Plan: | Waterrijk - Boomgaard |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0499.BPL11031HBD-OH01 |
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.er. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
De activiteit “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” is opgenomen in de D-lijst (D11.2). Het stedelijk ontwikkelingsproject is in de Memorie van Toelichting bij het Besluit milieueffectrapportage als volgt beschreven: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.” De onderhavige ontwikkeling kwalificeert hier voor. De m.e.r.-beoordelingsplicht voor deze activiteit geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Oppervlaktes en aantal zoals hiervoor genoemd zijn voor de onderhavige ontwikkeling niet aan de orde. Echter, in artikel 2, vijfde lid onder b van het Besluit bepaalt dat een m.e.r.-beoordeling tóch nodig is wanneer onder de drempelwaarden wordt gebleven maar niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit geldt dus voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar die onder de drempelwaarde blijven en dat is het geval voor de onderhavige ontwikkeling .
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft op een ontwikkeling van geringe schaal is een zeer beperkte beoordeling aan de orde.
De ontwikkeling leidt niet tot nieuwe emissies of significante nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is gering en normaal voor een binnenstedelijke situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de ontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op archeologische waarden. Het bestemmingsplan geeft op grond daarvan geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.
Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die worden gerealiseerd binnen de geluidzone van wegen die op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn gezoneerd. Dit betreft wegen waar een maximum snelheid van meer dan 30 kilometer per uur geldt. Straten waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur of minder geldt zijn niet gezoneerd. De geluidbelasting ten gevolge van een zoneplichtige weg mag ter plaatse van de gevel van een woonfunctie of andere geluidgevoelige bestemmingen conform artikel 82 van de Wgh ten hoogste 48 dB bedragen (voorkeursgrenswaarde). Indien de geluidbelasting ten gevolge van één van de wegen afzonderlijk hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, kan er een hogere grenswaarde aangevraagd worden per weg.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Boskoop - Dorp' zijn voor de gehele ontwikkellocatie hogere waarden vastgesteld. Omdat op de Boomgaard een maximum snelheid van 30 km/uur geldt is nieuw akoestisch onderzoek en het vaststellen van hogere waarden niet aan de orde.
In het kader van het bestemmingsplan Boskoop-Dorp werd reeds ingegaan op (onder andere) geluidhinder, bedrijvigheid en milieuzonering, externe veiligheid en bodem. De relevante delen van de betreffende rapportage (Milieudienst Midden-Holland, 'Omgevingsonderzoek behorend bij het bestemmingsplan Boskoop Dorp deel B: ontwikkelingslocaties', Rapportnr. 0805002emh-B7 d.d. juni 2008) zijn opgenomen in de bijlagen bij deze plantoelichting. Daaruit blijkt dat het onderhavige projectgebied geen onaanvaardbare geluidhinder ondervindt zodat er ook wat betreft geluidhinder sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet de aanvrager door uitvoering van een akoestisch onderzoek aantonen dat wordt voldaan aan de bepalingen in het Bouwbesluit omtrent de binnenwaarde.
In het kader van de stedenbouwkundige uitwerking is er studie gedaan naar de verkeerskundige aspecten van de gehele ontwikkellocatie 'Boskoop Waterrijk'. In de verkeersstructuur van Waterrijk wordt onderscheid gemaakt tussen de doorgaande route en de overige woonstraten. Dit geeft aanleiding om ook in de uitwerking van de woonomgeving dit onderscheid te benadrukken. In de woonstraten wordt een shared space (gedeelde ruimte) profiel toegepast. Dit betekent dat de rijloper en het voetpad op gelijk niveau komen te liggen. De verschillende woonbuurtjes krijgen hierdoor meer verblijfskwaliteit dan wanneer voor het meer verkeerskundige (voetpad en rijloper ongelijk niveau) profiel zou worden gekozen.
Op basis van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen van Boskoop Waterrijk worden de parkeernormen gehanteerd zoals opgenomen in de publicatie 'ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' van het CROW. In het vastgestelde voorlopig stedenbouwkundig plan voor Boskoop Waterrijk is dit vertaald naar een parkeerbalans. Het opgestelde definitieve stedenbouwkundig plan vormt de basis voor het inrichtingsplan, waarin ten opzichte van het voorlopige stedenbouwkundig plan hooguit ondergeschikte aanpassingen in de parkeerbalans zijn verwerkt.
Geconcludeerd kan worden dat voor de totale ontwikkeling van Boskoop Waterrijk een sluitende parkeerbalans is opgesteld.
Op grond van het omgevingsrecht dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem te worden ingediend, dat gebaseerd is op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Volgens de uitgevoerde onderzoeken (zie bijlage, met name de onderzoeken van bureau Adverbo van 27 juni 2006 en 3 juli 2006) komen er in het gebied van 'Boskoop Waterrijk' diverse bodemverontreinigingen voor. De gronden zijn eigendom van de gemeente. Voor een deel is een koopovereenkomst gesloten met de projectontwikkelaar en voor delen moet dat nog gebeuren. De gronden worden door de ontwikkelaar geschikt gemaakt voor de nieuwe bestemming.
De Milieudienst Midden Holland heeft geadviseerd historisch onderzoek te laten uitvoeren wanneer daadwerkelijk gebouwd gaat worden, voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Ingenieursbureau Oranjewoud heeft in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland uitgangspunten opgesteld voor het waterhuishoudkundig systeem in de nieuwbouwwijk (Uitgangspunten voor het waterhuishoudkundig systeem Waterrijk, projectnr. 172805.02 d.d. 7 oktober 2009, zie bijlage). Het Hoogheemraadschap heeft per brief van 9 december 2009 (kenmerk 09.41738, zie bijlage) aangegeven in te kunnen stemmen met de uitgangspunten die zijn genoemd in deze rapportage. Op basis van het definitief ontwerp van het stedenbouwkundig plan is de rapportage van Oranjewoud eveneens definitief afgerond (rapportage d.d. 23 februari 2011, zie bijlage).
Omdat het ontwikkelen van een woonwijk een doorlopend proces is, is in overleg met het hoogheemraadschap afgesproken 2 berekeningen uit te voeren:
Met de resultaten van de 2e berekening wordt inzichtelijk hoeveel open water er minimaal nodig is bij een maximaal verhard oppervlak van 7,5 ha. Er hoeven geen nieuwe berekeningen te worden uitgevoerd zolang het verhard oppervlak onder de 7,5 ha blijft en het oppervlak open water aan het berekende minimum voldoet.
Naar aanleiding van het definitief ontwerp is de inrichting van het watersysteem nogmaals getoetst, omdat het verhard oppervlak meer dan de gestelde 7,5 ha bedraagt. Het oppervlaktewater heeft echter eveneens een groter oppervlak, waardoor de toenames elkaar kunnen compenseren. Daarnaast is het totale oppervlak van het plangebied iets gewijzigd. Derhalve is situatie 3 doorgerekend:
De conclusies hiervan is dat ook in situatie 3 wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de watercompensatie.
Voor de inrichting van het watersysteem is rekening gehouden met de randvoorwaarden die vanuit de Keur, de algemene regels en de beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland gesteld worden. De kunstwerken en watergangen zijn volgens deze randvoorwaarden gedimensioneerd. Voor een aantal wijzigingen in het watersysteem, zoals het dempen en graven van watergangen en het aanleggen van kunstwerken, is een Watervergunning in het kader van de Waterwet nodig.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn aanwezig dan is vooronderzoek nodig. Omdat de onderliggende verwachtingswaarde (conform de provinciale CHW-kaart) laag is kan worden afgezien van verder vervolgonderzoek.
Op grond van verkennend onderzoek van Oranjewoud (Archeologisch Rapport 2006/75 Bureau- en inventariserend veldonderzoek plangebied Waterrijk West te Boskoop, projectnummer 166768, d.d. november 2006) is tevens vastgesteld dat er geen aanleiding is tot nader onderzoek.
Voor de bescherming van diersoorten is de Flora en Faunawet (april 2002) van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens danwel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora en faunawet. Bij de beoordeling van deze ontheffing c.q. vrijstelling is de habitatrichtlijn mede toetsingskader.
Naar aanleiding van een natuurtoets van Oranjewoud uit oktober 2006 is een aanvullende inventarisatie gestart. Op 1 november 2009 is daarover gerapporteerd door ingenieursbureau Oranjewoud (Nader onderzoek beschermde natuurwaarden, projectnummer 172805.11 d.d. 1 november 2009). Uit dit nadere onderzoek is gebleken dat er in het plangebied geen beschermde diersoorten voorkomen die ontheffing van de Flora en faunawet zouden vergen.
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van inrichtingen of transportroutes die van invloed zijn op de veiligheid. In het kader van het bestemmingsplan Boskoop-Dorp heeft de Gasunie gerapporteerd omtrent de externe veiligheid met betrekking tot haar gasleiding (Notitie Gasleiding Boskoop d.d. 24 juni 2008). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de betreffende gasleiding, zodat deze leiding niet releant is voor het groepsrisico.
Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteitkader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen aan bestemmingsplannen moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijnstof. In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als “niet in betekenende mate” er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een projectbesluit toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Boskoop-Dorp' is er een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Uit de berekeningen is af te leiden dat in Boskoop een redelijke luchtkwaliteit heerst. Nergens is sprake van een overschrijding van de grenswaarden.
Nabij dit plangebied liggen geen relevante bedrijven. De agrarische bedrijven in Waterrijk-West zullen hun activiteiten staken.