direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0036-2001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0503.BP0036- 2001van de gemeente Delft;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw op de begane grond dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met een woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 balkon

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het aangrenzend hoofdgebouw;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;

1.12 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.13 bed and breakfast

een aan de woning ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van een mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, voor een kortdurend verblijf. Onder een Bed & Breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.14 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen en/of opslaan van producten zoals genoemd in de LvB, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.19 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.20 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals parkeren, groen, water, ontsluitingswegen, bruggen, duikers, kades, taluds of beschoeiingen;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen;

1.22 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ten dienste staat van de in het bijbehorende hoofdgebouw toegelaten functies;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;  

1.25 bouwlaag

een tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt, deel van een gebouw met uitsluiting van een kap;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 burgemeester en wethouders

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

1.31 bvo (brutovloeroppervlak)

het totale gebouwde vloeroppervlak;

1.32 consumentenvuurwerk

vuurwerk voor particulier gebruik;

1.33 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk, gebied of element toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid of herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt;

1.34 dagrecreatie

het geheel van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van dag- en sportieve recreatie die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt en die niet gericht is op het verstrekken van nachtverblijf;

1.35 dakopbouw

een geheel of gedeeltelijk toegevoegde bouwlaag op een gebouw boven goothoogte;

1.36 dakterras

een buitenruimte, gelegen op een hoofdgebouw of op een aan- of uitbouw voorzien van een afscheiding;

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met rechtstreeks contact met het publiek, zoals bijvoorbeeld kapsalons en reisbureaus;

1.39 erker

een uitbouw aan de voorgevel van een hoofdgebouw;

1.40 extensieve recreatie

een vorm van dagrecreatie die weinig druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen, skaten, fietsen e.d. Hieronder vallen geen gemotoriseerde sporten;

1.41 figuur 1

de figuur, die onderdeel uitmaakt van de regels;

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 geluidzone industrieterrein Wet geluidhinder

de ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' bestaande geluidszone rond een industrieterrein, zoals bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder;

1.44 grondgebonden veehouderij

een bedrijf gericht op het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;

1.45 groothandel

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren bij wederverkopers en instellingen dan wel bij personen die deze goederen bedrijfsmatig aanwenden;

1.46 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 Hoogheemraadschap

het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.48 horeca

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van drank- en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, waaronder in ieder geval worden verstaan café's, restaurants, lunchrooms, snackbars en hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven met uitsluiting van hotels, partycentra en discotheken;

1.49 hoofdrijbaan

een rijbaan die in belangrijke mate is bestemd voor doorgaand (auto)verkeer;

1.50 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.51 hoogtescheidingslijn

een op de verbeelding binnen een bouwvlak aangegeven lijn waarmee de scheiding tussen twee binnen dat bouwvlak aangegeven hoogteaanduidingen wordt weergegeven;

1.52 intensieve recreatie

een vorm van dagrecreatie, waarbij relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid aanwezig kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld surfen, ligweiden, volkstuinen etc.;

1.53 kantoor

een bedrijf dat niet of slechts in ondergeschikte mate op het publiek gericht is en dat zich richt op administratieve, adviserende of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;

1.54 kap

een gesloten, voornamelijk hellende bovenbeëindiging van een gebouw bestaande uit tenminste twee niet-horizontale vlakken;

1.55 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of omgevingsvergunningplicht op grond van art. 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsvergunning geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.56 kleinschalige horeca

een daghorecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnapperingen.

1.57 kleinschalige dagrecreatie

vormen van recreatie met een beperkte omvang en uitstraling en gericht op het beleven van het buitegebied, zoals: het huren van fietsen, kano's, huifkarren, pony's etc., tuinbezichting en bezichtiging historisch deel van boerderij, schuur e.d.;

1.58 kunstwerken

voortbrengsels van de beeldende kunsten en bouwwerken waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, zoals sluizen, tunnels, bruggen, viaducten enz;

1.59 kwetsbare objecten

objecten zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.60 LvB

de Lijst van Bedrijfstypen die onderdeel uitmaakt van deze regels;

1.61 maatschappelijke voorzieningen

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening en verenigingsleven met uitsluiting van uitvaart/begraafplaatsen, gevangeniswezen en defensie/militaire zaken;

1.62 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende acitviteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of verenigingsaccomodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, openbare toiletten en apparatuur voor telecommunicatie;

1.64 ondersteunende horeca

horeca-activiteit die ondersteunend en ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.65 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.66 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.67 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten al dan niet voorzien van een omheining;

