Plan: | Bomenwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0012-2001 |
In het kader van de ontwikkeling van de Bomenwijk is voor de vaststelling van dit bestemmingsplan onderzoek verricht naar de externe veiligheid. Hiervoor is door TNO een rapport opgesteld, getiteld "Onderzoek naar de gevolgen voor de externe veiligheid als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan 'Bomenwijk' te Delft" (TNO, 2 september 2010).
In genoemd rapport komt de verantwoording van het groepsrisico aan bod. Hierbij is de volgorde gehanteerd ingevolge artikel 13 eerste lid BEVI. Het onderzoek heeft betrekking op de gehele Bomenwijk, waarbij meer specifiek de bestemmingen W-1 en GD-2/GD-3 zijn beschouwd (zie tevens paragraaf 6.5.3), vanwege de directe ligging aan de A13.
Deze bouwblokken zijn geprojecteerd ter vervanging van bestaande bebouwing. In de huidige situatie bevinden zich ter plaatse van bouwblok GD-2/GD-3 86 personen in de nachtperiode (100% bezettingsgraad). Ter plaatse van bouwblok W-1 bevinden zich in de huidige situatie 47,3 personen in de nachtperiode (100% bezettingsgraad). Door de nieuwbouwplannen ontstaat de volgende situatie voor de nachtperiode (100% bezettingsgraad):
Tabel: Personenaantallen voor de bestemmingen GD-2/GD-3 en W-1
Bestemming | Personen in de nacht | |
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
GD-2/GD-3 | 86 | 136.8 |
W-1 | 47.3 | 108 |
Ten gevolgen van de realisatie van bestemming GD-2/GD-3 is er een toename van 50,8 personen.
Ten gevolgen van de realisatie van bestemming W-1 is er een toename van 60,7 personen.
Het bestemmingsplan 'Bomenwijk' ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A13, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Overige risicobronnen zijn niet relevant en verder niet beschouwd in de rapportage van TNO.
Binnen het bestemmingsplan 'Bomenwijk' is in de toekomstige situatie sprake van de volgende aantallen personen:
Tabel: Personenaantallen binnen plangebied
Naam | Functie | Aantal(-) | Personen- dichtheid (-/woning) | % aanwezig dag/nacht | Bevolking dag (-) | Bevolking nacht (-) |
Elzenbloesem | Eengezins woning | 16 | 2,4 | 70/100 | 26.9 | 38.4 |
Elzenbloesem | appartementen | 36 | 2,4 | 70/100 | 60.5 | 86.4 |
Elzenbloesem | appartementen | 31 | 2,4 | 70/100 | 52.1 | 74.4 |
Elzenbloesem | appartementen | 4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 2A | Eengezins woning | 10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Lindenzone 2A | Eengezins woning | 4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 2A | 2 op 1 woning | 15 | 2,4 | 70/100 | 25.2 | 36 |
Lindenzone 2A | Woonwerk woning | 4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 2B | Eengezins woning | 10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Lindenzone 2B | Eengezins woning |
5 | 2,4 | 70/100 | 8.4 | 12 |
Lindenzone 2B | 2 op 1 woning | 15 | 2,4 | 70/100 | 25.2 | 36 |
Lindenzone 2B | Woonwerk woning |
4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 2C | Eengezins woning |
10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Lindenzone 2C | Eengezins woning |
5 | 2,4 | 70/100 | 8.4 | 12 |
Lindenzone 2C | 2 op 1 woning | 15 | 2,4 | 70/100 | 25.2 | 36 |
Lindenzone 2C | Woonwerk woning |
4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 3A | Eengezins woning |
10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Lindenzone 3A | Eengezins woning |
4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 3B | Eengezins woning |
10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Lindenzone 3B | Eengezins woning |
4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Lindenzone 5A | 2 onder 1 kap | 2 | 2,4 | 70/100 | 3.4 | 4.8 |
Lindenzone 5B | 2 onder 1 kap | 2 | 2,4 | 70/100 | 3.4 | 4.8 |
Lindenzone 5C | 2 onder 1 kap | 2 | 2,4 | 70/100 | 3.4 | 4.8 |
Lindenzone 5D | 2 onder 1 kap | 2 | 2,4 | 70/100 | 3.4 | 4.8 |
Wilgenzone | appartementen | 45 | 2,4 | 70/100 | 75.6 | 108 |
Wilgenzone | Eengezins woning |
10 | 2,4 | 70/100 | 16.8 | 24 |
Wilgenzone | appartementen | 57 | 2,4 | 70/100 | 95.8 | 136.8 |
Wilgenzone | Woonwerk woning | 4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
Wilgenzone | Eengezins woning |
6 | 2,4 | 70/100 | 10.1 | 14.4 |
Wilgenzone | Eengezins woning |
4 | 2,4 | 70/100 | 6.7 | 9.6 |
In de rapportage van TNO is voor zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie het groepsrisico berekend. Voor beide situaties is zowel gebruik gemaakt van de huidige vervoerscijfers als van de prognosecijfers voor het jaar 2020. In tabel 4.1 zijn de resultaten uit het TNO onderzoek weergegeven. Een normwaarde groter dan 0,01 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde1 .
