direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationstuin Barendrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Stationstuin ligt naast het NS-station van Barendrecht aan de rand van de wijken Noord en Binnenland. Sinds de sloop van zwembad ‘t Keerpunt, eind jaren negentig, is het terrein onbebouwd gebleven. De eerste jaren na de sloop van het zwembad, heeft het voornamelijk dienst gedaan als bouwterrein voor de bouw van de overkapping van het spoor. In 2006 is de ontwikkeling van het gebied opgestart middels een prijsvraag. Vanwege een veranderende woningmarkt is de ontwikkeling toen niet doorgegaan en is in 2016 opnieuw gestart met de ontwikkeling.

Het gebied is, na jarenlange braakligging, klaar om onderdeel van Barendrecht te worden en als visitekaartje vanaf het NS station te functioneren. Inmiddels is er een overeenkomst tussen de ontwikkelaar, BAM Wonen, en de gemeente, voor de bouw van 82 appartementen, in verschillende segmenten.

In het collegeprogramma 2014-2018 van gemeente Barendrecht is opgenomen dat woningen moeten aansluiten bij de (toekomstige) woon- en leefbehoeften van de inwoners in de gemeente. De locatie 'Stationstuin' (voorheen ‘Zwembadlocatie’ genaamd) biedt goede kansen om de voorraad levensloopbestendige woningen binnen de kern van Barendrecht te verruimen.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling van het gebied en realisatie van 82 appartementen in de Stationstuin mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het station Barendrecht en grenst aan het talud van de spoortunnel waarop het parkeerdek en park bij het station zijn gelegen.

Aan de overzijde van de spooroverkapping (met een hoogte van circa 10 meter), ten oosten van het plangebied, ligt het bedrijventerrein Dierenstein. Aan de zuidzijde grenst het plangebied direct aan de woningbouw aan de Devel en aan de Stationsweg. De wijk Binnenland grenst aan de noord- en westzijde aan het plangebied. De achtertuinen van de woningen grenzen aan de planlocatie, maar tussen de bestaande woningen en nieuw te realiseren woningen ligt een hoge grondwal met daarop volwassen bomen. Hierdoor is de locatie voor de woningen van Binnenland praktisch uit het zicht. De wijk Noord IV (of Stromenbuurt) grenst aan de zuidzijde aan het plangebied.

In de afbeeldingen op de volgende bladzijde zijn de begrenzing, ligging en een vogelvlucht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0001.jpg"

Afbeelding; begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0002.jpg"

Afbeelding; ligging plangebied in Barendrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0003.jpg"

Afbeelding; vogelvlucht van de locatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het geldende bestemmingsplan Kern uit 1984 en een deel binnen het bestemmingsplan Woongebied Oost. In de afbeelding hierna is een uitsnede van de plankaart van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.

Bestemmingsplan Kern

Het grootste deel van plangebied ligt in het bestemmingsplan Kern en heeft de bestemming recreatie en geluidwerende doeleinden. De realisatie van woningen is niet mogelijk binnen de bestemming recreatie. Om woningbouw mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0004.jpg"

Afbeelding; uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Kern'

Bestemmingsplan Woongebied Oost
Het plangebied is grotendeels uit het bestemmingsplan Woongebied Oost, vastgesteld op 7 mei 2013 gehouden. Voor de goede aanhechting aan de buurt is er aan de randen toch een wijziging wenselijk die betrekking heeft op het realiseren van openbaar groen in combinatie met een andere situering van parkeerplaatsen. Dit zal meegenomen worden in het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0005.png"

Afbeelding; uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost'

Het gedeelte van het plangebied waar het bestemmingsplan Woongebied Oost geldt heeft de bestemmingen Groen en Verkeer-Verblijfsgebied. In de bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan opgenomen waarin de verschillende bestemmingen zichtbaar zijn.

Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is het mogelijk om groenvoorzieningen aan te leggen. Echter, binnen de bestemming Groen is het niet mogelijk om een verkeersvoorzieningen gericht op verblijf aan te leggen. Een wijzing is daarom wenselijk, om een andere situering van het parkeren mogelijk te maken.

Voor de realisatie van het plan dienen de bestemmingen gewijzigd te worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke randvoorwaarden besproken. In dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke Gebiedsvisie Stationstuin beschreven. Dit vooruitlopend op hoofdstuk 4 waarin het overige beleid wordt toegelicht. Reden hiervoor is dat deze visie het belangrijkste ruimtelijke kader vormt voor het plan. In hoofdstuk 3 wordt de planbeschrijving nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ook het overige relevante beleid voor het planvoornemen uitgewerkt. In hoofdstuk 5 worden de beoordelingen en onderzoeken van verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de juridische planbeschrijving aan bod, hierin worden onder meer de regels met bijbehorende bestemmingen toegelicht. Afsluitend wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie Stationstuin

2.1 Huidige situatie

De Stationstuin ligt aan de rand van de wijken Noord en Binnenland en grenst aan het stationsplein van Barendrecht. Begin jaren tachtig is het zwembad ’t Keerpunt geopend. Later is de wijk Binnenland ten noorden van de locatie gerealiseerd. In 1999 is het zwembad gesloopt en werd de locatie gebruikt voor de bouw van de spoortunnel. Sinds 2007 is de spoortunnel klaar en is het gebied braakliggend.

Opvallend in het gebied is de bomenwal tussen de bestaande woningen van Binnenland en het plangebied.

2.2 Ruimtelijke analyse

Het plangebied ligt tegen het station aan. Het gebied grenst aan de noord-, west- en zuidzijde aan bestaande woningen.

De wijk Binnenland grenst aan de noord- en westzijde van het plangebied. Aan de binnenzijde van de hofjes in Binnenland zijn kleine speelpleinen. De bomenwal aan de westkant van het plangebied begrenst één van deze pleinen. Door de wijk Binnenland loopt een singel die eindigt ter hoogte van het plangebied. Op deze plek loopt ook een fietspad dat vanaf het station Binnenland in gaat.

De wijk Noord IV (of Stromenbuurt) grenst aan de zuidzijde aan de Stationstuin. Dit is een rustige groene woonbuurt waar de auto's naar de randen zijn verplaatst. Langs de Devel ligt een parkeerplaats die gebruikt worden door bewoners van de wijk en mensen die met de trein gaan. De bungalows aan de Devel grenzen aan de achterkant aan de singel die Binnenland in loopt.

2.3 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Op 24 augustus 2015 is een concept gebiedsvisie voor de Stationstuin opgesteld door de gemeente Barendrecht. Deze visie fungeert als leidraad voor de toekomstige ontwikkeling van de Stationstuin en geeft op hoofdlijnen kwalitatieve uitgangspunten en randvoorwaarden mee. De gebiedsvisie dient als toetsingskader voor de herontwikkeling en vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan. Hiermee is dit document dus ook het belangrijkste beleidskader voor de ontwikkeling.

In deze paragraaf worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden uit deze visie nader toegelicht. Het uiteindelijke plan, dat is toegelicht in hoofdstuk 3, is gebaseerd op deze visie, maar is op onderdelen aangepast om de ruimtelijke inpassing in de omgeving te verbeteren.

2.3.1 Visie

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0006.jpg"

Afbeelding; kaart gebiedsvisie Stationstuin

Locatie in Barendrecht

  • Repareer de missing link tussen station en centrum
  • Markeer het stationsplein met een bijzonder gebouw

Locatie als onderdeel van Noord

  • Sluit aan bij de stedenbouwkundige karakteristiek van Noord
  • Verleng de parkachtige blauw/groene hoofdstructuur
  • Zoek de verbinding met de omliggende wijken
  • Maak gebruik van de splendid isolation tussen de boomwal en het stationstalud

Wonen

  • Maximaal 100 woningen
  • Aantrekkelijk voor de ‘mobiele’ bewoner
  • Zet in op levensloopbestendige woningen
  • Realisatie van minimaal 25% sociale woningbouw
  • Experimenteer met woonvormen zoals cohousing

Duurzaamheid

  • Sociale duurzaamheid door onder andere realisatie van levensloopbestendige woningen met mogelijkheid tot integratie van zorg
  • Nabijheid van station zorgt voor duurzame mobiliteit
  • Ecologische duurzaamheid door realisatie ‘duurzaam casco’ en collectieve energie
  • Ontwikkeling moet qua energie voldoen aan GPR 7,5 op alle thema’s zowel gebouw- als gebiedsniveau
  • Behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteiten
  • Gebruik maken van duurzame materialen
  • Aandacht voor klimaatadaptatie
  • Vanuit duurzaam veilig dient het gebied als zodanig ingericht te worden.
  • Meer oplaadvoorzieningen voor elektrische auto
  • Ontwikkel een multifunctionele gemeenschapsruimte
2.3.2 Randvoorwaarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0007.jpg"

Afbeelding; kaart gebiedsvisie Stationstuin, randvoorwaarden

Positionering gebouwen

  • Bebouwing heeft de voeten in het groen
  • Rooilijn van nieuwbouw in één lijn met bungalows

Volume

  • Hoogbouw heeft een getrapt volume met maximaal 4 en 6 bouwlagen met hoogteaccent van 8 bouwlagen aan het stationsplein
  • Panden ten noorden van de hoogbouw maximaal 4 bouwlagen

Plint

  • Een functiemix in de plint
  • Aan het stationsplein publieke functies

Verkeer

  • Algemene parkeernorm: 1,8 parkeerplaats per woning
  • Inpassing van de toegang tot de parkeergarage
  • Aandacht voor de fietsverbinding langs het tunneltalud
  • Er worden 500 tot 1000 verkeersbewegingen per etmaal verwacht
  • Mogelijke realisatie van (bewaakte) fietsparkeerplaatsen

Openbaar groen

  • Bomenwal en andere waardevolle bomen handhaven
  • Verbinding met het dakpark maken

Water

  • Er dient een waterpartij aangelegd te worden voor het op orde brengen van de waterhuishouding van het omringende gebied
  • Oever dient te worden uitgevoerd als natuurvriendelijke oever

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

De gemeentelijke gebiedsvisie is de leidraad voor de ontwikkeling en daarmee is in eerste instantie gekeken naar een letterlijke vertaling van de visie naar een concreet plan. De visie geeft daarbij verschillende scenario's met een combinatie van appartementen met grondgebonden woningen, maar ook met alleen appartementen. Uit een onderzoek naar haalbaarheid en afstemming op de actuele woningbehoefte is naar voren gekomen dat grondgebonden-, eengezinswoningen-, niet wenselijk zijn op de locatie en daarmee is in het vervolg enkel gekeken naar appartementen in verschillende prijscategorieën (huur en koop). Hiermee ontstaat een wenselijke aanvulling op de woningmarkt van Barendrecht. In subparagraaf 4.3.2.1 is de onderbouwing van de ladder opgenomen. Hierin is de behoefte aan nieuwe woningen en hoe deze ingevuld wordt door het planvoornemen gemotiveerd.

