direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elektriciteitsstation Hazerswoude-Rijndijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Vanwege de groeiende vraag naar elektriciteit in de regio Holland Rijnland is een nieuw 150/50kV (kiloVolt)-elektriciteitsstation noodzakelijk om netcongestie tegen te gaan. Landelijk netbeheerder TenneT en regionale netbeheerder Liander zijn voornemens dit elektriciteitsstation te realiseren. De beoogde locatie bevindt zich tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk, direct ten noorden van de provinciale weg N11 in de Barrepolder. Het elektriciteitsstation zal op het 150kV hoogspanningsnet worden aangesloten via een ondergrondse 150kV-kabelverbinding die aansluit op de reeds bestaande 150kV-verbinding tussen Leiden en Zoetermeer.

De hierboven beschreven netuitbreiding is nodig om woningen, bedrijven en industrie in de regio (directe omgeving Hazerswoude-Rijndijk, maar ook de stad Alphen aan den Rijn en omgeving) via het transportnet van Liander aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Ook de verduurzaming van bestaande woningen en kantoorpanden, glastuinbouw toename in elektrisch vervoer zorgen voor een bijdrage aan de energiebehoefte.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplangebied is gesitueerd tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk, op grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn. Aan de westkant vormt het beoogde elektriciteitsstation de grens van het bestemmingsplangebied. De locatie hiervan ligt direct ten westen van de Hoogeveensche Vaart, en ca. 50 meter ten noorden van de provinciale weg N11. Vanaf het elektriciteitsstation loopt het tracé van de beoogde ondergrondse 150kV-kabelverbinding in zuidelijke richting onder de N11 en het Barrepad door en vervolgt daarna richting het oosten. De provinciale weg N11 wordt ten westen van de Hoogeveensche Vaart gekruist, om daarna parallel aan de N11 naar het oosten lopen in een breedte van ca. 200 meter. De oostgrens van het bestemmingsplangebied wordt gevormd door de bestaande hoogspanningsverbinding die ca. 500 meter ten westen van de provinciale weg N209 loopt. In afbeelding 1.1 is te zien waar het plangebied gesitueerd is ten opzichte van de provincie Zuid-Holland, afbeelding 1.2 geeft een meer gedetailleerd beeld van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied ten opzichte van provincie Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0002.png" Afbeelding 1.2: gedetailleerde ligging van het plangebied. In het donkerrood de gemeentegrens, het plangebied is in het lichtrood aangegeven.

Het (plan)gebied voor het kabeltracé is ruim genomen, omdat het definitieve tracé nog niet vastligt.

OPMERKING: De uiteindelijke dubbelbestemming wordt 5 meter aan weerszijden van het tracé. Bij gestuurde boringen is dat dan maximaal ongeveer 27 meter en in open ontgraving circa 16 meter. Later in het planproces, als meer duidelijkheid is over de exacte ligging van het tracé, wordt de dubbelbestemming verfijnd.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen, beheersverordeningen en voorbereidingsbesluiten:

  • Bestemmingsplan Van Rijksweg 11 tot Rijn, vastgesteld op 28-01-2016;
  • Beheersverordening Buitengebied Rijnwoude 2015, vastgesteld op 31-03-2016;
  • Bestemmingsplan Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn, vastgesteld op 13-10-2016;
  • Bestemmingsplan Parapluplan Parkeren, vastgesteld op 21-09-2017;
  • Bestemmingsplan Parapluplan Archeologie, vastgesteld op 28-03-2019;
  • Bestemmingsplan Cultuurhistorie, vastgesteld op 27-01-2022;
  • Beheersverordening Cultuurhistorie, vastgesteld op 27-01-2022;
  • Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters, vastgesteld op 12-07-2023;
  • Ontwerpbestemmingsplan/-beheersverordening Molenbiotopen 2023 (10-10-2023).

Bestemmingsplan Van Rijksweg 11 tot Rijn (2016)

Dit bestemmingsplan is van toepassing op het gebied waar het elektriciteitsstation is gepland, en waar het eerste stuk van het tracé van de ondergrondse kabelverbinding ligt. In het bestemmingsplan heeft de grond waar het elektriciteitsstation is gepland de enkelbestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming is de bouw van zowel een elektriciteitsstation als de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding niet toegestaan. De kabelverbinding loopt daarnaast onder de bestemmingen Water, Verkeer - Railverkeer, Gasleiding, Natuur en Verkeer door. Binnen deze bestemmingen is het niet toegestaan een ondergrondse hoogspanningsverbinding te realiseren. Tot slot gelden nog de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'geluidzone - industrie'. Hier dient bij de planontwikkeling rekening mee gehouden te worden.

In afbeelding 1.3 zijn de gronden van het bestemmingsplan die het plangebied raken, weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0003.jpg"
Afbeelding 1.3: geldende bestemmingen bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' .


Beheersverordening Buitengebied Rijnwoude (2015)

De beheersverordening omvat nagenoeg het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Rijnwoude. Op 1 januari 2014 is de gemeente Rijnwoude gefuseerd met de gemeenten Boskoop en Alphen aan den Rijn. De drie gemeenten zijn verdergegaan onder de naam Alphen aan den Rijn. Op afbeelding 1.4 is een uitsnede van de plankaart met de geldende bestemmingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0004.jpg" Afbeelding 1.4: Uitsnede plankaart bij beheersverordening met geldende bestemmingen.

Ter plaatse van het geplande ondergrondse tracé geldt hoofdzakelijk een Agrarische bestemming. Ter plaatse van een aantal watergangen geldt de bestemming 'Water' en ter plaatse van wegen geldt de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast kruist het geplande tracé de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Brandstof', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Leiding - Hoogspanning'. Binnen deze bestemmingen is het realiseren van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet toegestaan. In het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende gebiedsaanduidingen: 'geluidzone - industrie' (oranje arcering), 'overige zone - hsl', 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2', 'overige zone - voorkeurstracé buisleiding', 'vrijwaringszone - dijk'.

Bestemmingsplan Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn (2016)

Het bestemmingsplan 'Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn' voorziet vigerende bestemmingsplannen in aanvullende regels aangaande geluidhinder. De geluidzone van industrieterrein Oude Rijn ligt niet over de gronden van voorliggend plan heen. Wel ligt het plangebied van dat bestemmingsplan over het plangebied van voorliggend plan heen. In de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn' is bepaald dat onder strijdig gebruik van gronden binnen dat plangebied wordt verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

Bestemmingsplan Parapluplan Parkeren (2017)

Het plangebied van het Parapluplan Parkeren heeft betrekking op het volledige grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn. De beleidsregels parkeernormen bevatten het te doorlopen stappenplan rondom het bepalen van de parkeerbehoefte, de te hanteren parkeernormen en de spelregels over parkeren op eigen terrein. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost, iets waar met de beoogde ontwikkeling op wordt ingezet.

Bestemmingsplan Parapluplan Archeologie (2022)

De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan deels bestemd als Waarde – Archeologie 3 en deels als Waarde – Archeologie 4. Binnen Waarde – Archeologie 3 zijn werkzaamheden toegestaan als deze niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld plaatsvinden en niet meer dan een totaal oppervlak van 100 m2 beslaan. De verwachting is dat de beoogde werkzaamheden niet aan deze eisen kunnen voldoen, dus strijdig zijn met deze dubbelbestemming. Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 zijn werkzaamheden toegestaan werkzaamheden toegestaan als deze niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld plaatsvinden en niet meer dan een totaal oppervlak van 1000 m2 beslaan. In afbeelding 1.6 is zichtbaar hoe het Parapluplan Archeologie ligt en opzichte van het plangebied. Het beoogde elektriciteitsstation is rood omcirkeld, het kabeltracé wordt met de rode rechthoek gemarkeerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0005.jpg" Afbeelding 1.6: Parapluplan Archeologie op kaart (rode omlijning betreft globale ligging plangebied.)


Bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie (2022)

Dit bestemmingsplan en deze beheersverordening zijn opgesteld om de cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen van Alphen aan den Rijn te borgen. De regels gelden in aanvulling op de regels welke zien op de primaire bestemming(en) van alle onderliggende, eerder door de gemeenteraad vastgestelde en in werking getreden bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen op het grondgebied van Gemeente Alphen aan den Rijn. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden is uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning en mits gemotiveerd is dat cultuurhistorische waarden behouden blijven dan wel dat deze niet onevenredig worden aangetast. Afbeelding 1.7 geeft het bestemmingsplan weer, op afbeelding 1.8 is de beheersverordening te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0006.png"

Afbeelding 1.7: Bestemmingsplan Cultuurhistorie op kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0007.png"

Afbeelding 1.8: Beheersverordening Cultuurhistorie op kaart.


Voorbereidingsbesluit Hyperscale datacenters

In het voorbereidingsbesluit 'Hyperscale datacenters' van het Ministerie van BZK wordt er vooruitgelopen op uitgebreidere regelgeving omtrent de vestiging van grootschalige datacentra. Omdat de beoogde ontwikkeling geen datacenter betreft, is dit voorbereidingsbesluit verder niet relevant voor het plan.

Ontwerpbestemmingsplan/beheersverordening Molenbiotopen (2023)
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft met betrekking tot molenbeschermingregels, twee ruimtelijke plannen in procedure gebracht. Hierbij wordt het (paraplu)bestemmingsplan Molenbiotopen als ontwerp in procedure gebracht voor die delen in de gemeente waar reeds bestemmingsplannen van toepassing zijn en wordt de (paraplu)beheersverordening Molenbiotopen voor die delen in de gemeente waar beheersverordeningen van toepassing zijn. Het bestemmingsplan en de beheersverordening komen inhoudelijk geheel overeen, het voorbereidingsbesluit Molenbiotopen (2022) fungeert wat regelgeving betreft als basis. De aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' blijven zodoende van kracht. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn de biotopen van de Barremolen en de Groenendijkse molen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0008.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0009.png"
Afbeelding 1.9: Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Molenbiotopen 2023 (boven) en uitsnede ontwerpbeheersverordening Molenbiotopen 2023 (onder).

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting, waarin de achterliggende gedachten bij het bestemmingsplan zijn verwoord. In het eerste hoofdstuk van de toelichting zijn de aanleiding, het doel en het huidig planologisch regime van vigerende bestemmingsplannen beschreven. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een gedetailleerde planbeschrijving en een motivering van de locatiekeuze. Hoofdstuk 4 gaat in op het relevante beleidskader. Daarna komen de verschillende omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op ruimtelijke ontwikkelingen aan bod in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 6 gaat specifiek in op de gevolgen van het project voor alles omtrent water, dit wordt gedaan in de vorm van een waterparagraaf. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 7. Daar wordt ingegaan op verschillende bepalingen per bestemming. Hoofdstuk 8 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de te volgen procedure van het bestemmingsplan uiteengezet.

 

Hoofdstuk 2 Inventarisatie plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

In afbeelding 2.1 is het plangebied globaal weergeven. Het beoogde elektriciteitsstation ligt ten noorden van de provinciale weg N11 en de spoorlijn tussen Leiden en Alphen aan den Rijn. De rest van het beoogde tracé loopt ten zuiden van de provinciale weg en het spoor. Behalve de provinciale weg en een spoorlijn, bevindt zich ook een aantal watergangen in het plangebied. Deze worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Parallel aan de provinciale weg N11 loopt aan beide kanten een gemeentelijke weg, het Groenendijksepad. Verder wordt het plangebied gekenmerkt door stukken grond met weinig begroeiing, omgeven door watergangen. In het westen van het plangebied wordt de Hoogeveensche Vaart doorkruist. In het oosten van het plangebied wordt een grotere watergang gekruist, namelijk de Westvaart. In het uiterste oosten van het plangebied staat een bovengrondse 380kV hoogspanningsverbinding. De Groene Harttunnel ligt onder het plangebied. Deze spoortunnel is aangelegd ten behoeve van de hogesnelheidslijn tussen Schiphol en Antwerpen en ligt ca. 30 meter onder NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0010.png"

Afbeelding 2.1: globale weergave plangebied.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied ligt tussen de dorpskernen van Groenendijk, Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk en omvat meerdere percelen aan weerszijden van N11. Het plangebied is momenteel vooral in gebruik als agrarische grond en kenmerkt zich door langgerekte percelen met weiland haaks op de Rijn. De meanderende Oude Rijn doorkruist de noordelijke rand van het plangebied van oost naar west. Langs de flanken van de Oude Rijn is lintbebouwing te onderscheiden: woonpercelen die zich aan de uiteinden van de voornoemde percelen met weiland bevinden.

Het plangebied raakt geen woningen. Er staat één gebouw in het plangebied, dat bijdraagt aan het beheer en onderhoud van de Groene Harttunnel die onder het plangebied doorloopt. Het gebouw fungeert als lucht- en toegangsschacht voor de tunnel. Binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk agrarische gronden aanwezig die worden gebruikt ten behoeve van grondgebonden veehouderijbedrijven. Het plangebied kruist daarnaast de provinciale weg N11 van Leiden naar Alphen aan den Rijn. Evenwijdig aan deze weg loopt tevens de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Vanwege de groeiende vraag naar elektriciteit in de regio Holland Rijnland is een nieuw 150/50kV-elektriciteitsstation noodzakelijk. TenneT en Liander hebben het voornemen een gecombineerd station te ontwikkelen met een oppervlak van ca. 6 ha en een opgesteld transformatorvermogen van 560 MVA (MegaVoltAmpère). In onderstaande paragraaf wordt beschreven hoe de keuze voor voorliggende locatie is gemaakt. In de paragraaf 3.3 wordt het planontwerp toegelicht.

3.1 Locatiekeuze station

Vanaf april 2020 hebben TenneT en Liander gezamenlijk met diverse gemeenten in de regio en de provincie Zuid-Holland een proces doorlopen dat tot doel heeft gehad een gedragen voorstel te doen voor een voorkeursfocusgebied voor het 150/50kV-station Leiden-Alphen.

De basis voor dit zoekproces is een 'trechteringsproces' waarbij binnen een zoekgebied diverse focusgebieden zijn geselecteerd die vervolgens met elkaar zijn vergeleken om te komen tot een voorkeursfocusgebied, waarbinnen één of meerdere locaties haalbaar zijn. In onderstaande afbeelding is het trechteringsproces (5 stappen) gevisualiseerd. Een samenvatting van het totale zoekproces is opgenomen in bijlage 1. Een presentatie aan de technische commissie van de gemeente Alphen aan den Rijn van 16 maart 2023 is opgenomen in bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0011.png"
Afbeelding 3.1 Toelichting trechteringsproces totstandkoming voorkeurslocatie


Zoekgebied
In 2019 is het zoekgebied voor het nieuwe 150/50kV-station Leiden-Alphen gedefinieerd. Hiervoor is een ruime cirkel getrokken rondom een denkbeeldig middelpunt. Dit middelpunt is de virtueel optimale positionering van het nieuwe station, bezien vanuit nettechniek. Binnen dit zoekgebied liggen de 50/10kV-onderstations van Liander die met 50kV-kabels van stroom moeten worden voorzien door het nieuwe 150/50kV-station Leiden-Alphen. Op afbeelding 3.2 zijn het zoekgebied en de onderstations van Liander zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0012.png" Afbeelding 3.2: Zoekgebied voor het 150/50kV-transformatorstation (zwart kader), de 150kV-hoogspanningsverbinding Leiden-Zoetermeer (blauwe lijn) van TenneT en de 50/10kV-onderstations van Liander (gele sterren).

Het nieuwe station Leiden-Alphen wordt via een zo kort mogelijk tracé aangesloten op de 150kV-hoogspanningsverbinding Leiden-Zoetermeer. Een andere mogelijkheid is om het nieuwe station via een ondergrondse verbinding aan te sluiten op het 150kV-station Bleiswijk, gelegen ten zuiden van het zoekgebied.

Nettechnisch gezien bevindt de ideale locatie voor het nieuwe 150/50kV-station Leiden-Alphen zich zo dicht mogelijk bij gebieden waar nu en in de toekomst de grootste vraag naar elektriciteit zal zijn. Binnen het zoekgebied is dit vooral de bebouwde omgeving tussen Leiden en Alphen aan den Rijn. Hiermee worden spannings- en netverliezen zo laag mogelijk gehouden. Hiernaast is het wenselijk de lengte van de nieuw aan te leggen 150kV-verbinding naar het 150/50kV-station te minimaliseren.