Uit de resultaten valt af te leiden dat geen enkele variant de oriëntatiewaarde overschrijdt. Wel levert de toekomstige situatie een verhoging van de normwaarde op (35% van de oriëntatiewaarde). Deze wordt grotendeels veroorzaakt door de toename van het transport van gevaarlijke stoften: toename van het transport bij gelijkblijvende bevolking resulteert in een grotere verhoging van het groepsrisico dan de realisatie van het plan 'Bomenwijk', bij gelijkblijvend transport.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico aan de bronzijde
Maatregelen welke bijdragen aan beperking van het groepsrisico aan de bronzijde zijn:
Bovenstaande maatregelen hebben veel effect op de hoogte van het groepsrisico, maar zijn niet reëel in de uitvoering. Door het Rijk worden geen beperkingen opgelegd aan de hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13. Het verplaatsen van de weg van de bebouwing af is uiteraard zeer kostbaar. Bovendien is deels sprake van tweezijdige bebouwing. Daarom worden deze maatregelen dan ook niet getroffen.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de sfeer van de overdracht
Mogelijke maatregelen welke bijdragen aan beperking van het groepsrisico kunnen zijn:
Ook deze maatregelen zijn kostbaar en moeten in overleg met de wegbeheerder worden uitgevoerd. Vooralsnog worden deze maatregelen niet getroffen.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico aan de ontvangerszijde
Om de gevolgen van een calamiteit te beperken, kunnen maatregelen getroffen worden aan de ontvangerszijde. Hierbij moet wel onderscheid gemaakt worden in maatregelen direct binnen de invloedssfeer van de nieuwe gebouwen en maatregelen buiten de plangrenzen. De volgende getroffen maatregelen hebben invloed aan de ontvangerszijde van de risicobron:
Bovengenoemde maatregelen zullen merendeels getroffen worden en verwerkt worden in het plangebied. Op stedenbouwkundig niveau zijn de vluchtwegen van de gebouwen van de risicobron af georiënteerd.
Meer specifiek voor bestemming W-1 zijn aanvullende maatregelen getroffen bij de galerij die aan de zijde van de A13 is gelegen. Ter plaatse van de woningtoegangsdeuren zullen manshoge borstwering worden opgenomen die bestand zijn tegen kortstondige hoge straling.
Opgemerkt wordt dat bij het maatgevende scenario (koude BLEVE) de positie van de vluchtwegen binnen het gebouwen uitvoering van de vluchtwegen van secundair belang is, omdat het aantal slachtoffers bepaald wordt door het bezwijken van de hoofddraagconstructie. Echter bij het ontstaan van secundaire branden en andere bronnen met een hoge warmtestraling hebben de maatregelen aan de galerijen een veiligheidsverhogend effect op het restrisico.
Een gebouworiëntatie waarbij de vluchtwegen aan de wijkzijde van het gebouw zijn gelegen conflicteert met de hoge geluidbelasting van de A13. De stedenbouwkundige structuur geeft daarnaast geen aanleiding tot relatief korte bebouwingsblokken, waarbij de gebouwontsluiting in de vorm van portieken is geregeld.
