Plan: | 's-Gravenweg-West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0502.BP16sGravenwegWest-4001 |
De gemeente wil voor het gebied ’s-Gravenweg-West een nieuw bestemmingsplan vaststellen. Dit bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualiseringsplicht welke is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voordat met het feitelijk opstellen van dit bestemmingsplan is begonnen, is eerst een aantal uitgangspunten geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn opgenomen in de ‘Nota van Uitgangspunten ’s-Gravenweg-West', vastgesteld door de raad op 28 september 2015. In het kader van de Nota van Uitgangspunten is tevens een ruimtelijke visie opgesteld. De ‘Ruimtelijke Visie ’s-Gravenweg-West’ levert een belangrijke bijdrage aan deze uitgangspunten. De Nota van Uitgangspunten vormt samen met deze ‘Ruimtelijke Visie ’s-Gravenweg-West’ de basis voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan ’s-Gravenweg-West.
Doel van het voorliggende bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige samenhangende juridisch-planologische regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente wijzigingen in de wetgeving en het beleid. De juridisch-planologische regeling zal in beperkte mate uitbreiding van bestaande functies mogelijk moeten maken, maar dient ook voldoende waarborgen te bieden voor handhaving van de ruimtelijke kwaliteit.
Er is een aantal ontwikkelingen in het plangebied, maar deze zijn onvoldoende concreet om op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Uitzondering hierop is het scoutingterrein. Op basis van een principeverzoek is het bouwvlak ten behoeve van sloop en nieuwbouw van scoutinggebouwen aangepast.
De ontwikkelingen die wel worden meegenomen in dit bestemmingsplan zijn de reeds verleende 'vrijstellingen', 'ontheffingen' en 'activiteiten afwijken van het bestemmingsplan'. Ook vergunningen die in het verleden verleend zijn, zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. De voornaamste ontwikkelingen zijn 's-Gravenweg 141 de ontwikkeling van een boerenerf met 4 woningen en de herontwikkeling van het tennispark met 4 grote kavels.
Het voorliggende bestemmingsplan is daarom een actualisatie waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. Indien zich na de vaststelling van het bestemmingsplan, gedurende de planperiode (10 jaar), gewenste ontwikkelingen voordoen zou hieraan op basis van een (postzegel)bestemmingsplan of op basis van een omgevingsvergunning (activiteit afwijken van het bestemmingsplan) medewerking kunnen worden verleend.
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 en 7 gaan ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplangebied " 's-Gravenweg-West" wordt begrensd door:
De bestemmingsplangrenzen zijn zorgvuldig gekozen. Bij de toekenning van de grenzen is bovendien getracht om tot een logische en transparante begrenzing te komen. Dit houdt in het kort in dat alleen die gronden zijn opgenomen waarvoor gelet op de actualiseringplicht een actualisatie van het huidige bestemmingsplan noodzakelijk is. Daarnaast is de begrenzing van het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan afgestemd op de grenzen van de aangrenzende bestemmingsplannen.
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is de begrenzing aangepast, zodat de herontwikkeling van het Tennispark wordt meegenomen. Hiermee wordt recht gedaan aan de ruimtelijke kaders die gesteld zijn in het kavelpaspoort voor de ontwikkellocatie en worden deze juridisch-planologisch vastgelegd.
Figuur; Ligging plangebied
Voor het plangebied 's-Gravenweg-West geldt nu nog het bestemmingsplan "'s-Gravenweg-West 2006". Het bestemmingsplan is vastgesteld door gemeenteraad op 26 maart 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 13 november 2007 en is onherroepelijk verklaard door de gemeenteraad op 10 januari 2008. Als het bestemmingsplan “ 's-Gravenweg-West” in werking treedt, vervalt voor dit gebied het bestemmingsplan “'s-Gravenweg-West 2006''. Dit geldt niet voor het gebied 's-Gravenweteringpark.
Voor het perceel 's-Gravenpark 2 en het Tennispark geldt nu nog het bestemmingsplan "Schollebos e.o.". Het bestemmingsplan "Schollebos e.o." is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013 en is onherroepelijk geworden op 12 september 2013. Dit perceel is meegenomen in de actualisatie van 's-Gravenweg-West om het verzoek van initiatiefnemer, in het kader van de nieuwe wet- en regelgeving en de nieuwe bestemmingsplansystematiek, te beoordelen en mee te nemen.
Aangrenzende bestemmingsplannen voor het nieuwe plangebied zijn:
Noordzijde: bestemmingsplan Schenkel-Zuid (nr. 8);
Oostzijde: bestemmingsplan Schollebos e.o. (nr. 10);
Zuidzijde: bestemmingsplan ''Middelwatering'' (nr. 5);
Westzijde: bestemmingsplan ''Fascinatio-Capelsebrug'' (nr. 2) / gemeente Rotterdam.
Figuur; Aangrenzende bestemmingsplannen
Op 28 september 2015 is de 'Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan " 's-Gravenweg-West" vastgesteld. In deze nota zijn uitgangspunten opgenomen die het beleidskader vormen voor het voorliggende bestemmingsplan. De uitgangspunten zijn als volgt:
Algemeen:
Specifiek:
Kenmerkend voor Capelle aan den IJssel is, dat de gemeente is opgebouwd uit een aantal min of meer zelfstandige wijken. De wijken zijn duidelijk als eenheid herkenbaar en onderling van elkaar gescheiden door vaak grootschalige infrastructurele voorzieningen. De overgang tussen de wijken is daardoor heel herkenbaar. Het historisch lint van de 's-Gravenweg loopt dwars door de naoorlogse woonwijken van Capelle aan den IJssel.
Het 's-Gravenweggebied heeft zich in de loop van honderden jaren ontwikkeld van een laagveenlandschap naar een gebied waar verschillende stedelijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, waarin historische elementen uit de verschillende fasen van zijn geschiedenis herkenbaar zijn gebleven.
Het plangebied is opgebouwd uit een 8-tal elementen:
Naast wonen bevinden zich in het plangebied nog een restaurant en een tuincentrum. Voor het plangebied is een separate Ruimtelijke Visie opgesteld, vastgesteld door de raad op 28 september 2015.
De 's-Gravenweg is een bijzonder gebied met een herkenbaar historisch en structuurbepalend polderlint, een levend monument, waar oud en nieuw samengaan. Een bijzonder gebied verdient een bijzondere aanpak. In de Ruimtelijke Visie is daarom gezocht naar de balans tussen het beschermen van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan bewoners/eigenaren, die de gesignaleerde cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten niet aantasten of juist kunnen versterken. In deze paragraaf wordt de conclusie van de Ruimtelijke Visie toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting en bijbehorende analyse met afbeedlingen wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijke Visie 's-Gravenweg-West van de toelichting waar de complete visie is opgenomen.
Op basis van de analyse van het plangebied, zowel op structuurniveau als op gebiedsniveau zijn voor het plangebied
‘s-Gravenweg-West vijf specifieke kwaliteiten gedefiniëerd:
Deze kwaliteiten dragen bij aan de identiteit en beleving van het ‘s-Gravenweggebied op het gebied van historie, groen/landelijk karakter en openheid. Om deze kwaliteiten ook in de toekomst te kunnen behouden worden deze kwaliteiten in het bestemmingsplan geborgd.
Figuur; Visiekaart specifieke kwaliteiten (Ruimtelijke Visie 's-Gravenweg-West)
1. Ruimtelijk profiel ‘s-Gravenweg
De kwaliteit van de ‘s-Gravenweg wordt bepaald door het landelijk karakter van het ruimtelijk profiel. Het ruimtelijk profiel bestaat uit de weg die aan beide zijden wordt begeleid door knotwilgen, de wetering, de voortuinzone en wordt begrensd door de gevels van de verschillende bebouwingstypes. De bebouwing langs de 's-Gravenweg bestaat voornamelijk uit vrijstaande gebouwen. De gebouwen bestaan uit hoofdgebouwen en bijgebouwen. Nagenoeg alle gebouwen zijn voorzien van een kap. Een kap hoort bij een traditionele bouwstijl en het landelijk karakter van de 's-Gravenweg. De hoogte van de bebouwing langs de 's-Gravenweg bestaat voornamelijk uit 1 bouwlaag met kap.
Voor de beleving van het ruimtelijk profiel is het daarnaast belangrijk dat de voorruimte zoveel mogelijk groen en zichtbaar is vanaf de ‘s-Gravenweg. Zorg vanaf de ‘s-Gravenweg voor zicht op de panden langs de weg. Voorkom hoge dichte beplanting en versteende voorruimtes, deze passen niet bij het landschappelijke karakter van het gebied. Kwaliteiten die geborgd moeten worden:
Het ruimtelijk profiel van de ‘s-Gravenweg wordt onderbroken door de kruising met de Schenkelse Dreef. De continuïteit van het ruimtelijk profiel van de ‘s-Gravenweg kan hier worden versterkt.
Vertaling in het bestemmingsplan:
Het ruimtelijk profiel wordt in het bestemmingsplan geborgd door de weg, het groen en het water te bestemmen conform de huidge functie. De voortuinzone als onderdeel van het ruimtelijk profiel van 's-Gravenweg is bestemd als tuin. Hier is erfbebouwing niet wenselijk om de openheid te behouden.
Ook het groene karakter van de voortuinen zijn belangrijk. Geparkeerde auto's in voortuinen werken verstorend op dit beeld. De meest optimale situatie uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt als het parkeren achter de voorgevelrooilijn in de zij- of achtertuin plaatsvindt. Parkeren in de voortuin is dan ook voor de voorgevelrooilijn niet toegestaan.
Aanvullende randvoorwaarden, om de specifieke kwaliteiten die een bijdrage leveren aan de identiteit van de 's-Gravenweg te kunnen borgen, zijn opgenomen in de algemene gebiedsaanduiding overige zone - 's-Gravenweg. Deze zone is gelegen over de 's-Gravenweg inclusief de bijbehorende bebouwing. Binnen deze zone is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van het ruimtelijk profiel van de 's-Gravenweg met de hierboven genoemde kernkwaliteiten.
Omdat de gebouwen aan de 's-Gravenweg een onderdeel zijn van de beleving van het ruimtelijk profiel is voor deze gebouwen een aparte woonbestemming Wonen - 2 opgenomen.
De korrelgrootte van de gebouwen is erg belangrijk. Het gaat dan om de verhouding breedte van de woning ten opzichte van de kavelbreedte. Bij de oorspronkelijke bebouwing zijn de woningen smal en diep en is er nog voldoende open ruimte naast de woning. Om te voorkomen dat het hoofdgebouw te breed wordt in relatie tot het kavel, is binnen de bestemming Wonen - 2 er voor gekozen het bouwvlak aan te passen aan het bestaande hoofdgebouw. Situering van bijbehorende bouwwerken is verruimd naar het totale achtererfgebied voor bijbehorende bouwwerken met uitzondering van de vrijwaringszones. Voor het aantal toegestane m2 is aansluiting gezocht bij het Besluit omgevingsrecht bijbehorende bouwwerken (Bor, bijlage II vergunning vrij bouwen).
Een uitgebreide toelichting over deze gebiedsaanduiding en bestemming is te lezen in paragraaf 5.4 De bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
2. Slagenlandschap-slotenpatroon
Het slagenlandschap wordt gekenmerkt door de structuur van de eeuwenoude kavelsloten. De sloten liggen niet haaks, maar schuin ten opzichte van de ontginningsbasis van de ’s-Gravenweg. Het zijn 'smalle' langgerekte sloten met een breedte van circa 3-13 meter. Langs de sloten is tevens de bebouwingsvrije zone van 3 en 5 meter aangegeven. Het groene landelijke karakter van de oevers is hier leidend. Kwaliteiten die worden geborgd:
Hoge beschoeiingen, versteende kades en hoge erfafscheidingen moeten zoveel mogelijk worden beperkt.
Vertaling in het bestemmingsplan:
Het slagenlandschap wordt in het bestemmingsplan geborgd door het water te bestemmen conform de huidge functie. Om tevens het open en landelijk karakter van de oevers te behouden zijn door middel van de gebiedsaanduidingen vrijwaringszone - open landschap en vrijwaringszone - halfopen landschap aanvullende randvoorwaarden gesteld. Binnen deze zone is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van landschappelijk en ecologisch waardevolle landschapselementen met de hierboven genoemde kernkwaliteiten. In deze zone van 3 tot 5 meter vanaf de waterlijn is geen bebouwing toegestaan en zijn er regels gesteld aan beplanting die het doorzicht naar het achterland beperken. Ter onderbouwing van deze landschappelijke waarden is een aanvullend landschapsadvies opgesteld, die als Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West aan de regels is toegevoegd. Door de oevers te bestemmen als vrijwaringszone wordt vergunningvrij bouwen hier uitgesloten.