Totaal zijn er in het voorliggende plan 82 appartementen voorzien wat binnen het maximum van 100 woningen uit de gebiedsvisie blijft. Hiervan zijn er 23 sociale huur- en 29 middeldure huurwoningen. De overige 30 woningen zijn koopappartementen (15 middelduur en 15 duur). Ook binnen deze categorieën is nog ruimte voor variatie.

In de onderstaande afbeelding is het stedenbouwkundig plan voor het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0008.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundig schetsplan Stationstuin in de situatie

Programmatisch sluit het plan goed aan bij de gebiedsvisie en woonvisie. Qua ruimtelijke invulling zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de gebiedsvisie. Deze zijn ook besproken met omwonenden in brede informatieavonden en een dialooggroep. Dit heeft geleid tot een opzet met 3 appartementengebouwen met een hoogte van 5 tot 6 bouwlagen.

Belangrijkste redenen voor de wijzigingen zijn:

  • 1. Impact van de voorgestelde bebouwing uit de gebiedsvisie op de omgeving is groot. Het accentgebouw van 6-8 lagen staat dicht op de woningen aan de Stationsstraat en de Devel. Ook de blokken met 4 bouwlagen komen kort op de woningen van Binnenland te staan. Daarbij is de oriëntatie van de woningen ook sterk gericht op de bestaande woningen;
  • 2. Bezonning van de bouwblokken vraagt om andere oriëntatie;
  • 3. Omvang van het accentgebouw aan het Stationsplein is te groot voor een goede realisatie in de markt. Er zijn geen partijen die een dergelijk blok in beheer willen hebben;
  • 4. Financiële haalbaarheid vraagt om compacte blokken met beperkte omvang;
  • 5. Technisch en financieel blijkt de voorgestelde oplossing voor het parkeren in het talud, zoals opgenomen in de gebiedsvisie, niet haalbaar, evenals het ondergronds parkeren;
  • 6. In de nieuwe opzet is gekozen voor een versterking van het groene karakter door rondom de blokken het groen door te trekken. Hiermee wordt het sterker in zijn omgeving verankert;
  • 7. Het streven naar functiemix in de plint, zoals genoemd in de gebiedsvisie, vindt niet plaats, want hiervoor is te weinig vraag;
  • 8. Het realiseren van publieke functies , zoals genoemd in de gebiedsvisie, richting het stationsplein zijn ook niet wenselijk, want dit is een op zichzelf staand gebied.

De bovengenoemde redenen zijn aanleiding geweest om het plan aan te passen. De bouwhoogte van de blokken aan de zijde van de groene wal zijn geen 4 bouwlagen, maar 5 bouwlagen met een plaatselijk accent tot 6 bouwlagen aan de zuidzijde van het middelste gebouw. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd voor een verlaging van het bouwblok aan het Stationsplein. Daarbij zijn de gebouwen structureel verder van de bestaande woningen geplaatst, waarmee de invloed op de woonomgeving gelijk blijft als bij een gebouw van 4 lagen en bij het noordelijke blok zelfs kleiner is. Daarbij blijft de hoogte van de gebouwen (15-18 meter) nog ruim onder de hoogte van de bomen op de groene wal, waarmee het zicht op de nieuwe bebouwing beperkt zal zijn. Ook de wijk Binnenland kent op tal van plaatsen accenten met een hoogte van 3 lagen met kap waarmee ze uitkomen op een hoogte van 13-15 meter. Hiermee is de hoogte niet geheel vreemd in de omgeving. Ook het appartementengebouw aan de Notenhof heeft 6 bouwlagen als maximum.


De stedenbouwkundige opzet is getransformeerd naar een structuur van een groene parkbeleving met 3 gelijkwaardige appartementengebouwen er in. De plaatsing van de gebouwen is zo dat er ruime afstand is tot de bestaande omgeving, de oriëntatie niet primair gericht is op omliggende woningen, er lange zichtlijnen zijn tussen de gebouwen en het bestaande groen behouden kan worden.

Het appartementengebouw 1 (zie afbeelding op de volgende bladzijde), het meest noordelijk gelegen gebouw, heeft 5 bouwlagen. In dit complex zijn 23 sociale huurwoningen voorzien.

Het middelste gebouw (nummer 2 in de onderstaande afbeelding) is gedraaid ten opzichte van gebouw 1 om daarmee zichtlijnen door het gebied vanaf gebouw 1 naar de Stationsweg, en andersom, te krijgen. Zo zijn er geen blokken verstopt en ervaart men de totale ruimte van het plangebied. Dit appartementengebouw krijgt een wisselende bouwhoogte. De kop van het complex aan de noordzijde zal bestaan uit 6 bouwlagen. De rest van het complex bestaan uit 5 bouwlagen. De bestaande bomen zullen hierbij een buffer vormen tussen de nieuwbouw en bestaande woningen aan de west en zuidzijde. In dit complex zijn 30 koopwoningen voorzien.

Het appartementengebouw nummer 3 bestaat uit 29 huurwoningen in de prijsklasse middelduur. Dit gebouw vormt een markante begeleiding van het Stationsplein en is daarom ook dicht bij het talud en het Stationsplein geplaatst. Hierdoor ontstaat ook een grote afstand tot de woningen aan de Devel. Het gebouw bestaat ook uit 5 tot 6 bouwlagen, waarbij de kop aan de kant van het Stationsplein zal bestaan uit 6 bouwlagen. Het gebouw is eveneens gedraaid ten opzichte van de andere blokken zodat er lange zichtlijnen door het gebied mogelijk zijn. Daarbij komt de oriëntatie van de kopwoningen te liggen op het Stationsplein en niet op de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0009.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundig schetsplan Stationstuin met nummering appartementengebouwen

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied zal worden ontsloten aan de zuidkant vanaf de Devel. Deze aansluiting ligt bewust niet aan het Stationsplein en de hellingbaan naar het parkeerdek om verkeerskundige confrontaties te voorkomen. Daarbij wordt hiermee duidelijk dat deze toegangsweg voor bestemmingsverkeer is en geen doorgaande route. Alle appartementen, met bijbehorende parkeerterreinen, worden vanaf deze weg ontsloten.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van de kencijfers verkeersgeneratie CROW. Er is uitgegaan van het minimum gezien het feit dat de woningen dicht bij het trein- en busstation liggen. Hierdoor is het aannemelijk dat er meer mensen gebruik maken van het openbaar vervoer en minder gebruik van de auto.

Gemiddeld ligt het aantal voertuigbewegingen op dit moment voor de Meije en de Stationsweg tussen de 2000 en 2500 per etmaal. De Stationsweg en de Meije zijn de drukst bereden wegen van het aangrenzende gebied. Deze wegen zijn ook de meest logische ontsluitingswegen voor de Stationstuin. Een toename van het aantal voertuigbewegingen door de komst van de appartementen ligt rond de 370 per etmaal. Gezien de geringe toename is het niet aannemelijk dat het aantal extra vervoersbewegingen onevenredige overlast of hinder met zich meebrengt en blijft het aantal voertuigbewegingen binnen de normen voor 30 km wegen. Die norm ligt tussen de 3500 en 4000 voertuigbewegingen, zoals opgenomen in het figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0010.jpg"

Figuur norm voertuigbewegingen

Fietsroutes

De gemeente wil graag een fietsverbinding aanleggen langs het plangebied. De uitvoerbaarheid wordt nader onderzocht. Dit bestemmingsplan maakt de komst mogelijk. Deze fietsverbinding is ook al mogelijk binnen de nu nog vigerende bestemming ''Groen''.

Parkeren

Bij de bepaling van het aantal benodigde parkeerplaatsen is in de gebiedsvisie uitgegaan van 1,8 PP/woning. In de uitwerking worden de actueel geldende normen aangehouden omdat na 2015 het parkeerbeleid van de gemeente is gewijzigd.

In 2015 is de oude Parkeernota (2008) herzien en geactualiseerd. Deze parkeernormen zijn als uitwerking van beleidsregels van de nieuwe Parkeernota Barendrecht vastgesteld. Hierdoor kan onderscheid gemaakt worden naar gebied en woningtype.

De Nota Parkeernormen (d.d. 7 juli 2015), met bijlagen 1a-c, 2 en 3, en Deel 1 'Visie op parkeren' van de gemeente Barendrecht is gebruikt. De parkeernormen in de Nota zijn onderverdeeld naar woningtype, locatie en prijsklasse.

Het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom. Het planvoornemen is om sociale huur- en middeldure huur appartementen en koopappartementen te realiseren. Omdat de prijsklassen voor de koopappartementen nog niet bekend zijn worden de parkeernormen voor de verschillende klassen toegelicht. Van de huurappartementen is wel bekend dat deze in categorieën middelduur en sociale huur zullen worden aangeboden. In de onderstaande tabel zijn de parkeernormen die van toepassing zijn voor het planvoornemen weergegeven.

