Plan: | Lagewei-Vrouwenpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01 |
Regelgeving en beleid
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
Rond het jaar 1000 werden de veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen vinden we in het hart van IJsselmonde op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Op den duur ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Maas, verplaatste.
Het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder maakte in de late middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. In de periode 1373-1375 gaat de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen als Pendrecht, Carnisse, West-Barendrecht en Oost-Barendrecht verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. De Zuidpolder, waar Lagewei-Vrouwenpolder deel van uitmaakte, is pas rond 1650 ontstaan, zo'n 275 jaar na de ondergang van de Riederwaard. Het dijkenstelsel om de Riederwaard ligt ten zuiden en ten zuidwesten van het plangebied.
Tussen de Middeldijk in het noorden en de Achterzeedijk in het zuiden bevinden zich de resten van de Oude Haven met aan de westzijde een dam. De dam is in 1623 aangelegd tussen de Middeldijk en het eilandje 'Den Ouden Dijck', met het doel aanslibbing te bevorderen om de Zuidpolder te kunnen bedijken. 'Den Ouden Dijck' is een in historische bronnen vermeld - en ook op kaarten uit de 17e eeuw afgebeeld - eilandje, waarvan wordt aangenomen dat het om een stuk land gaat dat gespaard is gebleven bij de overstromingen in de 14e-eeuw. Volgens 16e- en 17e-eeuwse getuigenverklaringen lagen op dit eilandje de resten van de in 1373 verdronken kerk en kerkhof van Barendrecht. Andere getuigen beweren daarentegen dat de kerk tussen het eilandje en Heerjansdam heeft gestaan. 'Den Ouden Dijck' is rond 1650 wellicht opgenomen in de Achterzeedijk. Deze bevindt zich ten zuiden van het plangebied, het noordelijk deel van de Oude Haven en de dam liggen in het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder (dat wordt begrensd door de Kilweg in het zuiden).
Over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling tot 350 na Chr.), de vroege middeleeuwen (350-1000) en late middeleeuwen A (1000-1200) zijn nog weinig gegevens beschikbaar. Er is een vindplaats uit de late middeleeuwen, vermoedelijk een restant van een perceleringssysteem en onderdeel van de waterhuishouding van vóór de overstromingen van 1373. Aan de oostkant van het plangebied is verkennend en karterend onderzoek uitgevoerd (zie onder).
Uit de aangrenzende gebieden in Barendrecht en Heerjansdam zijn vindplaatsen bekend uit het neolithicum (tot 2000 voor Chr.), bronstijd (2000-800 voor Chr.), ijzertijd (800 voor Chr.-begin jaartelling), de Romeinse tijd, vroege en late middeleeuwen. Aangezien de het bestemmingsplangebied een (veronderstelde) vergelijkbare bodemopbouw heeft als deze gebieden, mogen ook hier resten uit genoemde perioden worden verwacht. Als gevolg van de laat-middeleeuwse overstromingen kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn geërodeerd.
Onderzoek en archeologische verwachting
In het kader van het bestemmingsplan Vrouwenpolder is in 2004 door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Lelivelt, R.A, 2004: Barendrecht Vrouwenpolder. Een archeologische inventarisatie door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 212). Het onderzoeksgebied beslaat slechts een deel van het plangebied Vrouwenpolder (daar waar de verwachting op de CHS middelhoog was). Voor twee deelgebieden - A en B - is, op basis van bureauonderzoek en de resultaten van het booronderzoek vervolgonderzoek geadviseerd.
Deelgebied A betreft de Oude Haven en een strook van 12 m aan weerszijden daarvan. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich in de nabijheid van de Oude Haven mogelijk resten bevinden van een dam. De haven dateert uit ongeveer het midden van de 17e eeuw; de dam is iets ouder. In de boringen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een dam. Benadrukt moet worden dat dergelijke aardwerken lastig te traceren zijn met booronderzoek. Wel is geconstateerd dat de opbouw van de bodem grotendeels intact is. De in het veld aan weerszijden van de haven zichtbare lichte verhogingen zijn waarschijnlijk ontstaan door het regelmatig uitbaggeren van de haven, waarbij de baggerspecie in de oeverstroken werd gedeponeerd. Op grond van het intact zijn van de bodemopbouw blijft het gebied van de Oude Haven zijn archeologische potentie houden: het kan archeologische resten bevatten uit de periode vanaf ongeveer het midden van de 17e eeuw tot heden. Voor deelgebied A - het gebied van de Oude Haven en circa 12 m aan weerskanten hiervan - wordt dan ook aanbevolen om een waarderend archeologisch onderzoek uit te voeren door het graven van één of meer proefsleuven, indien hier bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van rioolsleuven, het graven van waterpartijen en heiwerkzaamheden. Hierbij zal de aandacht uitgaan naar het al dan niet aanwezig zijn van resten van de dam, de opbouw en datering ervan en naar de constructiewijze van de Oude Haven. Niet uit te sluiten valt dat zich in een eventuele vulling van de haven waardevolle archeologische resten bevinden.
In deelgebied B (een Calais-geulsysteem in het gebied rond boring 65) is het vervolgonderzoek uitgevoerd in 2006 (Lelivelt, R.A. 2006: Barendrecht Vrouwenpolder Fase II. Een bureauonderzoek en een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 299).
Hierbij zijn resten van een mogelijk 17e-eeuws slotenpatroon met kades aangetroffen, die in verband staan met de Oude Haven en de dam (gebied A). In de archeologische kansrijke stroomgordelafzettingen van Calais/Gorkum zijn in het onderzoeksgebied geen archeologische indicatoren gevonden.