Een uitgebreide toelichting over deze gebiedsaanduiding is te lezen in paragraaf 5.4 De bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
3. Onbebouwde kavels
Een deel van de kavels langs de ’s-Gravenweg is nog onbebouwd. Deze kavels zijn overblijfselen van het agrarische slagenlandschap aan weerszijden van de weg en leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit. De kavels worden gekenmerkt door de lange, smalle percelen, van elkaar gescheiden door kavelsloten. Naast de bebouwingsvrij zone is het wenselijk op deze kavels de groene oevers en de openheid van het slagenlandschap met doorzichten naar het achterland beleefbaar te houden. Dit betekent dat naast de bebouwing ook de beplanting de openheid en het doorzicht naar het achterland niet mag belemmeren. Kwaliteiten die worden geborgd:
Vertaling in het bestemmingsplan:
De onbebouwde kavels worden in het bestemmingsplan geborgd door de bestemming 'Groen - Landschap' en de gebiedsaanduidingen vrijwaringszone - open landschap. Binnen deze gebieden is het beleid mede gericht op het behoud en beheer van het open landschap. In deze gebieden is geen bebouwing toegestaan en zijn er regels gesteld aan beplanting die het doorzicht naar het achterland beperken. Ter onderbouwing van deze landschappelijke waarden is een aanvullend landschapsadvies opgesteld, dat als Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West aan de regels is toegevoegd. Een uitgebreide toelichting over deze gebiedsaanduiding is te lezen in paragraaf 5.4 De bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
4. Historische structuren
In het plangebied is nog een aantal historische structuren aanwezig die nog steeds beleefbaar zijn. Dit zijn:
De kade is waardevol vanwege het bredere profiel, de openheid en het doorzicht naar het achterland. De oevers hebben een landelijke inrichting, waarbij de westoever open is en de oostoever meer besloten met beplanting.
De mient is waardevol vanwege het bredere profiel en het doorzicht over het water. De oevers zijn iets minder van betekenis. De westoever is in gebruik als privétuin, waarbij verharding en bebouwing in de waterlijn is gerealiseerd. De oostoever heeft dichte beplanting. De kwaliteit van de oevers kan worden versterkt.
De Nieuwe Laan is nu een onbebouwd kavel met nog een landelijke inrichting van weide met structuurbomen. De entree van het kavel is enigszins verrommeld. De openheid en de structuurbomen zijn een belangrijke kwaliteit die behouden moeten blijven. Het is wenselijk de inrichting van de entree te verbeteren en meer aan te laten sluiten op het karakter van De Nieuwe Laan.
De Oude Laan is nog maar gedeeltelijk beleefbaar. De laan ten zuiden van de ‘s-Gravenweg is nog in gebruik als verkeersfunctie. Het groene karakter en de structuurbomen zijn een belangrijke kwaliteit die behouden moeten blijven. Ten noorden van de ‘s-Gravenweg is de laan niet meer fysiek aanwezig, wel is het wenselijk dat het doorzicht over het water aan de noordzijde behouden blijft.
Vertaling in het bestemmingsplan:
De historische structuren worden in het bestemmingsplan geborgd door de gebiedsaanduiding overige zone - historische structuren. Binnen deze gebieden is het beleid mede gericht op het behoud van de historische structuren met de bijbehorende openheid en structuurbomen.
Een uitgebreide toelichting over deze gebiedsaanduiding is te lezen in paragraaf 5.4 De bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
5. Monumentale en beeldbepalende panden
De ‘s-Gravenweg wordt gekenmerkt door een diversiteit aan typologieën; Boerderij/tuinderij, Geschakelde bebouwing en Vrijstaande bebouwing. De waardevolle panden dragen bij aan de identiteit van het plangebied met name de oorspronkelijke boerderijen en tuinderijen. In het plangebied is reeds een aantal panden beschermd door middel van een monumentenstatus. Het is belangrijk dat de beeldbepalende panden behouden blijven. Kwaliteiten die worden geborgd:
Vertaling in het bestemmingsplan:
De monumentale en beeldbepalende panden worden in het bestemmingsplan geborgd door de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'. Beeldbepalende panden zonder monumentenstatus worden in het bestemmingsplan beschermd door de 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand'. Binnen deze gebieden is het beleid mede gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden. Een uitgebreide toelichting over deze gebiedsaanduiding is te lezen in paragraaf 5.4 De bestemmingen en gebiedsaanduidingen.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.1 besteedt aandacht aan het Europeesbeleid, paragraaf 3.
besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
Het Europese Verdrag van Malta (1992), ook wel Conventie van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend. Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese 'Kaderrichtlijn water' in werking getreden. De richtlijn is in verschillende stukken beschreven. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn ook opgenomen in het landelijke waterbeleid. Aspecten zoals duurzaam gebruik maken bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (WB21)'. Ook in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) zijn al vergaande doelstellingen ten aanzien van de waterkwaliteit opgenomen. Voor deze aspecten zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere (nationale) wet- en regelgeving voortkomen.
Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan wordt het bodemarchief beschermd door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Het onderwerp archeologie wordt bij het gemeentelijk beleid verder toegelicht in paragraaf 3.4.17 Archeologiebeleid en in paragraaf 4.10 Archeologie wordt dit thema als onderdeel van de sectorale aspecten verder uitgewerkt. Door het europese karakter van het beleid heeft dit bestemmingsplan verder beperkte raakvlakken. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Europese beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Conclusie
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlakken met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor ondermeer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.
Conclusie
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlakken met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Vanuit de Flora- en faunawet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Het doel van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Indien schade niet te voorkomen is, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. Hierdoor komen er geen beschermde soorten in het gedrang en is het bestemmingsplan daarom niet in strijd met de Flora- en faunawet. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden pas in het bestemmingsplan opgenomen indien voldoende onderzocht en onderbouwd is dat deze niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
In titel 5.2 Wm is ook vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidbeginsel. Dit is onder andere het geval in gebieden in de buitenlucht waartoe leden van het publiek normaliter geen toegang hebben, op een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en op de rijbaan en middenberm van een weg.
Bij titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur
(AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn
bij luchtkwaliteitonderzoeken:
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 ìg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 ìg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Binnen gestelde omvanggrenzen (minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 100.000 m² kantoorruimte) is geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit noodzakelijk. Verondersteld wordt dat er bij deze omvanggrenzen geen stijging groter dan 3% zal plaatsvinden.
Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd.
Gelet op de aard en omvang van de (eventuele) ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan, kunnen deze als Niet In Betekenende Mate (NIBM) worden aangemerkt.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welk besluit op 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Volgens dit besluit moet in de toelichting aandacht worden geschonken aan de aspecten zelfredzaamheid en rampvoorbereiding en -bestrijding, als het plangebied binnen het invloedsgebied van een transportroute ligt.
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin is weergegeven hoe groot de kans is dat groepen met een bepaalde grootte slachtoffer kunnen worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is daarom een actualisatie waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre Externe Veiligheid een rol speelt. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden pas in het bestemmingsplan opgenomen indien het aspect externe veiligheid voldoende onderzocht en onderbouwd is en dat externe veiligheid geen belemmering is voor de eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Op 22 december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht geworden, waardoor voor wateronderdelen slechts één vergunning hoeft te worden aangevraagd: de watervergunning. Als de aanvraag betrekking heeft op een aspect waarvoor meerdere partijen bevoegd zijn, wordt de beslissing op de aanvraag in beginsel genomen door het hoogste bevoegd gezag. De vergunningverlener moet bij de beoordeling van de vergunningaanvraag toetsen op alle doelstellingen van de Waterwet. In onderlinge samenhang: kwaliteit, kwantiteit, hoogwaterbescherming, infrastructureel beheer en functievervulling. Er ontstaat daarmee een integraal afwegingskader. Het is in het kader van de watervergunning zeer belangrijk dat in het planvormingsproces al veelvuldig afstemming plaatsvindt met de waterbeheerder zodat eisen en wensen van de waterbeheerder kunnen worden meegenomen in het plan.
Aanvraag van de watervergunning gebeurt via een aanvraagformulier en via een digitaal loket. Voor het onderhavige bestemmingsplan is de aanvraag van de watervergunning niet noodzakelijk, aangezien het een actualisatie betreft. Indien blijkt dat een watervergunning bij eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen benodigd mocht zijn, wordt deze aangevraagd.
De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 die in december 2009 door de ministerraad is vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:
Voor Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, ondermeer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Waterwet is het voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. Het kabinet vraagt andere overheden het Nationaal Waterplan te vertalen in hun beleidsplannen.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.
De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante 'wateraspecten' worden meegenomen. Er wordt gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De watertoets wordt toegepast door in een vroegtijdig stadium de waterbeheerders te betrekken bij plannen die een invloed kunnen hebben op de waterhuishouding.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is er in het kader van de watertoets gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwantiteit, waterkwaliteit en verdroging. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) zal op grond van het vooroverleg (overleg ex artikel 3.1.1 Bro) kunnen reageren op het bestemmingsplan.
De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur
Met de Visie ruimte en mobiliteit richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.
De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.
Gezien het een actualisatie van dit bestemmingsplan betreft zijn in de nieuwe Visie ruimte en mobiliteit geen relevante passages opgenomen.
In het Programma ruimte is door de provincie het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren.
De volgende operationele doelstelling is relevant voor het plangebied.
Gezien het een actualisatie van dit bestemmingsplan betreft, zijn in het Programma ruimte verder geen relevante passages opgenomen.
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Met de verordening richt de provincie zich op doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid. De verordening bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.
Artikel 2.1.1
lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisatie waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. Daarom hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Indien er concrete ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden meegenomen, zal getoetst moeten worden of de duurzame ladder dient te worden toegepast.
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020 vastgesteld.
Sinds 2008 is het beleidsveld wonen sterk in beweging. De woningmarkt en daarmee ook de noodzakelijke doorstroming is nagenoeg tot stilstand gekomen. Woningen staan langer te koop en prijzen dalen. Ondanks de crisis is tot 2010 doorgebouwd, daarna is de nieuwbouw gestagneerd.
De crisis op de woningmarkt is niet in zijn geheel te wijten aan de economische recessie. Onderzoek toont aan dat de woningmarkt structureel is veranderd. Aan de vraagkant is kwaliteit belangrijker geworden. Ook veranderen demografische voorspellingen. In sommige landelijke regio's van Zuid-Holland daalt de bevolkingsomvang. Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving.
De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. Passend betekent dat:
Met dat uitgangspunt in het achterhoofd zijn vijf ambities geformuleerd:
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het algemeen bestuur heeft op 29 juni 2016 Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In dit plan zijn de visie, ambities en doelen ten aanzien van het waterbeheer voor de lange termijn opgenomen. Het Hoogheemraadschap streeft naar een doelmatig en duurzaam waterbeheer, zodat de mensen in het beheersgebied veilig en aangenaam kunnen wonen, werken en recreëren. De volgende waterschapstaken staan centraal in het water beheerplan;
Waterschapstaken en ambities
Elke ambitie is uitgewerkt in een aantal doelen. De doelen in dit waterbeheerplan kunnen alleen worden gerealiseerd als nadrukkelijk de verbinding met de omgeving wordt gezocht en de interne organisatie en het financieel beleid goed op orde zijn.
In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosetta indeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.
Afbeelding: Rosetta-indeling
Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod.
Over het algemeen komt een behoefte naar voren aan meer woningen in zeven van de negen woonmilieus: grootstedelijk, rustig en exclusief stedelijk, grondgebonden en exclusief suburbaan, landelijk en dorps. Het overschot zit in de levendig-stedelijke milieus en de compact-suburbane milieus.
Voor de gemeente Capelle aan den IJssel is er een overschot aan compact suburbaan en een tekort aan grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 10 juni 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie 2030 biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen.
Het doel van deze structuurvisie is het weergeven van de toekomstige inrichting van de gemeente in 2030. De structuurvisie dient als leidraad en toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een (wettelijk verplicht) uitvoeringsprogramma.
In de structuurvisie is de ambitie vastgelegd dat Capelle aan den IJssel in 2030 een aantrekkelijke en duurzame parkstad is met een gedifferentieerd woonaanbod en veel groen en water. De ruimtelijke structuur van de gemeente wordt bepaald door een groene ruggengraat, die in Rotterdam begint en uitmondt in het Hitlandgebied. Om het parkstadkarakter te benadrukken, moeten de entrees en routes vanuit de ruggengraat naar de wijken herkenbaar worden gemaakt en de uitstraling van het 's-Gravenweggebied worden versterkt.
