direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jan Matthijssenlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor de te herontwikkelen locatie van het Maerlant College aan de Jan Matthijssenlaan 7 in Brielle zijn in het verleden stedenbouwkundige verkenningen gedaan waarbij een aantal ruimtelijke modellen zijn opgesteld (RBOI, 2006) en later een beeldkwaliteitplan is vervaardigd (Atelier PRO, 2009). Daarnaast zijn er een bouwhistorisch onderzoek (Baac) en een landschappelijke verkenning en analyse opgesteld voor de locatie (Copijn tuin- en landschapsarchitecten 2013). Hierbij is uitgegaan van het behoud van de Oude Rijks-HBS aangevuld met nieuwbouw.

De school is inmiddels verhuisd naar de Hossenbosdijk en de overige gebouwen op de locatie zijn gesloopt. Binnen het plangebied wordt voorzien in maximaal 36 luxe appartementen in de voormalige Rijks-hbs, één woning ten westen en maximaal 25 grondgebonden woningen ten oosten van het voormalige oude schoolgebouw. De woningbouwplannen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Geuzenland'. De gronden hebben ter plaatse van de ontwikkeling de bestemming 'Maatschappelijk'. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken wordt een bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie ligt aan de zuidwestzijde net buiten de vesting. De locatie wordt geflankeerd door een fraai lommerrijk buurtje met karakteristieke jaren '30 woningen, de parkzone De Plantage en het Spui met aan de overzijde van dit water een complex met ouderenwoningen in een parkachtige sfeer. Het plangebied sluit aan de noordzijde aan op een stuk water dat ooit onderdeel was van de vesting. Aan de oostzijde ligt het Spuikanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0001.png"    afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0002.png"  

Figuur 1.1 Indicatieve ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Geuzenland', dat op 29 juni 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Geuzenland' is opgenomen in figuur 1.2.

Voor het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' (bruin) opgenomen. Voor het plangebied geldt voor een deel de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering'. Het perceel wordt omgeven door woonbestemmingen (geel), verkeer (grijs), water (blauw) en groen (groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Geuzenland (2010)

De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het initiatief is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente staat echter positief tegenover de beoogde ontwikkeling en biedt met het voorliggend bestemmingsplan een nieuw juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting, beschrijven de ontwikkeling (hoofdstuk 2), vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden (hoofdstuk 3), de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden (hoofdstuk 4), beschrijft de sectorale aspecten (hoofdstuk 5) en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Voorgeschiedenis

In 1876 werd het Brielse gymnasium opgeheven. Een klap voor de bewoners van Brielle. Er moest iets anders komen zo vond de raad. In een geheime vergadering werd besloten dat er een verzoek ingediend zou worden bij de regering om goedkeuring te krijgen tot het stichten van een Rijks Hogere Burgerschool. De gemeente zou het gebouw zelf betalen. De eerste Rijks HBS werd een feit. In 1916 werd de school overgenomen door het Rijk en zou al snel te klein worden. In 1922 werd het nieuwe gebouw aan de Jan Matthijssenlaan in gebruik genomen. De school en de buitenruimte waren vroeger één geheel. Door de uitbreiding van de school is een groot deel van het terrein gevuld met vrij dichte architectuur dat geen enkele relatie heeft met de tuin. De tuin is voor een groot deel parkeerplaats geworden. Negentig jaar was het pand (met latere uitbreidingen) het onderkomen van vele scholieren en studenten. Op navolgende figuur is een luchtfoto te zien met latere uitbreidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto hoofdgebouw (rode dak) met latere uitbreidingen (donkere daken).

Huidige toestand

De Plantage

De Plantage is een mooie karakteristieke groene ruimte. Buiten het terrein van de school, betreft het ook de omliggende villawijken. De omgeving is groen en wordt gekenmerkt door monumentale bomen.

Plangebied

Momenteel wordt het voormalige schoolgebouw beheerd en gebruikt als anti-kraak-woning. Het betreft alleen het oudste deel van het gebouw. De overige gebouwen zijn reeds gesloopt. Op navolgende figuur is een luchtfoto te zien tijdens en na de sloop.

Ontsluiting

De locatie is goed ontsloten ten opzichte van de binnenstad. Aan de westzijde ligt een route voor de auto die aansluit op de uitvalsweg richting Rotterdam. Deze weg sluit aan op een buurtweg. Een breed profiel, maar een smalle weg. Aan de oostzijde van de locatie langs het Spuikanaal loopt een langzaamverkeersroute. Deze route verbindt de zuidelijke uitbreidingen van Brielle met het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0005.png"    afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0006.png"  

Figuur 2.2 Luchtfoto tijdens en na sloop overige bebouwing

2.2 Ontwikkelingen

In het bestaande monumentale pand inclusief uitbreiding worden maximaal 36 appartementen gebouwd (fase 1). Ten westen van het bestaande pand wordt één grondgebonden woning mogelijk gemaakt. In het overige deel (ter plaatse van de voormalige uitbreidingen) zijn nog eens 25 grondgebonden woningen gepland (fase 2). In totaal worden maximaal 62 woningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Dit heeft de volgende ontwikkelingen tot gevolg:

  • het originele schoolgebouw en bijbehorende omliggende ruimte worden hergebruikt voor wonen;
  • aan de achterzijde van het originele schoolgebouw vindt een uitbreiding plaats;
  • het schoolgebouw behoud samen met de voorruimte een prominente plek in de wijk;
  • de aanbouw en overige niet originele opstallen zijn gesloopt;
  • met de ontwikkelingslocatie wordt aangesloten op het kleinschalige karakter van de jaren '30 woonwijk: villabuurtje met kronkelige wegen en een groen karakter waarbij ontsloten wordt via de Jan Matthijssenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0007.png"    afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0008.png"  

Figuur 2.2: Impressies inrichting plangebied en uitbreiding noordzijde schoolgebouw.

Bij de opzet van de nieuwe buurt is aansluiting gezocht bij de bestaande omgeving.

Inpassing woning Beatrixlaan

Aan de Beatrixlaan liggen kavels met vrijstaande woningen. Een nieuwe vrijstaande woning past bij dit beeld. De goot- en bouwhoogte van de woning is afgestemd op de goot- en bouwhoogte van de bestaande woningen. De goothoogten van de bestaande woningen variëren van 3 tot 7 meter. De nieuwe woning mag daarom een goothoogte van maximaal 5 meter hebben en een bijbehorende bouwhoogte van 8 meter. Het bouwvlak waarbinnen de woning kan worden gerealiseerd ligt op een afstand van ruim 20 meter ten opzichte van de bestaande woning aan de Jan Matthijssenlaan 5.