Focusgebieden
De trechtering om focusgebieden binnen het zoekgebied te bepalen heeft plaatsgevonden op basis van door netbeheerders, gemeenten en provincie ingebrachte criteria. De netbeheerders hebben de ruimtelijke ‘harde’ belemmeringen vastgesteld op basis van (door de netbeheerders landelijk toegepaste) richtlijnen voor het aanleggen van infrastructuur. Van de zijde van gemeenten en provincie zijn de belemmeringen afgeleid uit diverse reeds vastgestelde beleidsnota's, RES-documenten, ruimtelijke plannen, verordeningen, etc., hetgeen documenten zijn waarop participatie en inspraak reeds is toegepast. In deze fase zijn de volgende ruimtelijke belemmeringen vastgesteld waar de bouw van een station niet mogelijk of wenselijk wordt geacht:

  • Bestaande bebouwing en infrastructuur;
  • Oppervlaktewater;
  • Waterkeringen;
  • (Voormalige) stortplaatsen;
  • Archeologische monumenten;
  • Cultuurhistorische waarden (kroonjuwelen, landgoed-, kasteel en molenbiotopen) - bouwen binnen molenbiotopen van oude, cultuurhistorische molen is onder voorwaarden wel mogelijk;
  • Natuurgebieden (Natura2000, Natuurnetwerk Nederland, weidevogelleefgebied);
  • Risicozone windmolens;
  • Buisleidingenstroken;
  • 100 meter-zone rondom geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen - het elektriciteitsstation produceert geluid en moet voldoen aan de Wet geluidhinder. Bij locatiestudies voor nieuwe stations worden de richtafstanden uit de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. Het 150/50kV station Leiden-Alphen heeft vanwege het transformatorvermogen een richtafstand tot geluidsgevoelige bestemmingen van 300 meter. In overleg met de betrokken gemeentes is gekozen voor een richtafstand van 100 meter om meer geschikte locaties in beeld te brengen. De geluidsemissie van het station kan namelijk gereduceerd worden door maatregelen bij de geluidsbronnen toe te passen. 


Door de opeenstapeling van deze harde belemmeringen blijft ‘vrije ruimte’ binnen het zoekgebied over waar de bouw van een 150/50kV-station volgens de uitgangspunten mogelijk is. Vervolgens zijn alle gebieden van 5 hectare of groter geselecteerd in verband met de benodigde ruimte van het station. De uitkomst hiervan was in het voorjaar van 2021 een beeld waarin 11 focusgebieden ‘zichtbaar’ werden, zie afbeelding 3.3. De focusgebieden zijn geselecteerd op basis van ligging, landgebruik en gemeentegrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0013.png" Afbeelding 3.3: Ligging 11 focusgebieden A t/m SI (groen) binnen het zoekgebied. Het rode deel van het zoekgebied is buiten beschouwing gelaten.


De mogelijke focusgebieden die gelegen zouden kunnen zijn in het noordwestelijke deel van het zoekgebied zijn buiten beschouwing gelaten, dit betreft het rood omkaderde deel van het zoekgebied in afbeelding 3.3. Immers, de westelijke zijde van Leiden zal blijvend gevoed worden door het bestaande 150/50kV-station in het centrum van Leiden. Daarnaast zouden de kabelverbindingen van en naar een nieuw station aan de westelijke zijde van Leiden onevenredig lang moeten zijn en over grote lengte het stedelijk gebied van Leiden doorkruisen.

Voorkeursfocusgebied
Het selecteren van focusgebieden die de voorkeur genieten, heeft plaatsgevonden in twee deelstappen. In eerste instantie zijn vier focusgebieden afgevallen. De overgebleven zeven focusgebieden zijn nader onderzocht om te komen tot een voorkeursfocusgebied.

TenneT heeft vastgesteld dat de focusgebieden B en E2 niet geschikt zijn voor haar schakeltuin in verband met (te smalle) maatvoering van de kavels in die focusgebieden. Deze twee gebieden zijn daarom voor de netbeheerders afgevallen.

TenneT en Liander hebben vastgesteld dat focusgebieden F2 en SI (Slingerland), gelegen aan de rand van het oorspronkelijke zoekgebied niet kunnen voldoen aan het door de Samenwerkingscode elektriciteit vereiste principe van maatschappelijk laagste kosten. Tevens kunnen deze focusgebieden na realisatie niet voldoen aan de kwalitatieve criteria ten aanzien van optimale bedrijfsvoering, beperken van ondergronds ruimtebeslag en relevantie voor energietransitie. Het door de twee focusgebieden niet voldoen aan het principe van maatschappelijk laagste kosten is sturend, het slecht scoren op de kwalitatieve criteria is voor de netbeheerders doorslaggevend. Daarom zijn ook deze twee gebieden afgevallen.

Daardoor zijn de zeven focusgebieden A1, A2, C, D1, D2, E1 en F1 overgebleven.

Deze zeven gebieden zijn nader onderzocht ten aanzien van de thema's kabelverbindingen, landschappelijke inpassing en maatschappelijk belang om te komen tot één of meerdere voorkeursfocusgebieden. Dit is gedaan in afstemming tussen de netbeheerders en betrokken gemeenten en provincie. Per thema hebben de zeven gebieden een score toebedeeld gekregen: goed, neutraal of negatief.

Kabelverbindingen
Aan de hand van mogelijke kabellengtes van/naar het station (middelpunt focusgebied) is per focusgebied een inschatting gemaakt van de totale kosten voor de kabelverbindingen van Liander en TenneT. De beoordeling van het thema kabelverbindingen is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0014.png"
Landschappelijke inpassing
Liander en TenneT hebben laten onderzoeken in hoeverre het elektriciteitsstation binnen de zeven focusgebieden landschappelijk inpasbaar is. Hierbij is aandacht besteed aan de volgende vragen:

  • 1. In hoeverre paste een station in maat en schaal binnen het landschap?
  • 2. In hoeverre gaat een station ten koste van de openheid van het landschap, of weidevogelgebied?
  • 3. In hoeverre zijn er ontsluitingswegen van en naar het station mogelijk?
  • 4. In hoeverre is er fysieke ruimte voor de aanleg van het station en de kabelverbindingen?
  • 5. In hoeverre zijn er koppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen?

De beoordeling van het thema landschappelijke inpassing is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0015.png"


Maatschappelijk belang
Samen met de betrokken gemeenten en Provincie Zuid-Holland zijn de zeven focusgebieden beschouwd ten aanzien van het huidige gebruik en de betekenis die ze vervullen voor de maatschappij.

De beoordeling is van het thema maatschappelijk belang is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0016.png"

Op basis van de analyse en de inbreng van gemeenten en provincie, hebben Liander en TenneT geconcludeerd dat focusgebied C de voorkeur heeft voor de bouw van het elektriciteitsstation. Samengevat is focusgebied C vanwege de volgende punten verkozen tot voorkeursfocusgebied:

  • De kosten van het station zelf is in elk focusgebied gelijk. Echter, de kosten voor de kabelverbindingen zijn voor de focusgebieden D1, D2, E1 en F1 hoger dan voor focusgebied C. De kosten voor de kabelverbindingen voor de focusgebieden A1 en A2 zijn ongeveer gelijk met die voor focusgebied C.
  • Focusgebied C heeft een goede ligging ten opzichte van de huidige en toekomstige energievraag.
  • Voor een elektriciteitsstation in focusgebied C kan een relatief goede landschappelijke inpassing worden ontworpen.
  • Een elektriciteitsstation zal altijd kunnen rekenen op maatschappelijke weerstand, ook bij het focusgebied C. Echter, de netbeheerders verwachten meer weerstand op de andere focusgebieden, zoals die focusgebieden die een meer maatschappelijke/stedelijke functie hebben (stadspark, sportvelden, e.d.).
  • Een elektriciteitsstation kan in focusgebied C dienen als spin-off voor het te ontwikkelen bedrijventerrein Barrepolder, hetgeen vanzelfsprekend nauw samenhangt met hoe dat bedrijventerrein uiteindelijk “in de markt wordt gezet”.
  • Een elektriciteitsstation in focusgebied C kan uiteindelijk bij doorontwikkeling een functie vervullen in een ter plaatse te ontwikkelen energieknooppunt (hub) tussen opwek en gebruik van elektriciteit, waar opslag c.q. omzetting plaatsvindt en een koppeling wordt gemaakt met het landelijke elektriciteitsnet.

Locaties
Binnen voorkeursgebied C is gezocht naar een geschikte locatie voor de bouw van het station. De netbeheerders hebben dit samen met de gemeente Alphen aan den Rijn onderzocht, waarbij ook participatie met de omgeving heeft plaatsgevonden (zie paragraaf 9.2).

Rekening houdend met de ruimtelijke en planologische belemmeringen in het voorkeursgebied is onderzocht op welke locaties het (omgevings)technisch mogelijk is om een station te realiseren en de benodigde ondergrondse kabels aan te leggen. Hierbij is rekening gehouden met de mogelijkheid om het Liander-deel en TenneT-deel van het station op verschillende locaties te bouwen.

In onderstaande afbeeldingen zijn respectievelijk de belemmeringen binnen het voorkeursgebied en de in beeld gebrachte locaties (1A t/m 3B) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0017.png" Afbeelding 3.4: Ruimtelijke an planologische belemmeringen voorkeursgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0018.png" Afbeelding 3.5: Het 6-tal in beeld gebrachte locaties binnen het voorkeursgebied.

Voorkeurslocatie
De nader te bepalen locaties binnen het voorkeursgebied zijn tegen elkaar afgewogen om te komen tot de uiteindelijke (voorliggende) voorkeurslocatie.

De voorkeurslocatie is in twee stappen tot stand gekomen. In eerste instantie zijn locaties 3A en 3B aangewezen als voorkeurslocaties. Ter motivering hiervan geldt het navolgende:

  • Met name locatie 3B ligt zo ver mogeijk van de huizen aan de Rijndijk af;
  • De Barrepolder is al aangewezen als zoekgebied voor een nieuw bedrijventerrein met ontsluiting via Heineken;
  • De Groenendijkse polder betekent een ontsluiting via de Rijndijk. Dit betekent (veel) overlast voor omwonenden;
  • Deze locatie heeft een gunstige ligging voor ondergrondse kabels.

Vervolgens is locatie 3B als voorkeurslocatie gekozen:

  • Bij locatie 3B staan de bouwwerken/installaties zo ver als mogelijk van de meeste woningen af. Het Liander-station, met de grootste bouwvolumes, ligt als het ware 'achter' het TenneT-station en één van de boerenerven in de polder;
  • Bij deze variant kunnen de ondergrondse kabels efficiënter worden aangelegd. Bij variant 3A moeten de afgaande kabels en de ontsluitingsweg langs het TenneT-station worden geleid. Dit betekent langere afstanden van kabels en beperking van de mogelijkheden om een goede groene inpassing te creëren. Daarnaast moeten de kabels door watergangen worden aangelegd. Dit levert extra investeringen en technische complexiteit op.


afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0019.png"
Afbeelding 3.6: De voorkeurslocatie voor het station, in de Barrepolder

3.2 Tracékeuze 150kV-verbinding

Het tracé voor de ondergrondse 150kV kabelverbinding, waarmee het station wordt aangesloten op het landelijke hoogspanningsnet van TenneT, is bepaald aan de hand van een tracéstudie. Deze studie en de totstandkoming van het voorkeurstracé is toegelicht in deze paragraaf.

Uitgangspunten
De technische uitgangspunten waren onder meer:

  • Aanleg van 8 circuits;
  • Aanleg in open ontgraving, waar noodzakelijk door middel van gestuurde boringen;
  • Onderlinge afstand in open ontgraving 2 meter;
  • Onderlinge afstand in gestuurde boring 5 meter;
  • Zo kort mogelijk tracé.

Naast de technische zijn ruimtelijke traceringsuitgangspunten gehanteerd conform het Programma van Eisen van TenneT. Deze uitgangspunten zien onder meer toe op het bij voorkeur vermijden van beschermde gebieden (natuur, grondwater, archeologie, etc), het voldoende afstand houden tot bestaande objecten en infrastructuur en het zo veel als mogelijk volgen van perceelsgrenzen.

In onderstaande afbeelding zijn het zoekgebied en de ruimtelijke belemmeringen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0020.png" Afbeelding 3.7: Zoekgebied 150kV tracé en de daar voorkomende ruimtelijke belemmeringen.

Tracévarianten
Op basis van de gestelde uitgangspunten en ruimtelijke belemmeringen zijn twee tracévarianten ontstaan. Zie afbeelding 3.8. Het gaat om een variant ten noorden, en een variant ten zuiden van de N11. Beide tracévarianten sluiten ten zuiden van de N11 aan op de bestaande ondergrondse 150kV verbinding Leiden - Zoetermeer in het oosten van het zoekgebied.

De lengte van de tracés in ongeveer 2,5 kilometer. Beide varianten zijn als technisch haalbaar beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0021.jpg" Afbeelding 3.8: 150kV tracévarianten

Voorkeursvariant
De tracévarianten verschillen ten opzichte van elkaar ten aanzien van:

  • Kabellengte;
  • Kabellengte door weidevogelgebied;
  • Het aantal te kruisen wegen en watergangen;
  • Het aantal (in combinatie met de totale lengte) horizontaal gestuurde boringen;
  • Nabijheid bovengronds spoor;
  • Nabijheid woningen.

Op basis van deze verschillen is de zuidelijke tracévariant gekozen als voorkeursvariant (afbeelding 3.9). De dubbelbestemming zoals die nu is opgenomen op de verbeelding betreft het voorlopig ontwerp van de kabels en betreft een worst case.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0022.jpg" Afbeelding 3.9: Voorkeursvariant 150kV tracé

Ten behoeve van voorliggend ontwerpbestemmingsplan is de voorkeursvariant verder uitgewerkt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • In het ontwerpbestemmingsplan dient het maximale ruimtebeslag van de 150kV verbindingen met bijbehorende dubbelbestemming in beeld te worden gebracht. Deze zone wordt tussen het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan verder versmald;
  • Er is rekening gehouden met acht 150kV verbindingen;
  • Gezien de kwetsbaarheid van het gebied (weidevogelleefgebied, beperkte draagkracht) is ervoor gekozen om zo veel mogelijk via gestuurde boringen aan te leggen;
  • Bij het station is een strook opgenomen voor het geval alle acht de verbindingen aan de oostzijde het station in worden gevoerd en er is een strook opgenomen voor het geval dat vier van de verbindingen aan de westzijde worden ingevoerd;
  • Er is nog geen rekening gehouden met het optimaliseren van de tracés ten behoeve van de landschappelijke inpassing. In de komende periode zal dit gebeuren, zodat bij vaststelling een integraal ontwerp beschikbaar is.


Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is onderstaand ontwerp opgeleverd (zie afbeelding 3.10).


afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0023.png" Afbeelding 3.10: Maximale ruimtebeslag van 150 kV tracé (nog nader te optimaliseren)

3.3 Toelichting en visualisatie plan

In afbeelding 3.11 en 3.12 zijn 2D en 3D visualisaties van het elektriciteitsstation opgenomen. Het plangebied bestrijkt in totaal (inclusief de ondergrondse 150kV verbinding en landschappelijke inpassing) een oppervlak van ruim 37 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0024.png" Afbeelding 3.11: visualisatie toekomstige inrichting station.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0025.png" Afbeelding 3.12: Visualisatie toekomstige inrichting Liander deel van het station (indicatief). Het lichter weergegeven schakelgebouw maakt voorlopig geen onderdeel uit van het ontwerp. Deze mogelijke uitbreiding kan in de toekomst gaan plaatsvinden maar is voorlopig niet aan de orde.

TenneT en Liander hebben het voornemen een gecombineerd station te ontwikkelen met een oppervlak van ca. 6 ha en een opgesteld transformatorvermogen van in totaal (4 x 140 MVA =) 560 MVA (MegaVoltAmpère). De transformatoren transformeren de stroomspanning van 150.000 volt (150kV) naar 50.000 volt (50kV).

Er worden in eerste instantie vier 50/10kV-onderstations van Liander aan het nieuwe 150kV-elektriciteitsstation gekoppeld door middel van ondergrondse 50kV-verbindingen. Die onderstations voorzien op hun beurt door middel van 10kV-distributienetten (van Liander) transportcapaciteit voorzien voor woningen, bedrijven, zonneparken en windmolens in de gemeenten Leiden, Voorschoten, Leiderdorp, Zoeterwoude, Kaag en Braassem en Alphen aan den Rijn. Deze 50/10kV verbindingen maken geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. Deze stations liggen in de regio Leiden. Wat wel onderdeel van het plangebied uitmaakt is de ondergrondse kabelaansluiting van dit station op de bestaande hoogspanningsverbinding Leiden - Zoetermeer.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling past binnen het door de overheid vastgestelde beleid. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet (die 1 januari 2024 in werking treedt). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.

Prioriteiten

De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.

Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.

Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.

Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.