1.68 paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden. Onder paardenstalling wordt geen manege verstaan;

1.69 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.70 parkeervoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;

1.71 peil
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.72 plattelandswoning

een bedrijfswoning (voorheen) behorend tot een agrarisch bedrijf, welke niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.73 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.74 terreineenheid

een aaneengesloten stuk grond, dat wordt gebruikt ten behoeve van en/of behoort bij een bedrijf;

1.75 verblijfsrecreatie

recreatie met minimaal één overnachting in ruimten die zijn bedoeld voor recreatief nachtverblijf, zoals recreatiewoningen e.d. of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen door wisselende (groepen) personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.76 volkstuinen

het niet-bedrijfsmatig kweken van gewassen en het recreatief buitenverblijf met uitzondering van verblijfsrecreatie;

1.77 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.78 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.79 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.80 zorgboerderij

een boerderij waar zorg wordt geboden aan een specifieke doelgroep (met een zorgindicatie door een arts of een erkende instelling), waarbij het meehelpen op de boerderij onderdeel uitmaakt van de behandeling en/of dagbesteding van de doelgroep

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;  

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras

de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras wordt gemeten vanaf de bovenkant van de bebouwing waarop de voorziening is geplaatst.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  • a. grondgebonden veehouderij;
  • b. behoud en/of herstel van natuurwaarden;
  • c. weidevogelgebied;
  • d. ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone';
  • e. langzaam verkeersroutes;
  • f. recreatieve voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. groenstructuren;
  • i. water;
  • j. plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
  • k. bed & breakfast;
  • l. paardenstalling, niet zijnde een manege;
  • m. kleinschalige horeca;
  • n. kleinschalige dagrecreatie;
  • o. zorgboerderij;
  • p. verkoop eigen producten;
  • q. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)',
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • d. per agrarisch bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan met bijbehorende bijgebouwen toegestaan met dien verstande dat:
  • de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650m3 ;
  • de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50m2 .
3.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van silo's mag maximaal 12 meter bedragen;
  • a. binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c met inachtneming van het volgende:

  • 1. de afmeting van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 20 x 40 meter;
  • 2. de bouwhoogte van de hekken behorende bij het paardenbak mag maximaal 1.5 meter bedragen;
  • 3. de natuur- en landschapswaarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB.

3.4.2 aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige acitiviteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

3.4.3 Verbod intensieve veehouderijg

Binnen deze bestemming is intensieve veehouderij niet toegestaan.

3.4.4 Voorwaarden ondergeschikte functies

Bed and breakfast, kleinschalige horecea, kleinschalige dagrecreatie, kleinschalig kamperen, paardenstalling en zorgboerderij zijn toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. er wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte;
  • c. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bed & breakfast, kleinschalige horea, kleinschalige dagrecreatie en zorgboerderij mag in gebruik zijn, waarbij de volgende maximale oppervlakten gelden:
  • 1. bed and breakfast maximaal 150m2  en maximaal 4 kamers;
  • 2. kleinschalige horeca maximaal 100m2; en 500 m2 onbebouwde gronden.
  • 3. zorgboerderij maximaal 150 m2;
  • 4. kleinschalige dagrecreatie maximaal 150 m2.
  • 5. verkoop eigen producten maximaal 100 m2.

Voor kleinschalig kamperen gelden de volgende aanvullende eisen

  • 6. uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. het aantal standplaatsen mag maximaal 15 bedragen;
  • 8. seizoensplaatsen zijn niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken.
  • b. het bepaalde in lid 3.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
3.5.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag past de in lid 3.5.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden op de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in artikel 21 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • h. het omzetten van weiland in bouwland, tuingrond of andere vorm van agrarisch bodemgebruik;
  • i. het scheuren van grasland.
3.6.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
3.6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.2 zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de bescherming van de weidevogels en de natuur- en landschappelijke waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven;
  • b. handel in en reparatie van auto's ter plaatse van de aanduiding 'handel in en reparatie van auto's';
  • c. detailhandel in en opslag van motorbrandstoffen inclusief lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • d. scheepswerf ter plaatse van de aanduing 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf';
  • e. autosloperij ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van bedrijf - autosloperij';
  • f. hellingbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hellingbaan';
  • g. aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer';
  • h. groothandel in koel- en industriële gassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in koel- en industriële gassen';
  • i. nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • j. garage ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • k. nutsbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf';
  • l. bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en/ of bedrijfswoning indien die bedrijfswoning reeds aanwezig en vergund was op het tijdstip waarop het plan in ontwerp ter inzage werd gelegd;
  • m. bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf' zijn twee kranen toegestaan met een maximale boouwhoogte van 30 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' mogen bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat:
  • de bouwhoogte van gebouwen maximaal 4 meter mag bedragen;
  • de bouwhoogte van overkappingen maximaal 8 meter mag bedragen;
  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 10 meter mag bedragen
4.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. fietsenstallingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' zijn overkappingen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 8 m;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • d. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Milieucategorie

De in lid 4.1, sub a genoemde functie is uitsluitend toegestaan voorzover zij behoort tot categorie 1 en 2 van de LvB.