De regelgeving ten aanzien van externe veiligheid biedt geen mogelijkheden om op gebouwniveau voorschriften op te nemen ter beperking van het risico. Voor de nieuwe gebouwen zal aangesloten worden bij het Bouwbesluit. Tevens zullen de ruimtelijke aspecten, ten aanzien van externe veiligheid, geregeld moeten worden in het bestemmingsplan. Momenteel zijn er geen juridische mogelijkheden om maatregelen te treffen anders dan ruimtelijk. Niet ruimtelijke maatregelen kunnen mogelijk privaatrechtelijk geregeld worden.
Naast de reeds besproken maatregelen op planniveau (zie paragraaf 5.3), kunnen ook maatregelen aan de gebouwen worden getroffen om de effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken.
De te treffen maatregelen zijn afhankelijk van de soort stof die betrokken is bij het ongeval. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden in:
De volgende maatregelen hebben een effect, maar voor een groot aantal maatregelen geldt dat het op andere gronden een negatief effect op het plangebied of op de aanwezige personen heeft. Daarnaast zijn er maatregelen die wel een effect hebben, maar niet uitgevoerd kunnen worden voor de locatiekeuze.
Brandbare vloeistoffen
Verschuiven van bouwblok
Het verschuiven van een bouwblok binnen de mogelijkheden van het plangebied (verder van de weg af) heeft alleen effect voor een ongeval met brandbare vloeistoffen. De effecten van een plasbrand hebben een redelijk beperkte reikwijdte (circa 65 tot 75 meter), zodat het verschuiven van een bouwblok in dat geval een effectieve maatregel zou kunnen zijn.
De effecten bij een calamiteit met een brandbaar gas of een toxische stof reiken tot enkele honderden meters tot zelfs kilometers. In een dergelijk geval is het verschuiven van een bouwblok geen effectieve maatregel.
Over de A13 is sprake van vervoer van alle genoemde stofcategorieën, zodat het verschuiven van bouwblokken niet effectief zal zijn. Daarnaast is in het plan al rekening gehouden met de bebouwingsblokken zo ver mogelijk van de weg af te situeren. Deze maatregel is binnen de beschikbare ruimte al gemaximaliseerd.
Brandbare gassen (BLEVE)
Voor de bepaling van het risico van het LPG-transport wordt uitgegaan van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) die ontstaat bij het bezwijken van de tank door een mechanische inwerking op de tank. De tank botst bijvoorbeeld tegen een massief voorwerp. Er is ook een andere oorzaak waardoor een BLEVE kan ontstaan. Dat is het bezwijken van de tank door een thermische inwerking op de tank. De tank staat in de vlammen van een brand. De eerste BLEVE wordt koude BLEVE genoemd (1% letaliteit voor project Bomenwijk bedraagt 131 meter); de tweede warme BLEVE (1% letaliteit voor project Bomenwijk bedraagt 250 meter). Het verschil tussen beide zit in de afstand tot waarop de vuurzee nog een dodelijke hittestraling kan hebben. Voor dit weg tracé wordt in gegaan op het koude BLEVE scenario.
Hoe de sterftekans verloopt als functie van de afstand bij blootstelling aan een koude BLEVE is kwalitatief voorgesteld in bovenstaand figuur. In het gebruikte rekenmodel RBM 11 wordt dit principe toegepast. In de figuur zijn twee curven getekend; een gestippelde en een niet gestippelde. De eerste geeft de sterftekans weer voor personen die onbeschermd buiten zijn en aan de hittestraling zijn blootgesteld. Terzijde: niet iedereen die buiten is vanaf 85 meter of verder wordt aan de hittestraling blootgesteld. De persoon kan zich namelijk buiten in de schaduwzijde van een gebouw bevinden (of in principe bescherming hebben gezocht). De tweede curve geeft de sterftekans weer voor personen die in een gebouw verblijven.
Het verschil verklaart direct waarom voor een nauwkeurige bepaling van het groepsrisico, het invloedsgebied (gebaseerd op 1% t) kan worden beperkt tot de zone waar 100% sterfte optreedt of zij nu buiten verblijven of binnen in een gebouw.
De parameters welke gehanteerd worden in het rekenmodel RBMII zijn gebaseerd op de PGS. Echter voorziet dit in de gemiddelde bouwen constructie technieken welke gehanteerd worden (gedrag van een woning ten gevolgen van een explosie is gebaseerd op gegevens begin jaren 50). Personen kunnen wonen in woningen van begin 1900 tot nieuw bouw. Hierbij wordt in de rekensystematiek geen onderscheid gemaakt in de vernieuwde bouw technieken en constructies. Moderne bouwwijze levert een positieve bijdrage (minder slachtoffers) aan het groepsrisico.
