Plan: | Buitengebied Alphen Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.B084buitengebalpnd-VA02 |
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geve,n wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hoofdstuk 2, afdeling 2.4) moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.
Het plangebied kent een regelmatig patroon van sloten. De breedte van een perceel is ca. 40 meter. In het algemeen kan gesteld worden dat op alle plaatsen waar het patroon van de percelen is onderbroken, er veelal sprake zal zijn van een slootdemping. Vaak het onduidelijk met welk materiaal de demping is uitgevoerd. Bij eventuele herontwikkeling dient met deze dempingen rekening gehouden te worden.
De bovengrond van het Buitengebied Alphen Noord bestaat uit verschillende bodemkwaliteitszones: de oud-stedelijke lintbebouwing langs de Ridderbuurt, Oostelijke oude zeekleipolders, rand noordelijke polders, NO-veenweidegebied, Sub-zone toemaakdekken en het Oude Rijn systeem. De bodemkwaliteit ter plaatse van de oude lintbebouwing en het toemaakdekgebied varieert tussen licht en sterk verontreinigd. Het Oude Rijn systeem is licht tot matig verontreinigd en de overige gebieden zijn schoon tot licht verontreinigd. De ondergrond varieert in de oud-stedelijke lintbebouwing tussen licht en sterk verontreinigd en in de overige gebieden tussen schoon en licht verontreinigd. Het slib in de sloten langs de Ridderbuurt was in 1992 verontreinigd (klasse 3 en 4). Onbekend is of deze al gesaneerd is. Bij de golfbaan zijn de sloten gedempt met onder andere huishoudelijk afval en puinhoudende grond.