Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noorderlicht, Alphen aan den Rijn
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.Astationsomgblok22-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De gemeente Alphen aan den Rijn wil het bestemmingsplan wijzigen op de locatie aan de Noordpoolsingel. Woonforte is voornemens om op deze locatie, achter het station in Alphen aan den Rijn, een appartementencomplex te realiseren. De ontwikkeling wordt ook wel aangeduid als 'Blok 22'. De huidige parkeerterreinen worden hierbij vervangen door een appartementencomplex met 257 appartementen variërend in formaat en sector. De gemengde bestemming voor de ontwikkeling 'Blok 23' wordt tevens wegbestemd.
   
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Alphen Stad - geconsolideerd', vastgesteld op 17 september 2020 door de gemeente Alphen aan den Rijn. De gronden beschikken hoofdzakelijk over de bestemming 'Gemengd' met de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'. De nieuwe woningbouwontwikkeling van in totaal maximaal 257 woningen is niet mogelijk binnen het huidige planologische regime. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Noordpoolsingel, te Alphen aan den Rijn. Het plangebied betreft een kavel dat deels in gebruik is als parkeerterrein ten noordwesten van het station en langs de spoorlijn. Daarnaast maakt het gemengd bestemmingsvlak van de beoogde locatie van 'Blok 23' deel uit van het plangebied. De locatie is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Alphen aan den Rijn, sectie B, percelen 10234, 9014, 10861 (deels), 11893 (deels) en 11971 (deels). De totale gezamenlijke oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 11.500 m². De gemeente verkoopt een deel van de percelen 10234 en 9014, aan Woonforte (ca. 6.000 m²).
   
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Alphen Stad', vastgesteld op 26 maart 2020 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn. In het plangebied komen de bestemmingen 'Gemengd', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'. 
 
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het 'geldende bestemmingsplan weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Alphen Stad', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het grootste deel van de gronden in het plangebied is voorzien van de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor dienstverlening op de begane grond, ambachtelijke bedrijvigheid op de begane grond, maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en sportvoorzieningen binnen gebouwen op de begane grond. Binnen het plangebied zijn twee bouwvlakken voorzien van deze bestemming. Het grootste bouwvlak is daarnaast voorzien van de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'. Daarnaast is een maximum bouwhoogte en goothoogte van 25 m aangegeven. Het kleinere zuidelijke bouwvlak kent een maximum bouwhoogte en goothoogte van 48 m.
 
De gronden in het uiterste noorden en westen van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer, speelvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
 
Rondom de bestemming 'Gemengd' zijn de gronden voorzien van de 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen gericht op de verblijfs- en bestemmingsfunctie van het verkeer, voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer, groenvoorzieningen, met inachtneming van artikel 17.6 Specifieke gebruiksregels en water-, speel- en nutsvoorzieningen.
 
De gronden aan de oostzijde van het plangebied, ter plaatse van de sloot, zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor watervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de watersport, voorzieningen ten behoeve van de recreatievaart, kunstwerken en bruggen (tevens bestemd voor verkeersvoorzieningen).
 
Dubbelbestemmingen 
Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a'. De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Met de in werking treding van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is de dubbelbestemming vervangen door deze in het 'Parapluplan Archeologie'.
 
Een deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsverbindingen, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Uit een KLIC-melding blijkt dat de locatie van deze dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan niet klopt met de feitelijke situatie. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming op de juiste locatie opgenomen.
   
Gebiedsaanduidingen
Het gehele plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren'. Hierin is geborgd dat pas een omgevingsvergunning verleend kan worden als op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, waarbij voldaan moet worden aan de geldende normen.
 
Het oostelijk deel van het plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stationsomgeving'. In dit geval betekent dit dat de gronden mede bestemd zijn voor kantoren met een uitbreidingsmogelijkheid (voor zowel bestaande als nieuwe te vestigen kantoren) van in totaal 13.230 m² bvo.  
  
Overige bestemmingsplannen/beheersverordeningen 
Het 'Parapluplan Parkeren' is van kracht (vastgesteld op 21 september 2017), waarin een eenduidige regeling voor het parkeren is opgenomen.
 
Daarnaast geldt ook het 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019), waarin de archeologische waarden zijn verankerd. In de voorliggende situatie gaat het om 'Waarde - Archeologie 3a' voor het onderhavige plangebied.
 
Voor het plangebied geldt voorts het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' (vastgesteld op 27 januari 2022). Hierin zijn de onderhavige gronden niet voorzien van een cultuurhistorische dubbelbestemming.
 
De beoogde nieuwbouw van het appartementengebouw past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan kan de ontwikkeling mogelijk gemaakt worden.
  
1.4 Opzet van het plan
De bestaande situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven, waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie wordt beschreven in de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de waterparagraaf behandeld. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 8 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan omschreven, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van eventueel tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen worden opgenomen.
 
2 Bestaande situatie
2.1 Historie
De planlocatie ligt direct achter het station, centraal in Alphen aan den Rijn. Aanvankelijk was Alphen een lintdorp langs de Oude Rijn met aan beide zijden lintbebouwing. Alleen in het centrum, aan de westzijde van de rivier, was er ook sprake van bebouwing achter het lint. Ten westen van de lintbebouwing begon het open landschap van de Polder Kerk en Zanen (later Alpher Polder). Lange tijd maakte de planlocatie deel uit van die open polder.
Een eerste grote verandering is de aanleg van de spoorlijn Woerden – Leiden (voltooid in 1878) direct ten oosten van de planlocatie en daarmee de komst van het station van Alphen direct ten zuiden daarvan. Spoorlijn en station liggen aanvankelijk midden in de open polder. De Stationstraat vormt de verbinding naar het bebouwd gebied ten oosten van het spoor.
 
In de eerste decennia van de vorige eeuw raakt het gebied ten zuiden van de Stationstraat bebouwd. Daarmee ontstaat er, naast de lintbebouwing en het centrum, voor het eerst een groter aaneengesloten bebouwd gebied. In de jaren dertig vindt een verdere groei plaats in de vorm van een woonbuurt aan de oostzijde van de rivier. Na de Tweede Wereldoorlog groeit Alphen op grotere schaal en raakt grofweg het gebied tussen de Oranje Nassausingel aan het oosten, de Oude Rijn aan het noorden en de spoorlijn aan het zuiden en westen bebouwd. In de jaren zeventig wordt de sprong over de rivier gemaakt richting het noorden; hier verschijnen de grote woonwijken Ridderveld en later Zegersloot. Het gebied ten westen van de spoorlijn, waar de planlocatie deel van uitmaakt, blijft echter nog steeds een onbebouwde open polder.
 
