direct naar inhoud van 4.12 Archeologie
Plan: Woongebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGW20090000-VI01

4.12 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De bewoningsgeschiedenis van Barendrecht gaat - op basis van de tot nu toe bekende archeologische gegevens - terug tot ongeveer 4.000 voor Chr.. Het gaat om vindplaatsen uit de Nieuwe Steentijd, uit latere perioden van de prehistorie, de Bronstijd en de ijzertijd, uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen. De tastbare resten zijn vaak gedetailleerd en verrassend goed geconserveerd op veel plaatsen in de bodem van Barendrecht aanwezig. Ook aan de jongere geschiedenis van de gemeente draagt informatie verkregen door archeologisch onderzoek bij. Denk bijvoorbeeld aan de bedijkingsgeschiedenis van IJsselmonde (zie Kenmerkenkaart).

In de loop van het vierde millennium voor Christus ontstond een vrij gesloten kust met strandwallen. Het landschap erachter verzoette, er ontstonden moerassen waarin veengroei plaatsvond. Op verschillende plaatsen binnen het bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit deze periode aanwezig.

Onder de Gaatkensplas en in de wijk Havenkwartier werd op een diepte van meer dan 3,9 m beneden NAP allerlei afval uit de periode 4200-3800 jaar voor Chr. (nieuwe steentijd) aangetroffen, zoals aardewerk, vuursteen, slachtresten en verbrand graan. Het gaat in die tijd om boeren met akkerbouwproducten en vee, maar jachtwild had nog steeds een belangrijke plaats in het voedselpakket, waar vis en veldvruchten eveneens aan bijdroegen. In Barendrecht bivakkeerde men toen op de hoogopgeslibde noordelijke oever van een rivier. In de kommen achter de rivieroevers vond in moerassen veengroei plaats. Vindplaatsen op rivieroevers uit deze periode zijn uitzonderlijk in Nederland. Om deze reden is de vindplaats door het Rijk aangewezen als beschermd archeologisch monument.

Ook in Vrijenburg en in Waterkant zijn sporen uit de Nieuwe Steentijd aangetroffen op oevers van kreken, op een diepte vanaf circa 2 m -NAP. In Vrijenburg zijn de vondsten te vergelijken met die uit het westen van de Gaatkensplas; ze zijn alleen iets jonger te dateren, namelijk rond 3500 voor Chr. De vindplaats in Waterkant is bijzonder. Op vier niveaus zijn daar in oeverafzettingen archeologische vondsten uit het derde en begin tweede millennium voor Christus opgegraven. De oudste sporen dateren nog uit de nieuwe steentijd, de jongste vondsten komen uit de midden-bronstijd. Opvallend is dat de boeren zelfs in de midden-bronstijd hun menu nog aanvulden met jachtwild, vis en in de natuur verzamelde voedselgewassen. Vindplaatsen uit de bronstijd zijn zeldzaam in de regio; West-Nederland bestond in die tijd uit uitgestrekte moerasgebieden waarin zich dikke pakketten veen vormde. De bewoningsmogelijkheden in zo'n landschap waren zeer beperkt.

In de ijzertijd (800-50 voor Chr.) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de ijzertijd worden benut. In Barendrecht is één vindplaats uit deze periode bekend, in Gaatkensplas Zuid. Uit onderzoek op bijvoorbeeld Voorne-Putten weten we dat het nu om voltijd boeren gaat. Jagen en vissen dragen slechts in zeer beperkte mate bij aan het voedselpakket.