4.3.2 Milieucategorie, maatbestemming

De gronden en bebouwing mogen tevens worden gebruikt voor:

  • a. een bedrijf ten behoeve van handel in en reparatie van auto's ter plaatse van de aanduiding 'handel in en reparatie van auto's;
  • b. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' voorzover voorkomend in categorie 4.1 van de LvB met SBI-code 473.1;
  • c. scheepswerf ter plaatse van de aanduing 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf' voor zover voorkomend in categorie 5.1 met SBI-code SBI 301.4, 3315 ;
  • d. autosloperij ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van bedrijf - autosloperij' voor zover voorkomend in categorie 3.1 van de LVB met SBI-code 4677.1;
  • e. hellingbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hellingbaan';
  • f. aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer';
  • g. groothandel in koel- en industriële gassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in koel- en industriële gassen' voorzover voorkomend in categorie 4.2 met SBI-code 46712.3 ;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' voor de verkoop van motorbrandstof, waaronder wordt verstaan:
4.3.3 Gebruiksverbod

Niet toegestaan zijn:

  • a. Bevi-inrichtingen met uitzondering van verkooppunt motorbrandstof met lpg zoals vermeld in artikel 4.1 lid c;
  • b. geluidhinderlijke inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder met uitzondering van de scheepswerf zoals vermeld in artikel 4.1 onder d;
  • c. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • d. seksinrichting;
  • e. bedrijfswoningen met uitzondering van de bedrijfswoningen die reeds aanwezig en/of vergund waren op het tijdstip waarop het plan in ontwerp ter inzage werd gelegd en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.3.1 om bedrijven uit categorie 3.1 en 3.2 van de LvB mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in lid 4.3.1 om bedrijven toe te laten die niet genoemd worden in de LvB.
4.4.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 4.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot categorie 2 en indien de kwaliteit van de leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit en economisch functioneren.

4.4.3 Afwijken gebruiksverbod

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.3 sub d voor het uitoefenen van een seksinrichting, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. binnen het gehele gemeentelijke grondgebied zijn maximaal 2 seksinrichtingen toegestaan;
  • b. binnen een straal van 250 m vanaf NS-stations en binnen een straal van 50 m vanaf gebedshuizen en scholen zijn seksinrichtingen niet toegestaan;
  • c. de afstand tussen de seksinrichtingen de dichtstbijzijnde woning van een derde dient minimaal 10 m te bedragen;
  • d. de onderlinge afstand tussen de 2 seksinrichtingen dient minimaal 50 m te bedragen;
  • e. ten behoeve van de seksinrichting dient in voldoende mate in parkeergelegenheid voor de bezoekers te zijn voorzien;
  • f. een seksinrichting in de vorm van een raamprostitutiebedrijf is niet toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en groenstructuren;
  • b. extensieve recreatie;
  • c. recreatieve voorzieningen;
  • d. water;
  • e. langzaam verkeersroutes;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. behoud en/of herstel van natuurwaarden;
  • k. vispaaiplek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vispaaiplek';
  • l. bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering van:

fietsenstallingen indien:

      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
      • de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
      • er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.

Artikel 6 Groen - Landschappelijke waarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële landschappelijke waarden;
  • b. het behoud en/of herstel van natuurwaarden; groenvoorzieningen en groenstructuren;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. natuurvriendelijke oevers;
  • f. tuinen en niet beroepsmatig agrarisch gebruik ten behoeve van de aangrenzende percelen met de bestemming wonen;
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepaling:

  • a. uitsluitend één berging of stal voor kleinvee ten behoeve van de aangrenzende percelen met de bestemming wonen met een maximum oppervlak van 20 m2, maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van hekwerken bedraagt maximaal 1 meter;
  • c. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is verboden op de voor Groen - landschappelijke waarden' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van wegen, paden, banen en aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
6.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is aangegeven.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning is één bedrijfswoning toegestaan;
8.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerk en buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. fietsenstallingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan;
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Exposititieruimte

Op het perceel Rotterdamseweg 205 is tevens toegestaan:

  • horeca met een maximum brutovloeroppervlak van 650 m2;
  • vergaderaccomodatie met een maximum brutovloeroppervlak van 250 m2;
  • horecagelegenheid ten dienste van de vergaderaccomodatie.