Woningtype   Parkeernorm   Eenheid   Aandeel bezoekers  
koop, etage, duur   2,1   per woning   0,3 pp/woning  
koop, etage, midden   1,9   per woning   0,3 pp/woning  
koop, etage, goedkoop   1,7   per woning   0,3 pp/woning  
huur, etage, midden/goedkoop   1,5   per woning   0,3 pp/woning  

Tabel; woningtype en parkeernorm

Bij alle appartementencomplexen worden parkeerplaatsen naast de complexen gerealiseerd. Deze plaatsen zijn aan zijde van het parkeerdek ten oosten van het plangebied ingetekend. Hierdoor kan het gedeelte van het plangebied dat naast de bomenrij ligt zo groen mogelijk worden ingericht zonder dat daarbij auto's in het zicht staan. Om voldoende parkeergelegenheid te creëren worden ook parkeerplaatsen aan de zijde van de Devel gerealiseerd. Deze zijn deels ter compensatie van de vervallen parkeerplaatsen aan deze zijde. De parkeerplaats ligt aan weerszijden van het ontsluiting aan de zijde van de Devel.

Voor het planvoornemen is berekend hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn conform de Nota parkeernormen.

  • 15 appartementen (categorie etage koop duur) x 2.1 = 31,5 pp
  • 15 appartementen (categorie etage koop middelduur) x 1.9 = 28,5 pp
  • 29 appartementen (categorie etage huur midden) x 1.5 = 43,5 pp
  • 23 appartementen (categorie etage huur goedkoop) x 1.5 = 34,5

Voor het aantal woningen welke gerealiseerd worden zijn in totaal 138 parkeerplaatsen noodzakelijk.

De parkeerplaatsen aan de Devel zijn in het laatste ontwerp te vervallen. In totaal zijn dit 34 parkeerplaatsen. 17 parkeerplaatsen waren aangelegd ten behoeve van het oude zwembad. Deze hoeven niet te worden gecompenseerd omdat het zwembad er niet meer is. De 17 parkeerplaatsen bedoeld voor de wijk dienen wel te worden gecompenseerd.

Totaal zullen dus 155 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.


Dubbel gebruik parkeerdek

Direct naast de Stationstuin ligt het parkeerdek behorende bij het treinstation Barendrecht. Hier zijn 384 parkeerplaatsen beschikbaar. De parkeerplaatsen worden voornamelijk gebruikt op werkdagen tussen 07:00 - 18:00 uur. Op werkdagen tussen 18:00 en 07:00 uur zijn er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. Het parkeerdek is tussen 11:00 uur en 15:00 uur het drukst bezet (boven de 90%)

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0011.jpg"

Figuur: verloop van bezettingsgraad stationsomgeving uit parkeeronderzoek gedaan door Bureau de Groot Volker in januari 2016. Figuur geeft een beeld van een representatieve doordeweekse dag

Vanwege de ligging van het plangebied naast het NS- en busstation wil de gemeente bij wijze van proef dubbelgebruik maken van de parkeerplaatsen op het parkeerdek. De verwachting is dat de nieuwe bewoners meer gebruik gaan maken van het openbaarvervoer.

Hierdoor is aannemelijk dat het auto bezit lager ligt in de Stationstuin dan de aangegeven norm vastgelegd in de parkeernota.

Voor de nieuw te realiseren woningen in het plangebied worden in eerste instantie 124 parkeerplaatsen in het plangebied aangelegd. Hier is ruimte voor gereserveerd binnen de bestemming Verkeer - Parkeren, maar ook binnen een klein gedeelte van de groenbestemming (aanduiding specifieke vorm van groen - parkeren). De planverbeelding behorende bij dit bestemmingsplan maakt inzichtelijk waar kan worden geparkeerd. De overige 31 parkeerplaatsen worden gevonden in dubbelgebruik van het naastgelegen parkeerdek.

Overigens wordt in de buitenruimte van het plangebied wel ruimte gereserveerd voor 31 parkeerplaatsen, indien dit toch noodzakelijk mocht blijken. Op het moment dat er een te hoge parkeerdruk ontstaat op het parkeerdek zullen de 31 gereserveerde plaatsen daarom alsnog worden aangelegd. Vooralsnog is dit gezien de stedenbouwkundige en landschappelijke uitstraling van het plangebied niet wenselijk. De aanleg van de parkeerplaatsen is geborgd in artikel 3.3.1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming, de gronden mede bestemd voor de aanleg en het behoud van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:

  • uit parkeeronderzoek blijkt dat de bestaande parkeerplaatsen niet voorzien in de parkeerbehoefte;
  • de parkeerplaatsen uitsluitend ten behoeve zijn van de aangrenzende bestemming 'Wonen - Gestapeld';
  • er geen sprake is van een nadelige invloed op de verkeers- en parkeersituatie ter plaatse.

Uit het parkeeronderzoek komt naar voren dat er tussen 18:00 en 08:00 voldoende ruimte is op het parkeerdek om een deel van de parkeerbehoefte (31 parkeerplaatsen) ten gevolge van het planvoornemen te kunnen opvangen.

Door een goede looproute te creëren van het plangebied naar het parkeerdek (trap) kunnen de vrije parkeerplaatsen deels worden toegewezen aan de nieuwe bewoners van de Stationstuin (dubbel gebruik). Een goede looproute is mogelijk door de aanleg van een trap naar het parkeerdek ter hoogte van het plangebied.

Op dit moment parkeren forenzen(reizigers) ook in de woonwijk waardoor parkeeroverlast ontstaat in de wijk. Om de reizigers te weren uit de woonwijk wil de gemeente parkeeroplossende maatregelen te treffen. Per verkeersbesluit van d.d. 29 maart 2018 heeft het college van B&W besloten een parkeerschijf zone (blauwe zone) in een gedeelte de wijk Noord en van de Oranjewijk in te voeren. Het plangebied van de Stationstuin en onder meer de aangrenzende wegen Devel en Stationsweg liggen binnen deze blauwe zone. Bewoners die in het aangewezen gebied wonen komen in aanmerking voor een ontheffing zodat zij in de wijk kunnen blijven parkeren.

3.3 Groen

De gebiedsvisie gaat uit van het behoud van de bestaande bomenwal en vraagt om een verbinding met zowel het dakpark als de blauw/groene hoofdstructuur van de wijk Binnenland. Het plan voldoet aan beide uitgangspunten.

Het planconcept gaat uit van een parkruimte met daarin 3 losse blokken. Hier is het dus wonen in het groen en geen groen tussen de woningen. Door dit uitgangspunt is ook direct de relatie gelegd met het groen in de wijk Binnenland en het park op het spoortalud. Beide groenstructuren worden verbonden door het nieuwe groene 'tapijt' dat onder het hele plan van de Stationstuin ligt. Basis van het groen tussen de gebouwen is (ruig) gras met eventueel een kruiden en bloemenmengsel aangevuld met bomen, heesters en hagen rondom de parkeervelden

Bestaande groenwal

Deze wal vormt de afscheiding tussen de bestaande woningen van Nieuwland en de nieuwe appartementengebouwen. De hoogte van de wal loopt op tot circa 5 meter met daarop volwassen bomen tot een hoogte van 20-25 meter.

De wal blijft voor het overgrote deel in zijn huidige vorm behouden. Enkel aan de zuidzijde worden mogelijk enkele bomen gekapt voor een goede verbinding tussen het bestaande park en de nieuwe parkinrichting. Er zal een onderhoudsplan worden opgesteld zodat de groenwal duurzaam gehandhaafd kan blijven als waardevolle groenstructuur.

In dit bestemmingsplan is de groenwal ook specifiek bestemd als 'Groen-Bos'.

Bomen

Naast de bomen op de wal staan er aan de zuidzijde, rondom het bestaande trafogebouw, nog enkele volwassen bomen die gehandhaafd zullen worden.

Centraal in het gebied staat ook nog een boom die niet behouden kan worden. In de parkruimte rondom de gebouwen zullen ook nieuwe bomen aangeplant worden waarmee het groene karakter van de omgeving verder wordt versterkt.

Water

Op dit moment is er in de stedenbouwkundige opzet geen water ingetekend. Wel is water mogelijk binnen beide de beide groenbestemmingen die op de planverbeelding zijn opgenomen. Gedacht wordt aan de aanleg van wadi's. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de bestaande vijver ten westen van het plangebied uit te breiden richting het plangebied.

De invulling van het aspect water wordt nader uitgewerkt in het inrichtingsplan van de openbare ruimte. Voor de exacte uitgangspunten omtrent water wordt verder verwezen naar de waterparagraaf in 5.12 Water

3.4 Beeldkwaliteit

De gebiedsvisie gaat uit van een markant gebouw op de kop van het Stationsplein. Dit zou het accent moeten vormen als baken op de route tussen station en centrum van Barendrecht.

In de uitwerking is gekozen voor een meer terughoudende plaatsing en omvang van de gebouwen die daarmee op grotere afstand van de woningen staan. Toch wordt ook hier gezocht naar een markante gevelwand aan het Stationsplein. De grote kopgevels worden bijzonder uitgewerkt zodat deze een aantrekkelijke toevoeging geven aan de omgeving en een grote sociale bijdrage leveren aan het Stationsplein. Mensen kijken vanuit hun woningen op het Stationsplein waardoor meer sociale controle plaatsvindt.

