Plan: | TU Midden en Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0021-2001 |
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen, het zogenaamde Hollandveen Laagpakket. Rond 300 voor Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). In het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich een brede geulafzetting. Een smallere uitloper hiervan slingert naar het noorden (afb. 8.1).
Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Naarmate de afstand tot de geulsedimenten toeneemt, worden deze dekafzettingen minder dik. In het merendeel van het plangebied is deze kleilaag minstens 80 cm dik. Alleen in een kleine zone in het centrale deel is de kleilaag zeer dun en ligt het Hollandveen Laagpakket nagenoeg aan het oppervlak.
Afbeelding 8.1: het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Delft.
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingsystemen uitgezet. Sporen van zo'n systeem zijn binnen het plangebied aangetroffen (afb. 8.2, onderzoeksmelding 23922).
Afbeelding 8.2: het plangebied met daarbinnen de bekende vindplaatsen zonder context en de uitgevoerde archeologische onderzoeken.
Een groot deel van het plangebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voordat er aandacht werd besteed aan archeologische resten. Sindsdien hebben er in het plangebied slechts enkele werkzaamheden plaatsgevonden die ons inzicht geven in de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied (afb. 8.2).
Er hebben vier archeologische veldonderzoeken in het onderhavige plangebied plaatsgevonden.
De aanwezigheid van kleiafzettingen in het plangebied betekent dat er een redelijke tot grote kans bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd (0-260 na Chr.). De enige uitzondering hierop is het gebied waar het veen nagenoeg aan het oorspronkelijke loopvlak voorkomt. Deze verwachting wordt ondersteund door de in het plangebied aanwezige bekende vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Het is aannemelijk dat zich binnen het plangebied nog meer archeologische resten uit deze periode bevinden.
Het is niet uitgesloten dat er woonplaatsen uit het begin van de Late Middeleeuwen (1100-1300 na Chr.) in het plangebied aanwezig zijn, maar erg waarschijnlijk is dit niet. Het Middeleeuwse verkavelingpatroon is hier oost-west georiënteerd. In Delft en omstreken kwam Middeleeuwse bewoning vrijwel altijd kavelgebonden voor. De bij deze polder behorende bewoning uit het begin van de Late Middeleeuwen ligt verder naar het oosten in de vorm van een lintbebouwing langs de Noordeindse- en Zuideindseweg in Delfgauw. Bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen kunnen ook ten westen van het plangebied worden verwacht, langs de Rotterdamseweg.
Dit blijkt onder andere uit de kaart van Kruikius uit 1712 (afb. 8.3). Hierop is duidelijk te zien dat zich in deze periode in het plangebied slechts op één locatie bebouwing bevond. Het betreft de nog altijd bestaande Hammenpoortboerderij, in het centrale deel van het gebied. Een deel van het voormalige erf van deze boerderij is archeologisch onderzocht (onderzoeksmelding 23922).
Afbeelding 8.3: het plangebied (globaal) geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712.
In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of omgevingsvergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de verbeelding staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).
In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
De huidige bebouwing, beplanting en bestrating in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om vooruitlopend op het vaststellen van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Ter bescherming van de (nog onbekende) archeologische waarden dient bij projecten waarbij de grond geroerd wordt, dan ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Afbeelding 8.4: het plangebied geprojecteerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
De archeologische beleidskaart van de gemeente Delft is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek in geval van voorgenomen bouwplannen en/of bodemingrepen. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.
Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een hoge tot middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten (afb. 8.4). Deze verwachting heeft betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Omdat de kaart gebaseerd is op een archeologisch verwachtingsmodel voor de gehele gemeente, geeft deze een globaal beeld. Voor kleinere gebieden kan dit beeld worden aangescherpt.
Binnen het onderhavig plangebied heeft op enkele locaties archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de resultaten daarvan kunnen deze gebieden worden ontheven van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Daarnaast kan een zone in het centrale deel van het plangebied worden ontheven van deze verplichting. Hier bevinden zich de afzettingen van het Hollandveen Laagpakket nagenoeg aan het oppervlak en is de kans op het aantreffen van archeologische resten nihil.
Er zijn onvoldoende mogelijkheden om vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om een zorgvuldige omgang met archeologische waarden te waarborgen wordt in het bestemmingsplan op gronden met een hoge tot middelhoge kans op de aanwezigheid van archeologische waarden de medebestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd (afb. 8.5). Binnen deze bestemming is het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de beoogde ontwikkelingen gebonden aan een omgevingsvergunningenstelsel. Er dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd wanneer geplande bodemingrepen de vrijstellingsgrenzen van respectievelijk 100 m2 & 40 cm -maaiveld en 200 m2 & 40 cm -maaiveld overschrijden. In de afweging die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de WAMZ.
Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Zo wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.
Door voorafgaand en tijdens verstoringen de genoemde maatregelen te treffen voldoet het plangebied voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
Afbeelding 8.5: de gebieden waaraan de dubbelbestemming archeologie ('Waarde - Archeologie') wordt toegewezen. Het betreft archeologisch waardevolle gebieden die vergunningplichtig zijn bij verstoringen dieper dan 40 cm -maaiveld, die groter zijn dan respectievelijk 100 m2 en 200 m2.