De afstanden van de gevel tot de erfgrens bedragen 2,63 m en 3,29 m op de zijde die gericht is naar het perceel Jan Matthijssenlaan 5. Hiermee wordt ruimschots voldaan aan de minimale afstand van 2 meter uit de erfgrens die elders wordt aangehouden.

Buurt met grondgebonden woningen oostzijde

Belangrijk voor de keuze van de grondgebonden woningen is dat op deze plek een kans ligt om een bijzonder woonmilieu aan Brielle toe te voegen. De locatie waar de grondgebonden woningen komen, ligt gezien vanaf de Groene Kruisweg in een zone waarin een afwisseld beeld bestaat van woonbuurten en grotere complexmatige bebouwingsmassa's. Direct ten westen van de buurt staat het voormalige schoolgebouw met een hoogte van 10 meter en aan de overzijde van het Spui aan de oostkant een verzorgingsgebouw met een hoogte van 10 meter en hoogteaccenten van 15 tot 24. Ten zuiden van de neiuwe buurt ligt de Plantage.

Op deze plek wordt een eigentijdse villa-buurt voor gestaan die qua uitstraling dichter is van opzet, zowel qua bebouwingshoogten als qua onderlinge afstand, in vergelijking met de Plantage. Waar in de Plantage de woningen op een iets ruimere afstand staan en de goothoogte standaard op maximaal 4 meter is gedacht, wordt in de nieuwe buurt een goothoogte van maximaal 7 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter gedacht. De buurt krijgt een 'eigen' uitstraling met vrijstaande en semi-vrijstaande woningen.

2.3 Beeldkwaliteit

In 2006 heeft RBOI/Rho een studie verricht naar de ruimtelijke mogelijkheden voor de herontwikkeling van verschillende scholenlocaties in Brielle. De verkenning leverde een beeld van de toekomstige ontwikkeling en bijbehorende randvoorwaarden.

Als vervolg op de studie uit 2006 heeft Atelier Pro Architecten in 2009 een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan dient als kwaliteitswaarborg voor verdere stedenbouwkundige en architectonische uitwerking. Op 23 april 2009 heeft de welstandscommissie geoordeeld dat het beeldkwaliteitsplan een goed en bruikbaar toetsingskader voor de toekomstige planontwikkelingen biedt. Daarna is het beeldkwaliteitsplan besproken in de commissie bijzondere projecten.

Beeldkwaliteitsplan (2009)

In het beeldkwaliteitsplan (Atelier Pro) staan uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van de locatie Jan Matthijssenlaan, deze zijn puntsgewijs op een rij gezet:

  • het schoolterrein is een groen element binnen een groene villa wijk;
  • bij het omvormen en uitbreiden van de school dient het karakter van de school behouden te blijven;
  • de nieuwbouw vormt een cluster van vrijstaande villa's en twee-onder-één-kappers;
  • architectuur vormt een ensemble. Woningen zijn familie van elkaar, maar verschillen onderling;
  • woningen zijn gericht op openbaar gebied;
  • randen van het gebied blijven openbaar waardoor het karakter van De Plantage blijft bestaan;
  • het oude schoolgebouw krijgt, met uitzondering van de appartementen op de begane grond, geen privé buitenruimte, de nieuwbouw krijgt wel tuinen (optie is de nieuwbouw als losse villa's in het groen te plaatsen);
  • aanwezige afscheiding moet éénduidig worden vormgegeven en het groene beeld versterken;
  • de eenheid van de plantage wordt benadrukt door een laag, gemetseld hekwerk die het gebied omzoomd;
  • nieuwbouw van van villa's en twee-onder-één-kappers houdt een afstand van minimaal 15 meter tot de randen. Deze randen krijgen een openbare inrichting in de sfeer van De Plantage;
  • het gebied wordt betreden via één ingang. Alle woningen zijn op de weg en het openbare gebied gericht;
  • voor de villa's en twee-onder-één-kappers vindt het parkeren op eigen terrein plaats. Voor de woningen in de school wordt er geparkeerd op parkeerveldjes rondom het gebouw.

Ruimtelijke randvoorwaarden (2015)

Door Rho zijn in opdracht van de gemeente Brielle ruimtelijke randvoorwaarden (maart 2015) opgesteld. De ruimtelijke randvoorwaarden zijn een verdere uitwerking van eerdere documenten, waaronder de stedenbouwkundige visie van RBOI/Rho (2006) en het beeldkwaliteitsplan van Atelier Pro (2009). De ruimtelijke randvoorwaarden zijn gepresenteerd aan de commissie bijzondere projecten en zijn voorgelegd aan de monumentencommissie.

In het document worden ten aanzien van de stedenbouwkundige opzet de volgende voorwaarden gesteld:

Grondgebonden woningen

  • de woningen (hoofdgebouwen) dienen op een afstand van 10 meter van de rand van het plangebied te worden gesitueerd;
  • de woningen worden gericht op de openbare ruimte: de straat. De woningen staan in een losse setting in een licht verspringende rooilijn;
  • de woningen krijgen voortuinen van minimaal 3 meter diep, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 meter;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt twee bouwlagen met een kap;

Appartementen

  • de vorm en karakter van het gebouw dient behouden te blijven. Aan de zijde van de Jan Matthijssenlaan dient de kenmerkende dakvorm behouden te blijven;

Ten aanzien van de beeldkwaliteit worden de volgende regels gesteld:

Grondgebonden woningen

  • alle grondgebonden woningen krijgen een kap. Deze mag per woning verschillend zijn: sprekende kappen (hoog, gebogen, stevige overstek etc.) met rode of zwarte pannen (mat) of van riet;
  • voor de gevelbeëindiging en detaillering wordt gekeken naar de naastgelegen buurt met de witte woningen. De nieuwe woningen worden met een zelfde zorg en detaillering ontworpen, zij het op een eigentijdse wijze;
  • de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen hebben veel zijgevels die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. De zijgevels langs de openbare ruimte worden in ieder geval met een zelfde zorg en detaillering ontworpen als de voorgevels. Hoekwoningen worden ontworpen met een duidelijke dubbele oriëntatie;
  • het is van belang dat er een eigen ensemble ontstaat. Hierbij is eenheid in materiaalgebruik van belang. Er kan gekozen worden voor gebakken materiaal (rood, bruin, roodbruin), stuc op metselwerk in natuurlijke lichte kleuren (wit, lichtgrijs e.d.) of een combinatie daarvan. Niet gewenste oplossingen zijn goedkoop ogende materialen in het zicht vanuit de openbare ruimte zoals houtwolcement, trespaplaten, dakoverstekken in multipaint, kunststof delen zoals kozijnen en regenpijpen;
  • de woningen krijgen groene voortuinen met hagen eventueel in combinatie met gemetselde elementen zoals lage tuinmuurtjes (max. 50 cm hoog);
  • tuinranden aan de zij- en achterkanten aan de openbare ruimte worden zorgvuldige vormgeving met groenblijvende of opnieuw uitlopende hagen tot 1.80 meter hoog (eventueel gecombineerd met gemetselde elementen). Geschikte soorten hiervoor zijn haagbeuk, beukenhaag of liguster;
  • voor onderhoud van de haag aan de achterzijde langs openbaar gebied dient voldoende ruimte te worden opgenomen. Dit betekent dat langs sloten een vrije ruimte/vlakstand van tenminste 2,0 meter uit de rand van het talud vrij moet worden gehouden. De bewoners/eigenaren hebben een onderhoudsverplichting voor deze strook.

Appartementen

  • eventuele nieuwe bouwdelen aan het schoolgebouw worden herkenbaar vormgegeven in veel contrast met het oorspronkelijke gebouw;
  • uitbreiding van het gebouw kan aan de voorzijde plaatsvinden, waarbij de oostelijke poot van de ‘H’ kan wordt verlengd richting de Jan Matthijssenlaan. Belangrijk hierbij is dat de verbinding van het plein naar de as richting het water open blijft;
  • uitbreiding kan ook aan de achterzijde plaatsvinden, waarbij de relatie met het water van het Spui wordt versterkt. Een nieuwe aanbouw zal duidelijk ondergeschikt moeten worden vormgegeven door massa en afwijkend materiaalgebruik met een modern uiterlijk. Licht en lucht (metaal, glas e.d.) zijn hierbij het uitgangspunt;
  • Aan de openbare ruimte worden middels materiaalgebruik afgebakende privéterrassen gemaakt binnen een collectief groenontwerp. Aan de smalle strook aan de westzijde, die niet aan openbare ruimte grenst, wordt een groene verkaveling van privégroen gemaakt. De uitbreidingsappartementen krijgen ook een eigen privéterras binnen het collectieve ontwerp. Het bestaande muurtje langs de Jan Mathijssenlaan dient als rand. Het wordt ingericht als prettige verblijfsruimte, een tuin met deels gras en bomen, deels met bloeiende borders waarin de seizoenen voelbaar en zichtbaar zijn. Verschillende zitjes kunnen door looppaden met elkaar verbonden worden. In samenwerking met architect en tuinarchitect wordt een balans gezocht tussen gebouw, privé-buitenruimten en collectieve buitenruimte.
  • aan de voorzijde wordt een meer open tuin met fijne zonnige plekken gemaakt. Parkeren wordt zorgvuldig op het terrein ingepast, waarbij het de voorkeur heeft om parkeren zoveel mogelijk uit het directe zicht vanaf de Jan Matthijssenlaan te realiseren. Aan de achterzijde kan de sfeer wat intiemer en meer besloten worden vormgegeven;
  • voor de vormgeving van de ruimte rond de appartementen wordt een landschapsarchitect ingezet.

Uitgiftepaspoorten grondgebonden woningen oostzijde

Door Rho zijn in opdracht van de gemeente Brielle Uitgiftepaspoorten opgesteld (bijlage 3). Deze zijn opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de grondgebonden woningen aan de Jan Matthijssenlaan voor de uitgifte van kavels met daarin ruimtelijke regels voor de ontwikkeling. Daar waar mogelijk, nodig en ruimtelijk relevant zijn deze regels ook vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Uitgiftepaspoort vrijstaande woning westzijde

Door Rho is in opdracht van de gemeente Brielle een Uitgiftepaspoort opgesteld voor de grondgebonden woning aan de westzijde (bijlage 4). Deze is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van 1 vrijstaande woning aan de Prinses Beatrixlaan voor de uitgifte van dit kavel met daarin ruimtelijke regels voor de ontwikkeling. Daar waar mogelijk, nodig en ruimtelijk relevant zijn deze regels ook vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Conclusie

Momenteel worden de plannen verder uitgewerkt. De bovenstaande randvoorwaarden zijn leidend voor de uitwerking. In het bestemmingsplan zijn waar mogelijk deze uitgangspunten vertaald in de regeling op een wijze die past bij de mate van detaillering in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 5. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor het overige heeft de SVIR een te hoog abstractieniveau voor dit bestemmingsplan. Voor zover relevant, voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de SVIR.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Voorne-Putten

De gemeente Brielle maakt deel uit van de regio Voorne-Putten. Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.

Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin.

Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1:

Op 29 januari 2014 is door de Stadsregio Rotterdam en de gemeenten op Voorne-Putten de "Samenwerkingsafspraken woningmarkt subregio Voorne-Putten/Rozenburg 2014-2020" ondertekend. Uitgangspunt van deze afspraken is bouwen voor kwaliteit in aantrekkelijke woonmilieus. Op 18 maart 2014 is ingestemd met de Samenwerkingsafspraken. Deze afspraken bieden ruimte om in totaal 519 woningen te bouwen op verschillende locaties in de gemeente Brielle. Tevens is opgenomen dat er binnen het totaal aantal woningen "geschoven" kan worden met de locaties waar de woningen gebouwd gaan worden. De geplande woningen aan de Jan Matthijssenlaan zijn opgenomen in de lijst. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de genoemde eisen uit de Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Brielle

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

De inhoud van de structuurvisie wordt vormgegeven aan de hand van 9 ambities. Van deze ambities is het onderwerp 'woningbouw' van belang voor de onderhavige ontwikkeling. Naast duurzame invulling van het woningbouwprogramma, zet de gemeente eveneens in op een gedifferentieerde en vraaggerichte woningbouw, waarbij ook het bouwen van woningen in het duurdere segment nodig is.

Plangebied

Om te voorzien in de woningbehoefte zijn binnen de gemeente enkele woningbouwlocaties aangegeven. Het plangebied van dit bestemmingsplan is aangeduid als een van deze woningbouwlocaties. Zie figuur 3.1. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Structuurvisie Brielle

Over de woningbouwlocatie Jan Matthijssenlaan is het volgende opgenomen:

Woningbouwlocatie Jan Matthijssenlaan biedt plaats aan 80 woningen (indicatief aantal). Hergebruik van het aanwezige monumentale schoolgebouw en nieuwbouw in een groene setting (met eventueel kleinschalig karakter) is hier aan de orde. Richtinggevende randvoorwaarden voor deze locatie zijn:

  • het originele schoolgebouw en bijbehorende omliggende ruimte hergebruiken voor wonen;
  • het schoolgebouw moet samen met de voorruimte de prominente plek in de wijk behouden;
  • het is wenselijk de aanbouw en overige niet originele opstallen te slopen;
  • met de ontwikkelingslocatie kan op twee manieren worden omgegaan:
    • 1. aansluiten op het karakter van de Groene Kruisweg: grote solitaire bebouwing in een groene setting (maximaal 80 woningen);
    • 2. aansluiten op het kleinschalige karakter van de jaren '30 woonwijk: villabuurtje met kronkelige wegen en een groen karakter (maximaal 47 woningen);
      • a. waterneutraal bouwen;
      • b. ontsluiting via de Jan Matthijssenlaan.

Het plan past binnen de richtinggevende randvoorwaarden van deze locatie, zoals reeds opgenomen in paragraaf 2.2. Het totaal aantal woningen van 80 voor de gehele locatie wordt niet overschreden. Daarnaast worden op de ontwikkelingslocatie maximaal 25 woningen toegestaan (waar er 47 zijn toegestaan conform de structuurvisie).

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en is gericht op de ontwikkeling van woningen. Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het beschreven beleidskader.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie en archeologie

4.1 Cultuurhistorie

Het voormalige schoolgebouw is aangewezen als gemeentelijk monument. Gemeentelijke monumenten dragen samen met de aangewezen rijksmonumenten bij aan de cultuurhistorische waarden van Brielle en zijn een belangrijk onderdeel van het cultureel erfgoed van de gemeente Brielle.

De in een gemeentelijke verordening opgenomen gemeentelijke monumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. Verbouw of sloop van deze gebouwen is slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. De gemeente is van mening dat de monumenten ingevolge deze wetgeving voldoende zijn beschermd. Daarom is er geen nadere regelgeving opgenomen toegespitst op de monumenten in dit bestemmingsplan.

4.2 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet, 1988

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsplan "Koers bepaald"

De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

Ter plaatse van het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. De archeologische beleidskaart behorende bij het beleidsplan archeologie 'Koers vastgelegd' geeft voorts weer welke archeologische dubbelbestemmingen dienen te worden aangehouden. Op basis daarvan dient voor dit plangebied geen dubbelbestemming opgenomen te worden.

Toetsing en conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale onderdelen die van belang zijn voor het bestemmingsplan.

5.1 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0011.png"

Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone.

Door de milieudienst DCMR zijn bouwplantoetsingscontouren voor de gemeente Brielle berekend, op basis van het in het verleden vastgestelde saneringsprogramma en het besluit van de Minister van VROM (5 juli 2000) over de maximaal toelaatbare geluidniveaus (MTG's). Uit deze contouren blijkt dat ter plaatse van de planlocatie voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Het vaststellen van hogere waarden is om deze reden niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0012.png"

Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

5.2 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 61 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N218 en G.J. van den Boogerdweg (maatgevende doorgaande wegen nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2015 bedragen; 24,4 ìg/m³ voor NO2, 22,3 ìg/m³ voor PM10 en 14,0 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Geconcludeerd kan worden dat daarom ter plaatse van het hele plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Direct rondom het plangebied zijn woningen gelegen. Ten noorden van het plangebied is een restaurant gelegen. Door de ruime afstand (ca. 40 meter) en het water dat tussen het restaurant en het plangebied ligt is hier geen sprake van hinder. Daarnaast is er op circa 30 meter ten noorden van het plangebied een bushalte aanwezig. Vanwege de beperkte omvang van de halte, de tussen gelegen groenstrook en de afstand tot aan het plangebied, zal ook hier geen sprake zijn van hinder. Verder is er geen bedrijvigheid aanwezig die van invloed is op de milieusituatie in het plangebied, of die in hun bedrijfsvoering wordt beperkt door de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van de beoogde woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.

In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving enkele risicovolle bronnen aanwezig zijn. Er is in directe omgeving geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuiden van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig, namelijk een tankstation en een overdekt zwembad. Het tankstation ligt op ruim 100 meter afstand en betreft een verkooppunt waar geen LPG wordt verkocht. Op basis hiervan betreft dit geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Er wordt wel een effectafstand van 50 meter aangehouden. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Op circa 200 meter afstand is een overdekt zwembad gelegen waar 1.000 liter chloorbleeklook wordt opgeslagen. Ook dit betreft geen inrichting, die op grond van haar activiteiten relevant is voor de externe veiligheid, binnen het kader van het Bevi. Wel wordt er een effectafstand van 60 meter aangehouden. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding

Op ruim 150 meter afstand ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt hier niet binnen. De leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen de gemeente Brielle is een route voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het gaat om de N57,

een deel van de N218, Seggeweg, Seggelant-zuid en deel Seggelant-west. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Bij deze route is er bewust voor gekozen om een deel van de N218 langs Brielle niet te routeren, zodat er geen doorgaande route is. De reden hiervoor is dat er geen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen (gerouteerde stoffen) langs het centrum van Brielle kunnen rijden die hier niets hoeven af te leveren. Nu mogen alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen langs Brielle rijden als zij moeten leveren in de gemeente Brielle. De routering houdt in dat vervoerders, als zij buiten de vastgestelde route moeten rijden, ontheffing voor gebruik van deze route moeten aanvragen bij de gemeente. Bij het vaststellen van de route waarvoor ontheffing wordt gegeven streeft de gemeente naar de kortst mogelijke route over ontsluitingswegen. De gemeente streeft er naar dat woongebieden zoveel mogelijk worden gemeden.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap is geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets (uitgevoerd op 02-11-2015). Naar aanleiding hiervan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een voormalige schoollocatie. De school is inmiddels verhuisd en de overige gebouwen op de locatie zijn gesloopt. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Brielle ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel enkele watergangen aanwezig. Aan de noordkant betreft dit overig water met een beschermingszone van 2 meter. Aan de noord- en westkant van het plangebied is een dijksloot gelegen. Hiervoor geldt een beschermingszone van 5 meter. Tevens is ten zuiden van het plangebied een wegsloot gelegen met ook een beschermingszone van 5 meter. Binnen de genoemde beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is gelegen binnen deze zones.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Een deel van de noordrand van het plangebied is gelegen binnen de kernzone van de aanwezige waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0013.png"

Figuur 5.3 Zoneringen waterkeringen

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan bevat de realisatie van maximaal 36 luxe appartementen en maximaal 25 grondgebonden woningen op een voormalige scholenlocatie te Brielle.

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Een groot deel van het plangebied is in het verleden verhard geweest. Een deel van de voorheen aanwezige bebouwing is gesloopt. Deze gronden zijn nu begroeid. Omdat er op deze locatie recentelijk sprake was van verharding wordt hier nu ook van uitgegaan. Op basis hiervan is er in de toekomstige situatie geen sprake van een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 en zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Deta Milieu projectnummer: 15125D0 d.d. mei 2016, zie bijlage 5). Op basis van bekende bodemonderzoeken, eventuele bodembedreigende activiteiten, de bodemkwaliteitskaart wordt de locatie over het algemeen beschouwd als onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Een voormalige bovengrondse opslagtank voor minerale olie en een gedempte sloot vormen hier een echter een uitzondering op, deze zijn apart als verdachte deellocaties onderzocht. Naar aanleiding hiervan is nader bodemonderzoek uitgevoerd door Deta Milieu op 9 en 22 maart 2016. De resultaten van de onderzoeken worden beschreven voor zowel het overdacht terrein als de verdachte deellocaties.

Onverdacht terrein

Diverse grond(meng)monsters en grondwatermonsters overschrijden de achtergrondwaarden van diverse parameters. Het plangebied dient derhalve worden beschouwd als verontreinigd en de hypothese onverdacht terrein dient te worden herzien. Nader onderzoek is op basis van de onderzoeksresultaten niet noodzakelijk.

Verdachte deellocaties en nader onderzoek

Ter plaatse van de gedempte sloot is een interventiewaarde overschrijding voor PAK (10) aangetoond en ter plaatse van de voormalige tank een overschrijding van de index 0,5 (voormalige toetsingsaarde nader onderzoek). Beide deellocaties zijn nader onderzocht. De deellocaties dienen derhalve worden beschouwd als verontreinigd er is echter geen sprake van ernstige bodemverontreiniging.

Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek.

Er geldt strikt formeel geen saneringsplicht voor de aangetoonde verontreinigingen ter plaatse van de voormalige bovengrondse opslagtank en de gedempte sloot. In overweging wordt gegeven om de aangetoonde verontreinigingen te verwijderen. Hiervoor zal een plan van aanpak moeten worden ingediend bij de Gemeente Brielle. Na uitvoering van de saneringswerkzaamheden zal de bodem zonder beperkingen zijn voor de beoogde functie.

5.7 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van Brielle, buiten de vesting. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden liggen op ruime afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt 4,5 km ten noordwesten van het plangebied. De Brielse Maas is het dichtstbijzijnde NNN-gebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000. Het verkeer verdeelt zich over het wegennet en na circa 3 km is dit geheel opgegaan in het heersende verkeersbeeld. Vanwege de relatief grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is er op de wegen ter plaatse van Natura 2000 (> 4 km afstand van het plangebied) geen sprake van een meetbare toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.janmatthijssenlaan-0130_0016.png"

Figuur 5.4: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 6). In tabel 5.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het projectgebied en het beschermingsregime

Wet Natuurbescherming   Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
nee  
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen   nee  
Overige soorten   Algemeen


Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland  



bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis, bruine kikker, gewone pad  
nee


nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de algemene grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • In het opgaande groen in het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels dient tijdens werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Het plangebied ka n fungeren als foerageergebied. Het gebied blijft gedurende en de realisatie van de ontwikkeling toegankelijk voor vleermuizen. Overige functies van het gebied worden uitgesloten. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.8 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 56 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.9 Verkeer en parkeren

Ontsluitingsstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is ontsloten vanaf de Jan Matthijssenlaan. De Jan Matthijssenlaan is gecategoriseerd en ingericht als erftoegangsweg 30 km/h binnen de bebouwde kom. Ten zuiden wordt de woonbuurt via de Notaris L.P. van de Blinklaan, die in het verlengde ligt van de Jan Matthijssenlaan, met de gebiedsontsluitingsweg Johan H. Beenlaan ontsloten. De Jan Matthijssenlaan sluit in westelijke richting aan op de G.J. van den Boogerdweg. Een derde ontsluiting van de woonbuurt loopt via de Spuilaan. Deze weg is zeer smal, een beperkt deel van het verkeer zal via deze route de woonbuurt benaderen en verlaten.

De G.J. van den Boogerdweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Via deze weg is het centrum van Brielle en de provinciale weg N218 te bereiken. De N218 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h. Ter hoogte van Brielle en het plangebied geldt op deze weg een maximumsnelheid van 50 km/h. De N218 leidt in westelijke richting, via de Rijksweg N15, naar de Maasvlakte en in oostelijke richting naar de Rijksweg N57. Via de N57 wordt in noordelijke richting aangesloten op de N15/A15 in de richting van het Botlekgebied. In zuidelijke richting leidt de N57 naar Goeree-Overflakkee en de Zeeuwse eilanden.

Ontsluiting langzaam verkeer

Vanaf de Jan Matthijssenlaan loopt een fietsverbinding langs het Spui richting de N218. Ter hoogte van de rotonde is een fietsoversteek aanwezig. Via deze route is het centrum van Brielle vlot en veilig te bereiken. Parallel aan de N218 is in westelijke en oostelijke richting een fietsverbinding met het buitengebied aanwezig.

Ontsluiting openbaarvervoer

Op circa 300 meter loopafstand is een bushalte aanwezig. Vanaf deze halte rijden lijnbussen in regelmatige frequentie in de richting van omliggende kernen als Rockanje, Rozenburg en Hellevoetsluis, maar ook in de richting van Spijkenisse. In Spijkenisse wordt aangesloten op het metronetwerk van Rotterdam.

