direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschap 1 (Polder Vierambacht)
Plan: Buitengebied Alphen Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B084buitengebalpnd-VA02

Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschap 1 (Polder Vierambacht)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - landschap 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor

3.2 Nadere bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - landschap 1 aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 3.1, tevens bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. woningen met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 14.2;
  • c. bedrijven;
  • d. sierteelt;
  • e. intensieve veehouderij;
  • f. recreatie - volktuinencomplex;
  • g. water met bijbehorende voorzieningen;
  • h. tuinen en erven;
  • i. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeerplaatsen en -voorzieningen, voorzieningen voor het stallen van fietsen, geluidwerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen, beplantingen en andere groenvoorzieningen, fietspaden, ruiterpaden en straatmeubilair, bruggen, duikers, nutsvoorzieningen, één en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • j. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • k. verbrede landbouw, kleinschalige recreatieve voorzieningen, ondersteunende horeca en voor welzijn, zorg en gezondheid binnen bestaande gebouwen en bijbehorende gronden, met een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwvlak, in nevengeschikte omvang en aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • l. maatschappelijke voorzieningen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde', is de bebouwing tevens bestemd voor behoud van de aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische waarde die karakteristiek is voor het gebied;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-monument' is een monument aanwezig, waarvoor geldt dat er sprake is van behoud of versterking van de karakteristieke waarden;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-schuilstal' is een schuilgelegenheid voor dieren toegestaan;
  • p. voorzieningen ten behoeve van hobbymatige paardensportactiviteiten en tuinen .

3.3 Bouwregels
3.3.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen ten behoeve van de bestemming zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. bestaande zichtlijnen op het perceel dienen gehandhaafd te blijven danwel te worden versterkt;

3.3.2 Specifieke bouwregels

Specifieke bouwregels ten behoeve van het agrarische bedrijf binnen bouwvlak

  • a. de goothoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 7 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van agrarische bebouwing mag maximaal 11 meter bedragen;
  • c. de dakhelling van agrarische bebouwing ligt tussen de 20 - 50 °;
  • d. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de functie sierteelt;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag bij de functie sierteelt binnen het bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen danwel, indien er sprake is van meer dan 300 m2, de gezamenlijke oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • f. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 10 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • g. de goothoogte van kassen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van kassen mag maximaal 10 meter bedragen.

Specifieke bouwregels ten behoeve van het agrarisch bedrijf buiten bouwvlak

  • i. per agrarisch bedrijf mag maximaal 1 schuilstal worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 20 m2, een goothoogte van 1 meter en een bouwhoogte van 2 meter;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-schuilstal' is de oppervlakte en hoogte van de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan als maximaal toelaatbaar toegestaan.

Specifieke bouwregels ten behoeve van niet-agrarische functies

Specifieke bouwregels ten behoeve van de (agrarische) bedrijfswoning

Specifieke bouwregels ten behoeve van woningen

  • q. de goothoogte van de woning mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij anders aangeduid op de verbeelding;
  • r. de bouwhoogte van de woning mag maximaal 10 meter bedragen, tenzij anders aangeduid op de verbeelding;
  • s. de dakhelling van de woning ligt tussen de 35 - en 65 °;
  • t. de inhoud van de woning mag inclusief aan- en uitbouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en ondergrondse bebouwing niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • u. per bouwvlak is slechts één woning toegestaan, danwel het maximum aantal wooneenheden zoals op de verbeelding weergegeven.

Specifieke bouwregels ten behoeve van volkstuinen

  • v. per volkstuinencomplex mag ten hoogste één verenigingsgebouw worden gebouwd, waarvan de inhoud niet meer dan 100 m², de goothoogte niet meer dan 3,5 m en de hoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • w. op iedere volkstuin van maximaal 150 m2 mag worden gebouwd:
    • 1. een schuurtje met een oppervlakte van maximaal 5 m2 en een hoogte van niet meer dan 2,85 m;
    • 2. broeibakken of kassen met een gezamenlijke oppervlakte van 10% van de oppervlakte van de volkstuin, en met een maximale hoogte van 0,7 meter, respectievelijk 2,85 m.
  • x. op iedere volkstuin met een oppervlakte van meer dan 150 m2 mag worden gebouwd:
    • 1. een schuurtje waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 14 m2 en de hoogte niet meer dan 2,85 m;
    • 2. broeibakken of kassen, met een gezamenlijke oppervlakte van 10% van de oppervlakte van de volkstuin doch niet meer dan 20 m2, en met een maximale hoogte van 0,7 meter, respectievelijk 2,85 m;
  • y. de onderlinge afstand tussen gebouwen mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • z. de oppervlakte van iedere volkstuin mag niet meer dan 300 m2 bedragen.