Artikel 9 Natuur - Landschappelijke waarden

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en groenstructuren;
  • b. recreatieve voorzieningen;
  • c. water;
  • d. langzaam verkeersroutes;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële landschappelijke waarden;
  • h. het behoud en/of herstel van natuurwaarden;
  • i. bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepaling:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie en intensieve recreatie;
  • b. recreatieve voorzieningen;
  • c. water;
  • d. langzaam verkeersroutes;
  • e. volkstuinen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen';
  • f. natuurkampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van recreatie - natuurkampeerterrein';
  • g. groenkampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groenkampeerterrrein' en tevens voor arrangementen voor campinggasten, scholieren, en bedrijven, voorzover dat gebruik ten dienste staat recreatie, zoals bedoeld in lid a, en natuur;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. kunstwerken;
  • j. behoud en/of herstel van natuurwaarden;
  • k. hondenschool ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenschool';
  • l. bijenhotel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - melarium';
  • m. parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • n. bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • o. bijbehorende voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn maximaal 250 standplaatsen, waarvan maximaal 120 vaste standplaatsen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groenkampeerterrein zijn maximaal 100 standplaatsen toegestaan, geen vaste standplaatsen zijnde, waarvan maximaal 25 seizoengebonden standplaatsen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte ís aangegeven.
10.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen' zijn uitsluitend tuinhuisjes, bergingen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met dien verstande dat per volkstuin schuurtjes en kasjes met een gezamenlijke oppervlak van maximaal 8 m2 en een goothoogte van 2,5 meter mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' en 'specifieke vorm van recreatie - groenkampeerterrein' zijn was- en toiletgebouwen en gebouwen voor beheer en onderhoud toegestaan met een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 5 meter met een maximale oppervlak van 200 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'hoofdgebouw' is een hoofdgebouw toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de goothoogte van het gebouw mag maximaal 3.5 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van het gebouw mag maximaal 9 meter bedragen;
    • 3. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 200 m2;
    • 4. de hellingshoek van het dak bedraagt minimaal 25 graden en maximaal 70 graden;
  • e. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Permanente bewoning

Permanente bewoning is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', en 'specifieke vorm van recreatie - groenrecreatie'.

10.3.2 Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', en 'specifieke vorm van recreatie - groenrecreatie'.

10.3.3 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB

10.3.4 aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

10.3.5 Voorwaarden ondergeschikte functies

Bed and breakfast, kleinschalige horecea, kleinschalige dagrecreatie, kleinschalig kamperen, paardenstalling en zorgboerderij zijn toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. er wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte;
  • c. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bed & breakfast, kleinschalige horea, kleinschalige dagrecreatie en zorgboerderij mag in gebruik zijn, waarbij de volgende maximale oppervlakten gelden:
  • 1. bed and breakfast maximaal 150m2  en maximaal 4 kamers;
  • 2. kleinschalige horeca maximaal 100m2; en 500 m2 onbebouwde gronden.
  • 3. zorgboerderij maximaal 150 m2;
  • 4. kleinschalige dagrecreatie maximaal 150 m2.
  • 5. verkoop eigen producten maximaal 100 m2.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen;
  • b. manege ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • c. bedrijswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. buitenschoolse opvang ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';
  • e. ondersteunende horeca;
  • f. bijbehorende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte ís aangegegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' zijn boven goothoogte vergrotingen van het gebouw niet toegestaan
  • d. dakkapellen zijn niet toegestaan aan de voor- en zijkant van het gebouw;
  • e. een dakkapel mag maximaal een derde bedragen van de oppervlakte van het dakvlak, waarin hij wordt geplaatst.
11.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. fietsenstallingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan;
  • c. bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zijn niet toegestaan;
  • d. paardenbakken zijn toegestaan onder de voorwaarde dat:
  • 1. de afmeting van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 20 x 40 meter;
  • 2. de bouwhoogte van de hekken behorende bij het paardenbak mag maximaal 1.5 meter bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 sub c voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.

11.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 11.3.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe, indien geen onevenredige verslechtering van de groeiomstandigheden van de monumentale boom optreedt.