Pas in de jaren tachtig verandert dit. Eerst door de aanleg van het bedrijventerrein Molenwetering in de polder tussen de spoorlijn en de Molenwetering. Vervolgens maakt ook de woningbouw in de jaren negentig de sprong over de spoorlijn richting het westen en wordt de N11 in de Alpher Polder aangelegd, dan nog op forse afstand van bebouwd gebied. Deze weg gaat als snel de nieuwe grens van het bebouwd gebied van Alphen vormen. Vanaf de jaren negentig tot enkele jaren terug verrijst in het gebied tussen het spoor aan het oosten, de Molenwetering aan het noorden en de N11 aan het zuiden en westen namelijk de grote woonwijk Kerk en Zanen. Het plangebied raakt hierdoor aan de westzijde omgeven door woonbebouwing en aan de noordzijde door kantoorbebouwing en gaat zelf functioneren als parkeerterrein, park en zuidwestelijke ingang van het station.
  
Onderstaande afbeeldingen laten de hierboven beschreven ontwikkeling zien.
 
Ontwikkeling planlocatie door de tijd
 
Masterplan stationsomgeving
Voor het gebied tussen de nieuwe wijk Kerk en Zanen en het spoor/het centrum is vervolgens in 2002 een Masterplan opgesteld. Dat plan voorziet in hoofdlijnen in het maken van een vernieuwde mobiliteitshub, het aan elkaar smeden van de nieuwe wijk Kerk en Zanen met de bestaande stad, en het toevoegen van extra meters woon-, werk- en commerciële ruimtes. De afgelopen jaren is daar invulling aan gegeven. De spoorzone ten zuiden van de locatie transformeert daarbij van onbebouwde zone naar een gebied met zes appartementengebouwen in een parkzone langs de Aziëlaan. Ook voor het plangebied is ontwikkeling met gestapelde bebouwing het streven. Het masterplan duidt hiervoor de blokken 22 en 23 aan ontwikkellocatie. Dit zijn inmiddels één van de laatste ontwikkellocaties in de Stationsomgeving.
 
Blok 22 is in het masterplan voor de stationsomgeving gepland als kantoorlocatie met ruimte voor ca. 25.000 m² kantoorvloeroppervlak. De kantorenmarkt is de afgelopen jaren echter ingrijpend veranderd. Dit terwijl de druk op de woningmarkt groot is. Een logische gedachte is daarom om blok 22 een woonbestemming te geven, en daarmee de woonfunctie in de stationsomgeving te versterken.
 
Blok 23 is in het masterplan bedoeld als solitaire woontoren van maximaal 48 meter hoog. Dit blok blijkt bij nadere beschouwing stedenbouwkundig niet optimaal gesitueerd en is naar verwachting moeilijk te ontwikkelen. De gedachte van blok 23 als een losse woontoren is daarom inmiddels verlaten voor het voornemen om dit programma nu onder te brengen in blok 22. De veranderde gedachte over de invulling van blok 22 en blok 23 leidt ten opzichte van het masterplan tot een andere, meer aaneengesloten, bebouwingsopzet. Deze nieuwe opzet heeft de basis gevormd voor het planvoornemen in dit bestemmingsplan.
 
2.2 Huidige situatie
De locatie ligt in de woonwijk Kerk en Zanen, tegen het spoor, dat de oostelijke grens van deze wijk vormt. De wijk heeft een symmetrische, radiale opbouw vanuit het Europaplein tot aan de N11. Aan de centrale as die vanuit het Europaplein richting het zuiden loopt, liggen twee parken; het grotere Europapark en het kleinere Kandinskypark. Naast de centrale as vormen de Molenwetering, de Amerikalaan, de Alphense Wetering en de Spoorzone/Aziëlaan de overige radialen van de wijk. Deze dienen als ontsluitingsroute en/of groenzone en scheiden de verschillende woonbuurten in deze wijk van elkaar. De spoorzone vormt een harde grens en barrière van de wijk en is alleen aan de randen en via de stationspassage te doorkruisen.
 
Schematische weergave opbouw van de wijk (bron: Buro SRO)
 
De locatie is onderdeel van de spoorzone. Ten zuiden van het station is die locatie inmiddels ingevuld met zes appartementengebouwen. Deze staan op afstand van elkaar in een parkachtige setting. De bouwhoogte van deze gebouwen varieert grotendeels van 7 tot 9 bouwlagen Het gebouw bij het station, direct tegenover de planlocatie, heeft een hoogteaccent tot 12 bouwlagen. Het parkeren in deze zone vindt plaats achter en tussen de gebouwen op een half verdiept maaiveld en in de eerste twee bouwlagen van het gebouw bij het station. Ten noorden van de locatie ligt er een gebouwencomplex met een bouwhoogte tot 7 bouwlagen. Dit complex heeft een gemengde bestemming en is ingevuld met woningen en kantoorruimte. Ten westen van de locatie liggen twee gesloten bouwblokken. Deze blokken bevatten aan de lange zijde grondgebonden stadswoningen van vier bouwlagen hoog en aan de korte zijde appartementen tot vijf bouwlagen hoog. De woningen kijken uit op de planlocatie. Parkeren vindt plaats op het binnenterrein en in halfverdiepte parkeergarages onder de appartementen.
 
De locatie zelf is in gebruik als grasveld en als tijdelijk parkeerterrein. Aangrenzend hieraan, aan de overzijde van de straat, ligt een park met wandelpaden, speelvoorzieningen en grasvelden met boomgroepen afgewisseld door beplantingsvakken. Direct ten zuiden van de locatie ligt een fietsenstalling nabij de zuidwestelijke ingang van het station. De oostflank van het gebied bestaat uit een groenzone tegen het spoor met daarin een watergang.
 
Schematische weergave huidige situatie (bron: Buro SRO)
 
3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het voornemen om voor de planlocatie de bestemming te wijzigen. Woningcorporatie Woonforte beoogd hier 199 sociale huurwoningen en 58 huurwoningen in het middensegment te realiseren. Deze woningen zijn voorzien in één appartementengebouw aansluitend op de aangrenzende zone met zes appartementengebouwen aan de Aziëlaan. Het gebouw heeft een trapeziumvormige footprint van circa 25 x 200 meter en ligt evenwijdig aan het spoor. Naast de 257 huurwoningen biedt dit gebouw ruimte aan een tweelaagse parkeergarage en boven de eengezinswoningen een daktuin.
 
Ten zuiden van het woongebouw is in het geldende bestemmingsplan de ontwikkeling van 'Blok 23' mogelijk met een bouwhoogte van 48 m. Met onderhavig bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling wegbestemd en vervangen met een 'Groen' en 'Verkeer' bestemming. Hierdoor ontstaat op deze locatie een planologisch gezien betere situatie.
 
3.2 Ruimtelijke structuur
Het plan rondt de spoorzone af met een zevende gebouw dat aansluit op het bebouwingsritme van de overige zes gebouwen in het groen. Dit bebouwingsritme bestaat uit vijf rechthoekige gebouwen met een lengte van circa 60 meter. Het zesde meeste noordelijke gebouw, dat aan de planlocatie grenst, is langer en opgedeeld in drie afzonderlijke volumes met verschillende bouwhoogten. Het gebouw op de planlocatie is nog een stap langer. Aansluiting op het bebouwingsritme ontstaat doordat het gebouw is opgedeeld in vijf afzonderlijke volumes; beide koppen en het middelste deel springen naar voren en zijn hoger dan de twee volumes hiertussen.
 
