direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Zuidwest 3 Tanthof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0015-2001

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met als als ondergeschikte nevenfunctie de verkoop van eigen producten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' een grondgebonden veehouderij;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • e. ontsluitingswegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • f. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • c. bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zijn niet toegestaan.
3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de regels van Artikel 36 en de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel één of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn gebouwd.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan en gelden de regels van Artikel 36.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.

3.3.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in lid 3.3.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe, indien geen onevenredige verslechtering van de groeiomstandigheden van de monumentale boom optreedt.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Milieucategorie

De in lid 3.1 genoemde functies zijn uitsluitend toegestaan voorzover zij behoren tot categorie 1 en 2 van de LvB, met dien verstande dat een veehouderij is toegestaan.

3.5 Algemene wijzigingebevoegdheid
3.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming 'agrarisch' in de bestemming 'wonen' met dien verstande dat onderstaande regels in acht worden genomen:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 25% van de oppervlakte van het bestaande bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • c. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • d. de bijgebouwen regeling is gelijk aan de regeling in artikel 19 lid 2 sub 2;
  • e. de wijziging is uitsluitend toegestaan indien deze op planologische, stedenbouwkundige, milieutechnische en waterhuishoudkundige gronden aanvaardbaar is;
  • f. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
3.5.2 Bevoegdheid vaststelling exploitatieplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het wijzigen van een bestemming, zoals bedoeld in lid 3.5, een exploitatieplan vast te stellen, dan wel te besluiten om in afwijking hiervan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging geen exploitatieplan vast te stellen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van halfverharde paden en wegen;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
3.6.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.