11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Milieucategorie

De in lid 11.1, sub a genoemde functie is uitsluitend toegestaan voor zover zij behoort tot categorie 1 en 2 van de LvB.

11.4.2 Milieucategorie

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege' is een manege toegestaan.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 11.4.1 om sportactiviteiten uit categorie 3.1 van de LvB mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in lid 11.4.1 om sportactiviteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
11.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 11.5.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot categorie 2 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van halfverharde paden en wegen;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
11.6.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 11.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin;
  • b. activiteiten ten dienste van de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. erkers zijn toegestaan met een maximale breedte van tweederde van de voorgevel, een maximale diepte van 1,2 m en een maximale bouwhoogte van de aangrenzende twee bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,4 m;
  • b. entrees, luifels en bordessen zijn toegestaan met een maximale breedte van eenderde van de breedte van de voorgevel, een maximale diepte van 1 m en een maximale bouwhoogte van de aangrenzende eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,4 m;
  • c. fietsenbergingen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5 m² en een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • d. per perceel mag maximaal één kas worden gebouwd met een maximum oppervlak van 20 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • e. bouwweken zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
  • f. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, sub e voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.

12.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 12.3.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe, indien geen onevenredige verslechtering van de groeiomstandigheden van de monumentale boom optreedt.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van halfverharde paden en wegen;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
12.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. verblijfs- en verkeersvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. voorzieningen voor het stallen van fietsen.
13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' moeten minimaal 2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gehouden;
  • b. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien:
  • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de breedte niet meer bedraagt dan 2,2 m en de diepte niet meer bedraagt dan 2,4 m;
  • de voorzieningen voor het stallen van fietsen solitair staan dan wel maximaal eenmaal zijn geschakeld;
  • er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden.

Artikel 14 Verkeer - Spoorweg

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. verkeer en vervoer per rail, alsmede voor spoorwegovergangen;
  • c. bermen;
  • d. taluds;
  • e. water;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. tunnel ter plaatse van de aanduiding 'tunnel';
  • j. geluidwerende voorzieningen en overige op het spoor betrekking hebbende bouwwerken.
14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 36 met uitzondering van de volgende bepaling:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

Artikel 15 Verkeer - Wegverkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. bermen;
  • c. taluds;
  • d. water;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. tunnel ter plaatse van de aanduiding 'tunnel';
  • i. geluidwerende voorzieningen.
15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m);
  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 15 m;

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding in samenhang met waterrecreatie, alsmede voor de sport en de binnenscheepvaart;
  • b. groen;
  • c. één woonboot ter plaatse van de aanduing 'woonschipligplaats';
  • d. werkzaamheden aan schepen ten behoeve van de aangrenzende scheepswerf als bedoeld in artikel 4.3.2 sub c ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf';
  • e. hellingbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hellingbaan' ten behoeve van de direct aangrenzende scheepswerf als bedoeld in artikel 4.3.2 sub c ;
  • f. bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen;
  • g. kunstwerken.
16.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  • b. steigers ten behoeve van de toegang tot naastgelegen gronden mogen een maximale bouwhoogte van 4 m en een minimale bouwhoogte van 0,2 m ten opzichte van het waterpeil hebben.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. woonwagenstandplaats ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • c. bed and breakfast;
  • d. niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik;
  • e. kleinschalige horeca;
  • f. kleinschalige dagrecreatie;
  • g. zorgboerderij;
  • h. kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';
  • i. grondgebonden veehouderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij';
  • j. loonbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
  • k. paardenstalling, niet zijnde een manege, uitsluitend ter plaatse van aanduiding 'spefieke vorm van agrarisch - paardenstalling';
  • l. verkoop eigen producten;
  • m. bijbehorende voorzieningen,
17.2 Bouwregels
17.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', met dien verstande dat dakterrasafscheidingen en voorzieningen voor de betreding van een dakterras zijn toegestaan boven goothoogte, op een afstand van tenminste 2 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw;,
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
17.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel met de bestemming 'Wonen - 1' bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • b. de diepte van een aan- en uitbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0.4 m;
  • d. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen, mits tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen aan de zijgevel mag maximaal de hoogte van twee aangrenzende bouwlagen van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,4 m, mits de diepte van de aanbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m en tussen aanbouw en perceelsgrens minimaal 1 m vrije ruimte resteert;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de bouwhoogte niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
    • 2. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg
  • g. balkons en dakterrassen op aan- en uitbouwen zijn toegestaan;
  • h. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
17.2.3 Bouwwerken ten behoeve van woonwagenstandplaats

