemd artikel.
Deze punten zijn voor de Van der Haas ontwikkeling van toepassing.
Antwoord
Conform het verzoek van de provincie is de toelichting van het bestemmingsplan is aangevuld met een beeldkwaliteitsparagraaf.
Veligheidsregio Haaglanden
4.1 Samenvatting
Het bestemmingsplan sluit inrichtingen uit waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Dit is tegenstrijdig met de reeds aanwezige LPG-tankstation Texaco in het plangebied.
In het plangebied komen verschillende risicobronnen voor die geclusterd worden weergegeven:
In het plangebied ligt de A13. Over de A13 worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, giftige vloeistoffen en gassen vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 45 meter voor brandbare vloeistoffen, 325 meter voor brandbare gassen en 4000 meter voor giftige vloeistoffen en gassen. Binnen het invloedgebied voor brandbare gassen liggen bedrijfsbestemmingen, horeca, bedrijfswoning en woonbestemming. Het hele plangebied ligt in het invloedsgebied voor giftige vloeistoffen en gassen. De A13 heeft een plaatsgebonden risicocontour van 17 meter en een plasbrand aandachtsgebied van 30 meter. Deze contouren vormen geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied loopt ook de spoorverbinding Leiden- Rotterdam en de vaarweg Delftsche Schie, maar deze zijn niet aangemerkt als een verbinding voor gevaarlijke stoffen. Het eventuele transport van gevaarlijke stoffen over dit spoor en dit water zal geen effect hebben op de omgeving.
2. LPG-tankstations
Op het bestemmingsplan Is het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) van toepassing vanwege het LPG-tankstatlon Texaco in het plangebied en het LPG-tankstation Esso Ruyven tegen het plangebied. Beide LPG-tankstations liggen aan de rijksweg A13. Het LPG-tankstation Texaco in het plangebied. Het LPG-tankstation Esso Ruyven (gemeente Pijnacker-Nootdorp) ligt In het oosten tegen de plan- en gemeentegrens aan. In het Bevi en de bijbehorende regeling is vastgelegd dat voor deze Inrichtingen een invloedsgebied aangehouden dient te worden van 150 meter. Echter tot op 325 meter kunnen personen overlijden als gevolg van een incident bij deze inrichting. Binnen de effectafstanden van 325 meter van beide LPG-tankstations liggen, binnen het plangebied een horeca- en een bedrijfsbestemming. Daarnaast ligt het LPG-tankstation Texaco in het invloedsgebied van het LPG-tankstation Esso Ruyven.
De doorzet van het LPG-tankstation Texaco bedraagt maximaal 1500 m3 per jaar en de doorzet van het LPG-tankstation Esso Ruyven bedraagt maximaal 1500 m3 per jaar. De plaatsgebonden risicocontouren met een kans van 10-6 per jaar bedragen voor het vulpunt voor de LPG-tankwagen, de ondergrondse LPG-tank en de afleverzuil, respectievelijk 40, 25 en 15 meter. Binnen deze afstanden liggen geen andere objecten dan de eigen Inrichting. Het groepsrisico van de LPG-stations is, als gevolg van het conserverende karakter van het bestemmingsplan niet beschouwd. Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats binnen het invloedsgebied. Er wordt daarom ook geen toename van het groepsrisico verwacht.
3. Buisleiding
Vanwege de aanwezigheid van een hoge druk aardgastransportleiding, één CO2 leiding, één kerosineleiding en één aardolieleiding in het plangebied, is op het plangebied het 'Besluit externe veiligheid bulsleidingen' (Bevb) van toepassing.
De hoge druk aardgastransportlelding heeft binnen het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar en vormt daarmee geen belemmering. Binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding ligt een recreatie- (volkstuinen), een sport- en een maatschappelijke bestemming (hondendressuur).