Conform de gebiedsvisie kan de nieuwe bebouwing zowel in maatvoering, vormgeving en materiaalgebruik het stationsplein een opmerkelijke verschijning krijgen, aansluitend bij de architectuur kenmerken van de seriematige bebouwing van de wijk Noord. Deze architectuur kan worden omschreven als sober en ingetogen, zowel in kleurgebruik als in ornamentiek. In de onderstaande afbeelding is een impressie van het plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0012.jpg"

Afbeelding; Impressie locatie (BAM Wonen/Klunder architecten)

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

Specifiek beleid ten aanzien de locatie is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet opgenomen. Dit is gedecentraliseerd naar de provincie en de gemeente.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het\ verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

Het plangebied is niet gelegen binnen een invloedssfeer van het Barro.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de navolgende treden;

  • 1. Er moet beschreven worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving onder 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit de beschrijving onder 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden.

De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Trede 1 en trede 2 van de bestaande Ladder zijn samengevoegd in de nieuwe Ladder en trede 3 is komen te vervallen. Er is alleen een uitgebreide motivering van de Ladder benodigd als er sprake is van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand bebouwd gebied.

De onderbouwing van de ladder is opgenomen in subparagraaf 4.3.2.1.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciale visie Ruimte en Mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De geconsolideerde versie van deze visie op 19 januari 2018 in werking getreden. Deze visie bevat vier 'rode draden';

  • Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Het plangebied van de locatie Stationstuin is op de visiekaart aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Het terrein ligt sinds sanering van de buiten zwembad braak. Herontwikkeling van dit braakliggend gebied binnen de bebouwde kom is gewenst.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is

Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als zijnde bebouwde ruimte. In de volgende afbeelding is dit weergegeven. Het beter benutten van deze ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De Provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte.

De Provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.
Daarbij spelen ook kwalitatieve aspecten mee; Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken;

  • het belang van ruimtelijke kwaliteit,
  • het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte,
  • de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0013.jpg"

Afbeelding; uitsnede visie Ruimte en Mobiliteit

Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als zijnde ambitiegebied bodemenergie.

De provincie zet in op het vergroten van het aandeel duurzame energie uit de bodem (aardwarmte en warmte-koudeopslag). De provincie wil een betere benutting van de potenties van bodemenergie door bovengrondse functies en ondergrondse potenties beter op elkaar af te stemmen. In de transitie naar een meer duurzame energievoorziening kunnen de mogelijkheden van de bodem en ondergrond een belangrijke rol vervullen voor zowel de winning van aardwarmte als energieopslag (hogere temperatuur-opslag en warmte-koudeopslag). Daartoe wordt de vraag naar energie en het aanbod vanuit het opslag- en winningspotentieel van de ondergrond onderling beter op elkaar afgestemd, onder meer in het kader van gebiedsontwikkeling. De provincie heeft voor een optimale benutting van warmte-koudeopslag (WKO) ambitiegebieden bodemenergie vastgesteld.

De provincie stimuleert dat in deze gebieden de potenties van bodemenergie optimaal worden benut door middel van een integrale afweging in afstemming met bovengrondse en andere ondergrondse functies in een Bodemenergieplan, waarbij bij voorkeur ook de mogelijkheden van aardwarmtewinning worden betrokken. Door lokale overheden en andere organisaties aangeboden bodemenergieplannen voor open bodemenergiesystemen worden beoordeeld op basis van de provinciale Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016 en vervolgens door de provincie al dan niet vastgesteld. Een vastgesteld plan vormt het toetsingskader voor vergunningaanvragen.

4.3.2 Verordening

De geactualiseerde versie van de Provinciale Verordening ruimte is vastgesteld door de Provinciale Staten op 12 maart 2014. De geconsolideerde versie van deze Verordening is op 11 april 2018 in werking getreden.

Om het provinciale ruimtelijk belang te kunnen uitvoeren is deze Verordening opgesteld. In de Provinciale Verordening zijn zaken vastgesteld die relevant zijn voor alle of bepaalde gemeentes en in de Verordening zijn nationale belangen vastgelegd. In de Verordening zijn ook de algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, en omgevingsvergunningen, moeten in het geval van een afwijking van het bestemmingsplan, aan deze regels voldoen.

In de Verordening ruimte is ook de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen welke in paragraaf 4.3.2.1 nader wordt uitgewerkt.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

De wijziging in het Bro ten aanzien van de ladder is nog niet doorgevoerd in het provinciaal beleid.

4.3.2.1 Onderbouwing ladder

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • Het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied.
  • Het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied.

Het plangebied van de locatie Stationstuin is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied betreft een intensiveringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

De gemeenten in de regio Rotterdam dienen hun ruimtelijke beleid en woonbeleid af te stemmen op door de provincie vastgestelde kaders. Belangrijke elementen voor de provincie zijn:

  • Het te bouwen percentage woningen in de sociale sector;
  • Het aantal te bouwen woningen;
  • Een aanpak om de bestaande woonmilieus beter aan te laten sluiten bij de vraag;
  • Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De al in april 2014 door de stadsregio vastgestelde Woningmarktstrategie en woonvisie regio Rotterdam 2014-2020 voldoet aan de later door de provincie gestelde eisen. De bruto planvoorraad is in 2014 ten opzichte van de in 2010 gestelde 65.000 woningen met zo'n 40% verminderd tot circa 39.000 woningen. Volgens de bijbehorende (jaarlijks te actualiseren) woningbouwplanning betekent dit voor Barendrecht nog een toevoeging van ruim 1.000 woningen tot 2020, waaronder de woningbouw van de Stationstuin valt.

Ook voorziet het planvoornemen in de bouw van woningen in de sociale sector, dit sluit aan bij het gemeentelijk woonbeleid en de gebiedsvisie voor de Stationstuin.

Stedenbaan

De provincie heeft de ambitie om zoveel mogelijk woningbouw te concentreren / verdichten rond de stations van Stedenbaan. Het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel (waar Barendrecht onderdeel van uitmaakt) richt zich op 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan 60% tot 80% rondom de Stedenbaan-stations. Station Barendrecht is een Stedenbaan-station. Het plangebied valt binnen bestaand stedelijk gebied waardoor sprake is van binnenstedelijk bouwen grenzend aan het Stedenbaanstation Barendrecht.

4.3.3 Conclusie

De locatie ligt binnen de bebouwingscontour en de ontwikkeling past binnen het regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Ook sluit bij de realisatie van de woningen in het plangebied aan het beleid ten aanzien van Stedenbaan stations. Het planvoornemen voorziet in binnen stedelijke woningbouw.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie

Visie op Barendrecht 2025

In november 2008 is de strategische lange termijn visie op Barendrecht, "Barendrecht investeert in ontmoeting", tot stand gekomen. De visie bevat voornamelijk politieke en bestuurlijke kernpunten voor de periode tot 2025 en geeft richting aan de ruimtelijke, economische en sociale toekomst van Barendrecht. In haar visie kiest de gemeente voor een drietal opdrachten:

  • ervoor zorgen dat Barendrecht een aantrekkelijke en duurzame woongemeente blijft, ervoor
  • zorgen dat Barendrecht een nog sterkere economie krijgt en ervoor zorgen dat in Barendrecht
  • de sociale cohesie tussen de mensen wordt versterkt

Structuurvisie Samen de Ruimte

Op 2 juli 2012 heeft de gemeente Barendrecht de structuurvisie 'Samen de Ruimte' vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven.

In deze visie is opgenomen dat de gemeente in zet op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de lokale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties.

Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Barendrecht zet daarbij ook in op verdichting en gestapelde woningbouw om zodoende ontwikkelingen mogelijk te blijven maken in een stedelijk gebied waar ruimte schaars is. Met een mix van projecten met verschillende uitgangspunten en mogelijkheden speelt Barendrecht in op veranderende woonwensen. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van levensloopbestendige woningen en van flexibele combinaties van wonen met voorzieningen en/of (nieuwe) economie.

De afgelopen jaren heeft Barendrecht een forse regionale woningbouwopgave gehad. Deze opgave is vooral gerealiseerd door woningbouw in nieuwe uitleggebieden.

Voor nieuwe 'rode' ruimtelijke claims is Barendrecht dan ook aangewezen op de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied (actueel voorbeeld is de centrumontwikkeling). Dezelfde ontwikkeling is terug te zien in het woningbouwprogramma van de Stadsregio. Voor de periode 2010-2020 gaat het regionaal programma uit van het toevoegen van netto circa 65.000 woningen. Hiervan moet 80% binnenstedelijk worden gebouwd. Gemeente en regio hebben het uitgangspunt dat Barendrecht zich niet substantieel meer zal uitbreiden. Hiermee wordt de focus verlegd naar het verder verbeteren van de leefbaarheid van woonwijken en centrumgebieden en het aanpakken van bestaande bedrijventerreinen. Voor Barendrecht wordt op regionaal niveau uitgegaan van het netto toevoegen van circa 1.550 woningen (deels in uitleggebieden) in de periode 2010-2020.

De realisatie van woningen past binnen de visie van de gemeentelijke structuurvisie. Met de bouw van gestapelde woningen in het plangebied wordt aangesloten bij gedachte uit de structuurvisie om in te zetten op gestapelde woningbouw om zodoende ontwikkelingen mogelijk te blijven maken in een stedelijk gebied waar ruimte schaars is.

4.4.2 Gebiedsvisie Stationstuin

In hoofdstuk 2 is de door de gemeente vastgestelde Gebiedsvisie voor de Stationstuin behandeld. Derhalve wordt voor de toelichting van deze visie verwezen naar hoofdstuk 2.

4.4.3 Woonbeleid

Woonvisie gemeente Barendrecht 2006-2015 (2006) en Herijking Woonvisie 2010 (2010)

Het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid werd tot 2010 vooral gekenmerkt door de afronding van de Vinex-taakstelling Carnisselande en de uitwerking van de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2005-2010. De kern van het beleid was en is het realiseren van een woningbouwprogramma met een zodanige differentiatie dat er in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de woningvraag op de lokale en (in mindere mate) regionale markt. Naast nieuwbouw, is het beleid na 2010 eveneens gericht op de aanpassing van de bestaande voorraad aan de vraag en ontwikkelingen op de woningmarkt. Een belangrijk aandachtspunt vormt daarbij de positie van zowel starters, als vooral ouderen en de toegankelijkheid van de voorraad. De nieuwbouw voor de periode 2010-2020 wordt ingekaderd en vastgelegd in de woningbouwafspraken met de Stadsregio.