In de structuurvisie is aangegeven dat het karakter van het 's-Gravenweggebied behouden moet blijven. Het 's-Gravenweggebied is een van de laatst bewaard gebleven gedeeltes van het slagenlandschap binnen de gemeente. Deze strook loopt vanaf Kralingen tot Gouda. We zien dat het hele gebied langzaam verstedelijkt. Het 's-Gravenweggebied is in ecologisch, cultuurhistorisch en structurerend opzicht waardevol in Capelle aan den IJssel en in de regio. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied moet worden behouden en versterkt. Ontwikkelingen worden op een zorgvuldige manier ingepast en met nieuwe ontwikkelingen wordt terughoudend omgegaan.
Kansgebieden:
De kansen zijn het grootst waar verschillende ruimtelijke projecten in één gebied bij elkaar komen. Dit zijn de kansgebieden. Als gemeente en marktpartijen erin slagen om deze projecten in samenhang te ontwikkelen, versterken ze elkaar. Om deze samenhang te creëren, wordt door betrokken partijen binnen een kansgebied, een gebiedsvisie ontwikkeld. De gebiedsvisie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. De gebiedsvisies gaan in op het toekomstperspectief van in het gebied gelegen (maatschappelijk) vastgoed (inclusief schoolvoorzieningen), aanwezige monumenten en de openbare ruimte. Na een gebiedsanalyse worden de (toekomstige) uitdagingen in dit gebied vastgesteld en gezamenlijke ambities ten aanzien van het kansgebied geformuleerd. De kansgebieden zijn:
Gebiedsvisie Landelijk Capelle
Het cetrale deel van het gebied Landelijk Capelle bestaat uit drie woningbouwlocaties die binnen het binnen het 's Gravenweggebied in elkaars nabijheid liggen en een belangrijke entree voor het centrum vormen. Deze locaties bieden de mogelijkheid om ontbrekende woonmilieus toe te voegen aan de stad, zoals grondgebonden landelijke woonmilieus. In dit gebied kunnen zo'n 150 woningen worden toegevoegd. Als uitwerking van de eerder genoemde structuurvisie wordt daarom voor dit gebied, een integrale visie, de Gebiedsvisie Landelijk Capelle, opgesteld, waarin o.a. bovengenoemde projecten opgenomen zijn. De gebiedsvisie zal de kaders voor de verschillende woonlocaties samenbundelen en zal tegelijkertijd een visie geven op de inrichting en het gebruik van het gehele gebied en haar entrees. De Gebiedsvisie zal naar verwachting medio 2017 ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad. De ontwikkellocaties zullen via een afzonderlijk planologische procedure worden afgewikkeld.
Op 10 juni 2013 is door de gemeenteraad de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Het beleidsveld wonen is de komende jaren erg dynamisch. Er spelen vele ontwikkelingen. Zo verkeren we midden in een economische crisis waardoor de woningmarkt is vastgelopen en is veranderd in een kopersmarkt. De financieringsmogelijkheden van consumenten zijn beperkt, de wet- en regelgeving wijzigt en het Rijk vraagt enorm veel offers van onze belangrijkste partners in deze stad, de woningcorporaties. Binnen deze wispelturige context waarvan het voor zowel de markt als de overheid moeilijk is in te schatten welke koers gevaren moet worden, proberen we via de Woonvisie enig houvast te creëren en van Capelle aan den IJssel een Parkstad te maken met een gevarieerde woningvoorraad waar vanzelfsprekend voor iedereen plaats is.
In de woonvisie ligt de nadruk op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat aandacht moet uitgaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).
Hoewel de woningvoorraad binnen Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede jonge woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherp in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan worden gedacht aan goed onderhoud van de openbare ruimte, sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
De Groenvisie is op 19 september 2011 vastgesteld en heeft als input gediend voor de structuurvisie 2030. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en geeft een antwoord op de vraag: hoe zorgen wij ervoor dat die groene kwaliteit blijft, mee ontwikkelt en sterker wordt? De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het in standhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdig, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant.
De visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers 'landschap en cultuurhistorie', 'ecologie' en 'cultuurlijk groen'. De hoofdstructuur is onaantastbaar en krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema's ontwerp, inrichting en sortiment, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie. In de uitvoeringsagenda worden de vervolgacties benoemd om de visie waar nodig concreter te maken. Een van die vervolgacties is het opstellen van gemeentelijk natuurbeleid (Natuurkansenkaart). Op 29 maart jl. is de Natuurkansenkaart in concept door het college van B&W vastgesteld. Indien mogelijk en nodig wordt dit beleid vertaald in het bestemmingsplan.
Binnen het 's-Gravenweggebied is het slagenlandschap bestemd als landschapszone en de 's-Gravenweg als landschappelijk lint.
Afbeelding: hoofdgroenstructuur uit de Groenvisie
Met het bomenbeleidsplan is een bomenverordening vastgesteld. De Groene Kaart is de opvolger van de bomenverordening uit 2006. De Groene Kaart is door het college van B&W vastgesteld op 16 december 2014.
Als gevolg van de Groene Kaart is de regeldruk voor de particulieren en de gemeente afgenomen, het aantal vergunningaanvragen is gedaald. Daarnaast is een groot aantal bomen als gevolg van de Groene Kaart beter beschermd dan in het voorgaande beleid(de bomenverordening). Door de Groene Kaart mogen particulieren bomen in hun tuin kappen zonder vergunning behalve in beschermd gebied als het een monumentale of waardevolle boom betreft. Bij bomen met de aanduiding ''monumentaal', ''waardevol', ''structuurboom'' of ''overige beschermde boom'' is een kapvergunning nodig wanneer er een wens bestaat deze te kappen. Hetzelfde geldt voor alle bomen die binnen de kaders ''beschermde boomzones' vallen. Voor de overige bomen is geen kapvergunning nodig.
In dit bestemmingsplan is de Groene Kaart opgenomen in regels voor het beschermen /in stand houden van monumentale en structuurbomen.
Afbeelding; Groene Kaart 2014 uitsnede plangebied 's-Gravenweg-West
In Capelle aan den IJssel hebben bewoners de mogelijkheid om openbaar groen, dat grenst aan het eigen perceel, te kopen of te huren om hun tuin te vergroten. Dit is geregeld in het uitgiftebeleid. Om bij de uitgifte van openbaar groen de kwaliteit van een buurt te waarborgen, zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Op basis van deze uitgangspunten zijn criteria opgesteld, waaraan een uitgifteverzoek wordt getoetst. Daarnaast wordt bij een uitgifte in het contract opgenomen dat elke erfafscheiding, die op de grens met de openbare ruimte wordt geplaatst, begroeid moet zijn. Hierdoor wordt de groene kwaliteit van een buurt behouden of zelfs verbeterd.
Op 22 april 2013 is het bomenbeleidsplan met bijbehorende bomenverordening vastgesteld door de gemeenteraad. De bodemverordening is inmiddels opgevolgd door de Groene kaart. De ambitie is dat de bomen in onze gemeente een mens-, natuur- en milieugerichte waarde hebben. Niet elke waarde is op elke plek echter even belangrijk. Grotere groengebieden hebben veel betekenis voor de natuur, terwijl in woonbuurten het menselijke aspect een grotere rol speelt. Het doel is behoud, ontwikkeling en versterking van de bomenstructuur. Met het bomenbeleid wordt ingezet op:
De ambitie en doelen worden vertaald in de boomstructuur. In het bomenbeleidsplan zijn richtlijnen voor ontwerp, beheer en communicatie opgenomen. Tot slot is er een bomenverordening vastgesteld( inmiddels opgevolgd door de Groene kaart), structuurbomen langs de 's-Gravenweg zijn aangeduid als historische linten.
Afbeelding: streefbeeld bomenstructuur
Verschillende studies laten zien dat veel van de bereikbaarheidsproblemen zich niet meer laten oplossen door nieuwe infrastructuur. Bovendien staat op steeds meer plekken de leefbaarheid onder druk. Dit vraagt om een nieuwe aanpak die gevonden is onder het motto SLIM Reizen. Slim reizen staat voor het mogelijk maken van sociaal-economische activiteiten en ontwikkeling door:
In het Fietsplan wordt op basis van het verkeers- en vervoerplan SLIM Reizen ingezoomd op de fiets. In het plan wordt aangegeven waar betere fietspaden en nieuwe verbindingen nodig en mogelijk zijn. Fietsparkeervoorzieningen vormt een ander belangrijk speerpunt uit het plan. Voor het bepalen van de omvang van de fietsparkeervoorzieningen per functie hanteert de gemeente de 'Leidraad fietsparkeren' van het CROW (publicatie 291). De maatregelen uit het fietsplan moeten leiden tot een toename van het fietsaandeel met 3% in 2020 ten opzichte van 2007.
Afbeelding: Regionale fietsroutes (oranje) en gemeentelijke hoofdfietsroutes (blauw) (bron: gemeente Capelle aan den IJssel)
Op 11 november 2013 is de nieuwe Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt aangegeven aan welke welstandscriteria bouwplannen worden getoetst en op welke accenten in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is enerzijds het aanpassen aan nieuwe wetgeving en anderzijds het beperken van de regelgeving op het gebied van welstand. In de huidige wet- en regelgeving heeft de burger meer vrijheid gekregen om bouwopgaven vergunningvrij uit te voeren. Er worden drie niveau's van welstand onderscheiden, welstandsluw, regulier en bijzonder. De wijze van toetsen is per welstandsniveau verschillend. Ook is het aantal gebiedstypen beperkt. De welstandscriteria zijn in aantal gereduceerd en in versimpelde vorm beschreven. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van toelichtende voorbeelden om uit te leggen wat gewenst is.
Bij het toetsen van een plan voor nieuwbouw of verbouw aan redelijke eisen van welstand wordt in de eerste plaats gekeken of de karakteristiek van het gebied in stand wordt gehouden of wordt versterkt. Daarnaast wordt gekeken naar de kwaliteit van het gebouw zelf. Omdat veel gebieden beschikken over overeenkomstige karakteristieken als gevolg van een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis, ontwikkelingswijze en samenhang van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte, is het nodig om elke wijk of buurt afzonderlijk te beschrijven. Gebieden met dezelfde karakteristieken worden ondergebracht bij één gebiedstype. De opbouw en onderverdeling in verschillende gebiedstypen wordt de gebiedstypologie genoemd. De gebiedstypologie vormt de basis van de welstandsnota. De gebiedstypologieën die aan het plangebied zijn toegekend zijn opgenomen in de onderstaande figuur.
Afbeelding: Welstandstypologiekaart
Voor het plangebied 's-Gravenweg-West zijn de volgende gebiedstypologieën opgenomen:
Op grond van deze gebiedstypen zijn gebiedscriteria opgesteld op basis waarvan het bouwplan wordt beoordeeld.
De 's-Gravenweg vormt door zijn herkenbare landschappelijke structuur met de daarbij behorende bebouwing een waardevol element in de gemeente Capelle aan den IJssel. De verschillende vormen en situering van de bebouwing geven een beeld van de ontstaansgeschiedenis en het oorspronkelijke gebruik van dit gebied. Ook het landschap van weilanden en sloten vertelt, voor wie er oog voor heeft, het nodige over de geschiedenis van deze locatie.
Het doel van het opgestelde beeldkwaliteitsplan 's-Gravenweggebied is het handhaven en waar mogelijk versterken van de ruimtelijke karakteristiek en inzicht geven in de situering en vormgeving van bebouwingen. Resulterend in een aantal concrete toetsingscriteria waaraan bouwplannen moeten voldoen.
Naast het benoemen van welstandscriteria voor de bebouwing vormen de herkenbaarheid van het landschap, de ontsluiting van de percelen en de beplanting belangrijke onderdelen welke bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit.
In onderstaande tabel staan de belangrijkste ruimtelijke thema's uit het beeldkwaliteitsplan en is aangegeven op welke wijze deze zijn vertaald in het bestemmingsplan.