Specifiek voor de gebouwen aan A13 zijde levert het gebruik van moderne technieken een bijdrage aan het verlagen van het groepsrisico. De maatregelen welke worden aangehaald hebben invloed op het gebouw. Deze invloed is op gesplitst in:
a. Maatregelen ten behoeven van een veiliger verblijf in het gebouw.
Glasscherven afkomstig van ruiten, die door een explosiebelasting kapot zijn gegaan, kunnen ernstige verwondingen zorgen. Ruiten gaan vaak als eerste kapot. De ondergrenswaarde van een ruit waarbij deze nog net kapotgaat is 1 kPa. Een aanname volgens PGS1 is dat bij 3 kPa overdruk 50% van de ruiten kapot gaat, terwijl bij 10 kPa alle ruiten kapotgaan. Dubbele beglazing heeft ervoor gezorgd dat de sterkte omhoog is gegaan. Kleinere ruiten dragen ook bij aan een sterkte toename van de ruit. Naast glasscherven zijn er ook nog brokstukken die rondgeslingerd kunnen worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bakstenen van een gebouw. Deze kunnen zeer gevaarlijk zijn, al helemaal bij snelheden van 300 mIs (Zie: PGS1). Traditioneel metselwerk is slechter bestand tegen hoge overdruk dan beton, het is daarom aan te raden metselwerk zoveel mogelijk te vermijden.
Splinterwerend glas + kozijn
Deze maatregel heeft een zeer nadelig effect op het brandveiligheidsconcept. Door de extra bescherming kan bij brand de rook (doodsoorzaak nummer 1) niet weg. De kans op brand is vele malen groter dan de kans op een calamiteit in het kader van externe veiligheid. Mede op basis van dit nadelige effect en de bijkomende kosten (€ 300,00 meerkosten per m2), wordt deze maatregel niet getroffen omdat de nadelige gevolgen en kosten niet in verhouding zijn tot het gewenste effect op het gewenste tijdstip.
Explosiebestendig glas + kozijn
De maatregel heeft een nog nadeliger effect als splinterwerend glas op het brandveiligheidsconcept. Daarnaast is er, in tegenstelling tot splinterwerend glas, een norm voorhanden (NEN-EN 13123, met een classificatie explosiebestendigheid van ruiten (EPR1 - EPR4)). Voor de kozijnen bestaat overigen geen norm. Hierdoor kan een situatie ontstaan dat bij een calamiteit de gehele pui (glas + kozijn) als geheel door het pand komt. Hierdoor lopen niet alleen de aanwezigen in de verblijfsruimte direct aan de risicobronzijde, maar ook de personen in de aangrenzende ruimten een zeer groot risico om te overlijden. De meerkosten voor explosiebestendig glas bedragen circa €700,00 per m² ten opzichte van standaardglas en worden derhalve niet als realistisch beoordeeld.
Hierbij is nog geen rekening gehouden met de extra kosten, in verband met de versterkte gevelconstructie die benodigd is, omdat het gewicht aanzienlijk toeneemt. Op basis van de hierboven staande argumenten wordt deze maatregel niet getroffen.
b. Maatregelen welke bijdrage aan het instant houden van het gebouw bij een explosie
Controleren druk
Druk golven en schokgolven veroorzaken schade aan de gebouwen. Wanneer deze schade te groot wordt bezwijkt het gebouw. Als een druk- of schokgolf tegen een gebouw botst zal er reflectie optreden. Deze gereflecteerde golf zal zich in tegengestelde richting gaan voortbewegen. De gevel waartegen de golf botst wordt vervolgens belast met een extra overdruk, de gereflecteerde overdruk. De gereflecteerde overdruk is bij benadering twee keer zo hoog als de aankomende overdruk.
Naast de gereflecteerde druk werkt er ook nog een dynamische druk op de gevel. Deze dynamische druk is de verplaatsing van lucht die op de gevel werkt. Hierdoor kan een overdruk vergeleken worden met een windbelasting op de gevel. Alleen zullen de krachten extremer zijn dan bij wind. Bij een explosie moet gerekend worden met een druk op de gevel van 30 kPa (zie: Veiligheid van gebouwen in de procesindustrie). Het grootste gevaar bij een explosie (schokgolf) is progressieve bezwijking. Dit houdt in dat eerst één kolom instort en daarna de omliggende kolommen. Progressieve bezwijking moet dan ook voorkomen worden.