De herijking gaat op basis van de doelgroepen vooral uit van realisering van gestapelde woningbouw.

4.4.4 Groen

In juli 2008 is het groenbeleidsplan ''Barendrecht ziet groen'' vastgesteld. Met het vervaardigen van dit groenbeleidsplan heeft de gemeente haar ambities gesteld voor het groen binnen Barendrecht. Het plan geeft kaders en beleidsambities weer en gaat in op de huidige situatie van en de ambities voor de groenstructuur en -inrichting en het groenbeheer. In dit plan is bovendien specifiek aandacht besteed aan bomen, omdat deze van groot belang zijn voor de vorming en het behoud van de groene uitstraling van Barendrecht.

De gemeente vindt de aanwezigheid van groen in de leefomgeving belangrijk. Groen is namelijk van groot belang voor de leefbaarheid en de volksgezondheid. Bovendien draagt groen bij aan de economie. Groen is ook natuur en het haalt de natuur van de buitengebieden dichterbij de woonomgeving.

Qua inrichting is het groen binnen de gemeente Barendrecht grofweg onder te verdelen in 3 groepen, namelijk de vlakken, lijnen en punten. Tot de vlakken behoren de grote recreatiegebieden, groenparken, sportparken, begraafplaatsen en buitengebieden, die gezien het areaal en hun diversiteit aan karakter en functie van groot belang zijn voor de hoofdgroenstructuur van Barendrecht.

In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart ''huidige groenstructuur'' opgenomen. Uit deze kaart is op te maken dat het plangebied is aangewezen als zijnde groenpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0014.jpg"

Afbeelding: uitsnede kaart huidige groenstructuur

Bij het ontwerp van de woningen is rekening gehouden met ligging van het plangebied in een groen gebied. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3 Groen.

4.4.5 Duurzaamheid

De komende jaren wil Barendrecht zich inzetten voor een Duurzaam Barendrecht. In de notitie Duurzame Ontwikkeling Barendrecht (8 mei 2012) wordt beschreven hoe de gemeente dit wil doen.

Duurzame ontwikkeling is geen apart thema of programma, maar kan gezien worden als een groene draad, die door de gemeentelijke organisatie gaat en merkbaar is in al onze activiteiten.

Duurzame ontwikkeling worden niet alleen vanuit het energie en klimaatvraagstuk benaderd, maar haken aan bij de brede definitie van duurzame ontwikkeling:

“Duurzame ontwikkeling gaat over het voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor de volgende generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien”.

De Barendrechtse aanpak van duurzame ontwikkeling vindt plaats binnen de beleidskaders op de diverse schaalniveaus, waar de diverse duurzaamheidsdoelstellingen zijn geformuleerd. Na een periode van stimulering door het Rijk, door middel van subsidies en programma's wordt nu ingezet op een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en organisaties, om tot duurzame oplossingen te komen. Alle drie de woonblokken in de Stationstuin worden niet op het gasnet aangesloten. Hiermee wordt aangesloten bij nationale wetgeving, die vanaf 1 juli 2018 van kracht is.

4.4.6 Conclusie

Het planvoornemen om gestapelde woningbouw te realiseren in het plangebied past binnen de gemeentelijke toekomstvisie en structuurvisie en binnen het woonbeleid van de gemeente Barendrecht. Voor de inpassing van de appartementencomplexen is rekening gehouden met de ligging van het plangebied in een groen gebied. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3.

Het planvoornemen is passend binnen de Gebiedsvisie voor de Stationstuin zoals beschreven in hoofdstuk 2.

Het aspect duurzaamheid wordt meegenomen in het bouwplan. De appartementen worden gebouwd conform de duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit 2012.

4.5 Conclusie beleid

Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op. Conform het Besluit ruimtelijke ordening en het provinciale beleid is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd. Het planvoornemen voldoet hieraan. Woningbouw realiseren op inbreidings-/ intensiveringslocaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied past in het provinciaal beleid. De locatie ligt binnen de bebouwingscontour.

Het realiseren van gestapelde woningbouw in het plangebied sluit aan bij het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn onderzoeken naar omgevingsaspecten uitgevoerd om aan te tonen of er wel geen belemmeringen zijn met betrekking tot deze aspecten.

5.2 M.e.r. beoordeling

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

5.2.1 Kader

Een gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

5.2.2 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van 82 appartementen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 82 appartementen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn.

Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

1 Kenmerken project / activiteit,

De omvang van het project betreft het realiseren van 82 appartementen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Uit paragraaf 3.2 blijkt dat gezien de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen het niet aannemelijk is dat het aantal extra vervoersbewegingen onevenredige overlast of hinder met zich meebrengt en blijft het aantal voertuigbewegingen binnen de normen voor 30 km wegen.

Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.

2 plaats van het project / activiteit

De appartementen worden gerealiseerd in het plangebied 'de Stationstuin'' welke wordt ontsloten vanaf de Devel. Voor het planvoornemen zijn omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht.


3 samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. De activiteit, wat voorheen recreatie was, wordt wonen, dit sluit aan op de omgeving.

Binnen het plangebied wordt de uitbreiding mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.

4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen, dit wordt toegelicht in de navolgende paragraven. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig. De gemeente moet hier een wel een m.e.r.- beoordelingsbesluit over nemen.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.

In het gebied ten westen van de spoorlijn komen met name woningen voor. Ten oosten van het spoor is bedrijvigheid aanwezig en ten zuidoosten van het plangebied ligt het station met enkele voorzieningen. Gezien de nabijheid van het bedrijventerrein, de voorzieningen en de hoofdinfrastructuur van de spoorlijn wordt het gebied beschouwd als een gemengd gebied.

5.3.2 Onderzoek

Woningen zijn gevoelige functies als bedoeld in de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. Bepaald dient te worden of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is en of omliggende bedrijven en voorzieningen niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.


Ten oosten van het plangebied zijn percelen aanwezig, waar conform het bestemmingsplan ‘Barendrecht Noordoost’ bedrijvigheid wordt toegelaten tot maximaal milieucategorie 3.2. In een rustige woonwijk geldt vanuit deze milieucategorie een richtafstand van 100 meter.

Gezien het plangebied kan wordt beschouwd als een gemengd gebied (zie toelichting § 5.3.1), geldt voor een dergelijke milieucategorie een gereduceerde richtafstand van 50 meter. De werkelijke afstand tot de woningen in het plangebied bedraagt circa 75 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstanden.


Ten zuidoosten van het plangebied is het station Barendrecht gelegen. Een station wordt op basis van de VNG brochure gerekend tot milieucategorie 3.2. In een rustige woonwijk geldt een richtafstand van 100 meter. Gezien de beschouwing als gemengd gebied, geldt de gereduceerde richtafstand van 50 meter. De werkelijke afstand van de woningen tot het station bedraagt circa 90 meter. Derhalve wordt voldaan aan de gereduceerde richtafstanden. In de nabijheid van het station is daarnaast op verschillende percelen de bestemming “Gemengd” opgenomen. Deze bestemming maakt dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, zelfstandige kantoren, horeca activiteiten en bedrijven tot en met milieucategorie 2 mogelijk. Deze activiteiten behoren maximaal tot milieucategorie 2. In een rustige woonwijk geldt een richtafstand van 30 meter, echter door de beschouwing als gemengd gebied is een richtafstand van 10 meter van toepassing. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.


Ten oosten van het plangebied ligt eveneens een parkeerdek, hetgeen parkeergelegenheid biedt voor gebruikers van het station en omgeving. Gezien de nabijheid van deze voorziening is de geluidbelasting als gevolg van deze voorziening onderzocht middels het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en parkeervoorziening, Plangebied Stationstuin te Barendracht', d.d. 3 januari 2018, met kenmerk 20170263/D02 (zie tevens paragraaf 5.6). Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar dit onderzoek. Uit de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau blijkt dat de toetsingswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, geldend voor een gemengd gebied, alleen ter plaatse van de oostgevel van bouwblok zuid met 1 tot maximaal 5 dB wordt overschreden. De als maximaal aanvaardbaar geachte etmaalwaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Uit de cumulatieberekeningen blijkt dat ter plaatse van deze gevel het cumulatie-effect zeer gering is. Ter plaatse van het beoordelingspunt met de hoogste cumulatieve geluidsbelasting van 56 dB is sprake van een cumulatie-effect van 0,1 dB. De overschrijding van de toetsingswaarde wordt dan ook als aanvaardbaar aangemerkt.


In de nabijheid van het plangebied liggen geen intensieve veehouderijen. Aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij wordt derhalve voldaan.

5.3.3 Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden geen beperkingen voor de planvorming. Omdat aan de richtafstanden wordt voldaan, staat vast dat de ontwikkeling omliggende woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering en kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Kader

Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven.

5.4.2 Onderzoek

De memo die is opgesteld voor het aspect externe veiligheid is opgenomen in Bijlage 1. Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied twee relevante risicobronnen aanwezig zijn, te weten:

  • Rijksweg A15;
  • Spoortraject Kijfhoek - Barendrecht.

Over deze twee transportroutes vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen op ruim 850 meter van de Rijksweg A15. Het spoortraject Kijfhoek - Barendrecht is op ongeveer 40 meter afstand gelegen, waarbij opgemerkt moet worden dat het spoortraject ter hoogte van het plangebied is ondertunneld. De tunnelmonden bevinden zich op circa 350 meter (noordzijde) en op bijna 1 kilometer (zuidzijde).

