direct naar inhoud van 5.9 Milieukwaliteiten en ambities
Plan: Buitengebied Alphen Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B084buitengebalpnd-VA02

5.9 Milieukwaliteiten en ambities

Evenals bij het bestemmingsplan Buitengebied Aarlanderveen heeft de gemeente ook voor de polders binnen het bestemmingsplan Buitengebied Alphen Noord het plan om de planregels op een vergelijkbare wijze op te stellen. Dit betekent dat er per polder afwijkende regels zullen bestaan die elk bijdragen aan gewenste kwaliteiten van deze polder. De gewenste kwaliteiten zijn vastgelegd in de structuurvisie Buitengebied Alphen aan den Rijn. Voor de inhoud van dit hoofdstuk in het advies is deze structuurvisie het uitgangspunt.

Algemeen, geldend voor alle polders (woningbouw)

In het totale gebied kan sprake zijn van (vervangende) woningbouw of beperkte extra woningbouw in het kader van de regeling 'ruimte voor ruimte. Onafhankelijk van het gebiedseigen karakter en de wensbeelden in de afzonderlijke polders dient deze (vervangende) woningbouw te voldoen aan de volgende uitgangspunten:

  • Geen belemmering/beperkingen voor de omliggende bedrijvigheid;
  • De bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde doel “wonen met tuin”;
  • De gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer mag (in buitenstedelijk gebied) maximaal 53 dB bedragen en in (binnenstedelijk) gebied 58 dB;
  • De woningen mogen niet worden gesitueerd in de contour voor het plaatsgebonden risico;
  • Met betrekking tot het groepsrisico dient te worden voldaan aan de beleidsvisie externe veiligheid;
  • Met betrekking tot het aspect geur moet voldaan worden aan het gestelde in de geurverordening.

Polder Vierambacht

In de polder Vierambacht staat het agrarisch gebruik centraal. Uitbereiding van bestaande agrarische bedrijven moeten mogelijk blijven, waarbij er sprake zal zijn van autoverkeersluwe functies. In polder Vierambacht is naast de traditionele agrarische bedrijven het alleen mogelijk om direct aan de agrarische bedrijfsvoering gerelateerde bedrijvigheid als (neven) activiteit toe te staan. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de volgende activiteiten:

  • verkoop aan huis van eigen streekprodukten, eventueel be- of verwerkt (zoals de produkten van een eigen ambachtelijke kaasmakerij of ijsmakerij);
  • natuur en milieueducatieve rondleidingen.

De (neven) activiteiten zijn mogelijk indien:

  • er sprake is van een direct aan de agrarische bedrijfsvoering gerelateerde bedrijvigheid betreft;
  • deze activiteiten passen, in termen van milieubelasting, binnen maximaal milieucategorie 2 zoals bedoeld in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009);
  • in het geval een activiteit op basis van de VNG publicatie in een hogere categorie moet worden ingedeeld, moet uit milieukundig onderzoek omomstotelijk vaststaan dat deze activiteit wat betreft (milieu)hinder vergelijkbaar is met een activiteit tot maximaal 2;
  • de activiteiten mogen niet leiden een gewijzigd verkeersbeeld, ter plaatse van de gewenste locatie. De gewenste activiteit dient autoverkeersluw te zijn;
  • de bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde doel;
  • de activiteiten mogen niet plaatsvinden binnen een de contour voor het plaatsgebonden risico;
  • met betrekking tot het groepsrisico dient te worden voldaan aan de beleidsvisie externe veiligheid;
  • met betrekking tot het aspect geur moet voldaan worden aan het gestelde in de geurverordening;
  • de activiteiten niet binnen de grenzen liggen van het aangewezen Stiltegebied. Voor activiteiten aan de rand moet worden aangetoond dat deze activiteiten niet zullen leiden tot een verslechtering binnen het Stiltegebied.

Polder Oudshoorn

De polder Oudshoorn is in de structuurvisie Buitengebied Alphen aan den Rijn aangewezen als gebied voor dagrecreatieve ontwikkelingen. Gewenste kwaliteiten zijn het versterken van de recreatieve kwaliteit van het gebied en het ontwikkelen van nieuwe recreatieve voorzieningen.

Bij het realiseren van nieuwe recreatieve voorzieningen en/of het uitbereiden van bestaande voorzieningen dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • deze activiteiten passen, in termen van milieubelasting, binnen maximaal milieucategorie 2 zoals bedoeld in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009);
  • in het geval een activiteit op basis van de VNG publicatie in een hogere categorie moet worden ingedeeld, moet uit milieukundig onderzoek omomstotelijk vaststaan dat deze activiteit wat betreft (milieu)hinder vergelijkbaar is met een activiteit tot maximaal 2;
  • de activiteiten mogen niet leiden een gewijzigd verkeersbeeld, ter plaatse van de gewenste locatie. De gewenste activiteit dient autoverkeersluw te zijn;
  • de bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde doel;
  • de activiteiten mogen niet plaatsvinden binnen een de contour voor het plaatsgebonden risico;
  • met betrekking tot het groepsrisico dient te worden voldaan aan de beleidsvisie externe veiligheid;
  • met betrekking tot het aspect geur moet voldaan worden aan het gestelde in de geurverordening;
  • de activiteiten niet binnen de grenzen liggen van het aangewezen Stiltegebied. Voor activiteiten aan de rand moet worden aangetoond dat deze activiteiten niet zullen leiden tot een verslechtering binnen het Stiltegebied.