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' gelden uitsluitend de bouwregels van Artikel 36.1 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • b. het aantal woonwagenstandplaatsen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van 50 m2 per woonwagen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - brandveiligheidszone' zijn geen bouwwerken toegestaan;
  • e. voor het overige zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
17.3 Specifieke gebruiksregels
17.3.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB 

17.3.2 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

17.3.3 Bed and breakfast

Bed and breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. maximum oppervlakte van 150 m² en maximaal 4 kamers;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • d. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bed & breakfast mag in gebruik zijn.
17.3.4 Kleinschalige horeca

Kleinschalige horeca is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. aanwezigheid van sanitaire voorzieningen;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • d. de horeca-activiteiten mogen een oppervlakte beslaan van maximaal 200 m2;
  • e. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van horeca in gebruik mogen zijn.
17.3.5 Zorgboerderij

Zorgboerderij is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • c. de maximale bruto vloeropperlvlak mag maximaal 150 m2 bedragen;
  • d. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van zorgboerderij in gebruik mogen zijn.
17.3.6 Verkoop eigen producten

Verkoop van eigen producten is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebruik is ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • b. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • c. de maximale bruto vloeropperlvlak mag maximaal 150 m2 bedragen;
  • d. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van verkoop van eigen producten in gebruik mogen zijn.
17.3.7 Verbod intensieve veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij' is intensieve veehouderij niet toegestaan.

17.4 Afwijken van de gebruiksregels
17.4.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 17.3.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken.
  • b. het bepaalde in lid 17.3.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
17.4.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 17.4.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 18 Wonen - 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige achtiviteiten;
  • b. niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik;
  • c. bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeren'.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)',
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. er zijn maximaal twee woonlagen mogelijk en een derde woonlaag indien deze is voorzien van een gevel zonder te openen delen aan de zijde van de Rotterdamseweg;
  • d. de hellingshoek van het dak bedraagt minimaal 25 graden en maximaal 70 graden;
  • e. de noklijn van het hoofdgebouw moet evenwijdig zijn aan de richting van de langste zijde van het hoofdgebouw;
  • f. bijgebouwen zijn slechts toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en onder de voorwaarden dat:
  • de maximale bouwhoogte 6 m bedraagt;
  • de maximale goothoogte 2.5 m bedraagt;
  • de minimale breedte 6 m bedraagt;
  • de hellingshoek van het dak minimaal 25 graden en maximaal 70 graden bedraagt;
  • de maximale oppervlakte 50 m2 bedraagt;
  • de noklijn van het bijgebouw in dezelfde richting is van het hoofdgebouw,
18.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
18.3 Specifieke gebruiksregels
18.3.1 Milieucategorie

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de LvB.

18.3.2 Parkeren

Per woning moeten 2 parkeergelegenheden worden opgericht en in stand worden gehouden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het bijgebouw in gebruik wordt genomen voor minimaal 1 parkeergelegenheid.

18.3.3 Aan-huis-gebonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, voor zover:

  • a. het bvo ten behoeve van kantoor- en/of praktijkruimten en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het bvo van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimten en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • c. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
18.4 Afwijken van de gebruiksregels
18.4.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 16.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk te maken met uitzondering van bedrijven die in de LvB een kader om de categorie hebben;
  • b. het bepaalde in lid 16.4.1 om de aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de LvB;
18.4.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 18.4.1, sub a en b bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en indien de kwaliteit van leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, en economisch functioneren.

Artikel 19 Leiding - Brandstof

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. brandstofleiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
19.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Brandstof' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de brandstofleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-brandstof'.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, onder a en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 19.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
19.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 19.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
19.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 19.4.1 wordt slechts verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 20 Leiding - CO2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. CO2-leiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - CO2' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de brandstofleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-CO2'.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, onder a en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 20.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
20.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 20.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/of
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
20.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wordt slechts verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 21 Leiding - Gas

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. gasleiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
21.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Gas' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de gasleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-gas'.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 21.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
21.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
21.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt slechts verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 22 Leiding - Hoogspanning

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. hoogspanningsleiding van ten hoogste 380 kV;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
22.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de hoogspanningsleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-hoogspanning'.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 22.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
22.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op de aanleg van de 150 kV ondergrondse hoogspanningsleidingen;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
22.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
23.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de maximaal toegestane bouwhoogte voor een hoogspanningsmast 45 m bedraagt.
  • b. De hartlijn van de bovengrondse hoogspanningsleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding'.
23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. Het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
  • d. Het opslaan van goederen
  • e. Het plaatsen van onroerende objecten, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 23.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
23.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 23.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
23.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 23.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 24 Leiding - Leidingenstrook

