direct naar inhoud van 3.1 Historische ontwikkeling
Plan: Buitengebied Alphen Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B084buitengebalpnd-VA02

3.1 Historische ontwikkeling

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Na de laatste ijstijd, toen door het afsmelten van de ijskappen de zeespiegel was gaan rijzen, ontstond ten oosten van de toenmalige kuststrook (de huidige 'oude duinen') een milieu waarin laagveen uitstekend gedijde. Doordat de grondwaterspiegel met de zeespiegel omhoog kwam, ontstond een brak en drassig gebied met veel stilstaand water. Het veenpakket dat daarin tot ontwikkeling kwam, is tot op heden de basis van het Zuidhollandse landschap, waarvan het plangebied deel uit maakt.

Door dit veengebied stroomt de Oude Rijn, tot in de Middeleeuwen de belangrijkste afwatering van de Rijn. Deze Oude Rijn (in de Romeinse tijd de noordelijke grens van het Rijk), voerde een aanzienlijke hoeveelheid erosiemateriaal vanuit de stroomopwaarts gelegen gebieden met zich mee. Wanneer de afvoer hoog was, trad de Rijn in dit uiterst vlakke gebied ver buiten zijn oevers en deponeerde over grote oppervlakten kleiige materialen, die in het nagenoeg stilstaande water bezonken. De zwaarste delen (zand) bezonken het eerst dicht bij de rivier. Op deze wijze ontstonden de zogenaamde oeverwallen, relatief goed doorlatende en hoger gelegen stroken aan weerszijde van de Oude Rijn. Verder van de rivier af bezonken de fijnere deeltjes. Deze vormen nu op het veen gelegen kleipakketten die over het algemeen ondoorlatend zijn. Nog verder van de rivier af lag slechts veen, dat ruig begroeid was met elzen, wilgen en populieren en dat doorsneden werd door talloze veenstroompjes.

Rond het jaar 1000 werd een aanvang gemaakt met de ontginning van het veen. Dit deed men uiteraard vanuit het meest begaanbare gebied: de oeverwallen langs de Oude Rijn. De ontginners werd steeds een bepaalde afstand langs de rivier toegewezen, van waaraf zij min of meer haaks hierop een strook veen (circa 110 meter) ontgonnen. Het hieruit voortkomende landschapstype, de zogenaamde slagen of copeverkaveling (smalle langgerekte percelen) vinden we tot op de dag van vandaag nog terug in het landschap. Toen men eenmaal het veengebied was binnengedrongen, werd er ook van binnenuit ontgonnen, veelal met één van de veenstroompjes als ontginningsbasis.

Door de ontwatering daalde de bodem. De grond kwam geleidelijk aan lager te liggen dan het peil van de rivier. Om het overtollige water kwijt te raken, moest men toen het water kunstmatig afvoeren. Vanaf de 15e eeuw malen molens het water weg.

Eveneens in de Middeleeuwen ontstond met de ontwikkeling van de bevolking in Nederland een groeiende behoefte aan brandstof. Veen bleek in die behoefte te kunnen voorzien (turf). Aanzienlijke delen van het veengebied werden daarom afgegraven. Dit betrof vooral die delen van het gebied, die buiten de invloed van de Oude Rijn vielen. Het veen langs de rivier was te zeer met klei verontreinigd om als brandstof te kunnen dienen.

Omdat het grondwater in het veengebied tot vlak onder de oppervlakte stond, ontstonden door de afgravingen talloze meren. De meeste meren zijn naderhand weer drooggemalen met behulp van molens en vormen nu de droogmakerijen. Bestaande boerderijstroken tussen deze droogmakerijen bleven gespaard. Een voorbeeld hiervan is de Ridderbuurt. De Nieuwkoopse Plassen, die ten oosten van Gemeente Alphen aan den Rijn zijn gelegen, zijn daarentegen uitgeveende meren gebleven. De droogmakerijen en veenweidepolders, zoals die vroeger zijn ontstaan, zijn nog steeds in het landschap aanwezig.

3.1.2 Landschapstypen

In het plangebied komen de volgende landschapstypen voor.

Slagenlandschap

Dit landschapstype komt voor in polder Oudshoorn. Het is het resultaat van ontginning van voren (intensiever) naar achteren (extensiever), waarbij sprake is van sterke verschillen in grondslag en gebruik tussen voor en achter. De kavels zijn lang en smal. De esthetische kwaliteit van het slagenlandschap in het plangebied wordt bepaald door het contrast tussen het dichte bebouwingslint (de ontginningsbasis) en de openheid van de polders. Van nature lagen de veengebieden boven het niveau van de Oude Rijn. Door ontwatering trad echter inklinking van de bodem op. Daardoor ligt de Oude Rijn nu hoger dan de veenweidepolders.

Droogmakerijen

Polder Vierambacht is een droogmakerij. Droogmakerijen kennen een rechthoekig ontsluitings- en verkavelingspatroon, waarbij de dichtheid van de sloten verband houdt met de wateroverlast die werd ondervonden. Een monumentale beplanting langs wegen is een van de kenmerken waarmee een droogmakerij zich van een veenweidepolder onderscheidt. Kenmerkend voor de droogmakerijen rond Alphen aan den Rijn is dat er geen ringvaart rond de polder ligt, maar dat zij slechts begrensd worden door ringdijken. In een aantal gevallen zijn die dijken duidelijk herkenbaar, zoals tussen polder Vierambacht en polder Oudshoorn. Van polder Vierambacht resteert nog het gemaal aan de Woubrugseweg. Droogmakerijen liggen nog wat lager dan veenweidepolders en via een stelsel van watergangen wordt het water geloosd op het omliggende 'bovenland'.