Gelet op het voorgaande is het niet benodigd om in te gaan op het plaatsgebonden en groepsrisico. Een motivering, zie hiervoor Bijlage 1, met betrekking tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is wel benodigd. Het toxisch scenario is voor de beide transportroutes van belang. Daarnaast is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van brandbare gassen over het spoortraject, waardoor de kans bestaat dat een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) ontstaat.

5.4.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied liggen twee risicobronnen, te weten het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A15 en het spoortraject Kijfhoek - Barendrecht.

Voor de beide risicobronnen is een toxisch scenario van belang. Daarnaast is voor het spoortraject ook het scenario met brandbare gassen (BLEVE) relevant.

Gezien de afstand van circa 350 meter tot de dichtstbijzijnde tunnelmond is de kans groot dat schuilen in het gebouw voldoende veiligheid biedt, omdat secundaire branden ter plaatse van het gebouw onwaarschijnlijk zijn.

In principe wordt wel aanbevolen te vluchten in geval van een BLEVE. Er is sprake van voldoende vluchttijd na het optreden van een BLEVE. Het plangebied wordt aan de zuidzijde goed ontsloten op de bestaande wegenstructuur.

Deze wegen kunnen fungeren als vluchtroutes aangezien het mogelijk is om via deze wegen van de bron af te vluchten. Daarnaast is het belangrijk dat de toekomstige bewoners weten wat te doen bij een eventueel incident.

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Ten aanzien van de beide risicobronnen is het plangebied relatief gunstig gelegen ten opzichte van de meest voorkomende windrichting (uit het zuidwesten) in Nederland.

In het kader van het vooroverleg wordt de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond om advies gevraagd.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ug/m3, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 ug/m3 bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ug/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 ug/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

5.5.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan voorziet in de realisatie van 82 wooneenheden in drie woonblokken. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Stationsweg en het busstation opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2017 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20180022-VI01_0015.jpg"

Afbeelding overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2017 (NSL-monitoringstool 2018).

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 25,4 ug/m3, 18,7 ug/m3 en 11,4 ug/m3 bedraagt. Aan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ug/m3) en PM2,5 (25 ug/m3) wordt ruimschoots voldaan. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.

5.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet benodigd. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijding verwacht.

5.6 Geluid

5.6.1 Kader

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone.

5.6.2 Onderzoek

Wegverkeer

De ruimtelijke ontwikkeling van 82 wooneenheden ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de Zuideinde. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting te worden beoordeeld als gevolg van cumulatie van alle geluidbronnen. In dit verband zijn ook de niet gezoneerde 30 km-wegen bij het onderzoek betrokken alsmede de nabij gelegen parkeervoorziening. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Zuideinde niet wordt overschreden. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 38 dB ter plaatse van de oostgevel van bouwblok zuid.

De hoogst optredende cumulatieve geluidbelasting vanwege het wegverkeer op alle wegen samen bedraagt 51 dB (zonder toepassing reductie artikel 110g van de Wet geluidhinder) ter plaatse van de zuidgevels van de bouwblokken midden en zuid. Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling is ter plaatse van de bestaande woningen, gelegen nabij de ontsluitingsweg en de Devel en Stationsweg, sprake van een toename van de geluidbelasting tussen de 13 dB en 0,1 dB. Voor zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie kan het akoestisch klimaat gekwalificeerd worden als redelijk.

Op basis van de onderzoeksresultaten voor het onderdeel wegverkeer kan gesteld worden dat de Wet geluidhinder geen beperkingen geeft aan de ruimtelijke ontwikkeling. Er hoeft geen hogere waarde aangevraagd te worden en extra geluidwerende maatregelen zijn niet noodzakelijk.


Parkeervoorzieningen

Uit de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau blijkt dat de toetsingswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, geldend voor een gemengd gebied, alleen ter plaatse van de oostgevel van bouwblok zuid met 1 tot maximaal 5 dB wordt overschreden. De als maximaal aanvaardbaar geachte etmaalwaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Uit de cumulatieberekening blijkt dat ter plaatse van deze gevel het cumulatie-effect zeer gering is. De overschrijding van de toetsingswaarde wordt dan ook als aanvaardbaar aangemerkt. Eventueel kan nog overwogen worden om voor deze gevel extra geluidwerende maatregelen te treffen in de vorm van een 5 dB extra geluidwering van de gevel ten opzichte van de standaard geluidweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012.

Trillingshinder

Door AGEL adviseurs is in juni 2018 een trillingsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 9 bijgesloten.

Aanleiding voor het onderzoek is de zorg van de opdrachtgever om mogelijke toekomstige trillingshinder in de gevoelige ruimten van de nieuwbouw ten gevolge van het railverkeer welke over genoemd traject rijdt, te voorkomen.

Doel van het onderzoek is het prognosticeren van de trillingsniveaus in de toekomstige gevoelige ruimten van het bouwplan ten gevolge van het railverkeer welke over het nabijgelegen spoortraject en station van Barendrecht rijden. Deze trillingniveaus worden geprognosticeerd op basis van de resultaten van de trillingmetingen in de woningen. Het railverkeer rijdt in een betonnen tunnelbak ter hoogte van de beschouwde locatie.

5.6.3 Conclusie

Wegverkeer

Er is geen sprake van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder en er zijn geen extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk op grond van het Bouwbesluit 2012.

Uit de beoordeling van de geluidbelasting van de parkeervoorziening en in combinatie met de cumulatie van het wegverkeer kan gesteld worden dat er sprake is van een goed tot matig akoestisch klimaat ter plaatse van de bouwblokken van de ruimtelijke ontwikkeling. Ter plaatse van elk bouwblok is sprake van de aanwezigheid van minimaal één gevelvlak met de kwalificatie goed. Van een redelijke tot matige akoestisch kwaliteit is met name sprake ter plaatse van de oostgevel van bouwblok zuid. Als compensatie hiervoor kan overwogen worden om voor dit gevelvlak de minimaal vereiste geluidwering van 20 dB met 5 dB te verhogen.

Trillingshinder

Uit de resultaten van het voorliggend onderzoek kan het volgende worden geprognosticeerd. Getoetst aan de SBR B richtlijn “Hinder voor personen in gebouwen”, in deze A1, treedt overschrijding op in de dag-, avond- en nachtperiode in nieuwe woonsituaties maar overschrijdt de maximale waarde, in deze A2, niet. Derhalve is getoetst aan A3 waarbij geen overschrijding optreedt. In alle perioden treedt derhalve geen overschrijding op en geeft derhalve geen aanleiding tot hinder.

De verwachting is dat in de toekomstige nieuwbouw weinig tot geen hinder zal optreden; de trillingen kunnen evenwel licht voelbaar zijn.

5.7 Bodem

5.7.1 Verkennend bodemonderzoek
5.7.1.1 Kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. De resultaten uit het verkennend onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3.

5.7.1.2 Onderzoek

De samenstelling en herkomst van het aangetroffen puin op de onderzoekslocatie is op basis van de beschikbare informatie niet eenduidig vast te stellen. Mogelijk is het puin afkomstig van de sloop van het gebouw in 1999. De aanwezigheid van ongedefinieerd bouwpuin in de grond leidt tot een verplichting naar onderzoek naar asbest in de bodem.

Resultaten:

  • Bij de uitvoering van het veldwerk zijn plaatselijk bijmengingen (variërend van 1%-50%) met puin, sporen baksteen en resten glas waargenomen. Ter plaatse van het voormalige zwembad en parkeerterrein is een verhardingslaag (bestaande uit beton/asfalt) aangetroffen met daaronder een puinlaag (80%-100%). De herkomst- en samenstelling van het puin is niet bekend. Mogelijk is het puin afkomstig van de sloop van het gebouw in 1999.
  • De bovengrond (0,0-0,5 m -mv) is plaatselijk ten gevolge van bijmengingen met puin licht verontreinigd met kobalt, zink, minerale olie en PAK. De gemeten gehalten van de overige geanalyseerde parameters zijn kleiner dan de achtergrondwaarden.
  • In de ondergrond (0,0-1,0 m -mv) zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan arseen en barium aangetoond.
5.7.1.3 Conclusie

Op basis van de gehanteerde onderzoeksstrategie vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem tot dus ver geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie.

Hierbij wordt opgemerkt dat niet alle boringen konden worden geplaatst in verband met een beton- en asfaltverharding en onderliggende puinfundering. Geadviseerd wordt om voorafgaande aan de ruimtelijke ontwikkeling de boringen ter plaatse van het parkeerterrein en voormalige zwembadlocatie alsnog te plaatsen met een mechanisch boorsysteem.

Aangezien de herkomst van het aanwezige puin niet met zekerheid bekend is, wordt geadviseerd een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem conform de NEN 5707 uit te voeren. Middels een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem kan bepaald worden of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is. In de volgende subparagraaf is het verkennend onderzoek van de waterbodem en landbodem toegelicht, ook het aspect asbest is onderzocht.

Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond.

5.7.2 Verkennend (water) bodemonderzoek, asfalt- en funderingsonderzoek
5.7.2.1 Kader

In het kader van de herontwikkeling zal plaatselijk tot 2 m-mv worden ontgraven en afgevoerd. Het uitvoeren van het (water)bodemonderzoek, inclusief onderzoek naar verhardingen, vindt plaats ten behoeve van het bepalen van de geschiktheid van de locatie voorafgaand aan de herinrichting. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4.

5.7.2.2 Onderzoek

Doelstelling van het landbodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vast te stellen in het kader van de voorgenomen herinrichting en -ontwikkeling van het plangebied. De doelstelling van het waterbodemonderzoek is het bepalen van de kwaliteit van de te baggeren waterbodem ten behoeve van de voorgenomen demping van de watergang. Gelijktijdig is de kwaliteit van de ter plaatse aanwezige (half)verhardings en funderingslagen bepaald.