Verkeerafwikkeling

Aan de Jan Matthijssenlaan is een voormalig schoolgebouw gelegen. Tot 2012 was dit gebouw in gebruik door het Maerlant College, middelbaar beroepsonderwijs. De school had een omvang van circa 1.400 leerlingen. Woningen hebben een andere verkeersgeneratie en verkeersverdeling over een dag dan een school. Voor de nieuwe functie geldt de voorwaarde dat de verkeersafwikkeling in de toekomst geborgd is.

Door Rho adviseurs is in 2016 een mobiliteitstoets opgesteld (bijlage 1). In deze mobiliteitstoets zijn de verkeerseffecten ten gevolge van de planontwikkeling inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. In deze mobiliteitstoets wordt geconcludeerd dat het plangebied voor gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en openbaarvervoer goed ontsloten en bereikbaar is.

Ten gevolge van de woningenbouwontwikkeling is ten opzichte van de huidige situatie sprake van een forse verkeerstoename op de Jan Matthijssenlaan, zowel in de spits- als etmaalperiode. Ten opzichte van andere vergelijkbare buurtverzamelwegen in Brielle is de toekomstige verkeersintensiteit normaal. In vergelijking met de situatie waarin de school nog in gebruik was is de verkeerstoename beperkt. Tijdens de ochtendspits is de verkeersdruk in de toekomstige situatie zelfs minder dan de helft van de verkeerdruk dan de situatie met school. Op de belangrijkste ontsluitingswegen is voldoende restcapaciteit beschikbaar om het verkeer ten gevolge van de woningbouwontwikkeling te kunnen afwikkelen.

Ondanks dat er geen verkeersafwikkelingsknelpunten ten gevolgen van de planontwikkeling te verwachten zijn, is wel sprake van een forse verkeerstoename op de Jan Matthijssenlaan. Om die reden zijn in de mobiliteitstoets twee ontsluitingsalternatieven aan de noordzijde van het plangebied, in plaats van een ontsluiting vanaf de Jan Matthijssenlaan, onderzocht. Deze ontsluitingsalternatieven zijn met de Provincie Zuid-Holland (eigenaar N218) overlegd. Op basis van het onderzoek en negatieve reactie van de Provincie Zuid-Holland wordt geconcludeerd dat een alternatieve ontsluiting van het plangebied aan de noordzijde niet haalbaar is vanuit wegontwerp, verkeersveiligheid en stedenbouwkundig oogpunt.

Parkeren

In de mobiliteitstoets die door Rho adviseurs in 2016 opgesteld is (bijlage 1), is de parkeerbehoefte van de planontwikkeling in beeld gebracht. De parkeerbehoefte is bepaald op basis van het maximaal aantal en type woningen die het onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Door de woningbouwontwikkeling ontstaat een parkeerbehoefte van totaal 129 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte moet binnen het plangebied voorzien worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan deze parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeven van voorliggend plan kunnen afwikkelen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte.

5.10 Wegverkeerslawaai

Het plan maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Enerzijds zijn appartementen beoogd binnen het voormalig schoolgebouw en anderzijds maakt het bestemmingsplan de bouw van nieuwe grondgebonden woningen mogelijk. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Wettelijke geluidszone

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 5.3 weergegeven.

Tabel 5.3: Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken   breedte van de geluidszone (in meters)  
  buitenstedelijk gebied   stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

De breedte van de geluidszone wordt hierbij gemeten vanaf de binnenzijde van de kant van de weg (aan weerszijden van de weg) en is gelegen vanaf de as van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • binnenstedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Toetsing aan de normen van de Wgh is juridisch niet noodzakelijk.

Dosismaat Lden

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidswaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt volgens de Wgh 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging de woningen aan de Jan Matthijssenlaan. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Aftrek

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt. De voor onderhavig plan relevante wegen kennen allen een maximum snelheid van minder dan 70 km/h. Op basis daarvan is in alle gevallen een aftrek van 5 dB gehanteerd.

Uitgangspunten

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones van de G.J. van den Boogerdweg en de provinciale weg N218 gelegen. Op beide wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Op de overige omliggende wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h en hebben conform de Wgh geen geluidzone. In kader van goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is in dit akoestisch onderzoek de Jan Matthijssenlaan (30 km/h) wel meegenomen, omdat deze weg direct langs het plangebied gelegen is.

Situering

Het plangebied bestaat uit drie bestemmingsvlakken 'wonen'. Op het oostelijk gelegen bestemmingsvlak worden 25 nieuwe grondgebonden woningen gesitueerd, op het westelijk gelegen bestemmingsvlak wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt en op het centraal gelegen bestemmingsplak worden 36 appartementen in het voormalige schoolgebouw mogelijk gemaakt. De exacte bebouwingscontouren van de grondgebonden woningen binnen het bestemmingsvlak 'wonen' zijn nog onbekend. In dit akoestisch onderzoek is voor de grondgebonden woningen uitgegaan van de kortste afstand tussen de grens van het bestemmingsvlak 'wonen' en de wegas van de verschillende relevante wegen. Voor de woningen in het voormalige schoolgebouw zijn wel de bebouwingscontouren bekend. In de plankaart wordt aan de noordzijde nog een uitbreiding mogelijk gemaakt. In het akoestisch onderzoek is voor de appartementen uitgegaan van de kortste afstand tussen de buitenste bebouwingscontouren en de wegas van de verschillende relevante wegen.

Verkeersintensiteiten

De verkeersintensiteit van de G.J. van den Boogerdweg en provinciale weg N218 zijn gebaseerd op het RVMK verkeersmodel uit 2010. De verkeersintensiteit op de Jan Matthijssenlaan is gebaseerd op de verkeerstelling die door de gemeente Brielle in april 2016 is uitgevoerd. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2026 is een autonome groei van 0,92% per jaar gehanteerd. De gehanteerde verkeersintensiteiten zijn in tabel 5.4 weergegeven. Voor het omrekenen van werkdag naar weekdag is de factor 0,92 toegepast.

Tabel 5.4: Verkeersintensiteiten

    Verkeersintensiteit mvt/etmaal werk-
dag 2016  
Verkeersintensiteit mvt/etmaalwerk-
dag 2026
(excl. ontwikkeling)  
Verkeersintensiteit mvt/etmaalweek-
dag 2026
(excl. ontwikkeling)  
Verkeersinten-
siteit mvt/etmaal-
weekdag 2026
(incl. ontwikkeling)  
Jan Matthijssenlaan   220   240   220   650  
G.J. van den Boogerdweg   6.680*   7.730   7.110   7.470  
Provinciale weg N218   9.910*   11.470   10.560   10.740  

*RVMK verkeersmodel gaat uit van het jaar 2010.