De kop bij het station aan de zuidzijde vormt een hoogteaccent van 16 bouwlagen en de noordelijke kop vormt een hoogteaccent van 12 bouwlagen. Het deel tussen deze twee koppen heeft een bouwhoogte van 7 bouwlagen en bevat in het midden een subtiel accent van negen bouwlagen. Het grootste hoogteaccent ligt nabij de zuidwestelijke ingang van het station en is hier als landmark en stedenbouwkundig accent wenselijk in de ruimtelijke structuur. Het is daarnaast een accent dat op passende wijze de oorspronkelijk bedachte solitaire woontoren vervangt.
 
De onderste twee lagen bieden ruimte aan de parkeergarage, die circa 3 meter uitsteekt ten behoeve van de terras en balkon zone. Voor de parkeergarage liggen 7 meter diepe eengezinswoningen met daktuin. De woningen krijgen zelfstandige entrees en zijn sterk op de aangrenzende openbare ruimte gericht. Hiermee ontstaat een actieve plint voor de parkeergarage en wordt een blinde gevel aan de openbare ruimte vermeden. De introductie van deze actieve plint voegt daarnaast een menselijke maat en schaal toe aan de hoge bebouwing en zorgt voor een sterke binding en passende overgang tussen gebouw en openbare ruimte. Aan de kortere zuidzijde komt eveneens een actieve plint die dit doel bereikt. Hier is de plint ingevuld met publieke, collectieve en commerciële ruimte. Park en daktuinen zorgen samen voor een getrapte groene voet voor de rest van het gebouw. Op de daktuin is ruimte voor hogere beplanting. Op deze wijze heeft het gebouw als geheel een groene uitstraling.
 
Het gebouw heeft een alzijdige oriëntatie maar is primair en met alle bouwlagen op het park aan de westzijde georiënteerd. Het blinde parkeerprogramma op de eerste twee bouwlagen wordt aan deze zijde afgeschermd met woningen die met de woonkamers, tuinen én loggia’s juist sterk op het park gericht zijn. Ook de verdieping daarboven bevatten woonkamers en buitenruimten aan de parkzijde. De koppen kennen een dubbele oriëntatie en zijn naast het park ook op respectievelijk het stationsplein en de noordzijde gericht. Aan de spoorzijde bevat het lagere middendeel van het gebouw galerijen die de afzonderlijke woningen ontsluiten. Deze galerijen liggen achter de buitenste gevel van het gebouw zodat er ook aan deze zijde een representatief beeld ontstaat. De galerijen stoppen op de koppen waardoor deze koppen wel weer woningen bevatten met een directe oriëntatie op de openbare ruimte aan deze zijde. Met de geleding van het gebouw in afzonderlijke volumes met wisselende bouwmassa sluit het plan aan op de maat- en schaal die er in de rest van de spoorzone aanwezig is. Op kleinere schaal geven uitkragende, speels gesitueerde balkoncassettes het gebouw een passende dieptewerking. Gevelgroen, balkongroen, subtiele kleurnuances in de gevelsteen verfijnen de grote massa ten slotte zodanig dat het gebouw een passende aanvulling vormt op de overige gebouwen in de spoorzone.
 
Impressie gebouwontwerp (bron: ONX Architecten)
 
Het gebouw houdt meer afstand tot de Noordpoolsingel dan dat het huidige parkeerterrein doet. Het plan voorziet daarom in uitbreiding van het groen in de openbare buitenruimte, waarmee het woongebouw echt aan de voet van het park komt te staan. Het uitgebreide park wordt daarbij als één geheel in lijn met het bestaande park ingericht en ook het stationsplein wordt bij deze herinrichting meegenomen. Hiermee wordt bijgedragen aan de duurzaamheid van de ontwikkeling. De woningen op de begane grond krijgen een voortuin met een lage haag als overgang tussen bebouwing en het groen van het park. Aan de spoorzijde wordt de watergang gehandhaafd.
 
3.3 Functionele structuur
Het gebouw krijgt drie entrees aan de lange westzijde. Deze entrees zijn gekoppeld aan de hoogteaccenten van het gebouw, toegankelijk via brede voetpaden door het groen van het park en ontsluiten ieder een eigen deel van het gebouw. Veruit het grootste deel van de begane grond en de eerste verdieping komt in gebruik als parkeergarage die toegankelijk is vanaf de korte noordzijde. De parkeergarage biedt ruimte aan 191 parkeerplaatsen, diverse individuele bergingen, gezamenlijke fietsenbergingen met 412 fietsparkeerplaatsen en meerdere technische ruimten.
 
De buitenste schil van de parkeergarage aan de park- en stationszijde herbergt grondgebonden woningen die zich over beide bouwlagen uitstrekken. Aan de zijde van het station is er daarnaast een kleine ruimte voor een levendige functie in de vorm van een gemengde bestemming in de vorm van bijvoorbeeld een maatschappelijke, dienstverlenende of kantoorfunctie.
 
De bouwlagen boven de parkeergarage worden volledig benut voor de woonfunctie. In totaal gaat het gebouw ruimte bieden aan 257 woningen, verdeeld over meerdere woningtypen. Een eerste onderverdeling is die in ca. 199 sociale huurwoningen en ca. 58 woningen in het middensegment. De sociale huurwoningen zijn daarnaast onderverdeeld in ca. 57 tweekamerappartementen, ca. 90 driekamerappartementen en ca. 28 vierkamerappartementen en ca. 24 grondgebonden woningen. Daarnaast verschillen al deze woningen verder in situering en plattegrond, waarmee er sprake is van ca. 22 verschillende woningtypen in het gebouw.
 
De daktuin boven de eengezinswoningen is niet toegankelijk en zal geen gebruiksfunctie voor de woningen krijgen. Het uitgebreide park zal daarentegen in zijn geheel openbaar toegankelijk zijn.
 
3.4 Verkeer en parkeren
 
3.4.1 Verkeer
De ontwikkeling van de woningen brengt een toename van de verkeersgeneratie met zich mee. Door Goudappel is onderzocht wat de verkeersgeneratie is en of deze op verkeersveilige wijze afgewikkeld kan worden op onderliggend wegennet (Goudappel, 29 november 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Om deze toename te bepalen is gebruik gemaakt van de kengetallen van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarnaast is gebruikgemaakt van kruispuntstromen uit het verkeersmodel RVMH3.2 (Midden-Holland).
 
Het resultaat van de verkeersgeneratieberekening wordt gepresenteerd in een aantal verkeersbewegingen tijdens een gemiddeld weekdagetmaal. Deze verkeersbewegingen worden vervolgens met CROW-kencijfers omgerekend naar werkdagen en (aankomsten en vertrekken) in spitsuren.
 