Afwegingsprincipes

Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt het Rijk naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.

Betekenis voor het plan:

De bouw van het elektriciteitsstation en de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding draagt bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

In het kader van het behoud van erfgoed, valt het plangebied binnen de begrenzing van de Romeinse Limes. Dit gebied is in het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Art. 2.13.4 van het Barro bepaalt dat er in de provinciale verordening regels opgesteld dienen te worden die de kernkwaliteiten van het erfgoed waarborgen. In voorliggend bestemmingsplan wordt er in paragraaf 4.3.3 verder ingegaan op de regels uit de provinciale verordening.

Betekenis voor het plan:

Alhoewel de beoogde ontwikkelingen deels plaatsvinden in een gebied dat in het Barro is aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden, is het plan niet per definitie in strijd met het Barro. Het Barro zelf schrijft namelijk geen specifieke regels voor, wanneer het gaat om gebruik van de waardevolle gronden. Voor regelgeving wordt er verwezen naar de provinciale verordening. De ontwikkeling is dus niet in strijd met het Barro.

4.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Een deel van het ondergrondse tracé is gelegen binnen het zoekgebied / voorkeurstracé buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Barro zijn hiervoor regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0026.jpg"

Afbeelding 4.1: voorkeurstracé buisleiding nationaal belang (Bron: Rarro).

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé laat, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toe die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Onder een belemmering valt in ieder geval:

  • Het bouwen van een bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk dat noodzakelijk is voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang;
  • De aanleg van een verharde weg of verhard pad of een spoorweg in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  • De aanleg van een watergang in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  • De aanleg van een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  • De aanleg van een buisleiding, niet zijnde een buisleiding van nationaal belang, of een ondergrondse hoogspanningsverbinding of ondergronds leidingstelsel in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  • Het bebossen;
  • Het gebruik als stortplaats voor afvalstoffen of permanente opslag van grond, of andere stoffen of goederen.

Betekenis voor het plan:

Voorliggend plan maakt de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding mogelijk. Deze ondergrondse hoogspanningsverbinding loopt echter niet in de lengterichting van het voorkeurstracé, maar in de breedterichting. Het Rarro vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. In het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (art. 3.1.6 lid 2 Bro). Op grond van dit artikel bevat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het plan
Eerst moet worden beoordeeld of er in onderhavig geval sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd in artikel 1.1.1, onder i van het Bro als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Op basis van jurisprudentie wordt een nieuw elektriciteitsstation en ondergronds tracé niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd (zie uitspraak van 16 april 2017, Hollandse Kroon). Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.


4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. In de Omgevingsvisie worden zeven provinciale vernieuwingsambities geformuleerd:

  • Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een nieuw elektriciteitsstation en het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding voor het transport van elektriciteit zijn zaken die aansluiten op de provinciale vernieuwingsambities die zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie van Zuid-Holland. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de provincie om schone energie haalbaar en betaalbaar aan te bieden aan haar inwoners. Hierdoor vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.3.2 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Het Omgevingsprogramma Zuid-Holland is opgesteld als uitwerking van de beleidskeuze in de Omgevingsvisie. De beleidskeuzes worden vertaald naar concrete doelstellingen die de provincie Zuid-Holland vaststelt. Wat betreft de realisatie van een elektriciteitsstation en de aanleg van een ondergronds tracé zijn de meest relevante doelstellingen:

Minder energie verbruiken en meer duurzame energie opwekken

Om energie neutraal te worden moet de hoeveelheid gebruikte en opgewekt stroom in balans zijn. De infrastructuur gebruikt energie om essentiële functies te voldoen zoals brugbediening, wegverlichting en verkeerslichten. De verwachting is dat door de verdere inzet van LED nog energie valt te besparen. Doordat er niet voor alle functies alternatieven zijn en verdergaande digitalisering van de infrastructuur nodig is, zal er naar verwachting vraag blijven naar energie voor de infrastructuur.

Programmeren en eventueel prioriteren van regionale energie infrastructuur in provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK)

Regionale energie-infrastructuur met voldoende capaciteit is een belangrijke conditie voor verduurzaming en realisatie van toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkelingen. Door de toenemende druk op die infrastructuur signaleren verschillende partijen dat meer regie nodig is op de programmering en mogelijk prioritering van regionale energie-infrastructuur. De provincie start met partners een gezamenlijk integraal programmeringsproces voor de middellange termijn (2030-2040) op in Zuid-Holland het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK). De provincie is vanuit haar brede betrokkenheid bij vraag- en aanbodsectoren van energie hierin procescoördinator met integrale ruimtelijke blik. Waar relevant wordt afgestemd met nationale en gemeentelijke processen en programma’s, zoals onder meer het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), Landelijk MIEK, Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH), de Regionale Energiestrategieën (RES’en),Cluster Energiestrategieën (CES’en), Regionale Agenda Laadinfrastructuur (RAL) en Transitievisies Warmte (TVW’s). In de programmering wordt nadrukkelijk afstemming gezocht met sectorale plannen.

Bijdragen aan het verbeteren van de energie-efficiency en energie infrastructuur

Energiebesparing is een belangrijke stap naar een duurzaam energie- en grondstoffen-systeem. De provincie zet zich in om energiebesparing en efficiënter gebruik van energie en grondstoffen in de industrie te bevorderen. Daarnaast dragen we bij aan de ontwikkeling van een toekomstbestendig energiesysteem en -infrastructuur. De provincie ondersteunt en stimuleert omgevingsdiensten bij het informeren van bedrijven over mogelijkheden om energie te besparen. Aanvullend onderzoekt de provincie de mogelijkheden om de provinciale rol als bevoegd gezag op het gebied van milieu in te zetten voor energiebesparing en beschikbaarheid van restwarmte.

De provincie voert een studie uit naar het energiesysteem van Zuid-Holland in 2030 en 2050. Deze systeemstudie moet inzicht geven in de toekomstige infrastructuurvraag en de mogelijke ruimtelijke implicaties hiervan. De systeemstudie kan worden benut door regionale samenwerkingspartners en kan leiden tot een aanpassing van het eigen provinciaal omgevingsbeleid. De provincie draagt financieel bij aan het wegnemen van knelpunten in de energie-infrastructuur op industrieterreinen. Zo draagt de provincie bij aan de aanleg van het Stoomnetwerk Botlek. De provincie streeft daarbij naar een ‘open acces infrastructuur’ (voor iedereen toegankelijk). Voor kleinere projecten heeft de provincie de ‘subsidieregeling energie-infrastructuur op industrieterreinen Zuid-Holland’. Deze subsidieregeling is bedoeld voor relatief kleine infra- en energieopslagprojecten (voor warmte, stoom, groene waterstof) met een beperkte financiële vraag.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een nieuw elektriciteitsstation en het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding voor het transport van elektriciteit zijn zaken die aansluiten op de concrete doelstellingen die de provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld in het Omgevingsprogramma. Hierdoor vormt het Omgevingsprogramma Zuid-Holland geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte, energie en water. De provincie Zuid-Holland wil met de Omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Zuid-Holland.

De Omgevingsverordening Zuid-Holland richt zich op het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften; en
  • zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

Het energiebeleid van de provincie komt terug in art. 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit) waarin wordt benadrukt dat het inpassen van energie invloed kan hebben op de ruimtelijke structuur van een gebied. Waardevolle gebiedsidentiteit mag niet verloren gaan door de aanleg van werken of gebouwen. Dit uit zich ook in art. 6.27 (Archeologie en Romeinse Limes), aangezien een deel van het beoogde elektriciteitsstation in het cultuurhistorisch gebied van de Neder-Germaanse Limes ligt. Binnen het gebied van de Neder-Germaanse Limes zijn gebieden aangewezen met een (zeer) hoge archeologische waarde. Echter raakt het plangebied deze archeologische gebieden niet.

Betekenis voor het plan:

Bij de aanleg van het elektriciteitsstation wordt er zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, zodat de gebiedsidentiteit niet wordt aangetast. In hoofdstuk 5 wordt nader op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing ingegaan. Ook blijft de archeologische waarde van het Neder-Germaanse Limes gebied onaangetast.

Het plangebied raakt verder aan de volgende provinciale belangen:

Regionale waterkering
Het ondergronds tracé doorkruist een regionale waterkering (Westvaart). Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Voor het tracé zal een vergunning worden aangevraagd voor het kruisen van de waterkering.

NatuurNetwerk Nederland
Het ondergronds tracé doorkruist het NNN (tussen spoor en N11). Omdat het hier een ondergronds tracé betreft, heeft dat geen invloed op het NNN.

Belangrijk weidevogelgebied
Het ondergronds tracé doorkruist een belangrijk weidevogelgebied. De aanlegwerkzaamheden voor de kabels in het belangrijk weidevogelgebied zullen buiten het broedseizoen plaatsvinden. Zodoende hoeven de mogelijke effecten niet getoetst te worden en is een compensatieplan niet aan de orde.

Neder-Germaanse Limes
Het noordelijk deel van het elektriciteitsstation ligt binnen deze aanduiding. In voorliggend plan worden de archeologische waarden (waaronder de Neder-Germaanse Limes) beschermd door middel van een dubbelbestemming.

Cultureel erfgoed - molenbiotoop
Het plangebied ligt deels binnen twee molenbiotopen. Een ontheffing voor bouwen in de molenbiotoop van de Barremolen is noodzakelijk. Deze ontheffing is op 05-09-2023 verleend door de provincie Zuid-Holland, zodoende vormt het aspect molenbiotoop geen belemmering voor het planvornemen. De volledige ontheffing is de raadplegen in Bijlage 3.

Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
Het hele plangebied is gelegen in beschermingscategorie 3 buitengebied. De ondergrondse doorkruising onder het spoor en de N11 is gelegen in beschermingscategorie 1, specifiek (cat.1) NNN. Het ondergronds tracé ligt daarnaast binnen beschermingscategorie 2, specifiek binnen (cat.2) belangrijk weidevogelgebied en (cat.2) groene buffer. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a. van de Omgevingsverordening. De openheid en het groene karakter van het landschap mogen niet onevenredig worden aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken: de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin; de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen; het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap; de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Bij voorliggend plan is er sprake van een aanpassing. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau.

Laag en kwaliteit   Richtpunten   Toetsing  
Ondergrond:
1. Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei




2. Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen  

1. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

2. 1.) Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand. 2.) Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
 

1. De voorgenomen ontwikkeling heeft hier geen invloed op.




2. Met voorgenomen ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan de onregelmatige patronen en reliëf in het landschap.  
Cultuur- en natuurlandschappen:
1. Veenweidelandschap  


1. 1.) Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden. 2.) Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen. 3.) Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. 4.) Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.  


1. Met de voorgenomen ontwikkeling is het niet mogelijk om alle lengtesloten te behouden. Aan deze locatiekeuze is echter een zorgvuldige afweging vooraf gegaan, zoals gemotiveerd in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving. Daarnaast wordt hier in het landschapsplan nader op ingegaan. Daarnaast wordt de toekomstige bebouwing geplaatst binnen de bestaande structuren van het landschap.
 
Beleving:
1. Romeinse Limes




2. Natuurgebied






3. Groene buffer  

1. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

2. 1.) Ontwikkelingen behouden of herstellen de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied. 2.) Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

3. 1.) Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone. 2.) Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.  

1. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed hierop.



2. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed hierop, omdat het in dit deel slechts de ondergrondse kabelverbinding betreft.


3. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed hierop, omdat het in dit deel slechts de ondergrondse kabelverbinding betreft.  

Het ondergrondse tracé heeft geen invloed op (de aantasting van) de kwaliteit van het landschap. Bovengronds vindt hier geen wijziging plaats.

Conclusie
Geconcludeerd kan wordt dat voorliggend plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.

4.3.4 Uitvoeringsprogramma Schone energie voor iedereen

Het uitvoeringsprogramma ‘Schone Energie voor Iedereen’ is de opvolger van de Energie-Agenda ’Watt Anders’. Het doel is dat gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in Zuid-Holland samenwerken aan het landelijk bepaalde doel in het klimaatakkoord: 49% minder CO2 uitstoot in 2030. De provincie draagt bij aan dit doel en zet zich ervoor in dat alle activiteiten samen komen in een betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland werkt vooral aan de volgende drie punten:

  • We zetten ons in voor een schone en duurzame elektriciteitsvoorziening;
  • We bevorderen duurzame verwarming van de gebouwde omgeving;
  • We leveren een bijdrage aan de energie en grondstoffen transitie. 

Betekenis voor het plan: 

Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een duurzame elektriciteitsvoorziening. Ook draagt het bij aan het doel om CO2 uitstoot te verminderen. Het 'Uitvoeringsprogramma Provincie Zuid-Holland Schone energie voor iedereen 2020-2023' vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan.

4.3.5 Groeiagenda Zuid-Holland

De Groeiagenda geeft een brede en meerjarige aanpak weer. door het gezamenlijk en integraal realiseren van deze Groeiagenda worden mensen, kennisinstellingen en bedrijven in Zuid-Holland snel in staat gesteld om nieuwe verdienmodellen en werkgelegenheid te realiseren voor alle Zuid-Hollanders en voor Nederland. De private en publieke sleutelspelers in Zuid-Holland hebben vijf fundamentele systeeminterventies geïdentificeerd die zij in samenhang aanpakken om als regio slimmer, duurzamer en gezonder te worden:

  • Kennis & Innovatie ecosystemen + Sleuteltechnologieën: we bedenken slimme, schone, gezonde oplossingen;
  • Maakindustrie + Nieuwe waardeketens: we maken wat we bedenken;
  • Energie-infrastructuur + Duurzame energiebronnen & grondstoffen: we zijn duurzaam en schoon;
  • Mobiliteitstransitie + Logistieke transitie: we verbinden onze innovaties, mensen en locaties met de wereld;
  • Human Capital + Leven Lang Ontwikkelen: we benutten het talent van álle Zuid-Hollanders.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een nieuw elektriciteitsstation en het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding voor het transport van elektriciteit zijn zaken die aansluiten op de vijf geïdentificeerde systeeminterventies. De beoogde ontwikkelingen dragen bij aan de energie-infrastructuur, die genoemd als belangrijke pijler in de Groeiagenda. Hierdoor vormt de groeiagenda Zuid-Holland geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale omgevingsagenda (ROA) Zuid-Holland

De ROA is een gezamenlijk product van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude. Met de ROA wordt er aangesloten op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Groeiagenda Zuid-Holland. In de kern bespreekt de Regionale Omgevingsagenda hoe op een integrale wijze alle ruimte vragende functies een plek kunnen krijgen of waar keuzes gemaakt moeten worden. In de ROA worden vier belangrijke agendapunten genoemd:

  • een sterke kenniseconomie en complementaire bedrijvigheid;
  • huisvesting;
  • infrastructuur voor mobiliteit en energie;
  • toekomstperspectief landschap.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een nieuw elektriciteitsstation en het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding voor het transport van elektriciteit zijn zaken die aansluiten op de agendapunten uit de ROA, omdat er met de ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de infrastructuur voor mobiliteit en energie. Hierdoor vormt de ROA geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - partiële herziening 2020

De Greenport regio Boskoop heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, is met overtuiging gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Om gestalte hieraan te geven is in opdracht van de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude (nu Alphen aan den Rijn) en Waddinxveen, in 2011 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenportregio Boskoop (hierna: ISV) opgeleverd.

Duurzaam energienetwerk

In de ISV wordt onder andere benadrukt dat de samenwerkende gemeenten inzetten op een duurzaam energienetwerk. Dit wordt gedaan middels drie pijlers:

  • Stimuleren van efficiënt en duurzaam energiegebruik;
  • Faciliteren van duurzame energieopwekking, met name gericht op zon (bij voorkeur via meervoudig ruimtegebruik, zoals daken en zon op water) en wind;
  • Samenwerken aan het realiseren van een robuust lokaal elektriciteitsnetwerk.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een elektriciteitsstation en de aanleg van een ondergronds hoogspanningsnet dragen bij aan de realisatie van een robuust lokaal elektriciteitsnetwerk. Zodoende worden de beoogde ontwikkelingen niet belemmerd door de Intergemeentelijke Structuurvisie.

4.4.3 Regionale Energiestrategie

Nederland is opgedeeld in dertig energie-regio's. Gemeenten, provincies en waterschappen werken binnen de regio samen aan een Regionale Energiestrategie (RES). De RES is een instrument om gezamenlijk keuzes te maken voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor benodigde opslag en energie-infrastructuur. De RES is een document waarin de regio’s voor 2030 en 2050 opgaven uitwerken voor duurzame elektriciteitsopwekking en voor energiebesparing en warmte. Duurzame mobiliteit, landgebruik of landbouw kunnen ook worden opgenomen, maar zijn niet verplicht.

Betekenis voor het plan:

Het plangebied ligt binnen de RES-regio Holland Rijnland. Voorliggend plan behoort tot één van de opgaven die voortkomt uit de RES, namelijk het uitbreiden van de elektriciteitsinfrastructuur in Holland Rijnland om de groeiende vraag naar elektriciteit in de regio te kunnen transporteren. De vraag naar elektriciteit groeit door de elektrificatie van vervoer, warmte en andere processen die voorheen energie uit aardgas haalden. De gemeente Alphen aan den Rijn biedt ruimte op haar grondgebied voor de energietransitie in de regio.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Omgevingsvisie 1.0

In de Omgevingsvisie van de gemeente Alphen aan den Rijn ''Groene gemeente met lef!'' wordt beleid omtrent water, milieu, verkeer en vervoer, duurzaamheid en sociaal-maatschappelijke aspecten gebundeld. Hierin wordt de balans gezocht tussen enerzijds ruimte voor ontwikkeling, en anderzijds het waarborgen van kwaliteit. In de Omgevingsvisie worden tien langetermijn trends en ontwikkelingen genoemd. Eén van die ontwikkelingen is de energietransitie. Dat thema is relevant voor het project in kwestie, dat te maken heeft met de transport van elektriciteit. In het hoofdstuk dat verder in gaat op de energietransitie, wordt beschreven dat de elektriciteitsnetten in veel gebieden nog niet voorbereid zijn op een groter stroomvervoer. Door de toename van het energieaanbod en- vraag zullen aanpassingen aan het net nodig zijn, zo verwacht de gemeente Alphen aan den Rijn. Ruimte voor ontwikkeling is er ook wanneer het gaat om de uitbreiding van bedrijventerreinen. De Barropolder, gelegen direct ten westen van het plangebied, is door de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als zoekgebied uitbreiding bedrijventerreinen.

Betekenis voor het plan:

De realisatie van een nieuw elektriciteitsstation en het aanleggen van een ondergrondse kabelverbinding voor het transport van elektriciteit zijn zaken die aansluiten op de Omgevingsvisie van de gemeente Alphen aan den Rijn. In de Omgevingsvisie worden enkele knelpunten in het net genoemd. Het beoogde project draagt bij aan het ontlasten en voorkomen van knelpunten in het elektriciteitsnet. Daarnaast wordt de mogelijke uitbreiding van bedrijventerrein Barropolder niet belemmerd door de aanleg van een elektriciteitsstation en ondergronds kabeltracé. Het elektriciteitsstation kan daarnaast dienen als spin-off voor het te ontwikkelen bedrijventerrein Barrepolder, hetgeen vanzelfsprekend nauw samenhangt met hoe dat bedrijventerrein uiteindelijk “in de markt wordt gezet”. Hierdoor vormt de Omgevingsvisie 1.0 geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.5.2 Duurzaamheidsprogramma 2021-2030

In het Duurzaamheidsprogramma staan de ambities en acties van de gemeente Alphen aan den Rijn tot het jaar 2031. De gemeente wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Daarom investeren zij in een duurzame toekomst voor de volgende generaties.

Het doel is een leefomgeving waarin inwoners gezond kunnen wonen, werken en leven. Hoe de gemeente dit wil bereiken is uitgewerkt in ambities tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2023. Elke 2 jaar wordt het uitvoeringsprogramma geactualiseerd.

In het Duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:

  • 1. De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame energieopwekking en -opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot.
  • 2. Klimaatadaptatie en biodiversiteit.
  • 3. De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie. CO2-uitstoot zoveel
    mogelijk te voorkomen en ontwikkelen nieuwe verdienmodellen.

Betekenis voor het plan:

Vanwege de groeiende vraag naar elektriciteit in de regio Holland Rijnland is een nieuw 150/50kV-elektriciteitsstation noodzakelijk. Deze groeiende vraag heeft ook te maken met de verduurzaming van bestaande woningen en kantoorpanden, glastuinbouw en toename in elektrisch vervoer. Deze ontwikkeling sluit dan ook aan bij de ambities uit het Duurzaamheidsprogramma 2021-2030. Voorliggend plan is in overeenstemming met het Duurzaamheidsprogramma.

4.5.3 Economische agenda 2021-2025

De Economische Agenda 2021-2025 beschrijft de economische ontwikkelingsrichting van de gemeente Alphen aan den Rijn. In aansluiting bij de gemeentelijke omgevingsvisie (GOVI) vormt duurzaamheid de rode draad in het economische beleid. In de Economische Agenda zijn vijf thema's uitgewerkt:

  • 1. Duurzaam en ciruclair ondernemen
    Ambitie: samen de circulaire economie versnellen, met specifieke kansen voor de sectoren bouw, logistiek, landbouw en sierteelt.
  • 2. Ruimte voor bedrijvigheid
    Ambitie: Toekomstbestendige werklocaties met voldoende ruimte om te kunnen ondernemen.

  • 3. Arbeidsmarkt
    Ambitie: Een gezonde arbeidsmarkt: Alphen aan den Rijn werkt en werkt dichtbij.

  • 4. Ondernemersklimaat en innovatie
    Ambitie: Mkb-vriendelijke gemeente met goede ondernemersdienstverlening en innovatieklimaat.
  • 5. Vrijetijdseconomie
    Groen vrijetijdseconomie rondom groen en blauw en meerdaags verblijf.

Betekenis voor het plan:

Voorliggend plan draagt met name bij aan de eerste twee pijlers. Na de realisatie van het elektriciteitsstation kan ook in de toekomst aan de groeiende vraag, o.a. als gevolg van verduurzaming van woningen, kantoren, bedrijven en elektrisch vervoer, worden voldaan en wordt bijgedragen aan een verdere duurzame, economische ontwikkeling van Alphen aan den Rijn en de regio.

4.5.4 Bedrijventerreinenstrategie

In de Bedrijventerreinenstrategie Gemeente Alphen aan den Rijn (2021) zijn diverse vraagstukken uitgewerkt. Het gaat over vragastukken als:

  • Wat is de rol van de Alphense bedrijventerreinen naar de toekomst?
  • Hoeveel ruimtevraag is er te verwachten en welke plekken worden daarbij gezocht?
  • Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de bestaande bedrijventerreinen zo goed mogelijk de vraag kunnen blijven bedienen en Alphense bedrijven in staat stellen om in te spelen op de noodzakelijke transities op het vlak van energie, klimaat, grondstoffen (circulaire economie)?
  • Hoe streven we naar een gebalanceerde woon-werkstad?
  • Wat is al met al een toekomstbestendige bedrijventerreinenportefeuille voor gemeente Alphen aan den Rijn en wat betekent dat voor de ontwikkelrichting per locatie?
  • En zijn nieuwe uitbreidingslocaties op lange termijn nodig?

Wat betreft nieuwe zoekocaties om het te te verwachten gebrek aan voldoende ruimte voor MKB, dsitributie en productie/HMC bedrijvigheid op te vangen is een eerste verkenning gedaan naar de (on)mogelijkheden van nieuwe locaties. Dit is van belang voor de economische ontwikkeling van de gemeente en de regio. De meest kansrijke locaties die de gemeente hiervoor heeft benoemd in de Omgevingsvisie en verder wil onderzoeken zijn het gebied in de Barrepolder en het gebied rondom Steekterpoort. Uit een eerste globale verkenning blijkt dat de locatie Barrepolder kansrijk is om te ontwikkelen tot nieuw circulair bedrijventerrein, en ook ruimte te bieden voor vestiging van bedrijven in hogere milieucategorieën. De Barrepolder heeft daarnaast ook de link met Heineken: vanuit hun locatie in Zoeterwoude zetten zij al jaren actief in op de vergroening van hun productie en logistieke keten.

De gemeente zet in op verduurzaming en het vergroten van de toekomstbestendigheid van de bedrijventerreinen in nauwe samenwerking met de ondernemers.

Betekenis voor het plan

Voorliggend plan ligt binnen het zoekgebied in de Barrepolder en levert een bijdrage aan de verduurzaming en het vergroten van de toekomstbestendigheid van o.a. de bedrijventerreinen. Dit station past binnen het voornemen om er een circulair bedrijventerrein van te maken.

4.5.5 Buitengewoon buitengebied

Buitengewoon Buitengebied betreft een onderzoek naar de staat en de toekomst van het buitengebied van de gemeente Alphen aan den Rijn. In het onderzoek is gekeken naar sociale, ruimtelijke en economische thema's die spelen in het buitengebied. De resultaten en aanbevelingen van het onderzoek worden gebruikt als bouwstenen voor een nieuw Programma Landelijk gebied van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Betekenis voor het plan

In het deelgebied Oude Rijn - N11 Zone waar het plangebied onder valt groeit de vraag naar extra woningen en bedrijven. De volgende aanbevelingen worden gegeven:

  • Het is belangrijk dat de gemeente beleidskeuzen maakt met betrekking tot woningbouw en duidelijke spelregels opstelt voor de impact van nieuwe woningbouw op het behoud van zichtlijnen en het karakter van het landschap. In lijn met de concept Omgevingsvisie kan er worden ingezet op verdichting van lintbebouwing.
  • In dit deelgebied is er interesse en animo voor initiatieven vanuit ondernemers of inwoners voor (collectieve) duurzame energieopwekking. Tegelijkertijd is het daarbij belangrijk overige omwonenden goed te betrekken. De gemeente kan ontwikkeltrajecten voor collectieve energieopwek ondersteunen met goede regelgeving en kennisdeling en het faciliteren van een participatietraject.
  • Het verminderen van verkeersoverlast op de Rijndijk en Steekterweg verdient meer aandacht. Bijvoorbeeld door te onderzoeken hoe de weginrichting en het weren van doorgaand verkeer overlast kunnen verminderen.
  • Het inzetten van de Limes als bezienswaardigheid biedt koppelkansen met de verbetering van wandel- en fietsroutes door het deelgebied. De gemeente kan initiatieven starten om de Limes als bezienswaardigheid te promoten en kan recreatieve ondernemers stimuleren verder te versterken. Bij het ontwikkelen van plannen voor de toekomst zou een coalitie van (voorbeeld) ondernemers en lokale vrijwilligersorganisaties betrokken kunnen worden.

Voorliggend plan heeft geen betrekking op een van bovenstaande aanbevelingen. Indirect draagt dit plan wel bij aan de vraag naar meer duurzame energieopwekking. Daarnaast zorgt een zorgvuldige landschappelijke inpassing van dit elektriciteitsstation ervoor dat de verstoring van het landelijke karakter van de polder wordt verminderd. Daarnaast zal de ontsluiting van het elektriciteitsstation via het Heineken-terrein gerealiseerd worden en niet via de Rijndijk, waardoor eventuele overlast voor omwonenden voorkomen wordt.

4.5.6 Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021-2024

De gemeente heeft volgens de wet drie watertaken:

  • 1. het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • 2. het verwerken van hemelwater (neerslagwater);
  • 3. een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied.


Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Dit Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het ‘GRP 2016-2020’.

Hemelwater, oftewel neerslagwater, is een essentieel onderdeel van het totale watersysteem in onze leefomgeving. In ons klimaat zorgt het voor aanvoer en redelijk gelijkmatige verspreiding, zowel in tijd als locatie, van schoon zoet water. Dit water is onmisbaar voor flora en fauna, en voor aanvulling en verversing van oppervlaktewater en grondwater. De klimaatverandering gaat gepaard met extremer weer en minder gelijkmatige neerslag. De kans op zwaardere buien en langere perioden van droogte neemt toe.

In het algemeen verbinden we de volgende omgevingswaarden aan neerslag:

  • Beschikken over voldoende en schoon neerslagwater voor flora, fauna en watersystemen.
  • Vermijden overlast en schade door overvloed of gebrek aan neerslagwater.


Om deze omgevingswaarden te bevorderen streven we het volgende na:

  • Toepassen van de voorkeursvolgorde voor neerslag: vasthouden, bergen en afvoeren.
  • Ingrepen in de fysieke leefomgeving toetsen op klimaatbestendigheid ten aanzien van neerslag.
  • Vermijden van zogenaamde diffuse verontreiniging van neerslagwater door afstroming over vervuilende oppervlakken, zoals bijvoorbeeld koperen of zinken daken.
  • Bevorderen van goede verwerking van neerslagwater (vasthouden en hergebruiken) door particulieren en bedrijven op eigen terrein.
  • Robuust stedelijk oppervlaktewater met voldoende bergings- en afvoercapaciteit en goede ecologische kwaliteit.
  • Vermijden van nadelige invloed van overvloed of gebrek aan neerslag op de grondwaterstand in stedelijk gebied.


Betekenis voor het plan

In Hoofdstuk 6 Waterparagraaf wordt nader ingegaan op de wateraspecten met betrekking tot dit plan. Hierin is de watertoets opgenomen, waarbij ook rekening is gehouden met het Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021-2024.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen. Daarnaast gaat dit hoofdstuk in op overige omgevingsaspecten, zoals klimaatadaptatie en landschappelijke inpassing.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Wettelijk kader

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan die geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Daarnaast is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving neer te leggen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Tot slot geldt als wettelijk (planologisch toets)kader in dit geval het gemeentelijke Parapluplan Archeologie waarin het archeologiebeleid van de gemeente planologisch verankerd is. Voor wat betreft het aspect 'cultuurhistorie' is het (planologisch toets)kader het paraplubestemmingsplan en de beheersverordening 'Cultuurhistorie'. In dit plan en deze verordening is de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente verankerd.

5.2.2 Situatie plangebied

Door Archol is begin 2023 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Vermeld moet worden dat het onderzoeksgebied vele malen groter is dan voorliggend plangebied. Op onderstaande afbeelding is de archeologische advieskaart weergegeven met een overzicht van de verschillende verwachtingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0027.jpg" Afbeelding 5.1: Archeologische advieskaart (rode omlijning: begrenzing onderzoeksgebied; zwarte omlijning: globale begrenzing plangebied)

Het archeologisch onderzoek wijst uit dat geplande aanleg van de kabelsleuven en de graafwerkzaamheden voor het hoogspanningsstation binnen vrijwel het gehele onderzoeksgebied kunnen leiden tot aantasting van aanwezige archeologische waarden: vanaf de prehistorie tot en met de Nieuwe tijd. Bovendien laat het onderzoek zien dat archeologische waarden uit de verschillende perioden vrijwel alle op relatief geringe diepte onder de bouwvoor aanwezig kunnen zijn. De geplande ondergrondse ingrepen, zoals het uitgraven van sleuven voor de kabels en graafwerkzaamheden voor de aanleg van het hoogspanningsstation, zullen de bodem en eventuele archeologische resten hierin naar verwachting dan ook binnen 90% (ca. 65.250 m2) van het plangebied tot maximaal 2 m – Mv voorgoed verstoren.

Het archeologisch bureauonderzoek wijst uit dat de middelhoge tot hoge archeologische verwachting, zoals vastgelegd nog gegrond is voor onderhavig plangebied. De geplande bodemingrepen overschrijden de in het ruimtelijk beleid vastgelegde ondergrenzen. De volgende aanbevelingen worden gedaan met betrekking tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan:

  • Daar waar de geplande graafwerkzaamheden ter hoogte van gebieden met een hoge en middelhoge verwachting niet aan te passen zijn binnen het ontwerp, adviseert Archol om eerst een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Om de realisatie van de plannen niet onnodig te vertragen, adviseert Archol af te zien van de gebruikelijke eerstvolgende stap van verkennende grondboringen en meteen over te gaan op een karterend grondbooronderzoek. Gezien de verwachte smalle landschapselementen van o.a. kreken, crevassen en relatief kleine woonerven adviseert Archol om (ter hoogte van de geplande ondergrondse kabelsleuven) binnen een boorraai rekening te houden met een onderlinge afstand van maximaal 50 meter. Zodra de exacte ligging van het hoogspanningsstation en het kabeltracé ten opzichte van de verwachtingszones bekend is, dient de boorintensiteit op maat nader vastgesteld te worden.
  • Daar waar de kabel middels een gestuurde boring zal worden aangelegd, worden (mogelijk) aanwezige archeologische lagen niet of nauwelijks verstoord. Ten aanzien van dergelijke tracédelen met een gestuurde boring adviseert Archol dan ook om ze zonder nader onderzoek vrij te geven. Een uitzondering geldt hierbij wel voor de in- en uittredepunten van elke gestuurde boring. Op deze punten vindt namelijk wel aanzienlijke verstoring plaats. Archol adviseert dan ook om per in- en uittredepunt rekening te houden met minimaal één boring.

Naast het archeologisch onderzoek is onderstaand een toets aan het bestemmingsplan en de beheersverordening Cultuurhistorie doorlopen. In het plangebied komen geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen voor. Voor het gehele plangebied geldt wel een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden). Deze dubbelbestemming is gericht op het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het plangebied, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist in de volgende gevallen:

  • het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • het aanbrengen van drainage;
  • het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  • het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  • het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.


Een omgevingsvergunning is niet vereist in de volgende gevallen:

  • in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van deze beheersverordening;
  • welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  • welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.


De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en aanvrager met documentatie het bovengenoemde gemotiveerd aantoont. Ten behoeve van de vergunningverlening schakelt de gemeente een ter zake deskundige in voor advies. In voorliggend plan is de betreffende dubbelbestemming gehandhaafd. Daarnaast blijft de verkavelingsrichting in het gebied (ter plaatse van het geplande elektriciteitsstation) gehandhaafd. Hier is rekening mee gehouden in het planontwerp.

5.2.3 Conclusie

Het hoogspanningsstation en het geplande kabeltracé liggen in een gebied met middelhoge en hoge archeologische verwachting. Vervolgonderzoek in de vorm van een karterend grondbooronderzoek is dan ook nodig ter plaatse van het hoogspanningsstation en de in- en uittredepunten van het kabeltracé.

Op het moment dat het exacte tracé bekend is, wordt dit vervolgonderzoek in gang gezet. Om deze onderzoeksplicht te borgen is op de verbeelding en in de planregels een dubbelbestemming opgenomen, overeenkomstig hetgeen is opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie'. Indien de aanwezigheid blijkt van daadwerkelijk te beschermen archeologische resten, is geen sprake meer van een verwachtingswaarde en vindt verdere bescherming plaats op grond van de Erfgoedwet.

Ook om de (eventuele) onderzoeksplicht ten aanzien van het aspect 'Cultuurhistorie' te borgen is een dubbelbestemming in dit bestemmingsplan opgenomen.

5.3 Ecologie

5.3.1 Wettelijk kader

Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op soorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 gebieden:

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.

Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS kan de stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) op stikstofgevoelige natuurwaarde in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de ontwikkeling worden berekend. Voor het berekenen van de stikstofdepositie, worden in het rekenmodel de emissies van stikstof in de verschillende situaties ingevoerd. Het rekenmodel berekent vervolgens de verspreiding van deze stikstofemissies en de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland:

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.

Soortenbescherming:

De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

5.3.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van het te realiseren elektriciteitsstation is door Sweco een Verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. In bijlage 5 is de rapportage hiervan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het verkennend natuuronderzoek beschreven.

Natura 2000
Uit het onderzoek blijkt dat het plan geen effect heeft op de instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Wel kan een toename van stikstofdepositie optreden in zowel de aanleg- als gebruiksfase van het project, welke effect kan hebben op de aanwezige habitattypen. Hier wordt in paragraaf 5.4 nader op ingegaan.

Soortenbescherming - planten
Op basis van verspreidingsgegevens en het ontbreken van waarnemingen kan aanwezigheid van beschermde plantensoorten in het plangebied worden uitgesloten. Het uitvoeren van nader onderzoek en/of het aanvragen van een ontheffing zijn niet nodig.

Soortenbescherming vogels
De NDFF toont waarnemingen van een aantal vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en een aantal soorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is als sprake is van redenen van ecologisch belang. Naar aanleiding van het veldbezoek kunnen broedgevallen van boombroedende vogelsoorten met grote nesten, zoals buizerd, blauwe reiger, havik, ooievaar, sperwer, wespendief en zeearend op voorhand worden uitgesloten. De oude stal en woning net ten noorden van het plangebied staan dusdanig in de buurt van het plangebied (circa tussen de 15 en 45 meter) en de werkzaamheden, dat verstorende effecten op eventueel aanwezige broedvogels mogelijk zijn, wanneer in het broedseizoen gewerkt wordt.

Bij een nadere inspectie kan worden bepaald of aanvullend soortgericht onderzoek naar kerkuil noodzakelijk is en of de stal gebruikt wordt door de huiszwaluw en boerenzwaluw. Indien dit aanvullend onderzoek noodzakelijk is, is afhankelijk van de uitkomsten hiervan, mogelijk ook het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming aan de orde. Indien bijvoorbeeld de kerkuil aanwezig is, kan door het voornemen het functionele leefgebied worden verstoord, wat een overtreding van de verbodsbepalingen is. Een eventuele benodigde ontheffing op de Wnb wordt na nader onderzoek aangevraagd. Op voorhand bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat deze ontheffing niet kan worden verleend.

Indien bij de nadere inspectie nesten van de huiszwaluw of boerenzwaluw worden aangetroffen kunnen de werkzaamheden tijdens het broedseizoen van deze soorten (van half mei tot en met augustus) voor verstoring zorgen hetgeen een overtreding van lid 4 van artikel 3.1 uit Wet natuurbescherming is. In dit geval dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van deze soorten worden uitgevoerd te worden om verstoring te voorkomen. Dit broedseizoen loopt van half mei tot en met augustus. Op een later tijdstip, na het veldbezoek ten behoeve van het verkennend natuuronderzoek, is de huiszwaluw tijdens een nader bezoek waargenomen. Deze soort laat zich echter niet snel verstoren. Indien een ontheffing voor deze soort nodig is, wordt deze verleenbaar geacht.

Alle in Nederland broedende vogels zijn tijdens het broeden en tijdens het maken van nesten beschermd. Voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het broedseizoen (circa half maart tot en met juli), is het uitvoeren van een broedvogelcontrole noodzakelijk. Bij deze controle wordt gekeken of er nesten van niet-jaarrond beschermde soorten in het plangebied of binnen de verstoringsafstand van de geplande werkzaamheden liggen.

Indien er nesten worden aangetroffen worden door de controlerend ecoloog bepaald wanneer en waar werkzaamheden plaats kunnen vinden. Indien de werkzaamheden in de broedperiode langer dan drie dagen stilliggen moet de controle worden herhaald. De Wet natuurbescherming erkent officieel geen broedseizoen. Er zijn soorten die al (ver) voor half maart kunnen en/of beginnen met broeden, zoals houtduif, bosuil (december/januari) en blauwe reiger (februari/maart), of soorten die een tweede leg starten eind juli. In de Wet natuurbescherming is aangegeven dat van belang is of een broedende vogel aanwezig is. Werkzaamheden in de periode september t/m februari kunnen zonder aanvullende broedvogelcontroles plaatsvinden.

Ook in de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen wat betreft vogels. Een deel van het plangebied is aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. In de Omgevingsverordening is bepaald dat als een ruimtelijke ontwikkeling significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, deze aantasting gecompenseerd moet worden.

Soortenbescherming - vleermuizen
Het is mogelijk dat verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, gewone dwergvleermuis en/of ruige dwergvleermuis aanwezig zijn in de bomen of gebouwen buiten het plangebied. Daarnaast is het ook mogelijk dat vliegroutes van deze soorten en de watervleermuis en meervleermuis aanwezig zijn boven de doorlopende watergangen ten zuiden en oosten buiten het plangebied.

Het is uitgesloten dat verblijfplaatsen van vleermuizen bij de werkzaamheden vernietigd worden. Indien als voorzorgsmaatregel wordt voorkomen dat licht op omliggende gebouwen, groenstructuren en watergangen buiten het plangebied (Hoogeveensche Vaart) wordt toegepast kan verstoring worden voorkomen en is er geen soortgericht onderzoek of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming - overige zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn er in het plangebied geen beschermde zoogdiersoorten waargenomen. Door afwezigheid van helder, doorgaand water is het voorkomen van de otter uit te sluiten, daarnaast is voor soorten als noordse woelmuis, waterspitsmuis onvoldoende dekking of hoge (oever)vegetatie in het plangebied en de directe omgeving aanwezig om onderdeel uit te maken van het leefgebied van deze soorten. Daarnaast komen noordse woelmuis en waterspitsmuis (vrijwel) nooit voor in intensief beheerde weilanden, zoals aanwezig in het plangebied. Effecten op beschermde niet-vrijgestelde soorten kunnen op voorhand worden uitgesloten omdat deze soorten niet in het plangebied voorkomen. Het open weiland in het plangebied is op zichzelf alleen voor de veldmuis geschikt leefgebied. Omdat er in de omgeving van het plangebied voldoende vergelijkbaar leefgebied is kan worden uitgesloten dat het plangebied essentieel leefgebied vormt. De andere soorten, aardmuis, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, hermelijn, huisspitmuis en wezel hebben een voorkeur voor leefgebied met meer dekking en zullen zodoende meer op het boerenerf buiten het plangebied voorkomen en daar hun verblijfplaatsen hebben, waardoor effecten door de werkzaamheden kunnen worden uitgesloten.

Soortenbescherming - vissen
Omdat er geen beschermde vissoorten in het plangebied worden verwacht kunnen effecten van de werkzaamheden op beschermde soorten worden uitgesloten. Wel kunnen algemene niet beschermde vissoorten in de sloten in het plangebied voorkomen. Voor deze algemene soorten geldt de zorgplicht.

Soortenbescherming - amfibieën en reptielen
De rugstreeppad is niet in het plangebied in de huidige staat aanwezig en de kans op vestiging in het transformatorstationdeel van het plangebied tijdens de uitvoeringsfase is redelijkerwijs uitgesloten. Voor de werkzaamheden die aan dit deel plaatsvinden zijn negatieve effecten op de rugstreeppad uitgesloten. Ook voor de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het tracédeel is vestiging van de rugstreeppad niet te verwachten waardoor de werkzaamheden potentieel geen negatief effect hebben op de soort. Een nader onderzoek en/of een ontheffing worden niet noodzakelijk geacht. Voor de vrijgestelde algemene soorten meerkikker, bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad is er in de directe omgeving van het plangebied voldoende alternatief leefgebied beschikbaar waar zij tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aar toe kunnen. Het plangebied vormt geen essentieel leefgebied voor deze soorten. Het optreden van negatieve effecten wordt daarom uitgesloten. Het uitvoeren van een nader onderzoek en/of het aanvragen van een ontheffing is niet nodig. Voor deze algemene soorten geldt wel de zorgplicht.

Soortenbescherming - ongewervelden
Het is mogelijk dat platte schijfhoren in de watergangen in het plangebied voorkomt. Het dempen van delen van deze watergangen kan negatieve effecten hebben op de soort. Er is aanvullend onderzoek nodig om de aan- of afwezigheid van platte schijfhoren aan te tonen. Afhankelijk van de uitkomsten van dit aanvullende onderzoek is mogelijk ook een ontheffing op de Wet natuurbescherming aan nodig. Dit aanvullende onderzoek is inmiddels uitgevoerd. In bijlage 6 is deze onderzoeksrapportage opgenomen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de platte schijfhoren in het plangebied voorkomt en hiervoor een ontheffing op grond van de Wnb noodzakelijk is. De vegetatie moet overgeplaatst worden naar een nieuwe sloot. Het leefgebied van de platte schijfhoren dient tevens gecompenseerd te worden, vandaar dat overplaatsten naar een bestaande sloot niet voldoende is. Binnen het plangebied worden nieuwe watergangen gerealiseerd. Het is daarmee aannemelijk dat deze ontheffing verkregen kan worden. Het dempen van de sloot waar de soort zit dient buiten de winterrust en voortplantingsperiode (kwetsbare periodes) plaats te vinden. Hier wordt rekening mee gehouden tijdens de uitvoering.

Ontheffing Wet natuurbescherming
Indien uit de soortgerichte onderzoeken blijkt dat verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van beschermde soorten aanwezig is, en zij worden verstoord of vernietigd, dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd en verkregen te worden. Mitigerende maatregelen zijn nodig om te voldoen aan een dergelijke ontheffing.

Zorgplicht
Om aan de zorgplicht te voldoen zijn mitigerende maatregelen nodig; er dient voorafgaand en tijdens de werkzaamheden in redelijkheid alles te worden verricht of gelaten om te voorkomen dat aanwezige individuen opzettelijk gedood, gevangen of verzameld worden en vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk beschadigd of vernield worden. Hiertoe moeten maatregelen genomen worden die beschadiging van individuen zoveel mogelijk voorkomen. Gedacht kan worden aan het rustig opstarten van werkzaamheden en een kant op werken. Bij demping van sloten moet het water gestuwd worden in de richting van doorlopend blijvend water en bij het aantreffen van dieren dienen deze de gelegenheid te krijgen om het plangebied te verlaten.

Provinciaal en gemeentelijk natuurbeleid
Het onderzoeksgebied ligt niet in Natuurnetwerk Nederland of ander provinciaal beschermd gebied. Externe werking is niet van toepassing in de provincie Zuid-Holland. Er hoeven geen vervolgstappen te worden ondernomen. Gemeentelijk natuurbeleid is niet van toepassing op de geplande werkzaamheden. Er hoeven geen vervolgstappen te worden ondernomen.

5.3.3 Conclusie

De werkzaamheden in het belangrijk weidevogelgebied zullen buiten het broedseizoen plaatsvinden. Zodoende hoeven de mogelijke effecten niet getoetst te worden en is een compensatieplan niet aan de orde.

Er is vervolgonderzoek naar de platte schijfhoren uitgevoerd. Gebleken is dat de soort aanwezig is en dat er een ontheffing van de Wnb nodig is. Zoals in paragraaf 5.3.2 en in het Verkennend natuuronderzoek toegelicht, is het aannemelijk dat deze ontheffing verkregen kan worden.

Ook bestaat op voorhand geen aanleiding dat eventuele benodigde ontheffingen voor de kerkuil (en huiszwaluw) niet verleend kunnen worden.

Het aspect 'ecologie' staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.

5.4 Stikstof

5.4.1 Wettelijk kader

Stikstofemissie kan optreden tijdens zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Deze emissie kan zich verplaatsen over grote afstand en zodoende resulteren in stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen. Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof (in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instand- houdingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben, kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.

5.4.2 Situatie plangebied

Qirion B.V. heeft in november 2023 een AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. In bijlage 7 is de stikstofrapportage opgenomen. Met de Aerius calculator is een berekening uitgevoerd voor de bepaling van het effect van het project op de omliggende Natura2000 gebieden. De geschatte doorlooptijd van het project is 36 maanden. De kengetallen zijn doorgerekend over drie bouwjaren, waarin de betreffende bouwwerkzaamheden en verkeersbewegingen van het project zijn gemodelleerd.

De bestaande situatie c.q. uitgangssituatie is 0, en daarmee is deze berekening tegelijkertijd ook de verschilberekening. In de gebruiksfase wordt geen NH3 of NOx stikstof uitgestoten. Uit de berekening volgt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Situatie plangebied

Tijdens de aanlegfase van het station treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Tijdens de gebruiksfase van het station vinden alleen verkeersbewegingen plaats ten behoeve van beheer en onderhoud van het station. Het gaat om enkele verkeersbewegingen per week. Het station zelf is onbemand. Op het terrein zelf wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ook tijdens de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Vanuit het oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project.

Ten behoeve van bouw, onderhoud, beveiliging en inspecties van het elektriciteitsstation is een ontsluitingsweg nodig. Er zijn meerdere scenario's onderzocht. De route van deze ontsluitingsweg ligt nog niet vast. Hierover vindt afstemming plaats tussen Alliander, TenneT, de gemeenten Alphen aan den Rijn en Zoeterwoude en grondeigenaren van omliggende percelen. Het voornemen is om een ontsluitingsweg via het terrein van Heineken te realiseren, die aansluit op de Burgemeester Smeetsweg en niet op de Rijndijk.

Het voorkeurstracé is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Barrepolder 2011' (gemeente Zoeterwoude) waarin de gronden aangeduid zijn als 'wro-zone-wijzigingsgebied'. Binnen deze zone is de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg tussen de Burgemeester Smeetsweg en de gemeentegrens met Rijnwoude toegestaan (art. 20), mits:

  • 1. niet meer dan 2 keer 1 doorgaande rijstrook wordt toegestaan;
  • 2. is aangetoond dat een goede aansluiting op de Burgemeester Smeetsweg kan worden
    gerealiseerd waarbij de verkeersveiligheid en een goede doorstroming van het verkeer op de Burgemeester Smeetsweg is verzekerd;
  • 3. is aangetoond dat kan worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
  • 4. van de bij de wijziging betrokken gronden ten behoeve van de ontsluitingsweg, tenminste 10% voor waterberging wordt ingericht;
  • 5. de ambities van het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw daarbij in acht worden genomen;
  • 6. het kostenverhaal in verband met de beoogde ontwikkeling is verzekerd.

Bij de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan moeten de betrokken partijen het eens zijn over de wijze van ontsluiting van het station. Zodra het tracé en de voorwaarden van de ontsluitingsweg vastliggen, wordt een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente Zoeterwoude om de ontsluitingsweg planologisch mogelijk te maken.

5.5.2 Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

5.6.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van voorliggend plan is een vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit (Sweco, 2023, bijlage8 ) uitgevoerd. Nabij de Rijndijk is oude lintbebouwing aanwezig met ook recentere bebouwing onder andere uit de asbestverdachte periode 1945-1995. Vanaf de Rijndijk de weilanden in zijn in de asbestverdachte periode ook halfverharde (puin)wegen aangelegd. In de loop der jaren zijn een aantal watergangen geheel of gedeeltelijk gedempt, waarvan een deel ook weer in de asbestverdachte periode.

In de watergangen zijn tijdens voorgaande waterbodemonderzoeken verhoogde gehalten aangetoond, met op een aantal locaties ook sterk verhoogde gehalten in de waterbodem. De slootdempingen bevatten vaak puin of andere bodemvreemde bijmengingen en zijn niet altijd bekend of geregistreerd. Tijdens meerdere onderzoeken zijn onverwachte slootdempingen aangetroffen. Deze slootdempingen hadden dan ook een slechtere bodemkwaliteit dan het omliggende weiland. Vaak zijn puinhoudende slootdempingen daarbij niet onderzocht op asbest.

Binnen de weilanden, maar vooral nabij de bebouwing bij de Rijndijk, zijn ook ophogingen aangetroffen. Dergelijke ophogingen hebben net als de slootdempingen een onbekende herkomst en vaak een slechtere bodemkwaliteit dan het omliggende weiland of oorspronkelijke maaiveld. Ophogingen of opgebrachte lagen in de vorm van de halfverhardingen/puinverhardingen zijn daarbij ook asbestverdacht. Dammetjes in de watergangen vallen hier ook onder en bij minstens één onderzoek is in een dergelijk dammetje ook asbest aangetoond, al werd de interventiewaarde van 100 mg/kg ds niet overschreden.

Bij de lintbebouwing worden over het algemeen hogere gehalten aangetoond dan in de weilanden, maar dit is ook de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart. Lokaal zijn bij de bebouwing ook meer sterk verhoogde gehalten aanwezig, maar dit komt ook doordat daar meer ophogingen zijn aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw. De nieuwere woningen zijn voor een deel ook afkomstig uit de asbestverdachte periode en bij bekende onderzoeken is ook daar niet altijd onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbest.

Met betrekking tot PFAS zijn er geen gegevens van voorgaand onderzoek bekend waarbij PFAS is meegenomen. Er zijn op basis van openbaar beschikbare gegevens geen significante PFAS-bronnen bekend binnen of nabij de locatiegrenzen. Binnen de locatie worden daarom hooguit PFAS-gehalten verwacht als gevolg van landsbrede atmosferische depositie. Verwacht wordt daarom dat PFAS-gehalten nog voldoen aan de landelijke achtergrondwaarden.

5.6.3 Conclusie

Met voorliggend plan wordt geen gevoeligere bestemming mogelijk gemaakt dan er nu is in het plangebied. Derhalve vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Geluid

5.7.1 Wettelijk kader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijvoorbeeld gevoelige functies.

Conform de Wet geluidhinder kan bij een elektriciteitsstation sprake zijn van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Om te voorkomen dat er nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd in de nabijheid van een geluidzoneringsplichtige inrichting wordt een dergelijke inrichting conform artikel 41 van de Wet geluidhinder voorzien in een geluidzone. Buiten deze geluidzone mag de geluidbelasting vanwege het hoogspanningsstation niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Een elektriciteitsstation is geluidzoneringsplichting indien het maxiaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van de niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren bij elkaar met dan 200 MVA bedraagt.

5.7.2 Situatie plangebied

Het project voorziet in de aanleg van een elektriciteitsstation samen met een 150 kV kabeltracé. De ondergrondse kabels zijn geen geluidgevoelige bestemming. De aanleg van de het kabeltracé heeft slechts een tijdelijk akoestisch effect. Het elektriciteitsstation is geluidzoneringsplichting. In de directe omgeving van het geplande elektriciteitsstation zijn woningen (geluidgevoelige bestemmingen) aanwezig. Hier wordt in paragraaf 5.10 Bedrijven en milieuzonering een nadere toelichting op gegeven. In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de onderzoeksresultaten ten aanzien van de geluidzonering van het elektriciteitsstation zelf.

Het elektriciteitsstation bestaat uit vier 150/50/10 kV transformatoren met een elektrisch vermogen van 140 MVA per stuk, een 10 kV gebouw van Liander, twee GIS-gebouwen (GIS-1 en GIS-2) en een schakeltuin. De transformatoren worden opgesteld in half-open transformatorcellen (bovenzijde en noordwestzijde open). In de schakeltuin worden tien vermogensschakelaars opgesteld. In onderstaande afbeelding zijn de verschillende gebouwen met hoogte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0028.png" Afbeelding 5.2: Lay-out elektriciteitsstation met hoogtes van gebouwen

Het gelijktijdig te schakelen elektrisch vermogen bedraagt maximaal 560 MVA. Deze waarde is hoger dan 200 MVA. Het elektriciteitsstation valt dan onder categorie 20.1.b van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelet op onderdeel D van bijlage I (artikel 1.n) van het Bor wordt de inrichting tevens aangemerkt als een 'inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'. Het terrein van de inrichting moet daarom worden voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In dit kader heeft Peutz onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. In dit onderzoek wordt een zonegrens voorgesteld. Rondom het terrein wordt een contour aangegeven waarbuiten de geluidbelasting van het industrieterrein (het terrein van het elektriciteitsstation) niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Het terrein tussen de contour (de zonegrens) en het industrieterrein geldt als de zone. Bij vergunningverlening wordt ten gevolge van het elektriciteitstation optredende geluidbelastingen (langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus) getoetst aan deze zone.

Volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai' (HMRI 1999) en de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' wordt voor geluid met ter plaatse van de beoordelingspunten (bijvoorbeeld bij woningen) duidelijk hoorbare zuivere tonen een zogenaamde tonaliteitstoeslag K1 van 5 dB in rekening gebracht. Het geluid afkomstig van geluidbronnen met een zuivere toon (zoals transformatoren) wordt hierdoor 5 dB strenger beoordeeld. Hoewel niet wettelijk verplicht, is in voorliggend geval de geluidzone inclusief toeslag voor het tonale karakter voorgesteld. Hiermee wordt voorkomen dat er een discrepantie ontstaat tussen enerzijds een toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder en anderzijds een beoordeling in het kader van de omgevingsvergunning. In dit geval is een zonering inclusief toeslag ook mogelijk, omdat het station de enige inrichting is op het te zoneren 'industrieterrein'.

Uit de resultaten van de berekeningen is gebleken dat zich geen woningen binnen de 50 dB(A) etmaalwaardecontour bevinden, zoals op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0029.png" Afbeelding 5.3: Berekende etmaalwaardecontouren inclusief toeslag K1

In onderstaande afbeelding is het voorstel voor de zonegrens uitgewerkt, waarbij de toeslag voor het tonale karakter van het geluid wordt toegepast. De voorgestelde zonegrens is gebaseerd op de 50 dB(A) etmaalwaardecontour, zoals in afbeelding 5.3 weergegeven, waarbij ook het terrein van de inrichting binnen de zonegrens valt en de 'abrupte overgangen' in de contour zijn 'rechtgetrokken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0030.png" Afbeelding 5.4: Voorstel zonegrens (roze lijn), vastgesteld inclusief toeslag K1

5.7.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande en hetgeen in paragraaf 5.10 Bedrijven en milieuzonering wordt geconcludeerd, kan geconcludeerd worden dat de geprojecteerde bedrijfsactiviteiten voor wat betreft het geluidsaspect inpasbaar zijn.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

5.8.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een elektriciteitsstation en ondergronds tracé. Er worden met het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel de werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project resulteren tijdelijk in extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Het elektriciteitsstation zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit NIBM. Aan de wettelijke grenswaarden wordt daarmee voldaan.

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.9.2 Situatie plangebied

De hoogspanningsverbinding is geen inrichting, dan wel een transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op basis van het Bevi dan wel het Bevb. Het Bevi is ook niet van toepassing op het hoogspanningsstation omdat het station geen Bevi-inrichting is. Het hoogspanningsstation vormt geen (extern) veiligheidsrisico richting de omgeving. Het hoogspanningsstation zelf is tevens ook geen kwetsbaar object in de zin van het Bevi.

Het plangebied ligt wel nabij verschillende buisleidingen en transportassen die relevant zijn voor externe veiligheid. Over de nabijgelegen N11 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De N11 valt onder het landelijke basisnet weg vervoer gevaarlijke stoffen. Het elektricititeitsstation is gelegen binnen het 'explosieaandachtsgebied' ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N11. Hiervoor geldt dat personen binnen dit aandachtsgebied, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende veilig zijn. Het is aan het bevoegd gezag (gemeente) om te onderbouwen dat de ontwikkeling in dit gebied toch voldoende veilig is en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Op het elektriciteitsstation zijn niet structureel personen aanwezig.

Daarnaast staan binnen de terreingrens van Heineken 4 windturbines. De meest oostelijke windturbine is van invloed op het plangebied. Het gaat hierbij om risico's als ijsafwerping, mastbreuk en afreken van een turbineblad of de gondel. Voor nieuwbouw nabij deze windturbines moet nader gemotiveerd wordenop welke afstand er gebouwd mag worden. De contour van 250 meter is een door de Omgevingsdienst Midden-Holland aangegeven worst-case benadering van het beïnvloedingsgebied. Het realiseren van het elektriciteitsstation voldoet aan het Programma van Eisen van TenneT en Liander, omdat de locatie op grotere afstand ligt dan de tiphoogte (125 meter) van de windturbine. Het elektriciteitsstation wordt daarmee op voldoende afstand van de windturbine gebouwd.

Het ondergronds tracé doorkruist daarnaast één of meerdere buisleidingen. De te realiseren ondergrondse hoogspanningsverbinding blijft echter op voldoende afstand van deze ondergrondse buisleidingen, namelijk minstens 5 meter.

5.9.3 Conclusie

Het elektriciteitsstation en de hoogspanningsverbinding vormen geen gevaar voor de externe veiligheid omdat er geen sprake is van opslag van gevaarlijke stoffen of een transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op basis van het Bevi dan wel het Bevb.

Ook het realiseren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor andere ondergrondse verbindingen. Daarnaast wordt het station op voldoende afstand van de meest oostelijke windturbine op het Heineken-terrein gebouwd.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

5.10.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

5.10.2 Situatie plangebied

Voorliggend plan maakt de realisatie van een elektriciteitsstation mogelijk waarbij in de maximale bedrijfssituatie het gelijktijdig ingeschakeld elektrisch vermogen 560 MVA (4x140) kan bedragen gedurende de dag, avond en nacht. De activiteiten vallen hierdoor onder milieucategorie 4.2, waarvoor een richtafstand van 300 meter geldt, uitgaande van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Het maatgevende aspect hierbij is 'geluid'. De afstanden voor geur en stof bedragen 0 meter en voor gevaar 50 meter. Gelet op de nabijgelegen drukke Provinciale weg N11, de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Leiden en de ligging van de omgeving, deels binnen de geluidzone van het industrieterrein Barrepolder, kan de omgeving worden omschreven als 'gemengd gebied', waardoor met één afstandsstap naar beneden kan worden bijgesteld tot een richtafstand van 200 meter. In onderstaande motivering wordt in het kader van een worst-case-benadering uitgegaan van een richtafstand van 300 meter.

Op kortere afstand dan 300 meter zijn een aantal woningen (gevoelige functies) aanwezig. Ten behoeve van voorliggend plan heeft Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van het elektriciteitsstation. Dit onderzoek is in bijlage 9 opgenomen.

In onderstaande afbeelding zijn de 7 omliggende woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0031.png" Afbeelding 5.5: Omliggende woningen (bron: Peutz)


De afstand vanaf het onderstation (inrichtingsgrens) tot de dichtstbij gelegen woning in de omgeving bedraagt circa 60 meter. De afstand tot gebouwen/installaties is minimaal 100 meter. De afstand tot de (rand van de) woonkern Hazerswoude-Rijndijk bedraagt circa 320 meter. (NB. De afstand tussen de woningen en de transformatoren bedraagt minimaal 200 meter.) In het akoestisch onderzoek zijn rekenmodellen opgesteld waarmee, voor de 'maximale bedrijfssituatie' (4 transformatoren gelijktijdig continu op vollast in bedrijf), de geluidimmissie in de omgeving is berekend. Met behulp van de rekenmodellen zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en de maximale geluidniveaus LAmax berekend op de gevel van de meest nabij gesitueerde 'gevoelige gebouwen' in verschillende richtingen. De grenswaarden die van toepassing zijn in omgevingstype 'rustige woonwijk'zijn 45 dB(A) etmaalwaarde (45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avond en 35 dB(A) in de nacht). Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting bij de (bedrijfs)woningen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 41 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid.

Uit de resultaten van de berekeningen in het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de 'gevoelige gebouwen' in de omgeving vanwege het schakelen met de vermogensschakelaars 'maximale geluidniveaus' kunnen optreden tot ten hoogste 60 dB(A). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtwaarde voor LAmax van 65 dB(A).

5.10.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de geprojecteerde bedrijfsactiviteiten voor wat betreft het aspect 'bedrijven en milieuzonering' inpasbaar zijn.

5.11 Elektromagnetische velden

5.11.1 Wettelijk kader

Maximale blootstelling
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden. Zie hiervoor de Europese Richtlijn 1999/519/EC.

Langdurige blootstelling
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies (Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen, Ministerie van VROM, 3 oktober 2005 / Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningslijnen, Ministerie van VROM, 4 november 2008) uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de Rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

Voorzorgbeleid
In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.

In het onderzoek naar mogelijkheden om het voorzorgbeleid verder uit te breiden, is in 2021 het Lysiasrapport (Lysias advies, kenmerk A19RVO-100, 19 oktober 2020) gepubliceerd. In dit rapport wordt geadviseerd om bij nieuwe situaties bronmaatregelen te treffen en om een ruimtelijke afweging te maken voor de verschillende componenten in het elektriciteitsnet. Bij bronmaatregelen wordt onder andere voorgesteld om kabels in driehoek aan te leggen om zo het magneetveld te verkleinen. Voor wat betreft de ruimtelijke afweging bevat het rapport een tabel met afwegingsafstanden voor verschillende onderdelen van het elektriciteitsnet, zoals hoogspanningsstation en kabels op verschillende spanningsniveaus.

Op 21 april 2023 heeft de minister van Klimaat en Energie het herijkte voorzorgsbeleid gepubliceerd ( Voorzorgsbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen, ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 23 april 2023). De minister heeft besloten dat het voorzorgsbeleid uitgebreid dient te worden naar ook ondergrondse verbindingen en hoogspanningsstations. Hierbij blijft voor wat betreft de bovengrondse verbindingen de noodzaak om berekeningen uit te voeren bestaan. Voor de overige componenten in het elektriciteitsnet dienen bij de bouw of aanleg van deze componenten bronmaatregelen te worden genomen. De minister gaat niet mee in het advies van het Lysiasrapport om afwegingsafstanden voor de schrijven. Ook bevat het herijkte beleid geen rekenmethodieken voor hoogspanningsstations of ondergrondse verbindingen om de jaargemidddelde 0,4 microtesla contour te berekenen. In het herijkte beleid is wel ruimte voor de gemeenten om hierin eigen beleid te formuleren. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft nog geen eigen beleid ten aanzien van magneetvelden.

Naast bovenstaande is ook de definitie van gevoelige bestemmingen ten aanzien van magneetvelden gewijzigd. Waar dit voorheen alleen bestemmingen betrof waar kinderen langdurig verbleven, gaat het herijkte beleid uit van bestemmingen waar kinderen en volwassenen langdurig (14 tot 18 uur per dag) verblijven. Buitenruimtes zoals erven en tuinen vallen niet meer onder de gevoelige bestemmingen in het kader van dit beleid.

5.11.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden een elektriciteitsstation en bijbehorende ondergrondse 150kV verbindingen mogelijk gemaakt. Bij het ontwerp van het station en de verbindingen zijn de netbheerders gehouden aan het treffen van proportionele bronmaatregelen. Dit zijn:

- Voor het station: bronnen van magneetvelden op afstand plaatsen. Voor dit station zijn de transformatoren de meest significante bronnen van magneetvelden. De transformatoren zijn op ca 200 meter van de dichtstbijzijnde woning gepland en zijn daarmee op voldoende afstand geplaatst.