Voertuig- en etmaalverdeling

De voertuig- en etmaalverdeling van het verkeer is gebaseerd op het onderzoek van RBOI (2009) 'Grenzen aan de groei'. In tabel 5.5, 5.6 en 5.7 is respectievelijk voor de wegen Jan Matthijssenlaan, G.J. van den Boogerdweg en de provinciale weg N218 de voertuigverdeling weergegeven.

Tabel 5.5: Voertuigverdeling Jan Matthijssenlaan

Jan Matthijssenlaan
(buurtverzamelweg)  
Dag
07.00 – 19.00 uur  
Avond
19.00 – 23.00 uur  
Nacht
23.00 – 07.00 uur  
licht   94,59%   94,59%   94,59%  
middelzwaar   4,76%   4,76%   4,76%  
zwaar   0,65%   0,65%   0,65%  
etmaalverdeling   6,54%   3,76%   0,81%  

Tabel 5.6: Voertuigverdeling G.J. van den Boogerdweg

G.J. van den Boogerdweg (stedelijke hoofdweg)   Dag
07.00 – 19.00 uur  
Avond
19.00 – 23.00 uur  
Nacht
23.00 – 07.00 uur  
licht   93,46%   93,46%   93,46%  
middelzwaar   5,08%   5,08%   5,08%  
zwaar   1,46%   1,46%   1,46%  
etmaalverdeling   6,70%   2,70%   1,10%  

Tabel 5.7: Voertuigverdeling Provinciale weg N218

Provinciale weg N218
(provinciale weg Zuid-Holland)  
Dag
07.00 – 19.00 uur  
Avond
19.00 – 23.00 uur  
Nacht
23.00 – 07.00 uur  
licht   88,75%   88,75%   88,75%  
middelzwaar   8,46%   8,46%   8,46%  
zwaar   2,79%   2,79%   2,79%  
etmaalverdeling   6,70%   2,70%   1,10%  

Wegeigenschappen

In tabel 5.8 zijn de wegeigenschappen van de Jan Matthijssenlaan, G.J. van den Boogerdweg en de Provinciale weg N218 weergeven.

Tabel 5.8: Wegeigenschappen

  Maximum snelheid   Verhardingsbreedte   Wegdekverharding  
Jan Matthijssenlaan   30 km/u   5,2 meter   elementverharding in keperverband  
G.J. van den Boogerdweg
 
50 km/u   6,6 meter   dicht asfalt beton (DAB)  
Provinciale weg N218
 
50 km/u   6,8 meter   dunne deklaag type B  

Waarneemhoogten

De nieuwe woningen mogen maximaal bestaan uit 2 bouwlagen met een kap. Theoretisch kunnen drie bouwlagen gerealiseerd worden met verblijfsruimten. In het voormalige schoolgebouw zijn maximaal 3 bouwlagen mogelijk. Voor beide bestemmingsplanvlakken zijn in dit onderzoek daarom 3 waarneemhoogten gehanteerd: 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 2. In tabel 5.9 en 5.10 zijn respectievelijk de resultaten voor de 36 appartementen / 1 vrijstaande woning en 25 grondgebonden woningen weergegeven.

Resultaten westelijk bestemmingsplanvlak 'wonen' (36 appartementen in voormalig schoolgebouw / 1 vrijstaande woning)

In tabel 5.9 zijn de rekenresultaten opgenomen voor de woningen in en direct naast het voormalig schoolgebouw. Per bron is aangegeven welke afstand tussen de woonbestemming en de weg is aangehouden. De rekenresultaten zijn per waarneemhoogte weergegeven.

Tabel 5.9: Uitkomsten bestemmingsplanvlak 'wonen' (appartementen in voormalig schoolgebouw / vrijstaande woning)

  Afstand tot de wegas   Maatgevende waarneemhoogte   Geluidsbelasting  
Jan Matthijssenlaan
 
23,2 meter   1,5 meter   40 dB  
    4,5 meter   41 dB  
    7,5 meter   41 dB  
G.J. van den Boogerdweg
 
94,2 meter   1,5 meter   39 dB  
    4,5 meter   40 dB  
    7,5 meter   41 dB  
Provinciale weg N218
 
88,6 meter   1,5 meter   46 dB  
    4,5 meter   47 dB  
    7,5 meter   48 dB  

Uit de resultaten blijkt dat voor geen van de gezoneerde wegen (G.J. van den Boogerdweg en N218) sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jan Matthijssenlaan blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Resultaten oostelijk bestemmingsvlak 'wonen' (25 grondgebonden woningen)

In tabel 5.10 zijn de rekenresultaten opgenomen voor de 25 te realiseren grondgebonden woningen. Ook hier is per bron aangegeven welke afstand tussen de woonbestemming en de weg is aangehouden. De rekenresultaten zijn per waarneemhoogte weergegeven.

Tabel 5.10: Uitkomsten bestemmingsplanvlak 'wonen' (25 grondgebonden woningen)

  Afstand tot de wegas   Maatgevende waarneemhoogte   Geluidsbelasting  
Jan Matthijssenlaan
 
8,1 meter   1,5 meter   48 dB  
    4,5 meter   48 dB  
    7,5 meter   47 dB  
G.J. van den Boogerdweg
 
172 meter   1,5 meter   33 dB  
    4,5 meter   34 dB  
    7,5 meter   35 dB  
Provinciale weg N218
 
39,4 meter   1,5 meter   50 dB  
    4,5 meter   51 dB  
    7,5 meter   51 dB  

Uit de resultaten blijkt dat voor de gezoneerde G.J. van den Boogerdweg geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit blijkt wel het geval ten aanzien van de gezoneerde N218. De maximale geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de N218 bedraagt 51 dB. Deze geluidbelasting is berekend op de tweede en derde bouwlaag. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jan Matthijssenlaan blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Maatregelen

Ten gevolge van het verkeer op de provinciale weg N218 wordt voor het oostelijke bestemmingsvlak 'wonen' de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. De geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Er zijn een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn.