Met deze verkeersbewegingen als resultaat zijn, in overleg met de gemeente, drie situaties beoordeeld:
  1. Huidige situatie (2018);
  2. Autonome situatie (met aanpassing: minder kantoren en een ander woonprogramma);
  3. Plansituatie (autonome situatie + nieuwe woningen blok 22). 
Hierbij wordt voor de stedelijkheidsgraad uitgegaan van 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. In de navolgende tabel staat de verkeersgeneratie weergegeven.
 
Verkeersgeneratie gemiddelde weekdag, werkdag, ochtendspits en avondspits (bron: Goudappel)
 
Hieruit volgt dat tijdens een gemiddelde weekdag de verkeersgeneratie van het plan 830 verkeersbewegingen (afgerond op tientallen) bedraagt. Tijdens een werkdag bedraagt deze 930 verkeersbewegingen (afgerond op tientallen). De bovenstaande verkeersbewegingen zijn op basis van expert judgement verdeeld over de kruispuntstromen, waarna met VISSIM uitspraken zijn gedaan over de verkeersafwikkeling op het kruispunt. In onderstaande tabel is het resultaat van de verkeersafwikkeling weergegeven.
 
Resultaat verkeersafwikkeling ochtend- en avondspits (bron: Goudappel)
      
Uit de tabel blijkt dat de verkeersafwikkeling tijdens het maatgevende moment (avondspits) goed is. De verliestijden zijn gering (maximaal 15 seconden in de plansituatie op de Australiëlaan Noord) en de wachtrijen blokkeren geen andere rijrichtingen. Hiermee concludeert Goudappel dat er sprake is van een goede verkeersafwikkeling, zowel in de huidige- als in de plansituatie.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
3.4.2 Parkeren
De ontwikkeling van de beoogde woningen brengt een parkeerbehoefte met zich mee. Door Goudappel is onderzocht wat de parkeerbehoefte is en of hier aan voldaan wordt (Goudappel, 29 november 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Hiervoor wordt een onderscheid gemaakt tussen autoparkeren en fietsparkeren.
 
Autoparkeren
Er is getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het plan valt in deelgebied c. In onderstaande tabel is de parkeernorm weergegeven, uitgesplitst naar 'gebruikers' en 'bezoekers'.
Onder ‘gebruikers’ worden bewoners en het vaste gebruikers van de commerciële functies (bijvoorbeeld medewerkers) verstaan. Onder bezoekers wordt de bezoekers van beide functies verstaan. De parkeernorm voor de commerciële dienstverlening is met 0,2 pp/100 m² bvo verlaagd door ligging in gebied III (invloedsgebied fiets) en IV (omgeving NS Station Wijk Kerk en Zanen).
 
Parkeernormen conform beleid Alphen aan den Rijn (bron: Goudappel)
 
Omdat functies niet op ieder moment van de week een even grote parkeervraag genereren zijn aanwezigheidspercentages toegepast. Wanneer, onder voorwaarden, deelmobiliteit wordt toegepast mag bij woningbouwontwikkeling vanaf 15 woningen het bewonersdeel van de parkeernorm 15% worden verlaagd. Binnen Goudappel worden hiervoor de volgende uitgangspunten aangehouden:
  • 1 deelauto vervangt 5 reguliere autoparkeerplaatsen;
  • De deelauto krijgt een vast toegewezen plek en is hiermee geen onderdeel van het dubbelgebruik. 
De parkeerbehoefte na reductie met deelauto's is in de onderstaande tabel opgenomen.
 
Parkeerbalans na reductie deelauto's (bron: Goudappel)
 
Conform het gemeentelijk beleid is de parkeerbehoefte inclusief 40 parkeerplaatsen voor Wolters Kluwer maximaal 284 parkeerplaatsen (zonder dubbelgebruik) en maximaal 213 parkeerplaatsen tijdens het maatgevende moment (werkdagavond). Wanneer 5 deelauto’s worden gestald als onderdeel van het plan neemt deze parkeerbehoefte af. Er zijn dan maximaal 264 parkeerplaatsen nodig (zonder dubbelgebruik) en maximaal 195 parkeerplaatsen nodig tijdens het maatgevende moment (werkdagavond).
Gezien de parkeerberekening nu uitkomt op maximaal 195 parkeerplaatsen is in overleg met de gemeente overeengekomen dat hiervan met 4 parkeerplekken afgeweken kan worden naar een maximum van 191 parkeerplekken. Er worden 191 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plan. Stichting Woonforte is met de gemeente overeengekomen dat de regeling voor het gebruik van parkeerplaatsen elders in het openbaar gebied of op privé terrein gebruikt kunnen worden. Daarmee is dit aantal parkeerplaatsen acceptabel en is er daarmee geen sprake van een tekort. Hierna wordt dit verder onderbouwd. Recent heeft Stichting Woonforte in de nabij deze locatie gelegen complexen een uitgebreid parkeeronderzoek verricht. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat het veelal voorkomt dat er parkeerplekken in de parkeergarages van Woonforte leeg zijn. De leegstaand in de parkeergarages ontstaat mede als gevolg van het afnemende autobezit onder de doelgroep van Woonforte, voornamelijk jongeren en senioren. In het beleid 'Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn' is opgenomen dat indien parkeerplaatsen (voor een deel) niet op eigen terrein kunnen worden aangelegd, gekeken kan worden of deze elders in het openbaar gebied of op privé terrein kunnen worden aangelegd of al aanwezig zijn. Daarbij gelden maximale loopafstanden zoals opgenomen in dit beleid. Voor een functie 'wonen centrum' geldt in dit geval aan maximale loopafstand tot vervangende parkeerplaatsen van 400 meter. Tegenover de planlocatie, aan de andere zijde van het spoor ligt appartementencomplex Toor van Woonforte. In de parkeergarage bij dit complex is eveneens sprake van leegstand en daarmee ruimte voor bewoners van Noorderlicht om te parkeren. De loopafstand bedraagt circa 350 meter en voldoet daarmee aan deze eis. 
 
Fietsparkeren
De parkeerbehoefte voor de fiets wordt op eenzelfde wijze berekend als de parkeerbehoefte voor de auto. Deze parkeerbehoefte is alleen bepaald voor de toekomstige woningen en commerciële functies. De hoogte van de parkeernorm voor de fiets is afhankelijk van de locatie (ligging in Alphen a/d Rijn), de functie en de omvang van de woningen. Voor dit plan is gekeken naar de parkeernormen voor het ‘schil’ gebied en voor de functie ‘wonen’. De parkeernorm is weergegeven in onderstaande tabel.
 
Parkeernormen fiets (bron: Goudappel)
 
Met deze parkeernormen is de fietsparkeerbehoefte berekend. Deze is in onderstaande tabel weergegeven.
 