Specifieke bouwregels ten behoeve van verkeersvoorzieningen

  • aa. de bouwhoogte van gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder i bedraagt maximaal 3 meter;
  • ab. de oppervlakte van de gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder i mag niet meer bedragen dan 15 m2 per gebouw;

3.3.3 Bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van woning

Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag, aansluitend op het hoofdgebouw;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • d. op bijgebouwen en aan- en uitbouwen is een kap toegestaan;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning binnen het erf te worden gepositioneerd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorende vrijstaande bijgebouwen mag binnen het erf niet meer dan 40% van het oppervlakte van dat erf bedragen, met een maximum van 50 m²;
  • g. indien de oppervlakte van de gronden binnen het erf meer bedraagt dan 250 m², mag de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorend vrijstaand bijgebouw binnen het erf niet meer dan 20% van het oppervlakte van dat erf bedragen met een maximum van 100 m²;
  • h. indien de oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt dan het bepaalde in lid f. en g. dan kan de oppervlakte van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

3.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van mestopslag, silo's en paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde in lid d. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan;
  • f. de bouwhoogte voor bruggen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • g. de bouwhoogte voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.2 onder i bedraagt maximaal 12 meter;
  • h. de bouwhoogte voor overige bouwwerken , geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 2,5 meter.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak en/of het bijbehorend erf van de functies niet-agrarische bedrijven en woningen geldt de volgende bepaling:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen zijn niet toegestaan.

3.3.5 Erf- of terreinafscheidingen

Voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het agrarisch bouwvlak voor de gronden zoals weergegeven in 3.1 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids en indien van toepassing het kwaliteitsplan paardenhouderij (middels een inrichtings- en beheersplan) behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. vergroting van het bouwvlak is gewenst danwel noodzakelijk voor de doelmatige bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf ter plaatse zoals omschreven in 3.1 en 3.2;
  • c. vergroting is slechts mogelijk tot maximaal 1,5 hectare en slechts ten behoeve van de activiteit bouwen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid c. is voor de functie sierteelt een vergroting tot maximaal 0,5 hectare toegestaan;
  • e. vergroting van het bouwvlak draagt bij aan behoud danwel versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals omschreven in 3.1;
  • f. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de regels zoals gesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet.

3.4.2 Vergroten bouwvlak woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bouwvlak en bijbehorend erf voor de functie woningen zoals weergegeven in artikel 3.2 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorende erf is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorende erf is slechts mogelijk indien dit geen milieuhygiënische belemmeringen oplevert voor de belendende percelen;
  • c. vergroting van het bouwvlak en/of afwijking van het bijbehorend erf draagt bij aan behoud danwel versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken zoals omschreven in 3.1;
  • d. vergroting van het bouwvlak is slechts mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de regels zoals gesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet.

3.4.3 Woningsplitsing
a Cultuurhistorische en/of monumentale waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de functie woningen conform artikel 3.2 onder b, zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, een tweede woning is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. indien die bestaande woning op de verbeelding is aangeduid als "cultuurhistorische waarde" en/of "specifieke vorm van waarde-monument",
  • 2. indien dit leidt tot instandhouding van de bestaande woning,
  • 3. indien positief advies is ontvangen van de monumentencommissie,

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat er geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van de bestaande woning mag worden geplaatst.

b Overig

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de functie woningen conform artikel 3.2 onder b, zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, een tweede woning is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. na splitsing mogen zich maximaal 2 woningen in de bestaande bebouwing bevinden;
  • 2. de inhoud per gesplitste woning mag niet minder dan 300 m3 bedragen;
  • 3. de woningsplitsing moet voldoen aan het geurbeleid;
  • 4. de woningsplitsing levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • 5. de woningsplitsing is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel waarbij geldt dat het aantal opritten van c.q. naar het erf ongewijzigd blijft;
  • 6. ten behoeve van de woningsplitsing worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
  • 7. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • 8. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat er geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van de bestaande woning mag worden geplaatst.

