direct naar inhoud van 3.1 Historische ontwikkeling
Plan: Buitengebied Alphen Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B087buitengebalpzd-0004

3.1 Historische ontwikkeling

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Na de laatste ijstijd, toen door het afsmelten van de ijskappen de zeespiegel was gaan rijzen, ontstond ten oosten van de toenmalige kuststrook (de huidige 'oude duinen') een milieu waarin laagveen uitstekend gedijde. Doordat de grondwaterspiegel met de zeespiegel omhoog kwam, ontstond een brak en drassig gebied met veel stilstaand water. Het veenpakket dat daarin tot ontwikkeling kwam, is tot op heden de basis van het Zuidhollandse landschap, waarvan het plangebied deel uit maakt.

Door dit veengebied stroomt de Oude Rijn, tot in de Middeleeuwen de belangrijkste afwatering van de Rijn. Deze Oude Rijn (in de Romeinse tijd de noordelijke grens van het Rijk), voerde een aanzienlijke hoeveelheid erosiemateriaal vanuit de stroomopwaarts gelegen gebieden met zich mee. Wanneer de afvoer hoog was, trad de Rijn in dit uiterst vlakke gebied ver buiten zijn oevers en deponeerde over grote oppervlakten kleiige materialen, die in het nagenoeg stilstaande water bezonken. De zwaarste delen (zand) bezonken het eerst dicht bij de rivier. Op deze wijze ontstonden de zogenaamde oeverwallen, relatief goed doorlatende en hoger gelegen stroken aan weerszijde van de Oude Rijn. Verder van de rivier af bezonken de fijnere deeltjes. Deze vormen nu op het veen gelegen kleipakketten die over het algemeen ondoorlatend zijn. Nog verder van de rivier af lag slechts veen, dat ruig begroeid was met elzen, wilgen en populieren en dat doorsneden werd door talloze veenstroompjes.

Rond het jaar 1000 werd een aanvang gemaakt met de ontginning van het veen. Dit deed men uiteraard vanuit het meest begaanbare gebied: de oeverwallen langs de Oude Rijn. De ontginners werd steeds een bepaalde afstand langs de rivier toegewezen, van waaraf zij min of meer haaks hierop een strook veen (circa 110 meter) ontgonnen. Het hieruit voortkomende landschapstype, de zogenaamde slagen of copeverkaveling (smalle langgerekte percelen) vinden we tot op de dag van vandaag nog terug in het landschap. Toen men eenmaal het veengebied was binnengedrongen, werd er ook van binnenuit ontgonnen, veelal met een van de veenstroompjes als ontginningsbasis.

Door de ontwatering daalde de bodem. De grond kwam geleidelijk aan lager te liggen dan het peil van de rivier. Om het overtollige water kwijt te raken, moest men toen het water kunstmatig afvoeren. Vanaf de 15e eeuw malen molens het water weg.

Eveneens in de Middeleeuwen ontstond met de ontwikkeling van de bevolking in Nederland een groeiende behoefte aan brandstof. Veen bleek in die behoefte te kunnen voorzien (turf). Aanzienlijke delen van het veengebied werden daarom afgegraven. Dit betrof vooral die delen van het gebied, die buiten de invloed van de Oude Rijn vielen. Het veen langs de rivier was te zeer met klei verontreinigd om als brandstof te kunnen dienen. Mede hierdoor zijn polders Zaanse Rietveld en Steekt niet ten prooi gevallen aan de ontvening ten behoeve van de turfwinning.

De naam "Steekt" is ouder dan de huidige polder Steekt zelf; er werd vroeger gesproken over "Alphen in de Steekt". De naam "Stekede" werd gebruikt voor de aanduiding van de plaats waar de graaf van Holland, voor 1165, de Rijn had afgedamd (Archief Hoogheemraadschap van Rijnlanden, 1978). De eerste naamsverwijzing naar de huidige polder is uit 1483 voor plannen om de polder beter te ontwateren voor de landbouw. In 1486 werden de plannen daadwerkelijk uitgevoerd door middel van de Steektermolen die net ten noorden van het spoor staat. De bemaling wordt sinds 1963 mechanisch verricht waarna de molen een monumentale functie kreeg.

Het Zaanse Rietveld bestaat van origine uit meerdere polders: het westelijk deel behoorde bij polder Rietveld, het oostelijk deel tot polder Kerk en Zanen. Deze laatste polder is op zijn beurt weer een samenvoeging van twee polders (Grooten Westmolenpolder en Zanepolder). De polder is nu grotendeels onderdeel van de gelijknamige woonwijk van Alphen aan den Rijn. De naam Zanepolder stamt uit de tijd dat molens werden geplaatst voor de bemaling. De polder kan daarmee vernoemd zijn naar een zogenaamde 'Zaanse molen' in het gebied. De naam Rietveld is afgeleid van het gehucht Rietveld dat in de gelijknamige droogmakerij ten westen van het plangebied ligt.

3.1.2 Landschapstypen

Het Zaansche Rietveld en polder Steekt laten zich kenmerken als slagenlandschap. Vanaf omstreeks de tiende eeuw werd het veengebied in cultuur gebracht, volgens het systeem van de zogenaamde "cope-ontginning". Er werd een "cope-overeenkomst" gesloten die recht gaf op de ontginning van een deel van het veenmoeras. Deze uitgifte verliep via het recht van opstrek. Dat betekent dat wel de ontginningsbasis was bepaald, maar niet de diepte van het blok. Zo ontstond de kenmerkende "opstrekkende" verkaveling met smalle, diepe kavels. De esthetische kwaliteit van het slagenlandschap wordt bepaald door het contrast tussen het dichte bebouwingslint (de ontginningsbasis) en de openheid van de polders. Voor het plangebied geldt echter dat de relatie tussen de ontginningsbasis en de polders door de toegenomen verstedelijking sterk is vertroebeld. Van nature lagen de veengebieden boven het niveau van de Oude Rijn. Door ontwatering trad echter inklinking van de bodem op. Daardoor ligt de Oude Rijn nu hoger dan de veenweidepolders.