Fietsparkeerbehoefte (bron: Goudappel)
 
In de fietsparkeerbehoefte wordt voorzien met 412 fietsparkeerplaatsen voor bewoners in een gemeenschappelijke fietsenstalling. Hierbij is rekening gehouden met grotere parkeerplaatsen voor bakfietsen e.d. Gezien er ook minder valide doelgroepen gebruik zullen gaan maken van de woonvoorzieningen en geen beschikking ofwel geen gebruik meer kunnen maken van een fiets, zijn in het gebouw ook extra plaatsen gereserveerd voor het stallen van een scootmobiel. Hiermee kunnen we concluderen dat er ruimschoots voldoende parkeerplekken voor fietsen, bakfietsen en eventuele scootmobiel plekken in het gebouw zullen zijn. Daarnaast wordt voorzien in 24 individuele bergingen voor bewoners van de woningen op de begane grond. Tot slot zijn er minstens 55 fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte en buiten voor bezoekers van de commerciële ruimte.
 
In de gemeenschappelijke fietsenberging is rekening gehouden met afwijkende modellen (10%) en laadpunten voor elektrische fietsen (20%).
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
4 Beleidskader
 
4.1 Nationaal beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen, wat bijdraagt aan de prioriteit sterke en gezonde steden en regio's.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Uit raadpleging van het Barro blijkt dat het plangebied is gelegen binnen erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, namelijk de Romeinse Limes. Gezien de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling vindt geen afbreuk van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes plaats. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 en 3 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel. 
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 257 woningen. Om die reden dient er nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Het plangebied bevindt zich midden in de stad Alphen aan den Rijn, nabij het centrum. Daarnaast zijn er direct rondom het plangebied verschillende functies aanwezig zoals wonen en bedrijvigheid.. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
  
Behoefte
Uit de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017', welke in toelichting paragraaf 4.3.2 wordt behandeld, blijkt dat er een regionale nieuwbouwopgave van tussen de 23.500 en 30.000 woningen bestaat. Uit de geactualiseerde 'Woningbehoefteraming 2021' van de provincie Zuid-Holland blijkt voor de regio Holland Rijnland een hogere woningbehoefte van 27.450 woningen tot en met 2030. Specifiek in Alphen aan den Rijn is er tussen 2017 en 2030 een behoefte aan 4.810 woningen. Er kan dan ook gesteld worden dat er een grote behoefte aan woningen is in de regio Holland Rijnland en de gemeente Alphen aan den Rijn. Daarbij voorziet het woonprogramma in 199 woningen in de sociale sector huur en 58 woningen in het midden segment huur. Daarmee wordt voorzien in ca. 77% woningen in de sociale huur sector. Het plan is reeds opgenomen in de regionale planlijst van de regio Holland Rijnland, die is aanvaard door de provincie Zuid-Holland. De behoefte is daarmee voldoende onderbouwd.
 
Conclusie 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. 
 
4.2 Provinciaal beleid
4.2.1 Geconsolideerde Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 25 oktober 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
  
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' staat aangegeven dat het plangebied in een bijzonder reliëf, de oude stroomgordels en geulafzettingen, gelegen is. Een groot deel van Zuid-Holland is relatief plat. Binnen dit platte land is op een aantal plekken nog natuurlijk hoogteverschil aanwezig. Het plangebied ligt in het rivierdeltacomplex - rivierklei/veen. De komgronden en overwalgebieden van het rivierengebied zijn opgebouwd uit rivierklei. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen zijn als hogere delen in het landschap terug te zien. Ontwikkelingen dienen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand te houden. Tevens worden deze waar mogelijk meer herkenbaar gemaakt.
In het plangebied bevinden zich geen stroomgordels en is geen natuurlijk hoogteverschil aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard of braakliggend. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap.
  
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in het 'Veen(weide)landschap'. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). De diversiteit aan verkavelingspatronen dient behouden te worden. De lengtesloten zijn beeldbepalend en dienen ook behouden te worden. Nieuwe bebouwing wordt gebouwd binnen de bestaande structuren.
Het plangebied is reeds in cultuur gebracht en ligt in de stad Alphen aan den Rijn. De hiervoor genoemde kenmerken zijn niet meer aanwezig in het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van het 'Veen(weide)landschap'.
 
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van stedelijke occupatie' staat het plangebied aangegeven als 'Steden en dorpen'. Voor steden en dorpen gelden de volgende in onderhavig geval relevante richtpunten. Ontwikkelingen in stad, kern of dorp dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit daarvan. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Het initiatief is passend in de omgeving omdat in de directe omgeving van het plangebied reeds woningen zijn gelegen. De ontwikkeling zal zo veel als mogelijk aansluiten op de identiteit van Alphen aan den Rijn. De ontwikkeling bevat hoogteaccenten en is gelegen in het centrum van Alphen aan den Rijn nabij het station en andere hoogteaccenten. Gezien de ligging vallen de hoogteaccenten samen met het centrum van Alphen aan den Rijn en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Het gebied rondom het woongebouw wordt vergroent en anders ingericht. Er wordt daarmee bijgedragen aan de stedelijke groen- en waterstructuur.
 
Daarnaast is op de kaart van de 'laag van stedelijke occupatie' de aan het plangebied grenzende spoorlijn weergegeven. Daarnaast bevindt de locatie zich nabij het station. Spoorwegen liggen als doorgaande lijnen in het landschap. Daar vormen ze naast hun verbindende functie belangrijke lijnen om het landschap te beleven. In stedelijk gebied en dorpen zijn spoorlijnen vaak barrières in verband met de geringe oversteekbaarheid. De relatie tussen verstedelijking en de OV-infrastructuur vindt men in de stationslocaties met woon-, werk- en voorzieningenprogramma’s. Deze stations kennen een hiërarchie van grootschalige openbaarvervoerknooppunten tot enkelvoudige haltes. Bij ontwikkelingen langs het spoor of in stationsgebieden is een visuele relatie tussen spoor en omgeving gewenst; dit betekent dat ontwikkelingen rekening houden met het zicht vanuit de trein op de omgeving. De stationsomgeving is een integraal onderdeel van de stad. Een aantrekkelijke kwaliteit, passend bij aard en omvang van het station en haar omgeving is gewenst. De stationsgebieden accentueren de verschillen tussen hoogstedelijke kwaliteit en de luwe gebieden. Zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp dan ook bij voorkeur rondom de stations.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats nabij het station, daarmee wordt aangesloten bij het richtpunt dat het zwaartepunt van de verstedelijking bij voorkeur rondom de stations ligt. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verhoogd en wordt aangesloten bij een hoogstedelijke kwaliteit. Het zicht vanuit de trein naar de omgeving veranderd doordat het nieuwe gebouw langs het spoor komt te staan. Het gebouw wordt met zorg ontworpen en sluit past bij de omgeving. Daarnaast wordt met de geveltuinen een groenere uitstraling gerealiseerd.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart.
     
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 25 oktober 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren. 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van aanpassen (sub b). De ontwikkeling maakt een appartementengebouw met 257 woningen mogelijk. Het plangebied ligt in het centrum van Alphen aan den Rijn en de ontwikkeling past daarmee bij de aard en schaal van het gebied. Er wordt wel voorzien in een wijziging op structuurniveau. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 4.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 4.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Hieruit is gebleken dat de beoogde ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat de ontwikkeling plaats vindt binnen bestaand stads- en dorpsgebied is sub b niet van toepassing. Bovendien betreft het hier geen locatie groter dan 3 hectare. Daarnaast wordt voorzien in voldoende sociale huurwoningen. Er wordt daarmee voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Parkeernorm stationsomgevingen
In artikel 6.10c van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, een parkeernorm van maximaal 0.7 autoparkeerplaats per woning hanteert. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld. In toelichting paragraaf 3.4.2 is specifiek ingegaan op het aspect parkeren.
      
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte. 
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
 
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er langs de watergangen en op de parkeerterreinen van het plangebied kans is op wateroverlast bij extreme neerslag. Verwacht wordt dat dit geen belemmering vormt na de herontwikkeling. Er wordt veel groen op de daken van het woongebouw gerealiseerd. Het volledige dakoppervlak van de EGW is ontworpen met een groen dak (met relatief dikke bodem om ook hogere begroeiing mogelijk te maken). Het groene dak fungeert daarmee als buffer voor het hemelwater. Het hemelwater wordt hierdoor niet direct afgevoerd naar de nabijgelegen sloot maar eerst opgevangen en gebufferd in de daktuin. Bij een extreme regenbui wordt het overtollige hemelwater eerst zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem en tenslotte afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging.
 
Overstroming
Door de relatief hoge ligging op de oeverstrook van de Oude Rijn is het gebied niet kwetsbaar voor de gevolgen van overstromingen waterkeringen. Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans is op overstroming (1/300 tot 1/3.000 per jaar). Bij overstroming bedraagt de waterdiepte tussen de 0 en 1,5 m. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie in het plangebied aanzienlijk warmer dan in de omgeving is. Het plangebied is in de huidige situatie reeds deels verhard (parkeerterreinen) en er zijn geen bomen aanwezig. In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak toenemen maar er wordt evenwel voorzien in groene daktuinen en een groene openbare ruimte. Het vergroenen van pand en omgeving dragen bij aan verlaging van de gevoelstemperatuur. Hierdoor zal naar verwachting hittestress in het plangebied geen belemmering vormen.
  
Droogte
De goed doorlatende bodem bestaande uit zandige klei ter plaatse van de planlocatie, laat hemelwater doorzakken en afstromen naar lager gelegen gebieden. De locatie is enigszins gevoelig voor uitzakkend grondwater en dus droogte effecten. Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. De groene daken die als waterbuffer dienen en de waterinfiltratiesystemen dragen hier aan bij. Vanwege de ligging en de herontwikkeling wordt verwacht dat droogte geen risico's oplevert voor het plangebied. Daarnaast is hier sprake van een relatief hoge grondwaterstand.
 
Bodemdaling
Gezien de locatie en ondergrond zijn de risico's op bodemdaling beperkt. Het is geen zettingsgevoelig gebied. Dit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
4.3 Regionaal beleid
4.3.1 Regionale omgevingsagenda Holland Rijnland
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. De Regionale omgevingsagenda geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. De Regionale omgevingsagenda bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plek kunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst.
 
Daarbij wordt de integrale hoofdopgave onderscheiden: zoeken naar balans. De regio neemt daarbij haar verantwoordelijkheid voor nu én in de toekomst. Samen werken aan een sterke, gezonde en toekomstbestendige regio. De belangrijkste thema's zijn:
  • sterke kenniseconomie en complementaire bedrijvigheid
  • passende huisvesting
  • investeringen in infrastructuur
  • voldoende plekken om duurzame energie op te wekken
  • een toekomstperspectief voor het landschap
  • introductie van de as Katwijk-Leiden-Alphen aan den Rijn als drager voor duurzame verstedelijking en beperkte extra woningbouw in of nabij de overige kernen (primair voor de lokale behoefte)
  • vitale kernen
  • natuur en water dichtbij huis 
De regio houdt de lange termijn steeds in het vizier: ze respecteren bestaande afspraken en zoeken tegelijkertijd voor de middellange en lange termijn naar aanvullende oplossingen.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt voornamelijk een bijdrage geleverd aan passende huisvesting en woningbouw in de as Katwijk-Leiden-Alphen aan den Rijn. Om aan de regionale behoefte te voldoen dienen in de regio netto 25.000 tot 30.000 woningen gebouwd te worden. De ontwikkeling van 257 woningen draagt hieraan bij, waarvan een groot aandeel (ca. 77%)  in de sociale huur sector. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats in het centrum van Alphen aan den Rijn, naast het station. Daarmee wordt aangesloten op de ambitie duurzame verstedelijking. Tevens wordt met het voorliggende plan de groen-blauwe kwaliteit niet uit het oog verloren.
 
Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat het plan in lijn is met de Regionale omgevingsagenda Holland-Rijnland.
 
4.3.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. De Regionale Woonagenda is op 14 maart 2018 vastgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio’s Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek. Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.
 
Wat betreft de woningbouwopgave geldt dat het noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de woningproductie aansluit bij de behoefte. Tussen 2017 en 2030 ligt er een regionale nieuwbouwopgave van tussen 23.500 en 30.000 woningen. Om tempo te kunnen maken is het belangrijk plannen uit te werken die aansluiten bij de marktopnamecapaciteit. Daarnaast komt het klimaat en de benodigde energietransitie steeds dominanter op de agenda te staan.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 257 woningen, waarvan ca. 77% sociale huurwoningen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de nieuwbouwopgave in de regio van tussen de 23.500 en 30.000 woningen. Met de ontwikkeling worden woningen voor verschillende doelgroepen ontwikkeld. Er worden appartementen met verschillende oppervlaktes gerealiseerd. Daarnaast worden ook 58 huurwoningen in het midden segment gerealiseerd.  Het plan bevordert naar verwachting ook de doorstroming op de woningmarkt.
 
Het plan is reeds opgenomen in de regionale planlijst van de regio Holland Rijnland, die is aanvaard door de provincie Zuid-Holland. De behoefte is daarmee voldoende onderbouwd.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017.
 
4.4 Gemeentelijk beleid
4.4.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn
Op 27 januari 2022 is de omgevingsvisie voor de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. Alphen aan den Rijn is een "Groene Gemeente met Lef". In het kader van de Omgevingswet is in deze omgevingsvisie beschreven welke kwaliteiten (zoals het groene karakter) de gemeente wil borgen en aan welke ontwikkelingen ze (met lef) ruimte willen bieden, om zo de leefomgeving toekomstbestendig te maken.
 