In 2006 is in een meer westelijk gelegen deel van het plangebied eveneens een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Lelivelt, R.A. 2006: Barendrecht Lagewei-Vrouwenpolder. Een bureauonderzoek en een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 290). Hierbij zijn in enkele boringen 'antropogene niveaus' aangetroffen, mogelijk een oude percelering. Vervolgonderzoek (Dorst, M.C. 2007: Gemeente Barendrecht Plangebied Lagewei-Vrouwenpolder. Een karterend en waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefput. BOOR-rapporten 372) leverde een vindplaats op, bestaande uit een sloot en een houten staakje. Het zijn waarschijnlijk perceelsafscheidingen en de sloot maakte mogelijk deel uit van het laat-middeleeuwse waterhuishoudingssysteem in het gebied vóór 1373. Sporen van bebouwing zijn op deze vindplaats niet aangetroffen. Het onderzoeksgebied kan geïnterpreteerd worden als een locatie die gedurende de laat-middeleeuwse periode een agrarische functie had. De vindplaats is gekenmerkt als niet-behoudenswaardig.
Uit het verrichte onderzoek in en direct buiten het bestemmingsplangebied blijkt dat er archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd zijn te verwachten. Het onderzoek dat is uitgevoerd ging uit van de verstoring door de geplande woonwijk. Op basis van die verstoring (geschat op maximaal 1 m beneden maaiveld) is in de bovengenoemde rapporten het gebied vrijgegeven en was vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Dit is gebaseerd op het grotendeels ontbreken van archeologische indicatoren en het gegeven dat de bovenste 1,5 m bestaat uit een laat-middeleeuws overstromingsdek. In de diepere ondergrond kunnen nog wel vindplaatsen uit de steentijd (neolithicum) aanwezig zijn. Daarom wordt voor dit bestemmingplan een vrijstellingsmarge gehanteerd van 1,5 m beneden maaiveld bij grootschalige bodemingrepen (groter dan 200 m²). Het westelijke deel van het gebied is destijds niet onderzocht omdat op de CHS hiervoor een lage verwachting geldt. Conform de huidige gemeentelijke AWK is er een redelijk tot hoge verwachting vanaf 80 cm beneden maaiveld. Deze grens wordt voor dit bestemmingsplan bijgesteld naar de genoemde 1,5 m beneden maaiveld, gebaseerd op het onderzoek in het oostelijk deel van het plangebied.
Begin 2011 is in opdracht van de gemeente Barendrecht archeologisch onderzoek uitgevoerd in Vrouwenpolder (zie Bijlage 15). Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt, dat het plangebied tot aan de vorming van het Hollandveen waarschijnlijk zeer nat is geweest. De kans op het voorkomen van resten uit het neolithicum in de top van de Afzettingen van Calais wordt daarom laag geacht. De top van het Hollandveen is verdeeld over het plangebied in ongeveer de helft van de boringen geërodeerd. In een aantal boringen is erosie van de top van dit pakket niet vastgesteld en in twee boringen is in de top van het veen een laag veraard veen aangetroffen, waarin houtskool aanwezig was. De kans dat in dit niveau nog resten uit de late middeleeuwen aanwezig zijn, wordt redelijk hoog geacht. Hoewel in het plangebied wel restgeulen zijn gevonden in het Hollandveen, zijn de veraarde veenlagen op basis van de resultaten van het booronderzoek niet te correleren aan de aanwezigheid van deze geulen. In de bouwvoor en aan het maaiveld zijn indicatoren gevonden voor de aanwezigheid van resten uit de late middeleeuwen en Nieuwe tijd. De resten bestaan naar verwachting vooral uit perceelsafscheidingen, maar omdat deze sinds de ontginning van de polder nauwelijks veranderd zijn, wordt de informatiewaarde hiervan niet hoog geacht. Van de boezem en de watermolen zijn geen resten gevonden. Vermoedelijk liggen deze onder de huidige Kilweg of zijn ze door de aanleg van de weg verstoord. Op basis van de resultaten van het inventariserend onderzoek met behulp van boringen wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren op delen van de locatie waar de bodem tot in het Hollandveen of de daarboven liggende oudere Afzettingen van Duinkerke III zal worden verstoord. Dit betekent, dat bij verstorende activiteiten van dieper dan 200 cm –NAP onderzoek uitgevoerd zal worden naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, waarbij de nadruk ligt op waarden uit de ijzertijd tot en met de late middeleeuwen tot 1373. Geadviseerd wordt om in dat geval gravend onderzoek uit te laten voeren.
Op basis van het booronderzoek is geen relatie vastgesteld tussen de aanwezige landschappelijke eenheden zoals geulen en de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten. Om hierin meer inzicht te verkrijgen wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van proefsleuven. Met behulp van proefsleuven kan meer inzicht verkregen worden in de landschappelijke ontwikkeling van het plangebied en de relatie tot eventuele archeologische niveaus. Het archeologisch onderzoek is gecontroleerd en beoordeeld door de bevoegde overheid, in dit geval door het BOOR namens de gemeente Barendrecht. Deze heeft het advies niet overgenomen en stelt dat de geplande bouw- en inrichtingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis.
Aanbevelingen
Voor de Oude Haven en een strook van 12 m aan weerszijden daarvan (Waarde - Archeologie-1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 m². Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie-2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 m beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m².