Zoals te zien is op het bovenstaande figuur krijgt de voorgevel de grootste krachten te verduren. De zijkanten en het dak hebben te maken met wrijving. Deze krachten zijn niet al te groot. Het gekleurde gebied is het gebied waar de gereflecteerde druk aangrijpt op de gevel. Omdat overdruk snel afneemt, naarmate de afstand groter wordt, kan het zo zijn dat niet de hele gevel belast wordt met de gereflecteerde druk. Het rode gebied wordt het zwaarst belast. Als er al bezwijking optreedt dan zal het als eerst op dit punt zijn. De plaats waar personen zich bevinden dient zover mogelijk van de risicobron te zijn. In het huidige ontwerp is hier rekening mee gehouden. Echter moet in het kader van een koude BLEVE rekening gehouden worden met het direct voordoen van het incident. Vluchten naar een veilige plaats heeft pas zin na het incident. Na de schokgolven kunnen branden plaats vinden. In het brandveiligheidsconcept wordt voorzien in veilig vluchten.
Er zijn oneindig veel mogelijkheden voor een golf om druk uit te oefenen, want er zijn oneindig veel hoeken waaronder de golf kan invallen. Over het algemeen geldt: Hoe kleiner de hoek tussen het reflecterende vlak en de invallende druk, hoe lager de belasting op de constructie. Voor het gemak wordt hier aangehouden dat er maar twee manieren van inval zijn, te weten loodrecht op en parallel aan het gevelvlak. Als een golf parallel aan de gevel invalt loopt deze onbelemmerd door en is de belasting gelijk aan de overdruk in de aankomende golf. Valt de golf loodrecht op de gevel in, dan is de belasting gelijk aan de overdruk in de gereflecteerde golf. Zoals eerder aangegeven, oefent de gereflecteerde golf veel meer kracht uit op de gevel. Daarnaast kan het ook nog zo zijn de golf loodrecht invalt op een kleiner gebouw. Dit heeft als gevolg dat de ontlasting zo snel gaat dat reflectie verwaarloosd mag worden. Verder is het drukverschil op voor- en achtergevel zo klein dat de belasting alleen maar bestaat uit de dynamische druk. Deze is over het algemeen relatief laag. Als de constructie aan de voorzijde gedeeltelijk open is wordt de druk aan de binnenzijde gecompenseerd. Dit heeft een positief effect op de belasting die op de draagconstructie werkt. Mocht het zo zijn dat er teveel gevelopeningen zijn (door kapot gesprongen glas) dan werkt de overdruk op de achtergevel. Deze wordt dan extra zwaar belast.
De kern vergroten
Een eenvoudige methode om de constructie te versterken is het vergroten van de kern. Dit brengt bovendien weinig extra kosten met zich mee. Het toepassen van een schijf is ongunstig. Dit komt doordat de schijf simpelweg te weinig oppervlak heeft om de spanningen die optreden op te kunnen vangen. Als vorm voor de kern kan beter een kokervorm gekozen worden dan een uitvergroot HE profiel. Een kokerprofiel is namelijk vormvast en dus tegen torsie bestand. Mocht één kern het begeven dan bezwijkt de constructie tenminste niet op torsie en is het mogelijk dat de andere kern de volledige belasting opneemt. Hoe meer oppervlak een kern heeft, hoe meer druk- en trekspanningen hij op kan nemen. Het ligt daarom voor de hand om de buitengevel als kern uit te voeren. Hierdoor worden de spanningen in het beton tot een minimum gereduceerd.
Constructie
Een mogelijkheid om de druk te controleren is het aanwijzen van ruimten die mogen bezwijken. Deze maatregel legt een enorm beslag op het ruimtegebruik en indeling van de gebouwen. Het gewenste effect van deze maatregelen is verder zeer moeilijk aan te tonen. Daarom wordt deze maatregel niet getroffen.