In de omgevingsvisie worden 10 kernkwaliteiten beschreven en daarna 10 trends en ontwikkelingen. Vervolgens is aan de hand van vijf ontwikkelrichtingen de visie op de toekomst beschreven. In de ontwikkelrichtingen zijn de belangrijkste richtinggevende keuzes uiteengezet. Dit resulteert in 20 doelen en de daarbij horende belangrijkste opgaven en prioriteiten van de omgevingsvisie. Dit zijn de doelen waar men de komende jaren hard aan gaat werken. Deze 5 ontwikkelrichtingen luiden als volgt:
  1. Duurzaam ondernemen
  2. Landschappelijke verstedelijking
  3. Waardevol buitengebied
  4. Samen sterker
  5. Gezonde vergroening 
De visiekaart staat centraal in de omgevingsvisie. Daarnaast is, omdat er gestreefd wordt naar zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie, voor diverse typen gebieden en kernen een nadere uitwerking gemaakt. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling maakt maximaal 257 woningen mogelijk die onderdeel uitmaken van een nieuw appartementengebouw.
 
De ontwikkeling vindt plaats binnen het gebied: 'Alphen-Stad: Gemengd stedelijk gebied'. Er wordt hier gestreefd naar een hoge mate van functiemenging en stedelijke dichtheden en functies. Hierop wordt met de voorgenomen ontwikkeling aangesloten, deze betreft namelijk een appartementencomplex met een stedelijke dichtheid. Voor dit gebied stelt de gemeente de volgende twee randvoorwaarden. Nieuwe bebouwing door verstedelijking mag niet ten koste gaan van het bestaand stedelijk groen. Er is geen extra ruimte beschikbaar voor de auto infrastructuur. De voorgenomen ontwikkeling gaat slechts in zeer beperkte mate ten koste van bestaand stedelijk groen. Het plangebied is grotendeels verhard en in gebruik als parkeerterrein. Daarnaast wordt er nieuw groen gerealiseerd met het beoogde plan. Er is geen nieuwe autoinfrastructuur benodigd voor de beoogde ontwikkeling.
Daarnaast wordt er zo veel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten voor het gebied. Zo biedt de openbare ruimte rondom het gebouw ruimte voor ontmoeten. Verstedelijking en vergroening wordt gecombineerd en de locatie is uitermate goed bereikbaar middels het openbaar vervoer.
 
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn.
 
4.4.2 Woonvisie 2021-2025
In de Woonvisie 2021-2025 (2021) is de visie van de gemeente Alphen aan den Rijn op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. Sinds het vaststellen van de vorige woonvisie in 2016 is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen en is veel regelgeving veranderd.
 
Met de woonvisie wordt aansluiting gezocht bij de omgevingsvisie "Een groene gemeente met lef". In deze woonvisie geeft de gemeente aan hoe zij zich op het gebied van wonen door willen ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Deze uitdagingen pakken zij aan door te innoveren, experimenteren en te vernieuwen. Oftewel, met 'Lef' werken aan een toekomstbestendige woonomgeving.
 
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt. Vier thema's vormen de speerpunten van de Woonvisie, te weten:
  1. Voldoende bereikbare woningen.
  2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling, waarbij 257 woningen worden gerealiseerd, vindt er een kwaliteitsverbetering plaats van het stedelijk gebied van Alphen aan den Rijn.  Met de herontwikkeling van het deels als parkeerterrein gebruikte en deels braakliggende terrein naar woningbouw worden er nieuwe woningen toegevoegd aan de woningmarkt. De realisatie van 257 huurwoningen sluit aan op de woningbehoefte in Alphen aan den Rijn. Er wordt voorzien in een specifieke behoefte aan sociale huurwoningen en midden sector huurwoningen. Van de 257 woningen zijn er ca. 199 (ca. 77%) bestemd voor de sociale sector. Hierbij is de 'Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018' van toepassing. Daarnaast zijn van de 257 woningen ca. 58 woningen bestemd voor de midden huursector.
    
Doelgroepenverordening woningbouw Alphen aan den Rijn 2022
Wat betreft de huur- en koopprijzen zal voldaan moeten worden aan de 'Doelgroepenverordening woningbouw Alphen aan den Rijn 2022'. Zo dient de aanvang huurprijs voor sociale huurwoningen te voldoen aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Voor middenhuur bedraagt de aanvangshuurprijs tenminste het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag en ten hoogste €1.000,-. Artikel 2 van de verordening stelt dat deze huurprijs jaarlijks per 1 januari geïndexeerd mag worden. Artikel 5 van de verordening stelt het volgende: 'Sociale huurwoningen dienen gedurende een termijn van ten minste 20 jaar na eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven' en 'Middeldure huurwoningen dienen gedurende een termijn van ten minste 20 jaar na eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar te blijven'. Er zal voldaan worden aan de doelgroepenverordening.
 
Er kan geconcludeerd worden dat wordt aangesloten op de uitgangspunten van de Woonvisie 2021-2025 van Alphen aan den Rijn.
 
4.4.3 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een  bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
 
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en  architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
 
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is.
 
Planspecifiek 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Station en omgeving 1B'. Er wordt een grootschalig appartementencomplex gerealiseerd.
 
Waarde
Het stationsgebied vormt de verbinding tussen Alphen aan den Rijn en de rest van Nederland. Daarmee vormt de stationsomgeving een 'poort' die belangrijk is als drager van de stad. Een en ander stelt hoge eisen aan de opzet en uitstraling van het gebied.
 
Uitgangspunten
Het station en omgeving is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is in de regel gericht op het behoud en versterking van de samenhang in de massa’s en het straatbeeld met behoud van de verscheidenheid per gebouw. Het aanzien vanaf hoofdroutes waaronder het spoor en de omringende gebieden staat centraal.  Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal en kleur, waarbij de nadruk ligt op de belangrijkste openbare ruimten.
 
Aan de landzijde van het spoor wordt invulling gegeven aan de overgang naar Kerk en Zanen. Ter plaatse van het park aan de Zuidpoolsingel begrenst de aanliggende bebouwing de ruimte, terwijl langs de Aziëlaan sprake is van een meer open bebouwingstructuur en integratie van gebouwen in het groen. Vanaf spoor en Aziëlaan zijn deze gebouwen als sculpturale bouwblokken in een continue open ruimte herkenbaar, als onderdeel van een reeks samenhangende volumes. Aan deze zijde ligt de nadruk op de toepassing van natuurlijke materialen en een kleurstelling met lichte kleuren zoals wit, oker en geel.
  
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Deze criteria zijn met de uitwerking van het appartementengebouw in acht genomen. Het ontwerp van het plan is in vooroverleg goedgekeurd.
 
4.4.4 Duurzaamheidsprogramma 2021 - 2030
Het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is in maart 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
 
In het duurzaamheidsprogramma is beschreven wat de ambitie van de gemeente is en wat de gemeente wil bereiken in de periode 2021 t/m 2030. In het Duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:
  • De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame energieopwekking en -opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot.
  • Klimaatadaptatie en biodiversiteit. Binnen dit thema richten we ons op onderwerpen als het voorkomen van wateroverlast en hittestress, het inspelen op droogte en bodemdaling en het stimuleren van diversiteit in planten en dieren.
  • De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie. In een lineaire economie winnen we grondstoffen, gebruiken die voor de productie van artikelen en gooien deze artikelen na gebruik weer weg. In een circulaire economie bestaat geen afval en gebruiken we grondstoffen telkens opnieuw. We gaan verantwoord om met schaarse grondstoffen, proberen CO2-uitstoot zoveel mogelijk te voorkomen en ontwikkelen nieuwe verdienmodellen.
De gemeente wil samen werken aan een duurzaam Alphen aan den Rijn en bij de uitvoering inwoners, bedrijven en organisaties betrekken en ondersteunen. Lokale initiatieven en regionale projecten worden op deze wijze geholpen te realiseren. De gemeente heeft een voorbeeldfunctie als het gaat om het verduurzamen van de openbare ruimte en de eigen organisatie.         
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 257 woningen. In elk geval zal aangesloten worden op de huidige wet- en regelgeving. Zo stelt het Bouwbesluit eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De woningen zullen voldoen aan de BENG-normen.
 