Het groepsrisico is door de gemeente Delft nog niet beschouwd. Door AVIV is in 2011 voor alle buisleidingen een risico-inventarisatie uitgevoerd. Het groepsrisico van de buisleiding W-521-02 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
In het plangebied ligt een CO2 leiding (NPM_1). CO2 leidingen vallen onder het 'Besluit exteme veiligheid buisleidingen' (Bevb). CO2 leiding NPM_1 ligt In het zuidoosten van het plangebied en loopt van west naar oost. Deze leiding heeft een diameter van 26 inch en een druk van 21,7 bar. De buisleiding heeft geen invloedsgebied, maar mogelijk wel letale effecten in de omgeving. De leiding ligt onder een agrarische bestemming.
Brandstofleiding
In het zuiden van het plangebied ligt een buisleiding voor het transport van kerosine (P-31) van de Defensie Pijpleiding Organisatie met een diameter van 12,7 inch en een opgegeven maximale druk van 80 bar. De bulslelding heeft een plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10"6 per jaar (PRIO'6 contour) die op de leiding ligt en een invloedsgebied van 30 meter. Binnen het invloedsgebied liggen geen objecten en deze zullen met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk worden gemaakt.
Aardolietransportleiding
Binnen het plangebied ligt een aardolietransportleiding (405070) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Deze leiding heeft een druk van 93,8 bar en een diameter van 8,6 Inch en loopt van oost naar west in het zuiden van het plangebied. De aardolietransportlelding heeft een PRIO"6 contour van 12 meter en een invloedsgebied van 28 meter. Binnen het invloedsgebied liggen in het plangebied geen objecten bestemd voor het verblijf van personen.
Door de aanwezigheid van de bovenstaande risicobronnen kunnen zich binnen het plangebied hitte-, druk- en giftige effecten voordoen. De VRH heeft maatregelen geadviseerd die vooral gericht zijn op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. Ongeacht het type incident hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid:
B Geadviseerd wordt om In de objecten, met een ventilatiesysteem, een voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen binnen het plangebied, zoals woon- en bedrijfsbestemmingen, de horecabestemming en de maatschappelijke bestemming. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
C Bij eventuele verbouw en/of (vervangende) nieuwbouw van objecten, bestemd voor het verblijf van personen, wordt onafhankelijk van de locatie van het Incident een vluchtweg vanuit de objecten geadviseerd, via de tuin/gevel(s) aan de afgekeerde zijde(n) van de risicobronnen. Deze maatregel geldt voor de objecten welke zijn gelegen binnen 325 meter van de rijksweg A13 en de LPG-tankstations, binnen 140 meter van de hoge druk aardgastransportleiding en voor de agrarische bestemming die boven de CO2 leiding ligt.
D Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiders van bovenstaande objecten zijn voorbereid op calamiteiten met één of meerdere risicobronnen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
E Geadviseerd wordt om bewoners, het personeel en de vaste bezoekers binnen het plangebied te Informeren over de verschillende risicobronnen, de risico's en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke Informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.
F Geadviseerd wordt om zodra er wijzigingen gaan plaats vinden In het plangebied contact op te nemen met de Veligheidsregio Haaglanden om de nieuwe situatie In het kader van bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen te beoordelen.
Antwoord
Naar aanleiding van deze reactie is 5 januari 2015 telefonisch contact geweest tussen de gemeente en de Veiligheidsregio. Daaruit is naar voren gekomen dat de door de VRH genoemde plaatsgebonden risicocontouren voor de LPG-stations niet correct zijn. Er dient uitgegaan te worden van 110 meter, zoals reeds in het bestemmingsplan stond. Ook is gesproken over de CO2-leiding en de noodzaak voor berekening van plaatsgebonden risico en groepsrisico. Vanwege de zeer beperkte bebouwing in de omgeving van de leiding is besloten dat een kwalitatieve beschouwing voldoet. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.
De rest van de reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De overige adviezen hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Bij nieuwbouw van woningen in het plangebied zal de gemeente adviseren genoemde technische voorziening te plaatsen. De bewoners in het plangebied zullen via de reguliere kanalen van risicocommunicatie worden geïnformeerd.