Thema | Regeling in het bestemmingsplan |
Ruimtelijk profiel 's-Gravenweg | Kenmerkend voor het profiel van de 's-Gravenweg is de beplanting met knotwilgen in de berm aan weerszijden van de weg gecombineerd met de beleving van de sloten en voortuinen bij de woningen. Het profiel van de 's-Gravenweg wordt als zodanig in het bestemmingsplan vastgelegd middels de gebiedsaanduiding 'overige zone - 's-Gravenweg'. In de gebiedsaanduiding wordt tevens ten behoeve van het behoud van het groene en landelijke karakter parkeren in de voortuin uitgesloten. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de bruggen over de wetering naar de kavels. |
Maatvoering ten opzichte van slotenpatronen / zijgevelrooilijn | Vanuit ruimtelijke kwaliteit is ervoor gekozen om als beleidsregel op te nemen dat alle bebouwing tenminste 3.00 meter uit de kant van de sloot (waterlijn)/erfgrens moet blijven. Als het hoofdgebouw in de bestaande situatie door de in deze regeling vastgelegde zijgevelrooilijn heen steekt dan volgt de rooilijn de bestaande situatie. Bij een hoofdwatergang moet de bebouwing minimaal 5.00 meter (beide zijden) uit de kant van de sloot blijven. Deze maat is een eis van het hoogheemraadschap i.v.m. het onderhoud. |
Maatvoering ten opzichte van de weg | Het bouwvlak van woningen is in de voorgevelrooilijn van de woningen ingetekend. Er wordt geen uitbreidingsruimte voor de voorgevel toegestaan. Op deze wijze wordt de afstand tot de weg niet kleiner dan in de huidige situatie. Per bouwperceel is de voorgevelrooilijn haaks op die van de zijgevel rooilijn ingetekend. De kenmerkende 'getande' situering ten opzichte van de 's-Gravenweg wordt op deze wijze vastgelegd. Als het hoofdgebouw in de bestaande situatie door de in deze regeling vastgelegde voorgevelrooilijn heen steekt dan volgt de rooilijn de bestaande situatie. Bij een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten wordt het monumentale karakter bepaald door het ensemble van hoofdgebouw schuur en voorerf. Wanneer dit zo is dan wordt de bestaande situatie ten opzichte van de 's-Gravenweg als zodanig bestemd. |
Achtergevelrooilijn | De achtergrens van het bouwperceel ligt minimaal drie meter uit de eigendomsgrens of wanneer er sprake is van een sloot 3.00 meter uit de kant van de sloot. Als het hoofdgebouw in de bestaande situatie door de in deze regeling vastgelegde achtergevelrooilijn heen steekt dan volgt de rooilijn de bestaande situatie. Bij een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten wordt het monumentale karakter bepaald door het ensemble van hoofdgebouw schuur en voorerf. Wanneer dit zo is dan wordt de bestaande situatie ten opzichte van de 's-Gravenweg als zodanig bestemd. |
Op 14 december 2015 is het parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel door de gemeenteraad vastgesteld.
Mobiliteit, en meer specifiek het bezit en gebruik van auto’s en fietsen, is in de afgelopen gegroeid en zal naar verwachting in de komende jaren blijven groeien. Als gevolg is de vraag naar parkeerplaatsen voor de auto en fiets toegenomen en zal deze blijven toenemen. Parkeerplaatsen nemen waardevolle ruimte in. Het is van belang dat we bij de hiervoor te maken keuzes (aantal en verschijningsvorm) bij (ver)bouwprojecten rekening houden met actuele uitgangspunten zodat we de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden en voldoende parkeerplaatsen kunnen bieden.
Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron voor overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel. Door middel van parkeernormen kan een goede inschatting worden gemaakt van de te verwachten
parkeerbehoefte van nieuwe (ver)bouwprojecten.
De Gemeente Capelle aan den IJssel wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. De gemaakte beleidsmatige afwegingen en keuzes hebben geresulteerd in het Parkeerbeleid 2015. In dit beleidsplan wordt onder meer benoemd dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter nieuwe, goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Dit schept duidelijkheid naar alle partijen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.
Deze Parkeernormen 2015 is een aanvulling op het Parkeerbeleid 2015 en vervangt de vorige Nota uit 2006. Het beleid levert de kaders teneinde de uitkomsten voor het parkeervraagstuk aan de voorkant van het planproces te genereren en zo nodig te vertalen naar verplichtingen.
De Duurzaamheidsagenda 2015-2018 bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk schetst de ambities. De hoofdstukken 2 t/m 4 bevatten een overzicht van acties die de komende jaren worden uitgevoerd om die ambities te realiseren. Hoofdstuk 5 gaat over investeringen en baten en hoofdstuk 6 geeft een samenvatting van alle projecten.
De Duurzaamheidsagenda 2015-2018 heeft de volgende ambities:
In hoofdstuk 2 staan vijf projecten die door diverse partijen uit de Capelse samenleving zijn voorgesteld en zijn uitgewerkt in projectplannen. De gemeente zal de uitvoering van deze projecten, waarbij een groot aantal organisaties en partijen betrokken worden, de komende jaren actief ondersteunen.
Het derde hoofdstuk geeft een overzicht van de acties op het gebied van duurzaamheid die de gemeente zelf uitvoert. Dit betreft de voorbeeldfunctie met betrekking tot de eigen bedrijfsvoering zoals duurzaam inkopen en duurzaam aanbesteden, energiebesparing bij gemeentelijke gebouwen en openbare verlichting. Maar ook andere gemeentelijke projecten op het gebied van energie en duurzaamheid komen in dit hoofdstuk aan de orde, waaronder regionale samenwerking.
Hoofdstuk vier gaat over het waarborgen van een schone leefomgeving. Het gaat daarbij om wettelijke taken op het gebied van bodem, water, lucht, geluid, externe veiligheid en vergunningverlening en handhaving. Bij de uitvoering van deze taken speelt DCMR Milieudienst Rijnmond een belangrijke rol.
Hoofdstuk vijf gaat in op de kosten en baten: wat kost de uitvoering van deze agenda, wat levert het
ons op en hoe meten we dat? Hoofdstuk zes biedt een overzicht van alle projecten die in de komende jaren worden uitgevoerd in het kader van de Duurzaamheidsagenda 2015-2018.
Werken aan duurzaamheid is niet nieuw in onze gemeente. In 2009 heeft de toenmalige gemeenteraad het milieubeleidsplan “Van ambitie naar actie” vastgesteld. De looptijd van dit plan is in 2012 met twee jaar verlengd. Voor de onderwerpen 'duurzame ontwikkeling' en 'klimaat' had Capelle aan den IJssel de ambitie om een koploper te zijn.
Wettelijk kader
De overheid stimuleert duurzaam bouwen door strengere eisen te stellen aan de energieprestatie van gebouwen. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020. Hierdoor is met name het aspect "energie in de gebruiksfase" in wetgeving verankerd. In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatie coëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis per 1 januari 2011 0,6. Naar verwachting zal de EPC uiteindelijk in 2020 worden aangescherpt tot 0,0.
Binnen de stadsregio is een convenant Verbeteren energieprestatie nieuwbouw afgesloten (augustus 2012). Hierin is afgesproken om de nieuwbouw te verduurzamen en de energieprestaties te verbeteren. Met deze afspraken worden extra eisen gesteld die verder gaan dan het Bouwbesluit met name op het gebied van energie. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het Instrument GPR Gebouw®.
Instrument GPR Gebouw®
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu minder wordt belast, er een goede leefkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. De gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw® en stelt dit instrument beschikbaar aan bouwers in de gemeente. In het instrument wordt onderscheid gemaakt in de thema's, energie, milieu, afval, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Gebouwontwerpen worden getoetst aan het ambitieniveau door maatregelen in te voeren in het digitale instrument GPR Gebouw®. De te nemen maatregelen kunnen door de ontwikkelaar zelf worden gekozen. GPR Gebouw® geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (matig, bouwbesluit of anderszins minimaal) tot 10 (zeer goed).
Afbeelding: Voorbeeld GPR-gebouw score (rood cijfer= score onder de ambitie, groen = voldoet aan ambitie)
Conclusie
In het nieuwe bestemmingsplan worden geen grote ontwikkelingen opgenomen met meer dan 50 woningen. Individuele bouwplannen moeten voldoen aan het Bouwbesluit.
Op 9 februari 2015 is de Structuurvisie Detailhandel 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van de nieuwe structuurvisie kan worden geconcludeerd dat:
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is daarom noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, tekort aan waterkwantiteit, verdroging, en dergelijke te voorkomen.
De gemeente heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard onder andere het 'deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde' opgesteld. Het waterplan beschrijft een samenhangend strategisch beleid voor het beheer van het watersysteem voor Middelwatering. Met het (gehele) waterplan streeft de gemeente naar een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit met een aantrekkelijke uitstraling dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het grondgebied van Capelle aan den IJssel.
Voor de verschillende waterthema's wordt in het deelwaterplan een korte beschrijving gegeven van de hoofd- en subdoelstellingen, zoals verwoord in het visiehoofdstuk. Vervolgens wordt toegelicht hoe deze doelstellingen binnen het deelgebied zijn doorvertaald in een streefbeeld en welke oplossingsrichtingen worden aangereikt om hieraan verder invulling te gaan geven. Specifieke maatregelen voor de periode 2010-2015 die hieruit volgen zijn opgenomen in kaders. Hierbij is een onderverdeling gemaakt tussen:
Een nadere beschrijving van maatregelen, inclusief prioritering en kostenverdeling, staat in (hoofdstuk 7) van het Deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde.
Afbeelding: Maatregelen watersysteem Middelwatering/Oostgaarde
Op 4 juli 2000 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van het voorstel inzake het prostitutiebeleid en het aanvullen van de Algemeen Plaatselijke Verordening, het prostitutiebeleid voor de gemeente vastgesteld. Besloten is seksinrichtingen geen bestemming binnen woongebieden te geven en het maximum aantal vergunningen te stellen op één. Een “nulbeleid” was gelet op het rijksbeleid niet toegestaan. Voor het plangebied 's-Gravenweg-West zal een verbod voor seksinrichtingen worden opgenomen.
De Nota Archeologie 2010-2014 heeft als uitgangspunt “de gemeente streeft ernaar om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren''. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zo veel mogelijk ontzien. Archeologische waarden kunnen zodoende behouden blijven en er worden opgravingkosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, is tijdige inbreng van archeologische informatie en belangen noodzakelijk. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft uitgesproken op verantwoorde wijze met het archeologisch erfgoed in de bodem om te willen gaan. Binnen het grondgebied van de gemeente zijn diverse vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa 1000 bekend. Voor te ontwikkelen arealen (woningbouw, bedrijventerreinen, infrastructuur etc.) dient vooraf geïnventariseerd te worden op archeologische waarden in de bodem.
Afbeelding: Archeologische kenmerken- en waardenkaart (bron: gemeente Capelle aan den IJssel)
Gelet op de inwerkingtreding van artikel 3.1.6., tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening zal in de plantoelichting naast archeologie ook een verantwoording moeten worden opgenomen hoe wordt omgegaan met cultuurhistorische waarden (= historische stedenbouw (gebouwde monumenten, inclusief tuinen etc.) en historische geografie (cultuurlandschap).
Binnen het plangebied 's-Gravenweg-West liggen 3 gemeentelijke monumenten en 1 rijksmonument. In verband met de herontwikkeling van het kavel 's-Gravenweg 141 vervalt 1 gemeentelijk monument.
Adres | Omschrijving |
's-Gravenweg 99 / 99a | Vrijstaand woonhuis op rechthoekige plattegrond, opgebouwd uit begane grond en dakverdieping. Lengte-as evenwijdig aan de weg. Entreeportiek in voorgevel. Boven entree een verhoogd gevelgedeelte onder steekkap. Bijzonder is verder het bijgebouw (99a): Rechts op het erf een (gerenoveerde) houten tuindersschuur; wanden met rabatdelen. Zadeldak, windveren met hangend voorschot en makelaar. |
's-Gravenweg 101 (Rijksmonument) | Boerderij, 17e-18e eeuw. Rieten wolfdak; rechts uitgebouwde opkamer. Vensters met rode strekken in het gele metselwerk; luiken, zes- en negenruitsschuiframen. Deur met eenvoudig bovenlicht. Karnmolen. |
's-Gravenweg 141 | Boerderij op L-vormige plattegrond. Traditioneel Zuidhollands type. Rechterdeel voorhuis onderkelderd. Bijzonder zijn verder de bijgebouwen: Links een (17de-eeuwse) schuur met muurwerk van gele (IJssel)-baksteen en schilddak met rode Hollandse pannen. Bij de sloot rechts naast de boerderij een kleine schuur (17de-eeuws) met houten en gemetselde wanden en zadeldak. Aan de voorzijde tegen deze schuur aangebouwd een houten spoelhok met lessenaardak. |
's-Gravenweg 180 | Vrijstaand statig herenhuis op vrijwel vierkante plattegrond; begane grond en dakverdieping. Voorgevel is lijstgevel met gebogen inzwenkingen. Entree midden in voorgevel. Rechts naast de entree een afgeschuinde uitbouw met balkon er bovenop. Bijzonder is verder het bijgebouw en hekwerk: Karakteristiek houten koetshuis onder zadeldak; voorgevel met houten windveren, hangend decoratief zaagwerk en makelaar. IJzeren toegangshek bij inrit. |
Afbeelding 's-Gravenweg 99 Afbeelding 's-Gravenweg 99a
Afbeelding 's-Gravenweg 101
Afbeelding 's-Gravenweg 141
Afbeelding 's-Gravenweg 180
Bouwplannen aan of bij een rijksmonument of gemeentelijk monument worden altijd getoetst door een bouwhistorisch deskundige.