In de Romeinse tijd (50 voor Chr. - 400 na Chr.) was het westelijke deel van IJsselmonde intensief bewoond. 'Romeins' IJsselmonde zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De inheemse boeren exploiteerden vanuit hun boerderijen de klei- en veengebieden, waar akkerbouw en veeteelt werd bedreven. De gemeente Barendrecht telt enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd, die allemaal zijn gelegen binnen de contouren van het bestemmingsplangebied. Een ervan is opgegraven in het Havenkwartier. Het gaat om een dam in een kreek waarin een ruim 8 m lange eikenhouten duiker was geplaatst. De constructie duidt erop dat men de waterhuishouding wilde beheersen. Ongetwijfeld was dat bedoeld om de agrarische productie te vergroten. In tegenstelling tot de voorgaande perioden produceerden de boeren nu niet meer alleen voor de eigen gemeenschap, maar voor een markt. Het surplus was wellicht voor een deel bestemd voor het leger in de forten aan de (Oude) Rijn dat daar de grens van het Romeinse rijk beschermde.

In de loop van de 3e eeuw na Chr. kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde. Grote delen van het land waren weer moeras geworden. Hier en daar werd nog gewoond, maar veel vondsten uit die tijd en de eeuwen daarna kennen we niet.

Rond het jaar 1000 werden de veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen vinden we in het hart van IJsselmonde op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in het bestemmingsplangebied werden aangetroffen in Meerwede en Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Maas, verplaatste. Binnen het bestemmingsplangebied, in de wijken Waterkant en Havenkwartier, zijn in de ondergrond de resten van een dijk aangetroffen. De dijk maakte deel uit van het dijkenstelsel om de Riederwaard, een grote middeleeuwse polder in Midden-IJsselmonde. Over een afstand van meer dan 700 m zijn op en aan de noordzijde van de dijk bewoningssporen - resten van houten huizen, kuilen, sloten en greppels - uit de 13e en 14e eeuw aangetroffen. Zeer waarschijnlijk gaat het om resten van het middeleeuwse dorp Carnisse. Deze nederzetting is bij de overstroming van de Riederwaard in 1373 verdronken. Dit geldt ook voor de middeleeuwse nederzetting Barendrecht, waarvan de kerk in 1264 werd gesticht.

Door het bestemmingsplangebied loopt de middeleeuwse Voordijk. Deze dijk vormde de zuidelijke begrenzing van de polder 'Binnenland' (1483). De verder naar het zuiden gelegen Middeldijk is van later datum. Deze dijk vormde de zuidelijke begrenzing van de polder 'Buitenland' (1551).

Archeologische verwachting

Het merendeel van de bekende vindplaatsen in Barendrecht is gelegen binnen de contouren van het bestemmingsplangebied. Het betreft sporen uit alle bovengenoemde periodes, nieuwe steentijd, bronstijd, ijzertijd, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd.

In de diepere ondergrond kunnen vindplaatsen uit de nieuwe steentijd en/of de bronstijd aanwezig zijn. Het betreft een zone waar zich een fossiel geul- en oeverwalsysteem in de ondergrond bevindt. Resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. Sporen uit de middeleeuwen kunnen samenhangen met de eerste ontginningsfase van het veen (vanaf circa 1000 na Chr.) en de bewoning van het gebied na de 14e-eeuwse overstromingen, waarbij vooral de dijken en hun directe omgeving belangrijke vestigingslocaties zijn. De dijken en stroken grond ter weerszijden ervan zijn daarom zeer kansrijk op het aantreffen van archeologische sporen uit deze periodes.

In de rest van het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m². Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m²), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.

Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGW20090000-VI01_0015.jpg"

Figuur 4.7 Kenmerkenkaart Archeologie

Aanbevelingen

Voor het gedeelte van de middeleeuwse Voordijk inclusief het bewoningslint ('Waarde - Archeologie - 1'), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld.

In de zone waar zich een fossiel geul- en oeverwalsysteem in de ondergrond bevindt ('Waarde - Archeologie - 2') geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 1,6 m beneden NAP. Dit regime biedt ook en in voldoende mate bescherming aan eventuele resten van de dijk van de Riederwaard met gerelateerde bewoningssporen, die geheel binnen deze zone valt.

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied ('Waarde - Archeologie - 3') geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 m beneden maaiveld.

Voor de Gaatkensplas ('Waarde - Archeologie - 4') geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.