Een andere mogelijkheid om de druk te controleren is een wijziging van de opbouw van de gevel. Hierbij zijn twee mogelijkheden:
In combinatie levert deze maatregel een betere constructie op waarbij de kans op bezwijken van het gebouw kleiner wordt. Deze maatregel kan getroffen worden, maar legt een groot beslag op het gebruik en indeling (denk hierbij aan bouwbesluit eisen). Daarnaast werkt dit kosten verhogend.
Wapening
Een laatste mogelijkheid waarnaar gekeken is, de aanpassing van wapening in de betonconstructies. Hierbij wordt wapening gebruikt van vloer tot vloer om zo de kolom te ontlasten. Deze maatregel kan getroffen worden, maar is kostenverhogend.
Meer ondergronds bouwen
Aangezien overwegend sprake is van woningen, is ondergronds bouwen geen optie.
Ronde vormen
Ronde vormen hebben grote invloed op het ruimtebeslag. Hierdoor ontstaat inefficiënt ruimtegebruik. Daarom wordt deze maatregel niet getroffen.
Toxische stoffen
Bij een calamiteit met toxische stoffen (1 % letaliteit voor project Bomenwijk bedraagt tussen de 730 Um > 4.000 meter) is vluchten over het algemeen geen goede optie. De meeste bescherming wordt verkregen door binnenshuis te schuilen en ramen en deuren te sluiten.
Centraal afsluitbaar ventilatiesysteem
Om te voorkomen dat bij een ongeval met toxische stoffen mensen binnenshuis worden blootgesteld, dient er in eerste instantie voor gezorgd te worden dat sprake is van een tijdige melding en alarmering. Indien hier snel wordt opgetreden kan, wanneer de woningen worden voorzien van een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem, voorkomen worden dat (te) veel toxische stoffen de woning binnen komen.
Gezien de ligging zeer nabij de bron (A13) is een snelle signalering, waarschuwing en handelend optreden hierbij essentieel. Wanneer deze randvoorwaarden zijn getroffen, heeft het treffen van de maatregel 'een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem' een gunstige bijdrage voor de beperking van het groepsrisico. In hoeverre deze maatregelen getroffen zullen worden zal in nader overleg met de Veiligheidsregio vastgesteld dienen te worden.
De volgende maatregelen dragen bij aan de bestrijding en beperking van een ramp of zwaar ongeval.
De risicobron 'weg':
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is de tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal.
Ten opzichte van de bestaande situatie is in het middendeel van de wijk (Lindezone) sprake van een verdunning en van het toevoegen van extra parkeervoorzieningen in de wijk. Hierdoor neemt de parkeerdruk op de bestaande, relatief smalle wegen af en is sprake van een verbetering van de bereikbaarheid voor hulpdiensten.
In het algemeen werken de volgende aspecten veiligheidsverhogende, dan wel hebben een positief effect op het beperken van het restrisico:
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De groep personen die dit vermogen niet of minder bezitten worden in dit plan onderscheiden. Voorbeelden van niet of beperkt zelfredzame personen zijn bijvoorbeeld personen met een (al dan niet tijdelijke) verstandelijke, psychische, motorische/conditionele of zintuiglijke beperking, ouderen en kinderen tot 14 jaar. Deze categorieën hangen niet 1 op 1 samen met functies of bestemmingen. Zo kunnen sommige van genoemde categorieën tot de bestemming Wonen behoren, maar de woonfunctie vanwege de aard van de bewoners toch niet is toegestaan, terwijl sommige institutionele voorzieningen (bestemming Maatschappelijk) niet altijd zonder meer hoeven worden uitgesloten.
Mobiliteit personen
Binnen het invloedsgebied zijn overwegend personen met een normale mobiliteitsfactor aanwezig. Binnen de bestemming GD-2/GD-3 wordt in de bestemmingsplanregels de aanwezigheid van niet- en beperkt zelfredzame personen bij recht uitgesloten.
Vluchtwegen
Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. In de omgeving zijn meerdere wegen van en naar de gebouwen aanwezig die ontvluchting van de bron af goed mogelijk maken. In het ontwerp en programmatische invulling is al rekening gehouden worden met het niet positioneren van minder zelfredzame personen in de eerstelijnsbebouwing.