3.4.4 Woongelegenheid voormalig agrarisch bedrijfshoofd/inwonende ouders/mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor de gronden zoals weergegeven in artikel 3.1 ten behoeve van het uitbreiden van de agrarische bedrijfswoning voor een woongelegenheid mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bedrijfswoning mag slechts worden uitgebreid ten behoeve van een woongelegenheid voor:
  • 1. het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd in het bedrijf werkzaam zal zijn (rustende boer), of
  • 2. inwonende ouders, of
  • 3. mantelzorg waarbij sprake is van een familieband;
  • b. de uitbreiding bedraagt maximaal 240 m3.
  • c. er wordt voldaan aan de eisen uit de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;

met dien verstande dat het splitsen van de woongelegenheid en de agrarische bedrijfswoning in twee zelfstandige woningen niet is toegestaan.

3.4.5 Geluidwerende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.3.4 sub h ten behoeve van de aanleg van een geluidwerende voorziening, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 3.1 en 3.2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, zoals aangegeven op Bijlage 6 Inventarisatiekaart en bijbehorende Verklaring inventarisatiekaart, behorende bij dit bestemmingsplan, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik.
  • b. In uitzondering op het bepaalde in het eerste lid is het gebruik onder 3.2 onder i, j, en k toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Medegebruik groter dan 100 m2
  • 1. het vergroten van het gebruik is slechts mogelijk indien dit bijdraagt aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • 2. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • 3. het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • 4. ten behoeve van het voorgenomen gebruik worden voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak gerealiseerd.

3.6.2 Wijziging niet-agrarische bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid zoals bedoeld in artikel 3.5 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er moet sprake zijn van de beëindiging van de activiteiten van het bedrijf zoals opgenomen op de Bijlage 6 Inventarisatiekaart;
  • b. vestiging van een ander bedrijf is mogelijk, mits;
    • 1. het een gelijksoortig bedrijf betreft zoals opgenomen op de Bijlage 6 Inventarisatiekaart of;
    • 2. het een bedrijf betreft dat naar aard en omvang vergelijkbaar is met het vertrekkende bedrijf en voorkomt op Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten of;
    • 3. het een bedrijf betreft dat valt binnen een lagere milieucategorie dan het vertrekkende bedrijf.
  • c. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan;
  • d. er moet sprake zijn van een gebiedsgebonden of een specifieke functie;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • g. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • h. in de nabijheid gelegen functies en waarden worden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

waarbij geldt dat blijft worden voldaan aan Bijlage 1 Lijst specifieke bouwregels voor bestaande niet-agrarische functies binnen plangebied.

3.6.3 Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het in artikel 3.1 en 3.2 genoemde agrarische danwel bedrijfsmatig gebruik indien is komen vast te staan dat in een agrarisch danwel bedrijfsmatig bouwvlak geen (agrarisch) bedrijf meer is gevestigd. Het gebruik mag worden veranderd in gebruik ten behoeve van woningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan en het geurbeleid;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  • c. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en bebouwing mogen door de verandering in gebruik niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • e. vooraf dient vast te staan dat de overige bij die voormalige bedrijfswoning behorende voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt.

3.6.4 Het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.2 voor het gebruik van de bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de wijziging in gebruik moet bijdragen aan de kwaliteiten van de polder zoals genoemd in artikel 3.1 en moet voldoen aan de kwaliteitsgids behorende bij dit bestemmingsplan;
  • b. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
  • c. het verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
  • d. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  • f. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die bij omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbodsbepaling

Behoudens het bepaalde in artikel 3.7.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in deze gronden de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  • g. werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van voedergewassen);
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
  • j. het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-monument' ;

3.7.2 Uitzonderingen verbodsbepaling

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. het uitvoeren werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
  • c. werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend krachtens de Ontgrondingenwet;
  • d. het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak.

3.7.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in 3.1 en zoals weergegeven in bijlage 8 en 9:

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • c. een afweging van de in het geding zijnde belangen waaronder begrepen de kosten voor het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische en monumentale waarde, tot uitkomst heeft dat een vergunning redelijkerwijs kan worden verleend;
  • d. voor het slopen van een bouwwerk, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' en 'specifieke vorm van waarde-monument' geldt voorts nog dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien:
    • 1. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3.7.4 In te winnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 3.7.1, winnen Burgemeester en wethouders advies in van:

  • a. een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap en cultuurhistorie en monumenten omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden;
  • b. het betreffende waterschap, indien de werkzaamheden betreffen het dempen of verleggen van sloten of het vergraven of ontgraven van dijken of taluds;
  • c. de betreffende leidingbeheerder(s), indien de werkzaamheden betrekking (kunnen) hebben op de bedrijfsveiligheid van bestaande leidingen.