Per 1 januari 2012 is artikel 3.1.6., tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Dit houdt in dat de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied uitdrukkelijk moeten worden meegenomen in elk bestemmingsplan. Gemeenten moeten een analyse maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden. Anders dan het sectorale beschermingsinstrumentarium, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om niet alleen het object en zijn omgeving, maar ook andere waardevolle structuren, gebieden, cultuurlandschappen en archeologische waarden op te nemen.
De gemeente heeft in 2010 een inventarisatie laten uitvoeren door Landschapsbeheer Zuid-Holland. In het rapport “Cultuurhistorische Objecten Capelle aan den IJssel” zijn in het 's-Gravenweggebied structuren en objecten aangemerkt met een “hoge” en “zeer hoge” cultuurhistorische waarde. Deze zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
Op 9 juli 2007 heeft de gemeenteraad de Inspraakverordening vastgesteld. Volgens de Inspraakverordening besluit elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Ter uitvoering van deze verordening zal gelegenheid tot inspraak worden gegeven over het concept van de door de gemeenteraad vast te stellen voorontwerpbestemmingsplan. De inspraakprocedure is in de Inspraakverordening geregeld.
De Bed and Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid. Gemeenten krijgen steeds vaker verzoeken voor het starten van een B&B-activiteit binnen een woonfunctie. De gemeente Capelle aan den IJssel vormt geen uitzondering op deze landelijke tendens.
Om aan de vraag te kunnen voldoen, heeft de gemeenteraad op 12 december 2012 Bed and Breakfastbeleid vastgesteld.
Voorgesteld wordt om de voorwaarden waaronder een Bed and Breakfast toelaatbaar is op te nemen in de bestemmingsplannen die worden herzien. Op die manier kan middels een binnenplanse afwijking een vergunning verleend worden voor een Bed and Breakfast.
Een bed and breakfast is een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal 8 personen (4 kamers), met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
In principe kan er overal binnen de gemeentegrenzen een Bed and Breakfast opgericht worden. Echter de voorwaarden beperken de locatie waar een Bed and Breakfast daadwerkelijk mogelijk is/ gerealiseerd kan worden. Zo dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein (voldoende = voldoen aan de parkeernorm van 1 parkeerplaats per kamer). Het bevoegd gezag kan hier gemotiveerd van afwijken.
Met een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan voor 's-Gravenweg-West wordt voorzien in het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan waarin de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. Doelstelling is dan ook het behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijk aspect hierbij is het beheer van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf. Onderstaande onderzoeken en conclusies hebben betrekking op het conserverende deel van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is een actualisatie van het vigerende plan, er worden in het conserverende deel van het bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieueffecten tot gevolg hebben. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. De zonebreedte bij een binnenstedelijke weg bedraagt 200 meter gemeten vanuit het hart van de weg. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van een woning, vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. De waarde wordt berekend op basis van Lden (day, evening en night), ofwel op basis van de gemiddelde geluidsbelasting op een gevel gedurende 24 uur uitgedrukt in dB (= decibel). Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar voorzien worden. Indien de gemeten waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijden dient er een hogere grenswaarden aangevraagd te worden bij het college van burgemeester en wethouders. Een hogere waarde kan in binnenstedelijk gebied worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal 63 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan een project slechts worden gerealiseerd door het toepassen van 'dove gevels'.
Onderzoek en conclusie
Binnen het conserverende deel van het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
De Abram van Rijckevorselweg, de Schenkelsedreef en de Prins Willem Alexanderlaan zijn gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg met een wettelijke maximumsnelheid van 50 of 70 km/h en zijn derhalve gezoneerd. In het vigerend bestemmingsplan is ten noorden langs de Abram van Rijckevorselweg een groenzone opgenomen waar geen bebouwing is toegestaan. Dit in verband met geluid en eventuele toekomstige verbreding van de weg. De groenzone langs de de Abram van Rijckevorselweg is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Voor het bepalen van de richtafstand(en) (en de categorie-indeling) is gebruik gemaakt van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" editie 2009, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierin zijn de richtafstanden voor de vier ruimtelijk relevante milieu-aspecten, geur, stof, geluid en gevaar, vastgelegd.
De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt niet vertaald naar richtafstanden. De activiteiten bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor toelaatbaarheid:
Onderzoek
DCMR milieudienst Rijnmond heeft in opdracht van de gemeente Capelle aan de IJssel in februari 2016 een gebiedsinventarisatie uitgevoerd. Doelstelling van deze inventarisatie is het bepalen van de richtafstanden van vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar), behorend bij alle bedrijfsactiviteiten die voorkomen in het geïnventariseerde gebied.
Tabel milieuhinder bedrijven
Conclusie
Voor slechts één locatie geldt dat niet aan de VNG-richtafstand wordt voldaan. Op het perceel behorende bij de woonhuizen gelegen aan het 's-Gravenpark 16 is een propaantank aanwezig. Het betreft een type B inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit, deze is dan ook meldingsplichtig. De grootste afstand waarmee rekening dient te worden gehouden voor wat betreft het aspect gevaar bedraagt 30 meter. Binnen deze afstand bevinden zich woningen.
De richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering", waar deze richtafstanden zijn gedefinieerd, is bedoeld voor toetsing van nieuwe situaties. Bestaande situaties behoeven hier niet aan te worden getoetst. In bestaande gevallen kan met behulp van de milieuregelgeving die op het desbetreffende bedrijf van toepassing is, worden opgetreden bij overlast.
Wettelijk kader
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordenende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc. te voorkomen. Sinds 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is dit geregeld in artikelen 3.1.1. en 3.1.6. Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Daarnaast wordt ook beleid gevoerd ten aanzien van kwaliteit door het scheiden van schoon en vuilwater. Bij nieuwbouw moet een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden, zodat hemelwater niet wordt afgevoerd op het riool maar wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
Waterbeleid:
Europees beleid
In 2000 is de kaderrichtlijn water vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar het kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten genomen worden. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken.
Rijksbeleid
De beleidsdoeleinden uit de Nota Ruimte met betrekking tot het waterbeleid zijn als volgt gedefinieerd: het vergroten van de veiligheid, het beperken van de wateroverlast en het veiligstellen van de zoetwatervoorraad. Water wordt, in aansluiting op de Vierde Nota Waterhuishouding, gezien als ordenend principe.
Het waterbeleid voor de 21e eeuw is geformuleerd in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' en is voortgekomen uit het 'Advies Waterbeheer 21e eeuw van de Commissie Waterbeheer 21 eeuw'(Commissie-Tielrooy, 2000). Het gaat hierin alleen om de aanpak voor veiligheid en overlast en niet om watertekort, kwaliteit of verdroging.
Provinciaal beleid
Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding-)water.
Waterbeheerder
De betrokken waterbeheerder bij het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). De waterbeheerder is verantwoordelijk voor het stedelijk waterbeheer. Het Hoogheemraadschap heeft een waterbeheersplan opgesteld. Water, plassen, vaarten, sloten en rivieren moeten geschikt zijn om in en bij te kunnen wonen, werken en recreëren. Daarnaast speelt water een belangrijke rol bij natuur- en milieuontwikkeling. Om dit te bereiken, moet water gezond zijn, goed worden beheerd en onderhouden en niet worden belast met vervuilende stoffen. Het waterpeil moet in orde zijn en water moet een thuisbasis zijn voor verschillende planten en dieren. Al deze onderdelen zijn verwerkt in het waterbeheersplan.
Het uitgangspunt van het waterbeheersplan is meer ruimte voor water om:
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hanteert voor de ontwerp en inrichting van een gebied een aantal algemene uitgangspunten. Zo moet worden zorg gedragen dat:
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap deelwaterplannen opgesteld. Het deelwaterplan geeft weer hoe de gemeente het waterbeleid implementeert.
De gemeente heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap het stedelijk waterplan opgesteld. Zie voor meer informatie hierover de voorgaande paragraaf 3.4.15 Stedelijk waterplan. Hierbij wordt het gemeentelijk grondgebied ingedeeld in een aantal deelwaterplannen. Voor het plangebied geldt het deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde. Het deelwaterplan beschrijft een samenhangend strategisch beleid voor het beheer van het watersysteem. Het deelwaterplan geeft weer hoe de gemeente het waterbeleid implementeert. In dit bestemmingsplan is water als aparte functie bestemd en als functie opgenomen binnen de andere bestemmingen. Op deze manier wordt geen belemmering opgeworpen voor het aanpassen of uitbreiden van de waterstructuur ten dienste van een betere waterhuishouding.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied 's-Gravenweg-West ligt conform het Stedelijk Waterplan in de wijk Middelwatering te Capelle aan den IJssel. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit zeekleigrond en veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Een grondwatertrap geeft de fluctuatie van de grondwaterstand aan. Grondwatertrappen worden bepaald aan de hand van de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de winter en de gemiddeld laagste grondwaterstand in de zomer. Dat wil zeggen dat voor trap II de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 40 cm beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 50 cm en 80 cm beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen NAP -3 tot 7 meter .
Het plangebied is gelegen in Polder Capelle aan den IJssel en is onderverdeeld in drie bemalingsgebieden. Het gaat hierbij om het bemalingsgebied GPG-820 met een peil van NAP -2,46. Het plangebied maakte tot 2015 onderdeel uit van het bemalingsgebied Middelwatering. Het Hoogheemraadschap is voornemens het waterpeil geleidelijk te verlagen naar het peil van NAP -2,46. Het gebied zal van een aparte bemaling worden voorzien.
Figuur Bemalingsgebieden Middelwatering. bruin = GPG-820
Waterkwantiteit
In het plangebied is het water onderverdeeld in hoofdwatergangen (met een onderhoudsstrook van 5 meter) en overig water. Er is een vigerende legger aanwezig, waarin de grootte, diepte en afmetingen van alle hoofdwatergangen is vastgelegd. In het plangebied zijn de beschermingszones van de hoofdwatergangen beschermd door de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
Veiligheid en waterkeringen
In het noordelijk deel van het plangebied is langs de Ringvaart een boezemkade gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern-/beschermingszone van deze kering. De zone wordt beschermd door middel van een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Voor de percelen direct grenzend aan de 's-Gravenweg wordt alleen het huishoudelijk afvalwater ingezameld. Het regenwater van deze percelen wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Alleen in het 's-Gravenpark ligt een gemengd rioolstelsel. In het plangebied is niet aangesloten op een verbeterd gescheiden rioolstelsel (afvalwater en regenwater worden in gescheiden buizen afgevoerd).
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is een actualisatie van het vigerende plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het voorontwerpbestemmingsplan. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn opgenomen. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van bijbehorende bouwwerken (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een actualisatie betreft biedt het weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, bijvoorbeeld als onderdeel van de Gebiedsvisie, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het scheiden van waterstromen geldt als uitgangspunt voor alle nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen. De onderhoudszones rond de hoofdwatergangen zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.
Conclusie
De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (1985) dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is dit indirect geregeld in artikel 3.1.6. De gemeente moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.
Het bodemonderzoek is opgebouwd uit verschillende fases. In eerste instantie wordt een BIS-toets (Bodem Informatie Systeem) uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar historische gegevens over de bodem. Uitgangspunten hierbij zijn in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken, historische informatie over voormalige bedrijvigheid en gedempte sloten en de huidige potentieel bodembedreigende activiteiten. De BIS-toets wordt verder aangevuld met vooronderzoek om uitsluitsel te geven of de potentieel bodembedreigende activiteiten hebben kunnen leiden tot bodemverontreiniging. Als een verontreiniging aannemelijk is, wordt door middel van een verkennend bodemonderzoek bepaald of de verontreiniging ernstig is.
Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers. Dit wordt voorkomen met het uitvoeren van bodemonderzoek.
Onderzoek en conclusie
Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen de bodemkwaliteitskaarten geraadpleegd te worden.
Wettelijk kader
De Europese Unie heeft normen vastgesteld voor de luchtkwaliteit. Voor Nederland zijn vooral de normen ('grenswaarden') voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) belangrijk. Met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) laat de Nederlandse overheid zien hoe zij die grenswaarden gaat realiseren. De grenswaarden zijn hieronder weergegeven.
Relevante normen uit de Wet Luchtkwaliteit
Stof | Concentratie ug/m3 | Beschrijving |
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie | 40 | Grenswaarde |
Fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie | 40 | Grenswaarde |
Fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde concentratie: overschrijding max. 35 keer per jaar | 50 | Grenswaarde |
Fijn stof (PM2.5) jaargemiddelde concentratie | 25 | Grenswaarde |
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu houdt de vinger aan de pols tijdens de looptijd van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Monitoring is nodig om zeker te stellen dat overal tijdig de grenswaarden worden gehaald.
Onderzoek
In december 2015 is de monitoringsrapportage 2015 verschenen en daaruit kan ook de luchtkwaliteit in Capelle worden verkregen. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft, hoefden geen nieuwe verkeerscijfers opgevraagd te worden.
