Plan: | Schieoevers Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0005-2001 |
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het onderzoeksgebied uit veen, het zogenaamde Hollandveen. Rond 300 voor Chr. werden er in dit veen geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van Duinkerke I (tegenwoordig Laagpakket van Walcheren). Deze geulafzettingen komen in vrijwel het gehele onderzoeksgebied voor (figuur 11). Buiten deze geulen werd een dik kleipakket afgezet dat de dekafzettingen van Duinkerke I wordt genoemd.
Figuur 12: het onderzoeksgebied geprojecteerd op de archeologisch - geologische kaart van Delft.
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden dan ook ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden deze afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingsystemen uitgezet. Sporen van zulke systemen zijn direct ten zuiden en oosten van het onderzoeksgebied aangetroffen. De aanwezigheid van kleiafzettingen in het onderzoeksgebied betekent dat er een redelijke tot grote kans geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd (0-260 na Chr.).
Veel van het onderzoeksgebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voor er aandacht werd besteed aan het voorkomen van archeologische resten. Desondanks zijn er een aantal vondstmeldingen en waarnemingen bekend in en direct buiten het onderzoeksgebied. Het betreft hier een aantal nederzettingen uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. Uit de Nieuwe tijd zijn er een aantal molenplaatsen bekend (figuur 13). Gravend onderzoek heeft binnen het onderzoeksgebied tot op heden niet plaatsgevonden.
In 1992 ondertekende een aantal Europese lidstaten, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta. Dit verdrag bestaat uit een aantal afspraken die erop gericht zijn het archeologische erfgoed in Europa zoveel mogelijk te beschermen. In 1998 werd het verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement en in 2007 heeft het zijn beslag gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Hiermee onderschrijft het rijk het standpunt dat er in de planning en uitvoering van het ruimtelijk beleid in Nederland zorgvuldig moet worden omgegaan met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ te beschermen en behouden. In gebieden waarvan bekend is dat er zich archeologische resten bevinden, of de aanwezigheid daarvan reëel is, dient, voorafgaand aan bodemingrepen een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten daarvan dienen volwaardig te worden betrokken bij de belangenafweging.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten vastgelegd in onder andere de Cultuurnota 2001-2004, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer (17 april 2000) en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
De provincie Zuid-Holland hanteert in de Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte uit 2010 het uitgangspunt dat er archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart en in gebieden die op de archeologische waardenkaart van de Cultuur Historische Hoofdstructuur (CHS) zijn voorzien van een redelijke tot grote kans op het voorkomen archeologische sporen. Het doel van een dergelijk onderzoek is om vast te stellen of bij de uitvoering van ruimtelijke ingrepen behoudenswaardige archeologische resten in het geding zijn.
Voorzover er onzekerheid blijft bestaan over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden dient er, voor het bouwrijp maken, een vergunningstelsel te worden gehanteerd. Dit kan plaatsvinden via het bestemmingsplan of via een voorbereidingsbesluit als voorloper van een nieuw bestemmingsplan. Het verlenen van een vergunning is daarbij afhankelijk van de uitkomsten van een nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
De gemeente Delft onderkent de kans op archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen en heeft maatregelen genomen om archeologische belangen te betrekken bij inrichtingsplannen. Er zijn bijvoorbeeld middelen vrijgemaakt om zodra terreinen beschikbaar komen een verkennend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren naar de ligging en begrenzing van archeologische terreinen en de intrinsieke kwaliteiten van sporen en vondsten. Op deze manier kunnen terreinen waar zich archeologische resten bevinden worden meegenomen in de afweging omtrent de inrichting van een gebied. Er dient daarbij te worden gestreefd naar duurzaam behoud in situ. Indien dit niet kan worden gewaarborgd zal de archeologische informatie door middel van opgravingen worden veiliggesteld (behoud ex situ). Conform het Verdrag van Malta en de WAMZ worden de middelen voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek doorberekend in de projectkosten voor de realisatie van de plannen.
Figuur 13: het onderzoeksgebied en bekende archeologische vindplaatsen en molenplaatsen. Op deze kaart is ook weergegeven voor welke zones de bestemming Waarde - Archeologie geldt.
De huidige bebouwing en beplanting in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om eventueel aanwezige archeologische waarden in kaart te brengen vooruitlopend op eventuele wijzigingen van het bestemmingsplan. Om een zorgvuldige omgang met archeologische waarden te waarborgen wordt in het bestemmingsplan op gronden met een redelijke tot grote kans op de aanwezigheid van archeologische waarden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ gelegd (figuur 13). Binnen deze bestemming is het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de beoogde ontwikkeling gebonden aan een vergunningenstelsel. Het gebied dat wordt gemerkt met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ heeft betrekking op die delen van het onderzoeksgebied die op de geulafzettingen van Duinkerke Iiggen. Zo kan er een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd om mogelijk aanwezige archeologische waarden te documenteren, voor er verstorende bodemingrepen dieper dan 70 cm worden verricht. Uit de plaatselijke situatie blijkt dat de kans op het voorkomen van archeologische sporen op de dekafzettingen veel kleiner is. In afwijking van het provinciale beleid is hier dan ook geen vergunning gewenst.
Er zijn onvoldoende mogelijkheden om vooruitlopend op de actualisatie van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om de zorgvuldigheid van de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden te waarborgen wordt in het bestemmingsplan op de gronden van de geulafzettingen de bestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Binnen deze bestemming is het uitvoeren van werkzaamheden aan een vergunningstelsel gebonden. In de afweging die ten grondslag ligt aan de vergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het verdrag van Malta en de WAMZ.
Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Zo wordt de documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en behouden in situ zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.
Door voorafgaand en tijdens verstoringen de genoemde maatregelen te treffen voldoet het onderzoeksgebied voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
De Monumentenwet kent een ondergrens van 100 m2 (artikel 41a) voor gebouwen, waarvoor geen archeologisch onderzoek hoeft uitgevoerd te worden. Delft past deze ondergrens hier ook toe.