In het kader van de totstandkoming van dit plan zijn er een tweetal externe veiligheidsrapporten uitgebracht. Van de zijde van TNO (samenvatting) met betrekking tot het groepsrisico ter plaatse, alsmede van Cauberg-Huygen om inzicht te geven in hoeverre de voorgestelde stedenbouwkundige en bouwkundige keuzes verantwoord zijn. Conclusie van beide rapporten is dat het groepsrisico in het gebied, gezien de combinatie van deels verdunnen en deels verdichten van de wijk, beperkt toeneemt. Dit wordt merendeels veroorzaakt door de toename van het transport over de A13. Gekozen is voor verdunning in het meer geluidluwe deel (Lindezone en meer naar het westen) en verdichting aan de zijde van de snelweg (appartementen complexen lenen zich er ook meer voor om met goede geluidsmaatregelen, terwijl de mogelijkheden bij eengezinswoningen beperkt zijn).
Gezien de geringe toename is er - mede in het kader van Stad & Milieu - gekeken naar de verantwoording van het groepsrisico. In die verantwoording is niet alleen gekeken naar de mogelijke maatregelen in het algemeen, maar ook naar de in het kader van dit plan uitvoerbare maatregelen.
Daarbij is van belang dat ten behoeve van het verlenen van de hogere waarden voor geluid in het kader van Stad & Milieu strikt gekeken dient te worden naar de ligging van de woning, de geluidsbelasting, het woon-en leefklimaat en de op grond daarvan haalbare en noodzakelijke waarde. In het kader van dat onderzoek is vastgesteld dat indien er een gekozen wordt voor een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft de woningplattegrond én een niet te hoge geluidbelasting gekozen dient te worden voor een complex aan de snelweg, waarbij de woningen met een galerij aan de snelwegzijde worden ontsloten. De keuze wijkt echter af van de voorkeur met betrekking tot wat in de buurt van risico-bronnen gebruikelijk is. Daar gaat men immers in beginsel uit van vluchten van de bron af. In dat geval is dat niet mogelijk. Bij de verantwoording is ingegaan op de verschillende scenario's en aangegeven waarom in dit geval met bijzondere maatregelen (het creëren van een safe haven) het toch verantwoord is om niet van de bron af te vluchten.
Relatie met toegelaten functies
De problematiek van Externe Veiligheid vooral van belang voor de nieuw te bouwen woontoren (bestemming W-1) en de T-vormige bebouwingsblok (bestemming GD-2/GD-3). De bestaande vluchtwegen vanuit de risicobron blijven gehandhaafd en dit verandert niet. De afstand van de bebouwingsbloken tot de rijksweg A13 bedraagt 40 á 50 meter. Tevens wordt gebruik en/of bewoning door niet of beperkt-zelfredzame personen planologisch-juridisch uitgesloten. Dit bevordert de veiligheid (mensen kunnen sneller vluchten). Dit gebruiksverbod geldt dus zowel ingeval van bewoning (W-1, GD-2/GD-3) als ingeval van eventueel andere toegelaten niet-woonfuncties (GD-2/GD-3).
Advies Veiligheidsregio Haaglanden
De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft op 17 mei 2011 de gemeente Delft geadviseerd over de situatie met betrekking tot externe veiligheid bij de planontwikkeling in de Wilgenzone. De VRH constateert dat de aangedragen informatie geen overschrijding van het groepsrisico laat zien. Wel merken zij op dat een ontwikkeling met een galerij langs de A13 niet de meest gunstige keuze is in het kader van externe veiligheid.
Verder vermeldt de VRH dat voor het ergst denkbare scenario (een koude BLEVE "voor de deur") volgens de VRH geen effectieve maatregelen mogelijk zijn, anders dan het niet situeren van grote bevolkingsgroepen op de gekozen locatie. De effectiviteit van verhoogde borstweringen zouden volgens de VRH de veiligheid ten goede kunnen komen bij incidenten met veel stralingswarmte. Voor toxische incidenten is het te allen tijde eenvoudig kunnen uitschakelen van ventilatie (dan wel ventilerende ramen eenvoudig te sluiten) essentieel.
Verder is het relevant om te vermelden dat de flats buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG) liggen. Dit betreft een strook van 30 meter, gemeten vanaf de buitenzijde van een transportroute van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand.
De VRH acht alles overwegende het stedenbouwkundig plan aan de Wilgenzone acceptabel. Voorwaarde hierbij is dat de bewoners over adequate informatie kunnen beschikken met betrekking tot externe veiligheid.