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingenstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bovengrondse en ondergrondse leidingen;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
24.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Leidingenstrook' mogen worden gebouwd.
24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 24.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
24.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en/of;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
24.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 25 Leiding - Olie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. olieleiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
25.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding-Olie' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de watertransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-olie'.
25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 25.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
25.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan en/of;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
25.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 26 Leiding - Riool

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. rioolwaterpersleiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
26.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding - Riool' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de rioolwaterpersleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-riool'.
26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 26.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
26.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 26.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
26.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 26.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 27 Leiding - Water

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. watertransportleiding;
  • b. bijbehorende voorzieningen.
27.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Leiding-Water' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de watertransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-water'.
27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 27.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
27.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 27.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
27.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 27.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 28 Waarde - Archeologie I

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie I' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

28.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • b. Indien uit het in lid 28.2.onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 28.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 30 cm -maaiveld worden uitgevoerd;
  • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 28.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 28.2.onder b, zijn 28.2.onder c sub 1 en .2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 28.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde – Archeologie I zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:

    • 1. bodemverstorende werkzaamheden met een diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
28.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 28.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
    • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
    • 5. betrekking hebben op een diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
28.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
28.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.

28.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 28.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1:

    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
28.3.6 Uitzondering

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 28.3.4, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 28.3.5, zijn 28.3.2. onder 4 en 28.3.2 onder 5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord 28.3.5 is overeenkomstig van toepassing.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als Waarde – Archeologie I aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • B. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • C. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 29 Waarde - Archeologie II

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie II' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

29.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • b. Indien uit het in lid 29.2.onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 29.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. één of meerdere gebouwen waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 50 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 30 cm –maaiveld worden uitgevoerd;
  • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 29.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 29.2.onder b, zijn 29.2.onder c sub 1 en .2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 29.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde – Archeologie II zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:

    • 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m2 en/of diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
29.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 29.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
    • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 50 m2 en/of diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd
29.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 29.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
29.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.

29.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 29.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1:

    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
29.3.6 Uitzondering

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 29.3.4, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 29.3.5, zijn 29.3.2. onder 4 en 29.3.2 onder 5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord 29.3.5 is overeenkomstig van toepassing.

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als Waarde – Archeologie II aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • A. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • B. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 30 Waarde - Archeologie III

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie III' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

30.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • b. Indien uit het in lid 30.2.onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 30.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. één of meerdere gebouwen waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 40 cm –maaiveld worden uitgevoerd;
  • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 30.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 30.2.onder b, zijn 30.2.onder c sub 1 en .2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 30.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde – Archeologie III zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:

  • 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 40 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
30.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 30.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
  • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
  • 5. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m2 en/of diepte van maximaal 40 cm –maaiveld;
  • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd
30.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 30.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
30.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.

30.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 30.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1:

    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag
30.3.6 Uitzondering

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 30.3.4, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 30.3.5, zijn 30.3.2. onder 4 en 30.3.2 onder 5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord 30.3.5 is overeenkomstig van toepassing.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als Waarde – Archeologie III aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • A. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • B. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 31 Waarde - Archeologie IV

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie IV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

31.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • b. Indien uit het in lid 31.2.onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 31.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. één of meerdere gebouwen waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 200 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 40 cm –maaiveld worden uitgevoerd;
  • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 31.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 31.2.onder b, zijn 31.2.onder c sub 1 en .2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 31.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde – Archeologie IV zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:

  • 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 40 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • 2. Het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
31.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 31.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
  • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
  • 5. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 200 m2 en/of diepte van maximaal 40 cm –maaiveld;
  • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd
31.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 31.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de gemeente archeoloog.
31.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.

31.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 31.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.3.1:

    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform artikel 1.H van de Monumentenwet 1988, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag
31.3.6 Uitzondering

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 31.3.4, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 31.3.5, zijn 31.3.2. onder 4 en 31.3.2 onder 5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord 31.3.5 is overeenkomstig van toepassing.

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als Waarde – Archeologie IV aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • A. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • B. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 32 Waarde - Cultuurhistorie

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.

