direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: Waterrijk - Boomgaard
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0499.BPL11031HBD-OH01

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling PKB deel 4 (2006)

De Nota Ruimte heeft als motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet en stelt ruimte voor ontwikkeling centraal. In vergelijking met eerder ruimtelijk beleid concentreert het Rijk zich nu meer op hoofdlijnen. Rode contouren komen bijvoorbeeld niet voor in de Nota ruimte. In plaats daarvan gaat het Rijk uit van een algemene bundelingsstrategie. Stedelijke en economische activiteiten moeten zo veel mogelijk gebundeld worden zodat het draagvlak voor voorzieningen in dorpen en steden wordt ondersteund.

AMvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking. De concrete beleidsbeslissingen in streekplannen en PKB's (Planologische Kern Beslissing) behouden in het kader van het overgangsrecht hun werking wel.

In het ontwerp van de AMvB Ruimte is het plangebied onderdeel van het nationaal landschap 'Het Groene Hart'. In het AMvB Ruimte zijn algemene bepalingen voor nationale landschappen opgenomen. Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn binnen de grenzen van een nationaal landschap moeten essentiële landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke kenmerken van een nationaal landschap in kaart worden gebracht. De provincie stelt hier algemene regels voor vast. In het belang van de instandhouding en versterking van de door het provinciaal bestuur uitgewerkte en geobjectiveerde kernkwaliteiten voor te onderscheiden delen van nationale landschappen, worden bij verordening regels gesteld over de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 2.2.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Voor oppervlaktewater betekent dit dat een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand bereikt moet worden.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld wat de effecten van de ontwikkelingen die worden toegestaan zijn op de waterhuishouding. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. De wateraspecten van het voorliggende plangebied worden nader beschreven in paragraaf 6.2.5.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (2010)

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) brengt ongeveer 25 regelingen samen die de fysieke leefomgeving betreffen. Het gaat hierbij om bouw-, milieu-, natuur- en monumentenvergunningen. Die gaan op in één vergunning: de zogenoemde omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld. De omgevingsvergunning is op 1 oktober 2010 landelijk ingevoerd.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet op de waterkering;
  • Grondwaterwet;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
  • Waterstaatswet 1900;
  • Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd. In paragraaf 6.2.5 wordt nader ingegaan op het wateraspect.