direct naar inhoud van 5.10 Archeologie
Plan: Buitengebied Alphen Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B084buitengebalpnd-VA02

5.10 Archeologie

In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is in 2013 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierbij is op basis van de bodemgesteldheid, het reliëf en bekende archeologische vondsten een kaart opgesteld van waar wel en waar geen archeologische resten verwacht kunnen worden.

Het bewoningslint van de huidige Ridderbuurt/Oudshoorn is ontstaan gedurende de ontginningen van het veengebied in de Late Middeleeuwen. De laatmiddeleeuwse bewoning moet vooral verwacht worden aan de noordzijde van de wetering ten oosten van de Herenweg. Op de kaart uit 1615 is langs deze Oudhoornseweg bebouwing zichtbaar, met name aan de noordzijde. Ook langs de Heimanswetering is op de 17e-eeuwse kaart bebouwing afgebeeld: het zuidelijk deel van het lintdorp Woubrugge. In het plangebied hebben zeven molens gestaan die deel uitmaakten van twee viergangen in de polder Vierambacht . Resten van deze molens kunnen nog in de bodem verwacht worden. Ten slotte is de Ringdijk in het oostelijk deel van het plangebied van cultuurhistorische waarde. Aan deze gebieden is een hoge archeologische waarde toegekend (deze zijn in het bestemmingsplan aangeduid als Waarde Archeologie 1).

In het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich de rivier de Aar. De oeverzone van de Aar en een kleine uitloper van een crevasse in het oosten van het plangebied hebben een hoge ligging ten opzichte van de rest van the plangebied. Deze hoge delen van het landschap waren in het verleden een geschikte vestigingsplaats. Voor deze zone's geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan aangeduid als Waarde Archeologie 1.

Eveneens in het oosten van het plangebied ligt een lager gelegen gebied waarin klei en veen is afgezet. Het veen is inmiddels verdwenen als gevolg van de turfwinning. De resterende kleipakketten waren laaggelegen en nat en daardoor weinig geschikt voor bewoning. In de diepere ondergrond kunnen echter plaatselijk vanaf circa 1,25 m -Mv afgedekte crevasses voorkomen. Voor deze crevasses is sprake van een hogere archeologische verwachting. Op deze crevasses kan namelijk bewoning vanaf het Laat Neolithicum worden verwacht. Om deze reden geldt voor het gebied waarin afgedekte crevasses aanwezig kunnen zijn een gematigde archeologische verwachting. Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan aangeduid als Waarde Archeologie 2.

Het grootste deel van het plangebied wordt gevormd door de polder Vierambacht. In dit gebied, dat al vanaf de middeleeuwen ontgonnen was, vond gedurende de 17e en 18e eeuw een toename plaats van veenwinning (onder andere door de uitvinding van de baggerbeugel). Hierdoor ontstonden grote plassen in het veengebied rondom Aarlanderveen, Woubrugge en Oudshoorn die door golfslag steeds groter werden. Om de dreigende overstromingen tegen te gaan is besloten een dijk om de uitgeveende landen aan te leggen en de plassen droog te malen. In 1736 is de polder Vierambacht opgericht door een samenvoeging van polders van vier ambachts-heerlijkheden (Esselijkerwoude, Ter Aar, Rijnsaterwoude en Oudshoorn): de Vroonlandsche, Heuvel-, Zwet-, Heerenwegsche, Middel- en Uiteindsche, Groote Oudshoornsche en Kleine Kalkovensche polder. Na de aanleg van de Ringdijk om de nieuwe polder Vierambacht werd eerst de rest van het veen weggebaggerd, met uitzondering van het bewoningslint van de Ridderbuurt en langs de Heimanswetering, en kon het waterschap Vierambacht in 1739 een begin maken met het droogmalen van de polder met behulp van poldermolens. Door droogmaking van het land is de zeekleigrond, die rond 4000 v. Chr. in het gebied gevormd was weer aan de oppervlakte komen te liggen. De bodem in de droogmakerijen is echter verre van intact. Tijdens de vervening is veel grond afgegraven en verstoord. De verwachting op intacte archeologische resten is hierdoor zeer laag. De droogmakerijen hebben hierdoor een lage verwachting en zijn in het bestemmingsplan aangeduid als Waarde Archeologie 3.

Conclusie

In het bestemmingsplan zijn diverse archeologische waarden en verwachtingsgebieden aanwezig. Ter bescherming van de archeologische resten is in de planregels een aantal artikelen opgenomen.

  • Waarde Archeologie 1 betreft de gebieden van archeologische waarde en gebieden met een hoge archeologische verwachting.
  • Waarde Archeologie 2 betreft gebieden waarvoor een gematigde archeologische verwachting geldt.
  • Waarde Archeologie 3 betreft gebieden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt.

Melding toevalsvondst

In alle gevallen geldt daarnaast het volgende. In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met het Archismeldpunt.