32.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en) voor het bouwen van bouwwerken de volgende bepalingen:

  • a. op alle locaties is vergroting en/of verandering van de bestaande bebouwing niet toegestaan, indien de vergroting en/of verandering zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  • b. voor alle panden is de bestaande goothoogte de maximaal toelaatbare goothoogte;
  • c. voor alle panden en objecten is de bestaande bouwhoogte de maximaal toelaatbare bouwhoogte.
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2 teneinde de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  • a. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
  • b. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
  • c. gevelindelingen naar ramen, deuren en erkers.
32.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
32.4.1 Sloopverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 3.3 sub b Wet ruimtelijke ordening, bouwwerken te slopen, tenzij artikel 2.6 van het Besluit omgevingsrecht van toepassing is.

32.4.2 Uitzonderingen sloopverbod
  • a. Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die betrekking hebben op:
  • normaal onderhoud en beheer, en/of
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

Artikel 33 Waterstaat - Waterkering

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. waterkering;
  • b. kernzone van de waterkering;
  • c. beschermingszone van de waterkering;
  • d. bijbehorende voorzieningen.
33.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 milieuzone - stiltegebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone-stiltegebied’ gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels: De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - stiltegebied’ zijn bestemd voor het voorkomen en beperken van geluidhinder.

35.2 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Straalpad', mag op de gronden binnen dat straalpad in ieder geval niet hoger worden gebouwd dan 69 m ten opzichte van het peil.

35.3 geluidzone - industrie

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige objecten worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.

35.4 vrijwaringszone - spoor
35.4.1 Bouwregels

Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor'.

35.4.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 35.4.1 teneinde nieuwe bebouwing toe te staan. Hiertoe dient de spoorwegbeheerder te worden gehoord.

35.5 overige zone - draaicirkel kraan

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - draaicirkel kraan' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de vorm van een draaicirkel voor een kraan of ander hijswerktuig toegestaan, en de bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd door het bedrijf met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf'.

Artikel 36 Algemene bouwregels

36.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en het bepaalde in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze regels met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het vorige lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien;
  • d. bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • e. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag -tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', in hoofdstuk 2 of in de overige regels anders is bepaald - maximaal bedragen:
    Bouwhoogte  
  Van erf- en terreinafscheidingen niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied   2 m  
  Van erf- en terreinafscheidingen elders   1 m  
  Van voorzieningen voor de betreding van een dakterras   1,5 m  
  Van lichtmasten   9 m  
  Van geluidsschermen   8 m  
  Van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  
36.2 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten , maar waarvan de bestaande hellingshoek, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming en van lid 36.1 geldt dat:

  • bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 en/of lid 36.1 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • in geval van herbouw is lid 36.1 onder a en b uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 41 (overgangsrecht bouwwerken) niet van toepassing;
  • de bovenstaande bepalingen zijn aanvullend van toepassing op het bepaalde in artikel 19, artikel 20, artikel 21, artikel 22, artikel 23, artikel 24, artikel 25, artikel 26 en artikel 27.

Artikel 37 Algemene gebruiksregels

37.1 Parkeren
  • a. Het gebruik van de gronden conform de bestemming is alleen toegestaan indien voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het vorige lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
37.2 Gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:

  • a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, met uitzondering van het bepaalde in lid 37.3, sub a;
  • c. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen met uitzondering van rechtmatig aanwezige kampeer- en verblijfsmiddelen.
37.3 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 37.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel en horeca met uitzondering van de functie wonen, waaronder wordt verstaan dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie nooit meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdbestemming met een maximum bvo van 250 m² met dien verstande dat deze bepaling enkel geldig is indien in hoofdstuk 2 geen specifieke bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

38.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% waarbij geldt dat de hoogtematen met maximaal 1 m mogen worden verhoogd;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. overschrijding van de bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak en/of bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. overschrijding van aangegeven grenzen van bestemmingen en/of bouwvlakken, door luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
  • f. het bouwen en gebruiken van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3;
  • g. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, waarbij geldt dat de hoogtematen van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 6 m mag bedragen;
  • h. overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sirenemasten, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m,
38.2 Voorwaarden afwijken

Van de in lid 38.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. en de verkeersafwikkeling ter plaatse.

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

39.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

39.2 Bevoegdheid vaststelling exploitatieplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het wijzigen van een bestemming, zoals bedoeld in lid 39.1, een exploitatieplan vast te stellen, danwel te besluiten om in afwijking hiervan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging geen exploitatieplan vast te stellen.

Artikel 40 Overige regels

40.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voorzover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 41 Overgangsrecht

41.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
41.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 42 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied