direct naar inhoud van 5.2 Bodemkwaliteit
Plan: Parklaan Noord 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0499.BPL11024HBD-OH01

5.2 Bodemkwaliteit

De Wet Bodembescherming 1986 had tot doel het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden in de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft. Deze Wet bevat algemene bepalingen voor a) de bescherming van de bodem en b) sanering in geval van verontreiniging van de bodem. Per 1 januari 2006 is de vernieuwde Wet Bodembescherming (Wbb) in werking getreden (artikel 46 Besluit financiële bepalingen bodemsanering). De vernieuwde wet wil bodemsaneringen beter aan laten sluiten bij de maatschappelijke dynamiek. Het doel is te komen tot een effectiever bodembeleid. Door de Nota Ruimte en het streekplan wordt een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen de Wbb en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze koppeling maakt het noodzakelijk om de toestand van de bodem na te gaan voordat een locatie tot (her)ontwikkeling kan worden gebracht.

Van het gehele plangebied Parklaan is in het basisonderzoek van december 2005 met behulp van Bodem Informatie Systeem (BIS) informatie verzameld. Op twee locaties is sprake van ernstige bodemverontreiniging (Wbb-locaties), waarbij de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag is. Het
betreft onder andere de ontwikkellocatie van Trifolium Woondiensten Boskoop B.V. ter plaatse van het NS-emplacement (Globis code ZH049900088). Hiervoor heeft overigens reeds een bodemsanering plaatsgevonden, waarmee Gedeputeerde Staten op 14 april 2009 hebben ingestemd.

Op 13 januari 2010 is ten behoeve van de nieuwbouw van 54 rijwoningen het 'Verkennend bodemonderzoek emplacement Boskoop' uitgevoerd door Grondslag BV (bijlage 5). Dit onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen uit de NEN 5725 en NEN 5740. Uit het historisch onderzoek is niet gebleken dat er op de locatie, anders dan het eerder genoemde emplacement, bronnen aanwezig zijn die verontreinigingen van de bodem hebben kunnen veroorzaken.

Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk in de bodem glas, kolen, baksteen, puin, slakken en hout waargenomen. Uit chemische analyse blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen met barium, kwik, lood, zink, minerale olie, PAK, som ODD en som DRINS aanwezig zijn. De ondergrond is licht verontreinigd met barium, kwik, lood, zink, PAK, PCB, som DDD en som drins. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium geconstateerd. Van een aangetroffen verhardingslaag is aanvullend een indicatieve asbestanalyse uitgevoerd. Zintuiglijk is geen asbest aangetroffen. Analytisch is eveneens geen asbest aangetroffen.

Ten opzichte van de situatie in 1995 (nieuwbouw bedrijf Fase) wordt geconstateerd dat geen sprake is van een verslechtering van bodemkwaliteit. Zowel in 1995 als tijdens het onderzoek in 2009/2010 zijn diverse lichte verhogingen aangetoond. Het verschil in parameters die licht zijn verhoogd, kan worden verklaard tussen verschillen in de voorgeschreven analysepakketten en heterogeniteit in de bodemopbouw. De lichte verhogingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek. De verhardingslaag op een deel van het plangebied kan als NV bouwstof worden hergebruikt.

Conclusie is dat de onderhavige locatie niet als onverdacht kan worden aangemerkt. De locatie is echter op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem nog steeds geschikt voor het beoogde doel en derhalve vormt het aspect bodem geen beletsel of beperking ten aanzien van de beoogde bouwplannen op de locatie.

Tenslotte moet opgemerkt worden dat het uitgevoerde onderzoek niet rechtsgeldig is als bewijsmiddel bij hergebruik van vrijkomende grond. Indien vrijkomende grond op een andere locatie wordt hergebruikt, dient deze te worden gekeurd conform het Besluit bodemkwaliteit of het gestelde in het grondstromenbeleid Midden-Holland.