5.7.2.3 Conclusie

Het (water)bodem- en verhardingenonderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting en -ontwikkeling van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies getrokken:

Asfalt-, funderings- en halfverhardingslagen

  • Het asfalt ter plaatse van het speelveld (ca. 290 ton) is geclassificeerd als 'niet teerhoudend' en komt derhalve voor hergebruik in aanmerking;
  • In de funderingslaag (slakken en puin) onder het asfalt is analytisch een marginaal verhoogd asbestgehalte (0,89 mg/kg ds) aangetoond. Het materiaal (circa 200 m3) komt indicatief voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof in aanmerking;
  • In het halfverhardingsmateriaal (repac) aan het maaiveld is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Het materiaal (circa 1.310 m3) komt indicatief voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof in aanmerking;
  • Op basis van de RAW-proeven blijkt dat het toegepaste zand onder de Devel geschikt is voor hergebruik als 'zand in zandbed'.

Landbodem (chemisch + asbest)

  • Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • Analytisch is in de asbestverdachte bovengrond geen asbest aangetoond;
  • Plaatselijk zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met diverse chemische parameters;
  • In de 'dempingsgrond' toegepast in het zwembad zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • De analyseresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek;
  • De milieuhygienische bodemkwaliteit vormt geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen herontwikkelingswerkzaamheden;
  • Wel dienen de veiligheidsmaatregelen ten behoeve van grondwerkzaamheden ter plaatse (worst-case) te voldoen aan de 'Basisklasse' conform de CROW 132;
  • De locatie is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen zonder tuin, infrastructuur en openbaar groen.

Waterbodem

  • In het slib van de onderzochte waterbodem is een sterke verontreiniging aangetoond met zink, alsmede diverse lichte verontreinigingen. Het slib kan worden toegepast als klasse B baggerspecie in oppervlaktewater. Indien dit niet wenselijk is dient de baggerspecie afgevoerd te worden naar een erkend verwerker;
  • De steekvaste waterbodem is beoordeeld als klasse Wonen (als ontvangende landbodem). De dempingsgrond van de waterbodem dient derhalve minimaal te voldoen aan klasse Wonen. De waterbodem kan, na baggeren, worden gedempt met locatie-eigen grond, met uitzondering van de zandlaag onder de Devel;
  • Bij de voorgenomen baggerwerkzaamheden is conform de CROW 132 geen veiligheids- en/ of brandbaarheidsklasse van toepassing.

5.8 Verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren is in paragraaf 3.2 beschreven.

5.9 Flora en fauna

5.9.1 Kader

Ten behoeve van de ontwikkeling is een quickscan Flora- en Fauna uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Doel van deze quickscan is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering van het initiatief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Quickscan flora en faunawet Stationstuin, Barendrecht' d.d. 21 november 2017, met nummer 17.074b. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 5

toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.

5.9.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas op bijna 3 kilometer. Gezien de afstand en de kleinschaligheid van de ingreep, kan dit geen negatieve effecten opleveren op de Oude Maas of enig ander Natura 2000-gebied. Een verdere procedure aangaande Natura 2000-gebieden is daarom niet aan de orde.

De voormalige EHS, of beter gezegd het Natuurnetwerk Nederland (NNN) werd tot voor kort op Rijksniveau vastgelegd, maar op provinciaal niveau door de provincies uitgewerkt.

De provincies beschermen het Natuurnetwerk door middel van het 'Nee, tenzij' - principe: de provincie staat geen nieuwe functies toe, tenzij is aangetoond dat ze niet schadelijk zijn voor de natuur. Het afwegingskader Natuurnetwerk Nederland is alleen van toepassing voor ingrepen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt buiten het Zuid-Hollands Natuurnetwerk en dus ook buiten het Natuurnetwerk Nederland. Er geldt geen externe werking op het NNN. De ingreep kan zonder verdere procedure in het kader van het NNN plaatsvinden.


Soortenbescherming

Van het plangebied is een bronnenonderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten in het onderzoeksgebied en in de directe omgeving daarvan. Door middel van een veldbezoek is een inschatting gemaakt van de te verwachten beschermde soorten in het plangebied. Daarna is bekeken welke effecten de werkzaamheden kunnen hebben op de mogelijk aanwezige beschermde soorten. De werkzaamheden bestaan uit het kappen en uitdunnen van enkele bomen en struiken nabij station Barendrecht.

Grondgebonden zoogdieren

Verblijfplaatsen of indicaties van de aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten uit de categorie 'andere soorten' of 'Habitatrichtlijnsoorten' zijn niet gevonden binnen of langs het plangebied en worden er ook niet verwacht. Een paar bomen en struiken worden gekapt. Tijdens deze werkzaamheden zullen in de buurt aanwezige grondgebonden zoogdieren zich uit de voeten maken. Werkzaamheden op deze plek duren hooguit een paar dagen en daarna keert de rust weer. Er is voor deze soortgroep dan ook geen mogelijk conflict met de Wet natuurbescherming.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd. Potentieel geschikte bomen worden gekapt. Foerageergebieden of vliegroutes worden niet aangetast. In de bomen kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden in holten of achter loszittende schors. Een nadere beoordeling middels batdetector-onderzoek (vleermuisprotocol) in de zomer en herfst zal de aan- of afwezigheid moeten aantonen.


Vogels

Op de plekken van de werkzaamheden zijn geen jaarrond beschermde (roof)vogelnesten aangetroffen tijdens het veldbezoek. Jaarrond beschermde nesten zouden zich echter in de zomer van 2018 kunnen vestigen. Geadviseerd wordt om

  • 1. buiten de broedperiode van vogels te werken en
  • 2. net voor de kap (in de winter) de kapbomen te controleren op onlangs gevestigde roofvogel- of eekhoornnesten.


Reptielen, amfibieën en vissen

Watergangen of -partijen zijn in het plangebied niet aanwezig en tijdelijke plassen worden niet verwacht in dit vlakke terrein, wat op zich geïsoleerd ligt in de stad Barendrecht. Beschermde amfibieën, vissen of reptielen worden daarom in het plangebied niet verwacht en er kunnen dan ook geen effecten op deze soortgroepen optreden.


Flora

Beschermde planten uit de Wet natuurbescherming worden in het plangebied niet verwacht. De waarnemingen uit de omgeving betreffen niet beschermde soorten of planten die een ander biotoop benodigen dan de directe omgeving van enkele bomen en struiken.


Ongewervelden

Beschermde ongewervelden worden gezien het aanwezige weinig geschikte biotoop niet in het plangebied verwacht. Ze zijn gebonden aan specifieke biotopen of biotoopelementen zoals rivieren, beken, heiden, vennen of moerassen. Deze komen niet voor op de plek van de kapwerkzaamheden.

5.9.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat er vanuit het Wet Natuurbescherming geen belemmeringen worden voorzien ten aanzien van de voorliggende ontwikkeling met uitzondering voor de verblijfplaatsen van vleermuizen. Een nadere beoordeling middels batdetector-onderzoek (vleermuisprotocol) in de zomer en herfst moet de aan- of afwezigheid aantonen. In de navolgende paragraaf wordt het inmiddels uitgevoerde onderzoek toegelicht.

5.9.4 Aanvullend onderzoek vleermuizen

Inleiding

Sinds 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Uit de rapportage ‘Quickscan flora en faunawet’ is gebleken dat het plangebied mogelijk geschikt kan zijn voor vleermuizen. Naar aanleiding van deze conclusie is een nader onderzoek verricht om te bepalen of beschermde soorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze gebruik maken van de bebouwing en bomen. De onderzoeksrapportage is als bijlage 6 toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.


Onderzoek

De voorgenomen werkzaamheden kunnen een negatief effect hebben op het voorkomen en foerageren van vleermuizen. Tevens zou het talud van het CS-parkeerterrein een route van de vleermuizen kunnen vormen.


Vleermuizen

Het plangebied wordt door enkele gewone dwergvleermuizen en laatvliegers als foerageergebied gebruikt, maar dit gebied is niet essentieel. Er zijn geen belangrijke vliegroutes vastgesteld binnen de beïnvloedingssfeer van de geplande ruimtelijke ontwikkeling. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er boombewonende vleermuissoorten in het plangebied hun verblijfplaats hebben.


Vogels

In de te kappen bomen of evt. te rooien struiken zijn geen grote nesten waargenomen die mogelijk van een roofvogel of uil zijn en daarmee jaarrond beschermd. Ook zijn er geen andere waarnemingen gedaan die kunnen wijzen op een jaarrond beschermde verblijfplaats (eekhoorns / marters).


Conclusie

Er zijn geen gevolgen voor de vleermuizen of vogels te verwachten in het kader van de Wet natuurbescherming. In het algemeen is het van belang om kap- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

5.10 Stikstof

Het plangebied bevindt zich op een afstand 2,6 kilometer van het Natura 2000-gebied “Oude Maas”. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat is gelegen op circa 15 kilometer ter hoogte van het Natura 2000-gebied “De Biesbosch”.

De stikstofemissie van de woningen wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerd verkeer enerzijds en de emissie van gaskooktoestellen en CV anderzijds. Gelet op de verkeersaantrekkende werking van circa 500 verkeersbewegingen per etmaal en de emissie van 82 woningen, kan zonder onderzoek gesteld worden dat de planvorming een bijdrage aan de stikstofdepositie zal leveren, die kleiner is dan 0,05 mol N/ha/jaar. Vanuit het aspect stikstofdepositie gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

5.11 Archeologie

5.11.1 Kader

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. De gemeente, waarbinnen de betreffende ontwikkeling plaatsvindt, is hierbij het bevoegd gezag.

5.11.2 Onderzoek

Archeologie Rotterdam heeft de noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor) onderzoek beoordeeld in de hoedanigheid van adviseur van het bevoegd gezag (de gemeente Barendrecht/ BAR-organisatie). Aan de hand van de beoordeling is onderstaand advies opgesteld (zie Bijlage 7).