De provinciale weg N218 is een gebiedsontsluitingsweg. Deze weg heeft een belangrijke functie in het regionale netwerk. Ter hoogte van de kern Brielle is voor deze weg al een snelheidsbeperking ingesteld van 50 km/h in plaats van 80 km/h. Functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer zijn derhalve niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Bij het toepassen van een dunne deklaag type B zal de geluidsbelasting met ca. 3 dB reduceren. De provinciale weg N218 is ter hoogte van de kern Brielle in de huidige situatie al voorzien van geluidreducerend asfalt in de vorm van een dunne deklaag. Een dergelijke maatregel is hier dus niet meer mogelijk.

Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals een geluidsscherm langs de weg, zijn niet wenselijk in verband met de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Een andere mogelijkheid is om het overdrachtsgebied te vergroten. Om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen zal het bestemmingsvlak 'wonen' 64 meter vanaf de provinciale weg N218 gesitueerd moeten worden. Het bestemmingsplanvlak zal dan circa 35 meter verkleind worden. Dit is een fors deel van het plangebied. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit niet wenselijk. Het plan is dan niet inpasbaar.

Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk of doelmatig zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de provinciale weg N218 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de grens van het oostelijke bestemmingsvlak 'wonen' (25 grondgebonden woningen) overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, doelmatig en/of gewenst. Ten laste van de gezoneerde provinciale weg N218 zal een besluit tot vaststelling van hogere waarden worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden is opgenomen in tabel 5.11.

Tabel 5.11: Ontheffingswaarden

ontwikkeling   aantal woningen   geluidsbelasting   geluidsbron  
Wonen   25   51 dB   provinciale weg N218  

De verleende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.

6.1.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

6.1.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;

en in sommige gevallen:

  • afwijking van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten tevens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.

Artikel 3 Groen

De gronden bestemd als Groen mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en kunstwerken. Hiernaast zijn voorzieningen voor spelen, algemeen nut, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterlopen en waterpartijen toegestaan. Onder waterlopen en waterpartijen zijn ook begrepen bergbezinkbassins.

Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen. Daarnaast zijn paden en parkeervoorzieningen toegestaan.

Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers toegestaan en ter plaatse van de specifieke bouwaanduidingen 1 en 2 is een specifieke regeling opgenomen voor balkons. De maximale maatvoering is opgenomen in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden bestemd als Verkeer – Verblijfsgebied mogen worden gebruikt voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting. Daarnaast zijn kunstwerken, voorzieningen van algemeen nut en straatmeubilair toegestaan. Waterlopen, waterpartijen en oeververbindingen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Ter plaatse van de nadere aanduidingen op de verbeelding zijn garageboxen toegestaan.

Enkel gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan. De maximale oppervlakte en bouwhoogte van deze gebouwen zijn gespecificeerd in de planregels. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn eveneens toegestaan, hiervan is de maximale hoogte gespecificeerd in de planregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing

Artikel 6 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m². Daarnaast zijn paden, tuinen en erven en parkeervoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook toegestaan. Via een algemene afwijking (hoofdstuk 3) is het mogelijk het beloop van de aanduiding 'ontsluiting', voor zover dit gewenst is met het oog op de inrichting 10 meter te verplaatsen.

De bouwregels zijn afgestemd op de het uitgiftepaspoort voor deze locatie (Bijlage 3).

Artikel 7 Wonen - 1

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m². Daarnaast zijn paden, tuinen en erven en parkeervoorzieningen toegestaan. De bouwregels zijn afgestemd op het uitgiftepaspoort voor deze locatie (Bijlage 4).

Artikel 8 Wonen - Gestapeld

De gronden bestemd als Wonen - Gestapeld mogen gebruikt worden voor wonen in gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m²;

Daarnaast zijn daarbijbehorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van bovenstaande, zoals bergingen, wandelpaden en ontsluitingswegen.

De bouwregels zijn afgestemd op de huidige bouwmogelijkheden (conform bestemming Maatschappelijk uit het vigerende bestemmingsplan). De regeling is afwijkend voor bijbehorende bouwwerken.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor waterbergingen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is opgenomen in de planregels. Het bevoegd gezag is bevoegd een afwijking te verlenen van de bouwregels en toestaan dat gebouwen worden gebouwd. Deze gebouwen mogen enkel worden gebouwd als zij het doelmatig functioneren van het waterbergingsgebied niet belemmeren.

6.1.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen m.b.t. ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Hierin is geregeld dat gebruik strijdig met de bestemming niet is verboden.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Artikel 15 Algemene procedureregels

Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan.

Artikel 16 Overige regels

Hierin is een algemene parkeerregeling opgenomen.

6.1.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 18 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie met de realisering van 26 grondgebonden woningen en 36 appartementen in de voormalige rijks HBS en uitbreiding hiervan (fase 1). Het bestemmingsplan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente en is daarmee financieel haalbaar.

Voor de herontwikkeling van de voormalige rijks HBS (fase 1) is met VolkerWessels een intentieovereenkomst gesloten. In deze realisatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plankosten verdisconteerd in de grondopbrengst van de verkoop van de grond en zijn eventuele kosten voor planschadevergoeding geregeld.

De gronden waar de grondgebonden woningen (fase 2) zullen worden gerealiseerd zijn in eigendom van de gemeente. De bouwpercelen zullen individueel of in de vorm van CPO worden uitgegeven. Gemeentelijke kosten zullen in de uitgifte prijs worden gedisconteerd.

De gronden zijn in eigendom van de gemeente en/of er is een anterieure overeenkomst voor een fase gesloten. Daarmee zijn de kosten van de gemeente anderszins verzekerd. Er zal voor dit bestemmingsplan dan ook geen exploitatieplan worden vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Voorafgaand aan de inspraak heeft op 3 november 2015 een informatieavond plaatsgevonden. Vervolgens heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 5 februari 2016 tot en met 17 maart 2016). Er zijn vijf inspraakreacties ontvangen, waarvan drie een geheel gelijkluidende reactie betreffen.

Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan naar de wettelijke overlegpartners verstuurd. In bijlage 7 is een verslag opgenomen van de inspraak en overlegreacties.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen, te weten van van 13 april 2017 tot en met 24 mei 2017. Op 2 mei 2017 was er een informatieavond voor geïnteresseerden. Binnen deze termijn van 6 weken zijn voor het ontwerpbestemmingsplan zes zienswijzen ingediend.

In de nota zienswijzen (bijlage 8) zijn de ontvangen zienswijzen samengevat en beantwoord.