- Voor de 150kV verbindingen:

  • Afstand tussen geleiders verkleinen. Een kabelcircuit bestaat uit drie individuele kabels (drie fasen). De kabels worden waar ze in open ontgraving worden aangelegd, per circuit in driehoek aangelegd. Hiermee wordt de afstand tussen de geleiders verkleind. Bij gestuurde boringen liggen de kabels gebundeld in de gestuurde boring, waardoor ook de afstand minimaal blijft.
  • Faseoptimalisatie toepassen: bij het ontwerp van de kabelverbindingen wordt fasenoptimalisatie toegepast.

Het plan voldoet hiermee aan het herijkte voorzorgsbeleid van de Rijksoverheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de GGD Midden-Holland een reactie ingediend. In deze reactie adviseren zij een bredere voorzorg toe te passen dan het landelijk beleid en verzoeken ze gemeente en netbeheerders om de jaargemiddelde 0,4 microtesla contour inzichtelijk te maken voor dit station en de bijbehorende 150kV-verbindingen. In nader overleg tussen de GGD, gemeente Alphen aan den Rijn en de netbeheerders is vervolgens afgestemd op welke wijze dit dient te gebeuren. Een vastgestelde rekenmethodiek ontbreekt immers voor elektriciteitsstation en ondergrondse verbindingen. Daar is afgesproken dat gebruik wordt gemaakt van de waarden uit het Lysiasrapport. In dit rapport zijn zogeheten Afweging Mogelijke Maatregelen afstanden bepaald (AMM). Hierbij zijn twee typen AMM vastgesteld:

  • Binnen de eerste afstand is naar verwachting het jaargemiddelde magneetveld groter dan 0,4 microtesla.
  • Buiten de tweede afstand is het jaargemiddelde magneetveld over het algemeen kleiner dan 0,4 microtesla.

Afgesproken is om deze tweede afstand voor de stations en de verbindingen in beeld te brengen. De volgende afstanden zijn van toepassing:

  • Hoogspanningsstation > 110 kV als hoogste spanningsniveau: 50 meter ten opzichte van de 'buitenmuur' station.
  • Kabels 110 – 380 kV (in dit geval 150 kV): 20 meter ten opzichte van buitenste kabel.

In onderstaande afbeelding is de indicatieve zone weergegeven, op basis van de afstanden uit het Lysias rapport, waarbinnen maximaal 0,4 microtesla gemeten kan worden. Over het algemeen is deze zone ruim genomen. In werkelijkheid zal de 0,4 microtesla zone op veel plekken kleiner zijn dan de zone die op de afbeelding is te zien. Redenen hiervoor zijn:

  • de 150kV kabels en het bijbehorende magneetveld liggen bij kruisingen met spoor en wegen op grotere diepte;
  • er is uitgegaan van 12 stuks 150kV kabelcircuits van TenneT, dit worden er maximaal 8;
  • de contour rondom de schakeltuin van TenneT start bij het hekwerk rondom het station (als 'buitenmuur'), en niet bij de installaties zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0032.png" Afbeelding 5.6: Indicatieve 0,4 microtesla magneetveldzone

In bijlage 10 is bovenstaande afbeelding in grote resolutie opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen gevoelige bestemmingen liggen binnen de zone waarin het jaargemiddelde magneetveld hoger kan zijn dan 0,4 microtesla.

5.11.3 Conclusie

Het aspect 'elektromagnetische velden' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.12 Geurhinder

5.12.1 Wettelijk kader

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag en/of psychische klachten. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed.

Het wettelijk kader voor meldingsplichtige activiteiten is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor activiteiten van bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit zijn specifieke geurvoorschriften opgenomen in de zin van te treffen voorzieningen of geurbelasting. Het beoordelingskader voor geur van vergunningplichtige bedrijven staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

In het ruimtelijk spoor is er geen wettelijk kader dat geurgevoelige functies in relatie met bedrijven definieert. De bescherming gaat via de invulling van 'een goede ruimtelijke ordening'.

5.12.2 Situatie plangebied

Een hoogspanningsstation is geen geuremitterend bedrijf. Het aspect 'geur' is niet van toepassing op voorliggend plan.

5.12.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.13 Lichthinder

5.13.1 Wettelijk kader

Kunstmatige verlichting van gebouwen of terreinen kan hinder geven. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier. Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting te onderscheiden, namelijk hinder voor de mens, hinder/verstoring voor de natuur en horizonvervuiling.

Er is geen overkoepelende wet- en regelgeving voor lichthinder. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient dit aspect wel nader afgewogen te worden.

5.13.2 Situatie plangebied

Op het terrein van het elektriciteitsstation zal buitenverlichting worden geplaatst bij de gebouwen, in de schakeltuin, langs wegen en bij alle toegangen. Deze terreinverlichting is alleen aan als er sprake is van een storing of calamiteit.

Hiernaast wordt in maar ook aan de buitenzijde van de gebouwen vluchtwegverlichting aangebracht. Deze verlichting staat altijd aan maar is vanaf een afstand nauwelijks te zien.

Ten behoeve van de bewaking van het electriciteitsstation worden camera's op het terrein geplaatst. Deze camera's werken zonder externe verlichting.

Tijdens de bouw wordt het terrein indien nodig verlicht. Onnodige lichtvervuiling richting de omgeving wordt zoveel als mogelijk beperkt.

5.13.3 Conclusie

Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.14 Ontplofbare Oorlogsresten

5.14.1 Wettelijk kader

Naar aanleiding van de verschillende oorlogshandelingen kunnen ontplofbare oorlogsresten (OO) zijn achtergebleven in het plangebied. Bij de werkzaamheden in het kader van de realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation bestaat mogelijk het risico dat explosieven worden aangetroffen die gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE) dient ter beoordeling of er indicaties zijn dat binnen het plangebied conventionele explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen.

5.14.2 Situatie plangebied

In 2016 is er door Saricon een vooronderzoek gedaan naar conventionele explosieven. In dit onderzoek is het gehele grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn meegenomen. Op basis van het onderzoek is de provinciale weg N11 met het direct omliggende gebied aangemerkt als verdacht op afwerpmunitie.

Saricon adviseert om voor werkzaamheden in verdacht gebied opsporing van CE te laten plaatsvinden. Hierbij is het nuttig om voordat deze werkzaamheden van start gaan eerst na te gaan of het maaiveld hetzelfde is gebleven als het maaiveld ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Dit om de diepte van een mogelijk aanwezig explosief exact te bepalen.

Het is noodzakelijk om voor alle grondroerende werkzaamheden tussen de circa 0,5 m 12 m-mv vooraf opsporingsonderzoek ontplofbare oorlogsresten uit te voeren. Het uitvoeren van dit onderzoek en het zonodig treffen van maatregelen kan een plek krijgen in de ontwerpfase. In verband hiermee is op de verbeelding van dit plan wel een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - niet-gesprongen explosieven' opgenomen en aangegeven dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen pas wordt verleend als onderzoek is uitgevoerd.

Uitgangspunt is dat voorafgaand aan de bouw van het station en de aanleg van de kabels, het gehele plangebied is vrijgegeven ten aanzien van ontplofbare oorlogsresten. Daarnaast is tijdens de werkzaamheden voor alle betrokken (onder)aannemers een protocol over het spontaan aantreffen van CE van toepassing, zodat er veilig gehandeld wordt mocht er toch een verdacht object in de grond worden aangetroffen.

5.14.3 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' staat de uitvoering van voorliggend plan niet in de weg, maar wordt wel gezien als een risico tijdens de aanlegwerkzaamheden. Daarom worden de hiervoor beschreven mitigerende maatregelen genomen.

5.15 Trillingen

5.15.1 Wettelijk kader

Het aspect 'trillingen' dient bij het opstellen van bestemmingsplannen beoordeeld te worden. Er bestaat geen wettelijk kader voor trillingen. De beoordeling dit aspect vindt dan ook plaats in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'. Er worden wel richtlijnen gehanteerd.

De toenmalige Stichting Bouwresearch heeft een serie van drie meet- en beoordelingsrichtlijnen uitgegeven om objectief schade en hinder te kunnen beoordelen. Trillingsbronnen zoals het wegverkeer, bouwactiviteiten of zware machines kunnen schade veroorzaken aan gebouwen (A), kunnen hinderlijk zijn voor mensen (B) of kunnen storingen of afwijkingen aan apparatuur veroorzaken (C). De eerste SBR beoordelingsrichtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingen, uitvoeren van trillingsmetingen en het toetsen van trillingsgrenswaarden dateert van 1993. In de tussentijd is de SBR-serie uitgegroeid tot een standaardwerk voor iedereen die beroepshalve te maken heeft met het meten en beoordelen van trillingen. Dit is ook door rechterlijke uitspraken bevestigd. Ook bepaalde besluiten (Bouwbesluit of Activiteitenbesluit) verwijzen inmiddels naar deze richtlijnen. In 2002 is de serie “Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen” geactualiseerd. De SBR Trillingsrichtlijn A Schade aan gebouwen is in 2017 opnieuw geactualiseerd. Aan deze meest recente uitgave worden de trillingen veroorzaakt door de HSL in het plangebied getoetst.

5.15.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling produceert tijdens de gebruiksfase geen (noemenswaardige) trillingen. Tijdens de aanlegfase kunnen werkzaamheden tijdelijk wel trillingen veroorzaken. Het ondergrondse kabeltracé doorkruist een spoorlijn, de N11 en het HSL-tracé.

Het bouwen van het elektriciteitsstation ligt buiten het beïnvloedingsgebied van het HSL-tracé. Ook heeft reeds afstemming met Prorail plaatsgevonden over het kruisen van de spoorlijn Leiden-Alphen. Hieruit is gebleken dat de uitvoering van dit plan geen probleem vormt voor het bestaande spoor. Nadelige trillingen zijn uitgesloten. Op dit moment is nog niet bekend hoe het ondergronds tracé exact gerealiseerd gaat worden. Er is nog niets bekend over eventuele gestuurde boringen. Voor het kruisen van bovengenoemde spoortracés zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen (bij Prorail) worden aangevraagd. Deze aanvragen zullen gepaard gaan met beïnvloedingsrapporten. Voor het realiseren van het elektriciteitsstation zelf is geen vergunning van Prorail nodig. Deze werkzaamheden vallen namelijk buiten het beperkingengebied van het hoofdspoor.

5.15.3 Conclusie

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Ten behoeve van de realisatie van dit plan worden de benodigde vergunningen te zijner tijd aangevraagd bij Prorail.

5.16 Landschappelijke inpassing

De netbeheerders hebben in samenwerking met de provincie Zuid-Holland en een aantal gemeenten waaronder Alphen aan den Rijn een ontwikkellocatie aangewezen in de Barrepolder. In het landschapsplan (zie Bijlage 11) zijn ruimtelijke kaders en uitgangspunten voor de inpassing van het transformatorstation op de beoogde locatie vastgelegd. Vanuit de landschappelijke analyse van de omgeving van de locatie zijn de volgende drie uitgangspunten voor de positionering en vormgeving van het nieuwe transformatorstation opgesteld:

1) Inpassen in het polderlandschap
De ontwikkellocatie voor het nieuwe elektriciteitsstation ligt in de Barrepolder. De landschappelijke structuur van deze polder wordt bepaald door de strokenverkaveling, vele watergangen en lange open zichtlijnen. Door de schaal van het transformatorstation is het niet mogelijk om deze structuur onaangetast te laten maar de inpassing, positionering en inrichting kan er wel aan bijdragen dat de structuur deels behouden en zo goed mogelijk beleefbaar blijft.

2) Groene randen met dichte en half-open beplantingsstructuren
In het landschapsplan is rekening gehouden met het bestaande rivierlint langs de Oude Rijn. Het streven is om zoveel mogelijk doorzichten te behouden naar polder die achter de Oude Rijn gelegen is. Zodoende wordt ook de groenbeleving vanaf de N11 zoveel als mogelijk in stand gehouden, zodat het omringend landschap ook in de nieuwe situatie optimaal beleefd kan worden.

3) Inrichting als een geheel met minimale verharding.
Het transformatorstation bestaat uit een terrein van TenneT en een terrein van Liander. De vormgeving van de hekwerken, toegangsweg, bestrating en de vormgeving van de gebouwen wordt afgestemd zodat de inrichting van het transformatorstation een geheel vormt. Binnen de hekwerken wordt zo min mogelijk terrein verhard. Op en rondom het terrein worden, waar mogelijk, natuurinclusieve maatregelen getroffen om een bijdrage te leveren aan de flora en fauna in de omgeving van het station.

Voor de verdere uitwerking van de landschappelijke inpassing van het station zal een participatietraject met omwonenden worden georganiseerd.

Om een indruk te krijgen hoe het station eruit komt te zien op de projectlocatie in de Barrepolder, zijn een aantal impressies gemaakt. Zie onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0033.jpg" Afbeelding 5.7: Zicht op het station vanaf de Rijndijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0034.jpg" Afbeelding 5.8: Zicht op het station vanaf het Groenendijksepad

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.HR150kvstation-ON01_0035.jpg" Afbeelding 5.9: Zicht op het station vanaf de N11

Voor de verdere uitwerking van de landschappelijke inpassing van het station zal een participatietraject met omwonenden worden georganiseerd.

5.17 Klimaatadaptatie / overstromingsrisico

5.17.1 Wettelijk kader

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten, de provincie Zuid-Holland, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars. Daarnaast heeft de gemeente Alphen aan den Rijn een Klimaatatlas opgesteld, waarin op kaartbeeld thema's als droogte en wateroverlast aan bod komen.

Klimaatadaptatie bij ruimtelijke ontwikkelingen ziet er op dat ook in de toekomstige omstandigheden met meer weers-externen de gekozen planinrichting nog steeds naar behoren functioneert. Hoewel er geen specifieke wetgeving op dit gebied bestaat, is dit aspect in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' wel nader afgewogen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft aangegeven dat bij een ruimtelijke ontwikkeling ervoor gezorgd moet worden dat de klimaatbestendigheid in ieder geval niet verslechtert als gevolg van bebouwing en verharding. Door bijvoorbeeld 'water' en 'bodem' sturend te laten zijn bij het ontwerp, wordt voorkomen dat later extra beheer- of herstelmaatregelen tegen hoge kosten moeten worden uitgevoerd.

5.17.2 Situatie plangebied

Wateroverlast door neerslag en overstromingsrisico
Vanuit het oogpunt van klimaatbestendigheid moet het elektriciteitsstation voldoende hoog en droog geplaatst worden. Het gaat hier om een vitale funtie die ook bij piekbuien en wateroverlast moet blijven werken. Het elektriciteitsstation is gepland op het laagste punt in het gebied. Het overstromingsrisico is voor voorliggend plan dan ook nader getoetst aan het Programma van Eisen van TenneT. De stationslocatie kent volgens de Risicokaart de volgende risico's:

  • Zeer kleine kans op overstroming, 1/10.000 jaar;
  • Kleine kans op overstroming, 1/1.000 jaar (max. overstromingshoogte 1,5 m);
  • Middelgrote kans op overstroming, 1/100 jaar (max. overstromingshoogte 1,5 m).

Volgens het Programma van Eisen van TenneT moet bij locatiestudies voor nieuwbouw van stations gestreefd worden naar realisatie van deze stations op een locatie die (volgens peiljaar 2020):

  • 1. niet overstroombaar is, of;
  • 2. een maximale overstromingshoogte kent van +2,0 meter boven stationspeil, of;
  • 3. een overstromingskans kent met een kleinere kans van voorkomen dan 1/10.000 jaar.

In dit geval is er sprake van een maximale overstromingshoogte van +1,5 m boven het stationspeil.

Aan het Programma van Eisen van TenneT wordt voldaan.

Daarnaast wordt er rondom het plangebied waterberging gerealiseerd. Hier kan water opgevangen worden bij piekneerslag.


Droogte/biodiversiteit
Bij de nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing wordt ernaar gestreefd om plantensoorten aan te planten op en rondom het terrein die droge perioden kunnen weerstaan. In het landschapsplan wordt rekening gehouden met het leveren van een bijdrage aan biodiversiteit. Waar mogelijk, binnen de technische- en veiligheidseisen van TenneT en Liander, wordt onderzocht in hoeverre klimaatadaptieve maatregelen op het station kunnen worden toegepast, zoals het bufferen van water.


Bodemdaling
De gebouwen binnen het plangebied worden onderheid. Het overige terrein inclusief de (ontsluitings)wegen worden voorbelast. Hiermee wordt geen hinder verwacht ten aanzien van bodemdaling.


Hittestress
Een deel van het oppervlak in het plangebied wordt groen uitgevoerd en er wordt voorzien in waterberging, met name rondom het station. Dit voorkomt hittestress en bergt water. Daarnaast is het uitgangspunt om ter plaatse van de schakeltuin gras (in plaats van grind) aan te leggen. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress.

5.17.3 Conclusie

Het plan wordt op het gebied van 'klimaatadaptatie' uitvoerbaar geacht.

5.18 Circulariteit

Binnen Alliander wordt beleid gevoerd op het aspect 'circulariteit'. De voortgang van circulair inkopen rapporteert Alliander in haar jaarverslag. Beide leveranciers van grote transformatoren leveren standaard transformatoren met gerecyclede olie. Ook heeft Alliander een afvalverwerkingsafdeling, die structureel een recycling percentage van hoger dan 90% scoren. Ook bij aanbestedingen in circulariteit een standaard thema. Zo worden er afspraken gemaakt om te komen tot een emissieloze bouwplaats in 2030 en worden afspraken gemaakt om jaarlijks twee bouwkundige standaarden te verduurzamen.

5.19 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.19.1 Wettelijk kader

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een m.e.r. verplicht is;
  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld.
5.19.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling van een elektriciteitsstation en een ondergrondse verbinding maakt onderdeel uit van de D-lijst. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom een (vormvrije) project-m.e.r.-beoordeling nodig. Met gebruik van de beschikbare milieuonderzoeken is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie beschrijft het plan, de kenmerken van het plangebied en de mogelijke milieueffecten als gevolg van de ontwikkelingen. De aanmeldingsnotitie is opgenomen in bijlage 12 van deze Toelichting.

5.19.3 Conclusie

Het plan heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Voor dit plan is een watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 13 van deze Toelichting. In deze rapportage komt het relevante beleid en de gevolgen voor de waterhuishouding aan de orde. In het landschapsplan (bijlage 11) wordt een voorstel gedaan voor de benodigde watercompensatie. Ook is een Quickscan bemalingsadvies opgesteld (o.a. ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Deze quickscan is opgenomen in bijlage 14.

Uit bovengenoemde stukken komt naar voren dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 7 Juridische en bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding regelt de geografische begrenzing van het werkingsgebied van het plan en de diverse planregels. De voorliggende toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk worden de planregels toegelicht en wordt ingegaan op de handhaafbaarheid van deze regels.

Omgevingswet

Dit bestemmingsplan vindt zijn basis in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is conform de huidige wet- en regelgeving opgesteld. Na inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet zal dit bestemmingsplan, net als andere huidige gemeentelijke bestemmingsplannen, van rechtswege het omgevingsplan worden. Voor het omgevingsplan zal het overgangsrecht uit de Invoeringswet Omgevingswet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet gelden. De 'overgangsfase' geldt tot 2029. In deze fase kan de overheid de huidige regels uit bestemmingsplannen, inpassingsplannen en verordeningen omzetten naar het nieuwe omgevingsplan.

7.2 Planregels

De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels.

In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Bedrijf – Nutsvoorziening
  • Leiding – Hoogspanning ondergronds
  • Waarde – Archeologie 3
  • Waarde – Archeologie 4

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

7.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende bepalingen van de regels beschreven.

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

Het tweede artikel geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.

7.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Het artikel bevat de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemming. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden.

De regels van de bestemmingen in dit plan zijn als volgt opgebouwd en benoemd (niet alle onderdelen komen voor):

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (eisen die het college van burgemeester en wethouders bij
  • vergunningverlening kan stellen aan de bebouwing);
  • afwijking van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunningplicht: hiermee worden grondwerkzaamheden aan een vergunning gebonden).

Hieronder worden de verschillende bestemmingen inhoudelijk toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch

Deze bestemming is overgenomen uit de Beheersverordening Rijnwoude 2015. Gronden bestemd voor de bestemming 'Agrarisch' mogen rechtstreeks gebruikt worden ten behoeve van de grondgebonden veehouderij. Gebruik ten behoeve van andere productietakken, zoals akkerbouw, vollegrondstuinbouw, sierteelt, intensieve veehouderij, glastuinbouw, fruitteelt, bollenteelt en bosbouw zijn niet toegestaan. Binnen het plangebied komen geen bouwvlakken voor binnen deze bestemming. Op deze gronden is het dan ook niet toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren, uitgezonderd de bouw van een schuilstal.

Beperking uitbreiding agrarische bedrijven
Met de geldende bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten niet uit te sluiten. Om die reden is een een toename van de bestaande ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf in beginsel niet toegestaan. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken indien de toename van ammoniakemissie wordt gemitigeerd door middel van maatregelen.

Artikel 4 Bedrijf-Nutsvoorziening

Deze bestemming voorziet in de mogelijkheid om een elektriciteitsstation op te richten en te exploiteren. De bestemming maakt het oprichten van bebouwing mogelijk. Voor zover de gronden met deze bestemming tevens de aanduiding 'geluidzone-industrie' kent, mag ter plaatse een geluidszoneringsplichtige inrichting worden opgericht.

Artikel 5 Gasleiding

De gasleiding die in het plangebied langszij de spoorlijn loopt, ligt deels ondergronds en deels half-verdiept. De ondergrondse gasleiding is beschermd middels dubbelbestemmingen. Het gedeelte dat half-verdiept ligt heeft de bestemming Gasleiding gekregen. Op het maaiveld is een ander gebruik namelijk niet mogelijk, waardoor een andere bestemming niet voor de hand ligt.

Artikel 7 Natuur
Deze bestemming is bedoeld voor het beschermen van de aldaar aanwezige natuurwaarden. Binnen deze bestemming mag weinig worden gebruikt en zijn de gebruiksmogelijkheden ook zeer beperkt.

Artikel 8 Verkeer

De wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. In deze bestemming zijn wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen en verkeersvoorzieningen mogelijk.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is opgenomen ter plaatse van de spoorweg in het plangebied. Ter plaatse van deze bestemming zijn spoorwegen en wegen mogelijk, met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 10 Water
Deze bestemming is overgenomen uit de Beheersverordening Rijnwoude 2015.

Artikel 11 Leiding - Brandstof

Door het plangebied loopt een brandstofleiding van Defensie. Om deze leiding te beschermen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming stelt voorwaarden aan activiteiten die in de bodem ingrijpen, zoals boren en afgraven.

Artikel 12 Leiding - Gas

Binnen deze dubbelbestemmingezijn de gasleidingen van de Nederlandse Gasunie gelegen. Op deze locaties gelden ook voorwaarden voor activiteiten die de bodem verstoren.
Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is gegeven aan de gronden waar het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding met bijbehorende beschermingszone (belemmeringenstrook) is gepland. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding.

De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. Binnen de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Daarnaast is bij recht bebouwing ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen toegestaan, mits het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Dit ter bescherming van de hoogspanningsverbinding.

Indien een bouwwerk geen onevenredige afbreuk doet aan een doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding, kan middels een afwijking bij omgevingsvergunning ook andere bebouwing ten behoeve van een andere voorkomende bestemming worden toegestaan. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning heeft de leidingbeheerder een adviesrol.
Artikel 14 Leiding - Hoogspanning 2

Middels deze dubbelbestemming worden de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbindingen in het plangebied aangegeven. Binnen de dubbelbestemmingen gelden beperkingen voor bodemroerende activiteiten en/ of omvang van bebouwing.

Artikel 15 Leiding - Water

De hoofd-waterleidingen zijn middels deze dubbelbestemming aangegeven, waarbij beperkingen gelden voor bodemroerende activiteiten.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

Deze categorie is een verzameling van verschillende typen archeologische vindplaatsen en landschappelijke zones waaraan een hoge verwachtingswaarde is toegekend. De ouderdom tussen deze type vindplaatsen en zones varieert van de vroege prehistorie tot en met de Tweede Wereldoorlog en de daadwerkelijke trefkans op archeologische resten varieert van een hoge trefkans tot daadwerkelijk aanwezige sporen. De volgende typen vindplaatsen en zones zijn te onderscheiden:

  • Historische bewoningslinten en buitenplaatsen (Middeleeuwen – Nieuwe tijd).
  • De Limeszone
  • Molens en cultuurhistorische elementen (18- 20ste eeuw).
  • De hoge oeverafzettingen en stroomgordels langs de Rijn en de aangrenzende wat lagere delen van de stroomgordels. Deze gebieden waren vanwege hun hoge (semi-)droge ligging gunstige vestigingsplaatsen. Vondsten in dit gebied duiden op bewoning vanaf de late steentijd tot in de nieuwe tijd.

Huidige vrijstellingsgrens: een archeologisch onderzoek is nodig bij plangebieden groter dan 100 m² en ingrepen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 4

Het veenweidegebied is in principe een laag gelegen komgebied dat dooraderd is door smalle (crevasse)geulen. Dit gebied heeft potentie voor archeologische sporen maar deze zijn tot op heden niet aangetroffen. Bewoning kan hebben plaatsgevonden op hoog gelegen veenkussens in de komgebieden en op smalle (crevasse)geulen in het veen/kleigebied. De dichtheid van bewoning is echter heel laag en ook de vindplaatsen waren waarschijnlijk zeer klein van omvang. Dit gebied heeft daarom een gematigde verwachting vanwege de beperkte archeologische potentie en de lage trefkans.

Huidige vrijstellingsgrens: een archeologisch onderzoek is nodig bij plangebied groter dan 1.000 m² en ingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

Middels deze dubbelbestemming worden dijken en andere waterkerende elementen beschermd. Deze dubbelbestemming beperkt de bebouwingsmogelijkheden zodat de waterkering gewaarborgd blijft.

7.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een standaard regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de bepalingen voor de 'geluidzone - industrie elektriciteitsstation' en de 'geluidzone - industrie Barrepolder' opgenomen. Op de buitengrens van deze zones mag de geluidsbelasting vanwege de inrichting(en) niet meer bedragen dan 50dB. Ter plaatse van de aanduiding geldt dat er geen woningen en andere geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd.

De voor 'veiligheidszone - niet-gesprongen explosieven' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in de bodem.

Tenslotte zijn er in dit artikel ook regels opgenomen ter bescherming van de molens in het plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aanwezige molens.

Artikel 22 Overige regels

In dit artikel is de van toepassingverklaring van onderhavige bestemmingsplan geregeld. Onder sub a is bepaald dat het bestemmingsplan geldt in aanvulling op de regels en verbeelding van de daar opgesomde bestemmings- en inpassingsplannen. Hiermee zijn de bepalingen ten aanzien van de 'geluidzone-industrie' een aanvulling op de overige regels uit de opgesomde plannen. Onder sub b is opgenomen dat er ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' uit onderhavige bestemmingsplan geen sprake is van een aanvulling op de huidige plannen (zoals geregeld onder sub a), maar voorliggend bestemmingsplan volledig in de plaats treedt van de regels en verbeelding van de in dit artikel genoemde bestemmings- en inpassingsplannen.

7.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.

Artikel 23 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. Hierin is geregeld dat bestaande bouwwerken mogen worden gehandhaafd en bestaand gebruik mag worden voortgezet. Tevens mogen bestaande bouwwerken gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot. Gelet op de jurisprudentie wordt onder gedeeltelijk vernieuwen of veranderen verstaan het renoveren dan wel verbouwen van een bouwwerk, dat er niet toe mag leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd. De hoofddraagconstructie (fundering, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren) moet blijven gehandhaafd en mogen niet worden vervangen, én

  • de uiterlijke verschijningsvorm zoals oppervlakte, goot- en nokhoogte, dakhelling en materiaalgebruik moeten ongewijzigd blijven, én
  • er mogen geen nieuwe funderingen en/of nieuwe draagmuren worden geplaatst, én
  • de functie van het bouwwerk moet hetzelfde blijven. Artikel 8 Slotregel Dit artikel geeft de naam van het inpassingsplan aan.


Artikel 24 Slotregel
Dit artikel geeft de naam van het inpassingsplan aan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient voor gronden waar een bouwplan is voorgenomen een exploitatieplan te worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgeweken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Wat onder een bouwplan wordt verstaan is vastgelegd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het bouwen van een nieuwe elektriciteitsstation betreft een bouwplan. In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 9 Participatie, inspraak en vooroverleg

9.1 Participatie

Algemeen
Medio 2022 is een participatietraject met inwoners van de Barrepolder en omgeving gestart. Doel hiervan was om mensen te informeren over de plannen voor het station, wensen en zorgen op te halen en de omgeving te laten meedenken over de voorkeurslocatie en (op termijn) de landschappelijke inpassing van het station. In deze paragraaf is het verloop van dit participatietraject beschreven.

De organisatie van het participatietraject was een samenwerking tussen gemeente Alphen aan den Rijn, TenneT en Liander. Het 150kV kabeltracé maakte geen deel uit van het participatietraject, omdat het tracé pas kan worden ontworpen na vaststelling van de stationslocatie.

Bijeenkomsten
Op 6 september 2022 is de eerste informatieavond over het project georganiseerd. Hiervoor zijn mensen woonachtig in en rondom de Barrepolder en Groenendijkse polder uitgenodigd. Er was veel animo en de aanwezigen zijn aan de hand van informatiepanelen over onder meer het zoekgebied, de techniek, gezondheidseffecten en de planning geïnformeerd over het project.

Vervolgens is op 11 oktober 2022 een werksessie georganiseerd om samen met geïnteresseerde inwoners te praten over de voorkeurslocatie van het station. Het zoekgebied bestond uit de Barrepolder en de Groenendijkse polder. Vanwege verschillende redenen is er niet concreet gesproken over een voorkeurslocatie. Er zijn veel vragen gesteld over het project. Afgesproken was dat de netbeheerders de volgende werksessie concrete locatievoorstellen binnen het zoekgebied zouden presenteren, met daarbij voldoende aandacht voor de gezondheidseffecten van het plan.

De 2e werksessie vond plaats op 22 november 2022. Er zijn 6 verschillende locaties voor het station gepresenteerd aan de aanwezige inwoners. Ook is een presentatie gegeven over het geluid en de elektromagnetische velden van het station. Omwonenden hebben hun weerstand tegen het plan en onvrede over het zoek- en participatieproces kenbaar gemaakt. De inwoners hebben geen voorkeur(en) uitgesproken over de gepresenteerde locaties binnen het zoekgebied.

Nadat de netbeheerders in overleg met de gemeente een voorkeurslocatie hebben gekozen, is er op 17 april 2023 weer een informatieavond georganiseerd. Vanwege de informatiebehoefte onder inwoners is tijdens deze avond nog eens duidelijk verteld hoe het zoekgebied (Barrepolder/Groenendijkse polder) is gekozen. Daarnaast is de voorkeurslocatie gepresenteerd en zijn onderwerpen als geluid, planning en de bestemmingsplanprocedure aan bod gekomen.

Alle presentaties, de vragen en antwoorden en de relevante achtergrondinformatie zijn met belanghebbenden per brief gedeeld en/of via de websites van gemeente, TenneT en Liander beschikbaar gesteld.

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 28 oktober 2023 een wandeling voor de gemeenteraad en inwoners door de Barrepolder georganiseerd. Ook de gemeenteraad van Zoeterwoude was vertegenwoordigd. Doel hiervan was om het plangebied gezamenlijk te ervaren om zo de impact van het toekomstige station beter te kunnen duiden.

TenneT en Liander hebben op 24 november 2023 een excursie voor inwoners van de Barrepolder georganiseerd naar bestaand elektriciteitsstation Oosterhout (nabij Nijmegen). Dit station is vergelijkbaar met het beoogde station Hazerswoude-Rijndijk. Door middel van de excursie hebben de deelnemers een beter indruk kunnen krijgen van de werking van het station, de gebouwvolumes, het geluid van transformatoren en dergelijke.

Overig
Met enkele inwoners rondom de stationslocatie zijn keukentafelgesprekken gevoerd. De perceeleigenaren van het 150kV kabeltracé zijn op in oktober 2023 per brief geïnformeerd over het project. De bedoeling is om in het eerste of tweede kwartaal van 2024 met geïnteresseerde inwoners in gesprek te gaan over de landschappelijke inpassing van het station.

9.2 Overleg

Ingevolge artikel 3.1.1 (in samenhang met artikel 1.1.1, lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dienen burgemeester en wethouders overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van dit wettelijk vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan naar verschillende (bestuurlijke) instanties gestuurd. Diverse partijen hebben hierop gereageerd. De ontvangen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn samengevat in een Not vooroverleg. Deze nota is opgenomen in bijlage 15.

9.3 Zienswijzen

Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn xx zienswijzen ingediend. In bijlage xx zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.

9.4 Vaststelling en beroep

Na bekendmaking van de vaststelling vangt de beroepstermijn aan. Na deze beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.