In onderstaande figuren zijn voor het plangebied de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 weergegeven voor het jaar 2014.
Uit de figuren blijkt dat in het plangebied zowel voor NO2 als voor PM10 ruim aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit wordt voldaan. Uit onderzoek is komen vast te staan dat wanneer aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, vanzelf ook aan die voor PM2.5 wordt voldaan. Voor deze laatste component is dus geen aparte figuur opgenomen.
Afbeelding NO2-concentraties plangebied (2014)
Afbeelding PM10-concentraties plangebied (2014)
Conclusie
Uit onderzoek naar het omgevingsaspect luchtkwaliteit is gebleken dat dit aspect geen belemmering vormt voor dit plan.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In het midden van het plangebied zijn twee drinkwaterleidingen gelegen die lopen van de wijk Middelwatering naar Schenkel-Zuid en er is een gasleiding gelegen. Parallel aan de Abram van Rijckevorselweg loopt een tweede drinkwaterleiding. Rondom deze leiding is een zakelijke rechtsstrook gelegen van 5 meter aan beide zijden waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen deze zones. De aanwezigheid van de leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Verder zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden in het plangebied aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Voor het Bevi zijn twee afstanden relevant: de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en het invloedsgebied. Binnen de PR10-6-contour geldt een absoluut verbod op kwetsbare bestemmingen en een dusdanig strenge motiveringsplicht voor beperkt kwetsbare bestemmingen dat het in de praktijk voelt als een verbod. De 10-6-contour moet dus met een (onvoorwaardelijk) bouwverbod op de verbeelding komen. Het gaat om 3 contouren (die zeer recent zijn aangepast): 25-40 meter rondom het vulpunt van LPG, 25 meter rondom het ondergrondse reservoir en 15 meter rondom de afleverzuil. Het invloedsgebied is 150 meter. Binnen deze afstand zijn er wettelijk gezien geen keiharde restricties, maar geldt wel een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Afbeelding: Nieuwe risicoafstanden Revi bij ondergrondse opslag
Onderzoek
Ten behoeve van de gebiedsinventarisatie voor het nieuwe bestemmingsplan 's-Gravenweg West is een overzicht gemaakt van het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de geactualiseerde risico-inventarisatie die is gemaakt ten behoeve van het groepsrisico-beleid van de gemeente Capelle aan den IJssel. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen, behoudens die ontwikkelingen die ook al zijn meegenomen in deze inventarisatie.
In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die relevant zijn voor externe veiligheid. Echter, net buiten het plangebied bevindt zich een Shell LPG-tankstation. Dit station is gelegen aan de Abram van Rijckevorselweg 2. In onderstaande afbeelding is de ligging van het station weergegeven met de bijbehorende PR 10-6 (45 meter) contouren (rood) en het invloedsgebied (geel). Op de afbeelding zijn ook weergegeven het vulpunt en opstelplaats van de LPG tankwagen (zie vulpunt), de opslagtank LPG (zie reservoir), de opstelplaats van de benzine tankwagen (zie tankwagen) en de LPG pomp (zie afleverinstallatie). De contouren lopen over bestemmingsplan Gravenweg-West. Op 29 december 2006 is met een beschikking volgens artikel 8.23 Wm de doorzet van LPG vastgelegd op minder dan 1000 m3 LPG per jaar. Hiermee liggen ook de risicocontouren van het bedrijf vast (op basis van de Revi).
Afbeelding: Contouren LPG-station Abram van Rijckevorselweg 1&2
Het groepsrisico zoals weergegeven in onderstaande figuur geldt voor de huidige situatie. Hierbij is geen rekening gehouden met woningbouw op de voormalige schoollocatie PC Boutensingel. Uit de grafiek blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. De groepsrisicofactor is: 0,6. Het tuincentrum gelegen aan de noordkant van het vulpunt zal de grootste bijdrage voor het groepsrisico leveren.
Figuur: Groepsrisico LPG-station Abram van Rijckvoorselweg 1&2
Nabij het plangebied bevindt zich één transportroute die uit oogpunt van externe veiligheid relevant is. De route loopt over de Abram van Rijckevorselweg en buigt bij het Capelse Plein af naar de Algeraweg naar Krimpen aan den IJssel, maar de tankwagens met LPG zullen tot het tankstation door rijden voor de bevoorrading. Deze tankwagens komen uit de richting Nieuwerkerk aan den IJssel en hiervoor is een ontheffing verleend. Dit geldt voor de Shell aan de Abram van Rijckevorselweg en tankstation Avia aan de Couwenhoekseweg.
Conclusie
Nabij het plangebied bevinden zich twee risicobronnen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Dit zijn het LPG-tankstation aan de Abram van Rijckevorselweg en de route voor gevaarlijke stoffen over de Abram van Rijckevorselweg en de Algeraweg.
Plaatsgebonden risico
Van de relevante risicobronnen heeft alleen het tankstation PR 10-6 contouren die (deels) over het plangebied vallen. Deze contour is op de verbeelding weergegeven door middel van een aanduiding veiligheidszone-lpg met een afstand van 35 meter ten opzichte van het vulpunt. Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd. Dit is vastgelegd in de regels.
Groepsrisico
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico van het tankstation wordt niet overschreden. Ook het groepsrisico van de route voor gevaarlijke stoffen ligt onder de oriëntatiewaarde.
Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig, maar het plan moet wel worden voorgelegd aan de VRR voor advies over rampenbestrijding en zelfredzaamheid. In het kader van het vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) is het plan voorgelegd aan de VRR, het advies is opgenomen in de Nota Inspraak en vooroverleg.
Toetsingskader
De Europese Unie heeft de vogel- en habitatrichtlijnen ingesteld om de verscheidene vogels en hun leefgebied te beschermen. Capelle aan den IJssel heeft geen vogel- en habitatrichtlijngebieden. De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 van kracht geworden en biedt bescherming aan de in het wild levende planten- en diersoorten in Nederland. Bij deze wetgeving is er sprake van een brede en (gedeeltelijk) strengere soorten bescherming van dieren en planten, ook buiten de aangemelde beschermingszones in het kader van de vogel- en habitatrichtlijn. Tevens zijn beschermd de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rustplaatsen van dieren.
De Flora- en faunawet schrijft in artikel 2 voor dat er voldoende zorg in acht genomen moet worden voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in dat indien men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door het handelen of nalaten daarvan nadelige gevolgen voor de flora en fauna kunnen worden veroorzaakt men verplicht is dit handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd. Indien het handelen niet achterwege gelaten kan worden, dient men de gevolgen van het handelen zoveel mogelijk te beperken. In de artikelen 3 en 4 van de wet is aangegeven welke soorten beschermd zijn. Kortheidshalve betreft het vrijwel alle inheemse dieren en planten.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan dient alvorens dit plan uitgevoerd kan worden, onderzoek verricht te worden naar het effect van de handeling. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van Flora- en faunawet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing bij het ministerie van Economische Zaken (voorheen ministerie van EL &I en ministerie van LNV) aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.
Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën
De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Daarnaast voorziet de AMvB in een eenvoudigere procedure. Met dit besluit is geregeld dat men niet onnodig ontheffingen hoeft aan te vragen. Er zijn twee soorten vrijstellingen:
Onderzoek en conclusie
Voor de kleinere bouwwerkzaamheden zoals bijgebouwen en aan- en uitbouwen kan veelal volstaan worden met inachtneming van de zorgplicht. Bij werkzaamheden waarbij de verharding substantieel toeneemt, danwel veel beplanting gerooid wordt, dient ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Beleidskader
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Capelle aan den IJssel (AWK) en de Nota Archeologie. In de nota is onder andere de voorwaarde opgenomen, dat bestemmingsplannen voorzien moeten zijn van een archeologieparagraaf, planregels en een archeologische verbeelding.
Het archeologisch beleid van de gemeente waarborgt een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gemeentelijk beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis van het bestemmingsplangebied en omgeving
De bewoningsgeschiedenis van Capelle aan den IJssel hangt nauw samen met de landschapsontwikkeling van het kust- en rivierengebied. Aan het einde van de laatste ijstijd (rond 12.000 jaar voor Christus) ontstonden langs de toenmalige rivieren reeksen van zandlichamen. Het zijn rivierduinen waarvan het zand afkomstig was van de drooggevallen en later uitgewaaide rivierbeddingen. De vaak metershoge toppen van deze rivierduinen zijn soms nog zichtbaar, als zogenaamde 'donken'.
Ongeveer 10.000 jaar geleden, aan het begin van het Holoceen, steeg de zeespiegel als gevolg van een klimaatverbetering. Op verschillende momenten en locaties waren er ook bewoonbare plekken langs rivieren en geulen. Zowel rivierduinafzettingen als prehistorische rivieroevers zijn in de nabije omgeving van Capelle aan den IJssel (Alblasserwaard, IJsselmonde en Rotterdam) volop benut door de mens om de rijke en gevarieerde omgeving te exploiteren. Het gaat om jagers, verzamelaars en vissers uit de Midden-Steentijd, gevolgd door de eerste, beginnende
boerengemeenschappen vanaf 5000 voor Christus uit de Nieuwe Steentijd.
In het derde millennium voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen. Het landschap erachter verzoette, er ontstonden moerassen waarin veen werd gevormd. De beginnende veenvorming zette zich ook in de Bronstijd (2100-800 voor Christus) onverminderd voort. Het gebied van Capelle aan den IJssel wordt nagenoeg één groot moeras, waardoor de bewoningsmogelijkheden voor de mens zeer beperkt werden.
De eerste, daadwerkelijk in Capelle aan den IJssel aangetroffen archeologische resten dateren uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd. Het gaat om enkele vondsten van aardewerken potten en een greppel, die bij opgravingen zijn aangetroffen in de directe omgeving van het 'kasteelterrein' ('t Slot'). Uit hetzelfde gebied zijn vondsten bekend uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Alle bewoningssporen zijn gekoppeld aan geul- en oeversituaties. Waarschijnlijk gaat het om een veenwatertje via welke het hooggelegen veengebied afwaterde naar de Nieuwe Maas. Nabij de monding zal in de Romeinse tijd langs de oevers al klei zijn afgezet, afkomstig van de zich ontwikkelende Hollandsche IJssel. Hoe het is gesteld met de bewoning en het gebruik van de noordelijker gelegen, uitgestrekte veengronden is onbekend. Door de turfwinning in de 18e en 19e eeuw is het landschap uit de late prehistorie en de Romeinse tijd ten noorden van de huidige Ringvaart verdwenen, evenals het middeleeuwse ontginningslandschap uit de 11e en 12e eeuw.
In de loop van de 3e eeuw na Christus stopte de bewoning: het gebied wordt verlaten. De politieke situatie kan hierbij een rol hebben gespeeld, maar evenzeer kan vernatting van het landschap een rol hebben gespeeld. Het gebied wordt ontgonnen vanaf de 10e-12e eeuw. Het gaat om een strookvormige verkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten. Door het plangebied loopt een ontginningsgrens uit deze periode, namelijk de huidige 's-Gravenweg, met kans op bewoningsresten vanaf de 12e-13e eeuw. Uit deze periode zijn verder slechts enkele, verspreide vondsten bekend. Ontginningsnederzettingen uit de 10e-12e eeuw, zoals aangetroffen in Gouda, Rotterdam en Spijkenisse, ontbreken (nog) in Capelle aan den IJssel.
Als gevolg van overstromingen in de 12e eeuw gingen grote delen van de ontginningen ten onder. Ze werden afgedekt met een kleilaag. In Capelle aan den IJssel reikte deze kleilaag vanaf de rivier tot enkele kilometers noordwaarts. In de 13e eeuw was men volop bezig om het verloren gegane gebied opnieuw in cultuur te brengen, onder meer door de aanleg van dijken langs de rivier. De dijk en de directe omgeving ervan werd ook vestigingsplaats voor nieuwe nederzettingen (zoals Capelle). Rond 1280 is sprake van een parochiekerk te Capelle; het is de eerste schriftelijke vermelding van Capelle. Omstreeks 1275 bouwde Dirk Traveys van Moordrecht op de plaats van het huidige eiland, toen nog een schiereiland, het eerste stenen huis van Capelle. Rond 1285 breidde Dirk Traveys zijn stenen huis uit met een donjon (versterkte woontoren). Zo ontstond een kasteel, dat door het doorgraven van het schiereiland op het huidige eiland kwam te staan en alleen over water of via een brug bereikbaar was.
De archeologische gegevens vanaf de 14e eeuw en later zijn schaars. Ze worden aangevuld door en maken plaats voor de historische informatie, die laat zien dat Capelle aan den IJssel leefde van landbouw en visserij . In de 18e-19e eeuw werd in het gebied ten noordwesten van de tegenwoordige Ringvaart turf gegraven als brandstof. Het veengebied verdween voor een groot deel en er ontstonden plassen. Na de drooglegging van de plassen door bemaling kwamen oude, prehistorische landschappen aan of direct onder het oppervlak te liggen. Het voorgaande geldt overigens niet voor het bestemmingsplangebied, waar geen turfwinning heeft plaatsgevonden.