Advies

In verband met reeds eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek op de planlocatie (Van de Meer, A. van de, en M.M. Sier 2008: Barendrecht ‘Zwembadlocatie’. Een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen (zie Bijlage 8) zijn verdere archeologische inspanningen in het kader van dit project niet noodzakelijk.

Wel dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 melding te maken bij het bevoegd gezag (de gemeente Barendrecht/ BAR-organisatie).

Archeologie onderzoek BOOR (Bijlage 8)

In september 2008 is het bovengenoemde bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Deze kunnen door de voorgenomen herinrichtingsplannen worden aangetast of vernietigd, zodat het inventariserend veldonderzoek noodzakelijk was. Tijdens het veldwerk is vastgesteld, dat binnen het plangebied de natuurlijke bodemopbouw grotendeels intact aanwezig is. Binnen het plangebied zijn echter in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Naast het ontbreken van archeologische indicatoren, zijn echter eveneens geen verdere aanwijzingen waargenomen die aanleiding geven tot een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen op dit niveau.

5.11.3 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden, dat de kans klein is dat bij de inrichting van het plangebied archeologische waarden verstoord zullen worden. Binnen het plangebied kan worden gestart met de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

5.12 Water

5.12.1 Kader

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta. Op 25 september 2014 heeft het waterschap de Keur voor Waterschap Hollandse Delta 2014 vastgesteld. Een keur is een verordening, waarin onder andere regels zijn opgenomen ter bescherming van de dijken, de wegen en de wateren.

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.

Conform de ontwerpeisen van het waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%.

5.12.2 Onderzoek

Door de realisatie van de appartementencomplexen in het plangebied neemt de verharding toe. Naast de complexen wordt er ook verharding aangelegd in de vorm van paden, rijbanen en parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie wordt de bestaande watergang in het noorden van het plangebied deels gedempt.

In de onderstaande tabel zijn de oppervlaktes van de verharding en de watergang in de bestaande en nieuwe situatie weergegeven. Ook is in de tabel aangegeven of het aantal m2 toe- of afneemt door de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied.

  Aantal m2 bestaand   Aantal m2 nieuw   Toe-/ afname aantal m2  
Verhard oppervlak   3340   8889   + 5549  
Watergang   264   50   - 214  

Toename- / afname oppervlak bestaande en nieuwe situatie

De toename van het verhard oppervlak en het dempen van de watergang dient gecompenseerd te worden conform de eisen van het Waterschap. In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel m2 watercompensatie er gerealiseerd dient te worden ter compensatie.

  Toe-/ afname aantal m2   Compensatie eis   Aantal m2 watercompensatie  
Verhard oppervlak   + 5549   10%   554,9  
Watergang   - 214   100%   214  
Totaal aantal m2 watercompensatie benodigd   768,9  

Watercompensatie dempen watergang en toename verharding

In totaal dient er een 769 m2 aan water in het plangebied gerealiseerd te worden ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak en het gedeeltelijk dempen van de watergang.

De realisatie van water, bijvoorbeeld in de vorm van wadi's, is mogelijk gemaakt binnen de bestemming Groen. De voorkeursvolgorde van het waterschap ten aanzien van het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening betreft:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de demping en/of verharding;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief (wadi of andere waterberging).

Het streven is om alle watercompensatie binnen het plangebied te realiseren.

5.12.3 Conclusie

De realisatie van het planvoornemen zorgt voor een toename van het verhard oppervlak met 5549 m2. De bestaande watergang in het noorden van het plangebied wordt deels gedempt ten behoeve van de ontwikkeling. Hierdoor neemt de oppervlakte van de watergang af met 214 m2.

De toename van het verhard oppervlak dient voor 10% gecompenseerd te worden en het oppervlakte van de watergang die gedempt wordt dient voor 100% gecompenseerd te worden. In totaal moet er 769 m2 aan watercompensatie worden gerealiseerd. Dit wordt mogelijk gemaakt in het plangebied binnen de bestemming Groen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar de juridische vastlegging van de nieuwe woonfunctie binnen het plangebied. Voor dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht plan waarbij de realisatie van Stationstuin Barendrecht planologisch wordt mogelijk gemaakt.

6.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk wordt een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Teven zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Bestemming 'Groen'

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen deze bestemming is de aanleg van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

In de bestemming 'Groen' is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn extra parkeerplaatsen toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden in artikel 3.3.1. Deze aanduiding is opgenomen, om de eventuele parkeerdruk op te vangen. Verder is een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen.Deze aanduiding regelt dat de garage van de Devel nr. 11 in ieder geval ontsloten en via de zijkant van het erf toegankelijk blijft.

Binnen deze bestemming wordt geen bebouwing toegestaan met uitzondering van nutsgebouwen.

Bestemming 'Groen - Bos'

De bestemming 'Groen - Bos' is opgenomen om de bestaande bomen te behouden c.q. te beschermen, hierin is vastgelegd dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning bomen te kappen of rooien.

Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Het verkeersgebied betreft een 30 km/uur gebied, waarin het verblijfskarakter centraal staat.

Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden mogelijk, als ook de aanleg van parkeerplaatsen en water.

Bestemming 'Water'

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en de daarbij behorende voorzieningen, zoals duikers, bermen, oevers, groen enzovoorts.

Bestemming 'Wonen - Gestapeld'

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van gestapelde woningen. Daarnaast kan het college onder voorwaarden bedrijf aan huis, aan-huis-gebonden beroep en handel via internet (niet zijnde detailhandelsfunctie) toestaan.

Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen binnen de aangegeven bouwvlakken, bijgebouwen en andere bouwwerken. Op de verbeelding zijn de maximale bouwhoogte vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen, alsmede de bijgebouwen gesitueerd dienen te worden.


Met betrekking tot het gebruik van de hoofdgebouwen zijn specifieke regels gesteld voor parkeren. Alvorens de hoofdgebouwen in gebruik kunnen worden genomen, dient het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming te zijn met de gemeentelijke parkeernota.

Naast de bovengenoemde bestemmingen is één dubbelbestemming opgenomen in het plan. Het gaat om de volgende bestemming:

Bestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Op de verbeelding is deze dubbelbestemming opgenomen om de diverse archeologische waarden te beschermen in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels voor een overschrijding van bouwgrenzen en de aangelegen bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen van gebouwen vastgelegd, zoals balkons en galerijen. Tevens is een regeling opgenomen voor het realiseren van dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

Het bouwvlak en de aangelegen bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, afdaken, dakoverstekken, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In deze regel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft een regeling die het mogelijk maakt om geringe wijzigingen in de bestemmingsgrenzen door te voeren. In de regeling zijn de kaders waarbinnen de bevoegdheid kan worden uitgevoerd aangegeven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In Artikel 14 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In Artikel 15 Slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De onderlegger voor het voorliggende bestemmingsplan is de gebiedsvisie welke is opgesteld voor het plangebied van de Stationstuin. Er heeft overleg plaatsgevonden met omwonenden. Ook is er een informatieavond gehouden en er is een klanbordgroep samengesteld waarmee overleg heeft plaatsgevonden.

Het plan is daar deels op aangepast, waarbij rekening is gehouden met de omwonenden. Het uiteindelijke plan voor het plangebied wordt middels het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Voordat het bestemmingsplan Stationstuin Barendrecht rechtskracht verkrijgt, dient de bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijk vooroverleg (conform artikel 3.1. Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van de Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ingevolge de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure dienen alle ruimtelijke plannen te worden voorbereid met toepassing van het in afdeling 3.4 Awb geregelde voorbereidingsprocedure. In deze periode kunnen belanghebbenden hun zienswijzen naar voren brengen. Hierna nemen burgemeester en wethouders een besluit over vaststelling van het bestemmingsplan en nemen daarbij ook een standpunt in met betrekking tot eventueel ingediende zienswijzen. Mochten er eventuele zienswijzen worden ingediend dan zullen deze vervolgens verwerkt worden. Na deze fase wordt het vaststellingsbesluit ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit van burgemeester en wethouders kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het project de Stationstuin valt onder de Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat een procedurele versnelling van toepassing is.

Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan "Stationstuin Barendrecht" heeft met ingang van 2 februari 2018 tot en met 15 maart 2018 ter inzage gelegen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn in totaal twee inspraakreacties en drie vooroverlegreacties op het voorontwerpbestemmingsplan binnen gekomen. In de nota inspraak en overleg zijn de reacties samengevat en beantwoord. De nota is als Bijlage 10 bijgesloten.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Stationstuin Barendrecht" heeft met ingang van 12 oktober 2018 tot en met 22 november 2018 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn in totaal drie zienswijzen ontvangen. In de nota zienswijzen zijn de reacties samengevat en beantwoord. De nota is als Bijlage 11 bijgesloten. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn in het bestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • Paragraaf 4.4.5 in de toelichting is aangepast. De appartementencomplexen worden niet op het gas aangesloten.
  • Paragraaf 5.5.2 in de toelichting is aangepast.
  • Paragraaf 7.1 in de toelichting is aangepast. Het project de Stationstuin is aangemeld als crisis- en herstelwetproject. Dit betekent dat een procedurele versnelling van toepassing is.
  • Artikel 7.1 onder b wordt geschrapt
  • Artikel 7.3.1 komt te vervallen
  • Artikel 7.3.2 is aangepast en de nummering is gewijzigd naar artikel 7.3.1
  • Artikel 7.4 lid b onder 3 in de regels is geschrapt.
  • Artikel 7.4 is aangepast.
  • Artikel 10.2 in de regels, laatste zin is geschrapt.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad van Barendrecht.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er in het bestemmingsplan sprake is van een ‘bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een ‘bouwplan’ is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden
  • anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

Tussen de gemeente Barendrecht en de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten waarmee de kosten voor het plan zijn gedekt.