Plan: | Schieoevers Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0016-2001 |
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen, het zogenaamde Hollandveen Laagpakket. Rond 300 voor Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Deze afzettingen bevinden zich in het grootste deel van het plangebied (figuur 19).
Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Naarmate de afstand tot de geulsedimenten toeneemt, worden deze dekafzettingen minder dik. Binnen het plangebied is deze kleilaag 40 tot 200 cm dik.
figuur 19 Het onderzoeksgebied geprojecteerd op de geologische ondergrond.
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Omdat het omringde landschap relatief nat was, vormden deze geulafzettingen de meest ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens deze perioden werden de afzettingen dan ook intensief bewoond, waardoor hier een hoge trefkans voor archeologische resten geldt.
De dekafzettingen waren in deze perioden minder aantrekkelijk voor bewoning. Toch worden ook hier regelmatig resten van menselijke aanwezigheid teruggevonden. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitgebreide verkavelingssystemen die tussen de nederzettingen werden aangelegd. Ook andere zogenaamde off-site structuren, zoals grafvelden of duikers kunnen hier worden aangetroffen.
Een groot deel van het plangebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voor er aandacht werd besteed aan het voorkomen van archeologische resten. Er zijn toentertijd wel enkele waarnemingen gedaan bij saneringswerkzaamheden in het noordelijk deel van het plangebied (locaties Braat en Zuideinde 94-95). Hierbij zijn resten uit de Romeinse tijd (overblijfselen van nederzettingen en verkavelingssystemen en aardewerkvondsten) en Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd aangetroffen (resten van woonplaatsen en een pottenbakkerij). Deze resten zijn voornamelijk gerelateerd aan het voorkomen van de geulafzettingen van de Gantel Laag. Wel heeft op één locatie binnen het voormalige gelatineterrein (Rotterdamseweg 270) archeologische begeleiding van milieuboringen plaatsgevonden (het hele terrein) en is op een andere locatie (de noordwestelijke hoek, t.b.v. de planvorming rondom de Gelatinebrug) inventariserend onderzoek middels archeologische grondboringen uitgevoerd. Hierbij is voor het hele terrein aangetoond dat de bodem tot 150 cm -maaiveld is verstoord. Onder deze diepte bevindt zich nog een intact bodemprofiel dat bestaat uit klei en zandige klei. Hierop kunnen mogelijk nog archeologische resten worden aangetroffen. Voor de noordoosthoek is deze verwachting tijdens het booronderzoek reeds bevestigd: hier bevinden zich archeologische overblijfselen van een boerderij die tenminste in 1712 in het gebied aanwezig was.
Uit de kaart van Kruikius uit 1712 blijkt dat tijdens de Nieuwe tijd het gedeelte van het plangebied dat zich ten oosten van de Schie bevindt al volledig was ingericht (figuur 20). Hier is op meerdere locaties bebouwing te zien, zowel langs de Schie als langs de hedendaagse Rotterdamseweg. Het merendeel van het gebied is ingericht als tuin of gaard. Ook ten westen van de Schie toont de kaart al inrichting. Centraal in het plangebied lag de “Krackeel Molen” en enkele honderden meters ten zuiden daarvan de “Galen Molen”. Langs de Schie zijn in het zuidelijk deel ook nog “Het Gerecht” en het “Generaliteits Kruyt Magazijn” zichtbaar. Het Gerecht is de plek waar veroordeelden vanuit Delft werden opgehangen. Het kruitmagazijn is in 1660 op deze locatie gebouwd nadat het oude kruithuis in het centrum van Delft was ontploft. Dit kruitmagazijn staat er nog steeds en is een monumentaal pand.
figuur 20: Het onderzoeksgebied geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712
In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of omgevingsvergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).
In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
De huidige bebouwing, beplanting en bestrating in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om vooruitlopend op het vaststellen van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Ter bescherming van de (nog onbekende) archeologische waarden dient dan ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De archeologische beleidskaart van de gemeente Delft is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.
Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor het aantreffen van archeologische resten (afbeelding 3). De middelhoge verwachting heeft betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingsresten. De lage verwachting heeft betrekking op off-site structuren die kunnen worden aangetroffen in de gebieden tussen voormalige nederzettingen, op de dekafzettingen van de Gantel Laag. Binnen het plangebied heeft slechts op één locatie voldoende archeologisch onderzoek plaatsgevonden om dit beeld nader aan te scherpen. Het betreft het voormalige Gelatineterrein aan de Rotterdamseweg 270. Archeologisch onderzoek heeft hier uitgewezen dat in de bovenste 1,5 meter onder het maaiveld geen archeologische resten meer verwacht kunnen worden. Dieper bevindt zich nog een intact bodemprofiel, waar zich mogelijk nog archeologische resten kunnen bevinden. Voor de noordoostelijke hoek van het terrein is dit reeds met zekerheid vastgesteld.
figuur 21: het plangebied geprojecteerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden in het plangebied te waarborgen worden er drie archeologiebestemmingen opgelegd (figuur 22). Aan het grootste gedeelte van het gebied dat op de beleidskaart een middelhoge verwachting heeft gekregen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I' toegekend. Binnen deze zone wordt een vrijstellingsgrens gehanteerd voor bodemverstorende activiteiten met een maximale oppervlakte van 100 m2 en diepte van 40 cm -maaiveld. Werkzaamheden die deze grens overschrijden zijn omgevingsvergunningplichtig. Aan het gebied dat op de beleidskaart een lage verwachting heeft gekregen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie II' toegekend. Binnen dit gebied zijn bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrens van 200 m2 en 40 cm –maaiveld overschrijden omgevingsvergunningplichtig. Aan het gebied waarvoor uit reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek is gebleken dat zich hier in de bovenste 150 cm -maaiveld geen archeologische resten meer bevinden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie III' toegekend. Binnen dit gebied zijn bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrens van 100 m2 en 150 cm -maaiveld overschrijden omgevingsvergunningplichtig.
figuur 22: het plangebied met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie I', 'Waarde - Archeologie II' en 'Waarde - Archeologie III'.
Er zijn onvoldoende mogelijkheden om vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om een zorgvuldige omgang met archeologische waarden te waarborgen wordt in het bestemmingsplan op gronden waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I', 'Waarde - Archeologie II' of 'Waarde - Archeologie III' gelegd (zie figuur 22). Binnen deze bestemmingen is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden gebonden aan een vergunningenstelsel. Er dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd wanneer geplande bodemingrepen de vrijstellingsgrenzen van respectievelijk 100 m2 & 40 cm –maaiveld, 200 m2 & 40 cm –maaiveld en 100 m2 en 150 cm -maaiveld overschrijden. In de afweging die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de WAMZ (Wet op de archeologische monumentenzorg).
Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Zo wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.
Door voorafgaand en tijdens verstoringen de genoemde maatregelen te treffen voldoet het plangebied voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.