direct naar inhoud van Regels
Plan: Vrouwenpolder fase 2 en 3a
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO20140021-VI01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het uitwerkingsplan Vrouwenpolder fase 2 en 3a met identificatienummer NL.IMRO.0489.BPWGO20140021-VI01 van de gemeente Barendrecht.

1.2 uitwerkingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, bruggen en kunstuitingen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen, vlonders en steigers, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van een vlonder of een steiger bedraagt ten hoogste 5 m;
  • b. de (bouw)hoogte van de vlonder of de steiger ten hoogste 0,3 m boven het hoogste waterpeil/waterlijn uitsteekt.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen (waaronder (ontsluitings)wegen) en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen en bijgebouwen
  • a. de gebouwen (hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen en bijgebouwen) worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het maximum aantal woningen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd met een dove gevel vanaf een hoogte van 7,5 meter aan de desbetreffende gevelzijde van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;
    • 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  • f. indien enkel een goothoogte is aangegeven bedraagt de dakhelling van de kap ten hoogste 45o;
  • g. uitbreiding van hoofdgebouwen mag uitsluitend plaatsvinden in de vorm van aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen;
  • h. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • i. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in of binnen een afstand van 3 m evenwijdig aan de voorste bouwgrens te worden gebouwd;
  • j. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de niet aaneengebouwde zijde ten minste 2 m;
  • k. de diepte van aaneengebouwde hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 12 m.

5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, bedraagt ten minste 2 m;
  • b. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m of 0 m;
  • c. de breedte van aan- en uitbouwen aan de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de diepte van aan- en uitbouwen bij aaneengebouwde hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • e. de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • g. de nokhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • h. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • i. de nokhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • j. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m².

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken ten behoeve van dakkapellen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder c teneinde dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw toe te staan met een breedte van ten hoogste 100% van het dakvlak, indien de stedenbouwkundige situatie, bijvoorbeeld door de ligging aan de hoofdstructuur, de daardoor ontstane hogere goothoogte toelaatbaar acht.

5.3.2 Afwijken van de maximale oppervlakte aan erfbebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder k teneinde een gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 75 m² toe te staan, indien het oppervlak van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf tezamen meer dan 250 m² bedraagt.

5.3.3 Afwijken van de bouwhoogte voor bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder i en j teneinde een grotere maatvoering (hoogte) voor bijgebouwen toe te staan, waarbij geldt dat:

  • a. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. de goothoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • c. de dakhelling minimaal 45° en maximaal 60° bedraagt.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Met betrekking tot het gebruik geldt dat tijdelijke of permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
  • b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk, als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 3 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dan wel de verleende c.q te verlenen hogere grenswaarde niet overschrijdt en de overschrijding van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
7.3 Hoogteaanduidingen

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van de hieronder genoemde bouwwerken, bedraagt - tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald - ten hoogste:

    bouwhoogte  
-   van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied en/of voor de voorgevel   1 m;  
-   de bouwhoogte van erfafscheidingen bij hoekpercelen, voor zover gelegen voor of op 3 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw   1 m;  
-   van erf- en terreinafscheidingen elders   2 m;  
-   van lichtmasten   12 m;  
-   van geluidswerende voorzieningen   6 m;  
-   van vrijstaande antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast   15 m;  
-   van (schotel)antennes   3 m;  
-   van tuinmeubilair   2 m;  
-   van kunstuitingen   8 m;  
-   van speelvoorzieningen   5 m;  
-   van overkappingen   3 m;  
-   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  

7.4 Nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens

Nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, buiten het bouwvlak toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 4 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m².

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

De regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan Vrouwenpolder fase 2 en 3a.