Hoogheemraadschap Delfland
5.1 Samenvatting
Delfland hanteert voor de beoordeling van ruimtelijke plannen de Handreiking watertoets voor gemeenten. Deze geeft aan, wat voor een watertoets noodzakelijk en wenselijk is. Dit kan de procedure voor u aanmerkelijk vereenvoudigen en versnellen. Het Hoogheemraadschap verzoekt om in hoofdstuk 3 Beleid een verwijzing op te nemen naar de handreiking en/of naar andere stukken met betrekking tot Delflands beleid, zoals de Keur.
Antwoord
Het volgende beleidskader zal worden opgenomen in hoofdstuk 3:
Waterbeheersplan 2010-2015
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het
vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
Watervergunning
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:
o graven of dempen van oppervlaktewater;
o bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
o aanleg van ondergrondse leidingen
Watertoets
Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.
5.2 Samenvatting
Het Hoogheemraadschap stelt de volgende tekstuele wijzigingen voor:
In de paragraaf over de Waterstructuurvisie (2005) staat nog de norm van 325m3 vermeld. Het Hoogheemraadschap verzoekt om de regel "In de visie wordt gestreefd naar 325 m3 per hectare" te verwijderen, omdat deze norm verouderd is.
In paragraaf 5.2.2 Waterstaat verzoeken het HHD ter verduidelijking de tekst "Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, zijnde het Hoogheemraadschap van Delfland, voordat zij beslist…" op te nemen.
In paragraaf 6.3.1. verzoekt het HHD om nog een poldernaam, de Akkerdijkse polder, toe te voegen. Het gemiddelde polderpeil in die polder is -3.29 NAP met uitzondering van enkele kleine peilgebiedjes. Tevens verzoekt het HHD in deze paragraaf de regel "De watergangen zijn op de verbeelding weergegeven" weg te laten. De regels erna geven meer duidelijkheid over wat wel en niet op de verbeelding staat.
Antwoord
Deze tekstuele wijzigingen zijn overgenomen in het bestemmingsplan.
5.3 Samenvatting
In de toelichting wordt aangegeven dat op de verbeelding een vispaaiplaats is opgenomen, maar in de verbeelding (en legenda) ziet het HHD dit niet terug. Het HHD verzoekt om de vispaaiplaats op de verbeelding met een aparte aanduiding op te nemen of om duidelijker in de toelichting op te nemen, hoe de vispaaiplaats te herkennen is.
Ook verzoeken zij in de bestemmingsomschrijving ook natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen op te nemen binnen de bestemmingen "water" en "groen".
Antwoord
De vispaaiplaats is met de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - vispaaiplaats' aangegeven op de verbeelding en dit is ook terug te zien in de legenda. Binnen de bestemming water is groen mogelijk en binnen de bestemming groen is water mogelijk. Door op deze wijze te bestemmen zijn natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen mogelijk binnen de bestemmingen water en groen.
5.4 Samenvatting
Indien er maatregelen uit het waterplan in het bestemmingsplan zijn opgenomen, verzoeken wij u het waterplan tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage te leggen.
Antwoord
Vanuit het waterplan zijn er geen maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan.
10.2 Financiële uitvoerbaarheid
10.2.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
10.2.2 Kostenverhaal
Het bestemmingsplan Buitengebied betreft een conserverend bestemmingsplan. De ontwikkeling die aan de Rotterdamseweg 201/201a mogelijk wordt gemaakt betreft een ontwikkeling geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De kosten komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Dit is als zodanig opgenomen in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de onwikkelende partij
10.2.3 Gevolgen
De voor het bestemmingsplan te maken gemeentelijke kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan worden door de gemeente zelf betaald. Deze kosten worden gedekt door het AUB budget. Voor de ontwikkeling aan de Rotterdamseweg 201/201a is een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot kostenverhaal.