Al vroeg was er op het Capelse grondgebied ook sprake van industriële bedrijvigheid: touwslagerij, kleiwinning in de uiterwaarden voor de baksteenproductie, houtvlotters, scheepsbouw, glasblazerij etc. Van een dijkdorp met de buurtschappen Keten en Oude Plaats en een bewoningslint langs 's-Gravenweg groeide Capelle aan den IJssel ten slotte uit tot een moderne stad.
Archeologische verwachting
Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen in het plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen uit het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus), het begin van het Neolithicum (5300-2000 voor Christus), de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De rivierduinafzettingen en de stroom- gordelafzettingen hebben op de AWK van de gemeente Capelle aan den IJssel een zeer hoge verwachting. De ervaring leert dat ook andere binnen het bestemmingsplangebied gelegen afzettingen (bijvoorbeeld kleine niet gekarteerde zijgeultjes) en de veenrestanten een hoge archeologische potentie bezitten. Vooral ter weerszijden van het bewoningslint kunnen bewoningssporen aanwezig zijn vanaf de 12e-13e eeuw, direct gelieerd aan de locatie van de weg.
Figuur; Archeologische waardenkaart
Conclusie
Op basis van de archeologische waardenkaart geldt voor het hele plangebied een omgevingsvergunningplicht voor bouw- en graafwerkzaamheden. Afhankelijk van de toegekende verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht vanaf een bepaalde diepte onder het maaiveld of oppervlakte. Deze omgevingsvergunningplicht is opgenomen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 tot en met 2'.
Waarde - Archeologie 1
Voor de 's-Gravenweg, alsmede een strook grond ter weerszijden ervan (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie 2
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Beleidskader
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belvedere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed 'Bakens in de tijd' (vastgesteld door de gemeenteraad op 6 februari 2012)
De gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed fungeert als kadernota voor de gebieden waarin cultureel erfgoed volgens de gangbare indeling te onderscheiden is. Cultuurhistorie in brede zin is de samenbundeling van:
Op de eerste twee deelterreinen is de gemeente al actief.
Van de landschappelijke structuren en elementen is aangegeven welke cultuurhistorisch waardevol zijn. Voor het plangebied 's-Gravenweg-West betreft dit, de volgende objecten en structuren:
De objecten (elementen en structuren) met een cultuurhistorische waarde zijn middels een specifieke aanduiding 'cultuurhistorische waarden' of historische structuren beschermd in het bestemmingsplan 's-Gravenweg-West. Op onderstaande figuur zijn de objecten weergegeven. Het object Ca48 Boomgaard ’s-Gravenweg 141’ is niet beschermd in het onderhavige bestemmingsplan. Het perceel wordt herontwikkeld tot een boerenerf met 4 woningen.Omdat de boomgaard al voor lange tijd niet meer aanwezig is, wordt de aanduiding verwijderd. De gebruiksmogelijkheden van de voortuin worden hiermee vergroot.
Figuur; objecten en elementen met cultuurhistorische waarde
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)
De provincie Zuid-Holland voert cultuurhistorisch beleid op hoofdlijnen, met een sterke ruimtelijke component. De bescherming van individuele objecten is sinds enige tijd beperkt tot twee speerpunten: landgoederen en molens. Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland wordt weergegeven op een cultuurhistorische waardenkaart, die kenmerken en waarden met betrekking tot archeologie, landschap en nederzettingen bevat. De gegevens over Capelle aan den IJssel betreffen in hoofdzaak archeologie.
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
In de atlas is de 's-Gravenweg en de Ringvaart aangeduid als waarde 'Landschap lijn' met een hoge waarde. De cultuurhistorische waarden van de 's-Gravenweg zijn in het bestemmingsplan 's-Gravenweg-West beschermd met een aanduiding overige zone - 's-Gravenweg. De Ringvaart valt net buiten het plangebied, alleen de zuidelijke oever vormt een onderdeel van het bestemmingsplan. Om deze reden is de cultuurhistorische waarde van de Ringvaart niet beschermd in dit bestemmingsplan.
Onderzoeken en conclusie
Voor het voorliggende bestemmingsplan staat het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. De cultuurhistorische waarden zijn beschermd in het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan, waarbij de actuele functionele en ruimtelijke situatie in het licht van de huidige wet- en regelgeving is bestemd. In het voorliggende plan is een gedetailleerde wijze van bestemmen toegepast. Het plan vervult een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding en regels. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk gericht op het actualiseren van het vigerende bestemmingsplan 's-Gravenweg-West 2006. Actueel nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is vertaald naar de planregels behorende bij dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is overwegend gericht op het vastleggen van de huidige functionele en ruimtelijke situatie binnen het plangebied. Daarnaast biedt het plan flexibiliteit om te kunnen inspelen op actuele- en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen en (gebieds)aanduidingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen en aanduidingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. Waar een gebiedsaanduiding samenvalt met een (dubbel)bestemming geldt primair de gebiedsaanduiding. Daar waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Daar waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
De gebiedsaanduidingen hebben geen aparte prioritering, de gebiedsaanduidingen zijn niet in strijd met elkaar maar ondersteunen elkaar.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De in het plangebied aanwezige nutsvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Het gaat hier om het gemaal gelegen tussen het 's-Gravenpark en de 's-Gravendreef en langs de Ringvaart en een trafo aan de 's-Gravenweg.
Artikel 4 Detailhandel - Tuincentrum
Deze bestemming geldt voor het aan de 's-Gravenweg gelegen tuincentrum. Naast het kweken van bomen en planten is ook de handel in deze producten alsmede die van overige tuinartikelen en ondergeschikte detailhandel in woondecoraties toegestaan. Het parkeren en buitenopslag ten behoeve van het tuincentrum is geregeld in de aangrenzende bestemmingen Groen - Landschap en Tuin, door middel van een functieaanduiding 'tuincentrum'.
De groenvoorzieningen van enig formaat of met een structuurbepalend karakter zoals parken en plantsoenen zijn onder deze bestemming gebracht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld speelvoorzieningen en bruggen. Snippergroen langs wegen is opgenomen in de bestemming 'Verkeer' dan wel 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Bij de bestemming 'Groen' behorende voorzieningen zoals, wandel- en fietspaden, tunnels, straatmeubilair, kunstobjecten, water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging, sierwater, bruggen met open relingen zijn toegestaan.
Hieronder vallen de gronden die zijn gelegen ten zuiden en ten noorden van de 's-Gravenweg. Het betreft hier het oorspronkelijke slagenlandschap. De instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen en kavelstructuren is hier het uitgangspunt.
In de ruimtelijke visie zijn vijf specifieke kwaliteiten gedefiniëerd: één van deze kwaliteiten, namelijk onbebouwde kavels, heeft betrekking op de bestemming. Daar waar de openheid behouden moet blijven is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - open landschap opgenomen. Binnen deze aanduiding is het beleid mede gericht op het behoud en beheer van het open landschap. In deze gebieden is geen bebouwing, met uitzondering van schuilhutten toegestaan en zijn er regels gesteld aan beplanting die het doorzicht naar het achterland beperken. Ter onderbouwing van deze landschappelijke waarden is een aanvullend landschapsadvies opgesteld, die als Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West aan de regels is toegevoegd.
De zone ten noorden van de Abram van Rijckersvorselweg is een bebouwingsvrij zone vanwege de geluidszonering van deze weg. De is zone is ook bestemd als Groen-Landschap.
Deze zone is deels ingericht als tuin bij de woningen aan de 's-Gravenweg. Bestaande tuinen kunnen gehandhaafd blijven maar het aanleggen van nieuwe tuinen, kan alleen via een omgevingsvergunning. In deze zelfde zone is ter plaatste van de aanduiding 'tuincentrum' het parkeren en buitenopslag ten behoeve van de bestemming Detailhandel - Tuincentrum geregeld.
Hieronder valt het bestaande pannekoekenhuis aan de 's-Gravenweg 178. Conform het huidige gebruik is het pannekoekenhuis bestemd als horeca tot en met horeca-categorie 2 en zalenverhuur met een maximale opppervlakte van 175 bruto m2. De maximale goot- en bouwhoogte van de gebouwen is op de verbeelding aangegeven.
Speelvoorzieningen buiten het bouwvlak zijn beperkt tot een terrein met een maximum oppervlakte van 690m².
Ook de tijden, dat het terrein met de speelvoorzieningen mag worden gebruikt zijn vastgelegd.
De gronden met deze bestemming liggen verspreid binnen het plangebied. Teneinde de regeling op de diverse activiteiten af te stemmen, is aan de bestemming een op de activiteit toegesneden functieaanduiding toegevoegd.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinveetuinen' zijn kleinveetuinen toegestaan. Hiertoe is een bouwvlak opgenomen voor het verenigingsgebouw. Daarnaast zijn ter plaatse van de tuinen tevens bouwwerken ten dienste van de kleinveetuinen buiten het bouwvlak toegestaan.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'scouting' is een scoutingcentrum toegestaan. Ter plaatse van de gebouwen is een bouwvlak opgenomen waar de verenigingsgebouwen en één bedrijfswoning is toegestaan. Ook buiten het bouwvlak zijn gebouwen tot een oppervlakte van 150m2 toegestaan. De gronden van het scoutingcentrum mogen tevens worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf in groepsaccommodatie en kamperen. Daarnaast is ondergeschikte detailhandel van maximaal 50m2 voor scouting gerelateerde producten toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' zijn nutstuinen toegestaan. Hiertoe is een bouwvlak opgenomen voor het verenigingsgebouw. Daarnaast zijn ter plaatse van de volkstuinen tevens bouwwerken ten dienste van de volkstuin buiten het bouwvlak toegestaan.
In de ruimtelijke visie zijn vijf specifieke kwaliteiten gedefiniëerd: één van deze kwaliteiten, namelijk onbebouwde kavels, heeft betrekking op de bestemming. Daar waar het onbebouwde karakter behouden moet blijven is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - halfopen landschap en vrijwaringszone - open landschap openomen. Binnen deze aanduiding is het beleid mede gericht op het behoud en beheer van het onbebouwde landschap. In deze gebieden is geen bebouwing, met uitzondering van schuilhutten, toegestaan en zijn er aanvullend in open landschap regels gesteld aan beplanting die het doorzicht naar het achterland beperken. Ter onderbouwing van deze landschappelijke waarden is een aanvullend landschapsadvies opgesteld, die als Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West aan de regels is toegevoegd.
Binnen de bestemming Recreatie zijn tevens diverse cultuurhistorische waarden door middel van overige zone - 's-Gravenweg, overige zone - historische structuren, monumentale boom en het Rijksmonument van de scouting geborgd.
Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is in samenhang met de bestemming 'Wonen - 2' de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan. Het parkeren binnen de bestemming 'Tuin' is niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - 's-Gravenweg' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van het ruimtelijk profiel van de 's-Gravenweg met als kernkwaliteit voor de bestemming Tuin een onbebouwde voortuin met een groene inrichting. Deze zone is gekoppeld aan de bestemming Tuin, waarin door middel van specifieke gebruiksregels het parkeerverbod, de uitzonderingen en afwijkingen zijn geregeld.
Langs de sloten is tevens een bebouwingsvrije zone van 3 en 5 meter aangegeven door middel van een vrijwaringszone - open landschap en vrijwaringszone - halfopen landschap. Het groene(open) landelijke karakter van de oevers is hier leidend.
Ter plaatse van de functieaanduiding tuincentrum en horeca is het parkeren van de aangrenzende bestemming geregeld. Door middel van de functieaanduiding scouting zijn de behorende functies voor scouting in de voortuinzone geregeld.
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdwegen in het plangebied, de Schenkelse Dreef en de Prins Alexanderlaan. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor straatmeubilair, voorzieningen van openbaar nut, parkeer- en geluidswerende voorzieningen, opstelplaatsen voor (ondergrondse) inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, water en groen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor voorzieningen van openbaar nut, parkeervoorzieningen, groen en water. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde onder voorwaarden, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II). De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is gereguleerd in de regels.
De hoofdwatergangen zijn bestemd als water. Daarnaast zijn overige watergangen bestemd als water indien deze een bijzondere landschappelijke, dan wel cultuurhistorische waarden hebben. Het water vervult niet alleen een functie voor de waterhuishouding, maar maakt tevens deel uit van de ruimtelijk-landschappelijke hoofdstructuur. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals duikers, beschoeiingen en groenvoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat duikers ten behoeve van opritten naar woningen niet zijn toegestaan in de watergangen langs de 's-Gravenweg. De bestaande steigers zijn alleen toegestaan ter plaatste van de functieaanduidingen.
Artikel 13 Wonen - 1 en Artikel 14 Wonen - 2
Wonen - 1 heeft betrekking op de woonbuurten 's-Gravenpark, 's-Gravendreef en Wegelingpark. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maatvoering (goot- en bouwhoogte) van de hoofdgebouwen is weergegeven op de verbeelding.
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op het achtererfgebied op basis van de sinds 1 november 2014 in werking getreden nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 5.5.
Uitzondering hierop is het vogelverbijf op het perceel 's-Gravenweg 191. Dit vogelverblijf is een bijgebouw die een hogere bouwhoogte heeft dan volgens de regels is toegestaan. Het bijgebouw heeft daarom een specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen-1 gekregen met een maatvoeringsaanduiding.
Wonen - 2 heeft betrekking op de woningen aan de 's-Gravenweg. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Om de juiste korrelgrootte van de hoofdgebouwen te kunnen behouden is er voor gekozen de bestaande hoofdgebouwen op te nemen binnen het bouwvlak. Daarbij is een regeling opgenomen dat hoofdgebouwen moeten worden voorzien van een kap passend bij het historische karakter van het lint. Het achtererfgebied, met uitzondering van de vrijwaringszones, kunnen worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op basis van de sinds 1 november 2014 in werking getreden nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 5.5. De maatvoering (goot- en bouwhoogte) van de hoofdgebouwen is weergegeven op de verbeelding. Reeds bestaande bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw zijn specifiek aangeduid met de bouwaanduiding bijgebouwen. Nieuwe bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw zijn niet toegestaan. Reeds bestaande bijgebouwen die het maximale toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken overschrijdt zijn ook aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1'.
Voor beide woonbestemmingen geldt dat:
Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan in vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Dit is niet toegestaan omdat dit leidt tot extra verstening door extra vraag naar bergingen. Deze zijn over het algemeen minder goed geïsoleerd, waardoor de kans op overlast groter wordt.
Beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ' 's-Gravenweg-West') zullen worden toegestaan in de woning, onder voorwaarden dat de beoefenaar de bewoner van het pand is en dat maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de beroepen aan huis, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De volledige voorwaarden zijn opgenomen in de regels.
Bed and Breakfast
Door middel van een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden middels een omgevingsvergunning een Bed and Breakfast mogelijk gemaakt worden binnen de bestemming 'Wonen'. Voorwaarden zijn dat onder andere de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft, het geen belemmeringen oplevert voor de omliggende functies en maximaal 30% van het vloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van Bed and Breakfast tot een maximum van 80 m2. Dit mag ook in een bestaand bijbehorend bouwwerk.
Monumenten en beeldbepalende panden
Gemeentelijke monumenten, Rijksmonumenten en beeldbepalende panden zijn aangegeven op de verbeelding door middel van een bouwaanduiding.
Artikel 15 Leiding - Leidingstrook
In het plangebied komen verschillende leidingen voor, te weten twee drinkwaterleidingen en een gasleiding. Alleen de planologische relevante drinkwaterleidingen zijn voorzien van een passende dubbelbestemming.
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1
Voor Waarde - Archeologie - 1, geldt in principe behoud in situ. Voor deze terreinen geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0.5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan.
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2
Voor Waarde - Archeologie - 2, geldt in principe behoud in situ. Voor deze terreinen geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0.5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Vanwege het beschermende belang van de waterkering is deze functie vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies. De waterkering is gelegen langs de Ringvaart.
Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen in het plangebied. Dit betreft de onderhoudsstroken van 5 meter aan beide zijden van de hoofdwatergang. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder(s) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Gebiedsaanduidingen
23.1 vrijwaringszone - open landschap
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - open landschap' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van landschappelijk en ecologisch waardevolle landschapselementen met de volgende kernkwaliteiten: vlak en open landschap met een recht en regelmatig verkavelingspatroon, sloten en grote open ruimten met doorzichten naar het achterliggende open landschap, zoals opgenomen in Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West. In deze zones is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van bestaande bebouwing, bebouwing ten dienste van het water en beschoeiingen onder de waterlijn en erfscheidingen met een open constructie (afrasteringen). Door middel van een verbodsregeling wordt hoge opgaande beplanting uitgesloten. De aanduiding ‘vrijwaringszone - open landschap' ligt op de oeverzone van 3-5 meter. Deze zone valt o.a. samen met de woonbestemming en het bijbehorend erf. Ter plaatse van deze zone is vergunningvrij bouwen niet toegestaan. Zie toelichting vergunningvrij bouwen.
23.2 vrijwaringszone - halfopen landschap
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - halfopen landschap' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van landschappelijk en ecologisch waardevolle landschapselementen met de volgende kernkwaliteiten: afwisselende landschappen met open ruimten en gesloten ruimten met dichte beplanting, een recht en regelmatig verkavelingspatroon en sloten, zoals is opgenomen in Bijlage 3 Landschapsadvies 's-Gravenweg-West. In deze zones is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van bestaande bebouwing, bebouwing ten dienste van het water, beschoeiingen onder de waterlijn en erfscheidingen met een open constructie (afrasteringen)..
De aanduiding ‘vrijwaringszone - halfopen landschap' ligt op de oeverzone van 3-5 meter. Deze zone valt o.a. samen met de woonbestemming en het bijbehorend erf. Ter plaatse van deze zone is vergunningvrij bouwen niet toegestaan. Zie toelichting vergunningvrij bouwen.
23.3 overige zone - 's-Gravenweg
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - 's-Gravenweg' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van het ruimtelijk profiel van de 's-Gravenweg met de volgende kernkwaliteiten: een symmetrisch profiel bestaande uit; een smalle rijbaan van ten hoogste 5,75 meter, berm/talud met structuurbomen van knotwilgen zoals opgenomen in Bijlage 2 De Groene Kaart 2014, wetering en onbebouwde voortuin met groene inrichting. In de aanduiding worden aanvullende regelingen gesteld aan bruggen, erfafscheidingen, parkeren en verhardingen.
Deze zone is gekoppeld aan de bestemming Tuin, waarin door middel van specifieke gebruiksregels het parkeerverbod, de uitzonderingen en afwijkingen zijn geregeld. Het behoud van het groene karakter van de 's-Gravenweg is belangrijk. Geparkeerde auto's in voortuinen werken verstorend op dit beeld. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan kan de groene beleving b.v. worden bereikt door de parkeerplaats met een haag te omzoomen.
23.4 overige zone - historische structuren
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - historische structuren' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van historische structuren; de nieuwe laan, oude laan, de mient, de kade en de historische tuinen.
In een directe zone langs het LPG tankstation is de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' opgenomen. Binnen deze zone gelden bouwregels voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico vanwege de aanwezigheid van een reservoir voor LPG en een afleverzuil voor LPG.
Naast de bouwbepalingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan gelden er sinds 1 november 2014 nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Bewoners en bedrijven kunnen sinds 1 november eenvoudiger bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen, bijgebouwen) plaatsen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw neerzetten. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw is bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar maximaal 4 meter en het is mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen.
In artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. In artikel 3, bijlage II van het Bor zijn bouwmogelijkheden opgenomen die vergunningvrij zijn als ze passen binnen de regels, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. De activiteit, dus daarmee het gebruik, mag niet strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Voor de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 is er een bouwvlak opgenomen voor alleen het hoofdgebouw. Op het achtererf zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. In het kader van de deregulering kiest de gemeente Capelle aan den IJssel ervoor om aan te sluiten bij deze landelijke regeling. De regels voor bijbehorende bouwwerken in onderhavig bestemmingsplan zijn dan ook afgestemd op het vergunningvrij bouwen.
Indien op de verbeelding een dubbelbestemming is opgenomen geldt echter nog steeds de bijbehorende vergunningplicht vanuit andere beheerders.
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - open landschap', vrijwaringszone - halfopen landschap en overige zone - 's-Gravenweg is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van landschappelijk en ecologisch waardevolle oeverzones (3-5 meter) en voortuinzone langs de sloten van het slagenlandschap. In deze bebouwingsvrije zone is vergunningvrij bouwen niet toegestaan. De bebouwingsvrije zone is geen onderdeel van het erf. De definitie van erf (in het Besluit omgevingsrecht ) luidt als volgt: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. Door er de aanduiding vrijwaringszone en overige zone erop te leggen, wordt het bouwen op die zones op basis van het bestemmingsplan verboden en is vergunningvrij bouwen derhalve niet mogelijk.
Het college van burgemeester en wethouders heeft voor het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel de beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vastgesteld op 26 augustus 2003. Het doel van deze notitie is het creëren van een vaste gedragslijn in de relatieve vrijheid die het gemeentebestuur heeft ten aanzien van de wijze waarop en wanneer de haar toekomende handhavingsbevoegdheden worden ingezet. Daarbij wordt een structurele en integrale aanpak van handhaving nagestreefd. Het gemeentebestuur heeft aangegeven in welke mate en wijze (in verband met de prioritering en personele bezetting) uitvoering wordt gegeven aan het handhaven van regels. Onder handhaving verstaat het gemeentebestuur alle handelingen die normconform gedrag bewerkstelligen.
De nota heeft betrekking op de handhaving van publiekrechtelijke wetgeving, alsmede de daaraan gerelateerde (gemeentelijke) beleidsnota's, waarvoor de gemeentelijke bestuursorganen bevoegd gezag zijn, voor zover de wetgeving toeziet op de regeling van bestemming, inrichting, milieu, gebruik en gedragingen op het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel. De nota geeft in een algemene gedragslijn aan hoe de tot handhaving bevoegde gemeentelijke bestuursorganen handelen bij handhaving. Expliciet is aangegeven dat in afzonderlijk beleid van deze nota kan worden afgeweken, hetzij gedeeltelijk, hetzij in zijn geheel. Dit kan geschieden door een handhavingparagraaf op te nemen in die afzonderlijke beleidsnota, die op een bepaald aspect ingaat. In dergelijke gevallen is sprake van een gedifferentieerd sanctiebeleid.
De beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vormt, gelet op het bovenstaande, de basis voor deze handhavingsparagraaf en biedt dientengevolge een juridische basis voor de uitvoering van het handhavingsbeleid in Capelle aan den IJssel in het algemeen en in 's-Gravenweg-West in het bijzonder.
Er wordt momenteel een nieuwe handhavingsnota opgesteld. De verwachting is dat deze in het derde kwartaal van 2016 wordt vastgesteld.
Wettelijk kader
In artikel 3.1.6, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor “wonen” als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan bestemd worden voor “wonen”, is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen waarvoor ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan. Vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.
Bij ontwikkelingen zal er een anterieure overeenkomst gesloten worden met de aanvrager/initiatiefnemer conform het in de Nota Grondbeleid vastgestelde beleid, teneinde de kosten te verhalen die door de gemeente ten behoeve van het project worden gemaakt. Indien uit onderzoek blijkt dat er geen anterieure overeenkomst gesloten kan worden, zal er gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan een exploitatieplan ter inzage gelegd moeten worden teneinde tot bedoeld kostenverhaal te komen.
De kosten kunnen verhaald worden via de legesverordening en een planschadeovereenkomst.
Op 9 juli 2007 heeft de gemeenteraad de Inspraakverordening vastgesteld. Volgens de Inspraakverordening besluit het bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Ter uitvoering van deze verordening is gelegenheid gegeven over het voorontwerpbestemmingsplan 's-Gravenweg-West' in te spreken. Van 5 mei 2016 tot en met 15 juni 2016 heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen voor inspraak. Ook zijn de vooroverlegpartners in de gelegenheid gesteld hun reactie in te dienen. In deze periode van 6 weken is er tevens een informatieavond gehouden, waarbij belangstellenden het bestemmingsplan konden inzien en vragen konden stellen. In de Nota Inspraak en vooroverleg is een antwoord gegeven op de ingediende inspraak- en vooroverlegreacties. Daarnaast zijn een aantal ambtelijke wijzigingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan. De Nota Inspraak en vooroverleg is opgenomen in Bijlage 2.
Het ontwerpbestemmingsplan ''s-Gravenweg-West' heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 17 november 2016 tot en met 28 december 2016 ter inzage gelegen en was raadpleegbaar op de landelijke voorziening: www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon iedereen op het ontwerpbestemmingsplan reageren. Er zijn 3 zienswijzen ingediend. Daarnaast hebben de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en de DCMR Milieudienst Rijnmond aangegeven dat de vooroverlegreactie correct is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen de vaststelling van het bestemmingsplan omdat het plan geen negatieve invloed heeft op het watersysteem. In de Nota van zienswijzen is een antwoord gegeven op de ingediende zienswijzen. Daarnaast worden enige ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. De Nota van zienswijzen is een aparte bijlage bij het raadsbesluit.