In toelichting paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
4.4.5 Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn
De intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn is in december 2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn. De visie is een uitwerking naar aanleiding van de motie om een hoogbouwvisie voor de gemeente op te stellen. Met de intensiveringsvisie laat de gemeente zien waar verdichting in de gemeente denkbaar is en welke uitgangspunten ze daaraan stellen. Deze intensiveringsvisie biedt daarmee een helder en uitnodigend afwegingskader voor initiatiefnemers, inwoners, ambtenaren en het gemeentebestuur.
 
In de intensiveringsvisie worden zones beschreven waar verdichting denkbaar is. De grootste verdichtingsopgave ligt in Alphen-stad. Er worden vijf richtingen, onderscheiden waar verdichting denkbaar is.
  1. De integrale ontwikkelzone, die loopt van de Gnephoek via Rijnhaven-Oost en de Stationsomgeving naar het Stadshart en Nieuwe Sloot.
  2. Stedelijke assen van weg- en spoorverbindingen, die lopen naar het centrum van Alphen aan den Rijn. 
  3. Knooppunten
  4. Stempelwijken
  5. Acupunctuur
Als basis voor de intensivering wordt de 'Alphense Laag' van ca. 4 à 5 bouwlagen verstaan. Bovenop de ‘Alphense laag’ zijn op een aantal plekken grotere bouwhoogtes denkbaar. Voor het leeuwendeel van de intensiveringszones
geldt daarmee een bovengrens van 12 bouwlagen. Dit is ook de maximale bouwhoogte die kan worden ingezet om de stadsentrees te markeren. Aanvullend is er in de grotere, meer integraal te ontwikkelen transformatiegebieden ruimte voor maximaal 15 bouwlagen. Enkele nog hogere accenten zijn -als icoon- alleen voorbehouden aan zeer specifieke plekken van collectieve betekenis.
  
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in de integrale ontwikkelingszone, nabij het station dat als knooppunt is aangeduid. Het initiatief is nauwkeurig afgewogen door de gemeente en is in lijn met de intensiveringsvisie. Waar nodig wordt bij de omgevingsaspecten bezonning toelichting paragraaf 5.11 en windhinder toelichting paragraaf 5.13 gerefereerd aan de intensiveringsvisie.
 
5 Omgevingsaspecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In dit hoofdstuk worde de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld.
 
5.1 Milieueffectrapportage
 
5.1.1 Beleidskader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
  1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  1. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  1. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
 
5.1.2 Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan worden er 257 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt de drempelwaarde van 2.000 woningen of meer niet overschreden en is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is noodzakelijk.
 
Zoals de in dit hoofdstuk beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen, heeft het plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten’. Het plan is getoetst aan onder meer de volgende kenmerken:
 
Kenmerken van het project
Er is sprake van een geringe omvang van het project. Tevens is er geen sprake van cumulatie met eventuele initiatieven in de omgeving. Voor de bouw worden de reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals hout, beton en metaal. Als gevolg van de ingebruikname van de nieuwe woningen zal er mogelijk een toename van de productie van afvalstoffen ontstaan. In lijn met de landelijke tendens ten aanzien van het scheiden van afval zal ook hier het afval in toenemende mate gescheiden worden afgevoerd.
 
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich niet in beschermde natuurgebieden, ander kwetsbare gebieden of in een gebied waar milieunormen worden overschreden. Ook heeft het project geen effect op omliggende natuurgebieden. De locatie bevindt zich in het centrum van Alphen aan den Rijn. Voor de ligging van het plangebied wordt verder verwezen naar toelichting paragraaf 1.2.
 
Kenmerken van het potentiële effect
Voor het project geldt dat er diverse zaken zijn onderzocht, waaronder ook de milieueffecten van verschillende aspecten. Er is gebleken dat geen aanzienlijke milieueffecten worden veroorzaakt vanwege de beoogde ontwikkeling.
   
Conclusie
In dit verband is de 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Noorderlicht, Alphen aan den Rijn' opgesteld die als bijlagen bij toelichting, bijlage 2 is bijgevoegd. Hierin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht. Op basis hiervan dient geconcludeerd te worden er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan. Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal geen verder inzicht verschaffen in de relevante milieuaspecten.
 
5.2 Geluid
5.2.1 Beleidskader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
 
5.2.2 Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Alphen aan den Rijn, binnen de geluidzones van de Laan der Continenten, de Aziëlaan, de Stationsstraat, de Prins Berhardlaan, de Europalaan, de Utrechtsestraat, de Austaliëlaan en de Noorderkeerkring . De overige wegen in de omgeving (waaronder de Costa Del Sol) betreffen 30 km wegen zonder geluidzone. De locatie ligt tevens binnen de geluidzone van het naastgelegen spoor (Utrecht-Leiden). Om de geluidbelasting op de gevels te bepalen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai en railverkeerlawaai uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, 24 juni 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit volgen de onderstaande conclusies.
    
De geluidbelasting door wegverkeer op de Aziëlaan bedraagt ten hoogste 45 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Prins Bernhardlaan bedraagt ten hoogste 44 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Laan der Continenten bedraagt ten hoogste 42 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op elk van de overige gezoneerde wegen ligt beneden de 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de locatie door geen van de gezoneerde wegen overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van 30 km wegen bedraagt ten hoogste 41 dB na 5 dB aftrek
 
De geluidbelasting door railverkeer bedraagt ten hoogste 60 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt op de oostgevel van het woongebouw overschreden. Het verlagen van de geluidbelasting door railverkeer door het treffen van maatregelen aan de bron of in de overdracht is onvoldoende doeltreffend dan wel financieel en/of stedenbouwkundig niet haalbaar. Voor de woningen met een geluidbelasting van meer dan 55 dB door railverkeer dient een hogere waarde te worden aangevraagd conform de in het rapport opgenomen tabel. De hoogste te verlenen hogere waarde bedraagt 60 dB (rekenpunt 1 en 2).  Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het geluidbeleid van de gemeente. Zoals blijkt uit het rapport wordt aan deze toetsingskaders voldaan.
 
Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De geluidbelasting is in een aantal rekenpunten op de woningen hoger dan 55 dB (zie tabel IV.1). Voor deze geluidbelaste gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 60 dB (rekenpunt 1 en 2). De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan GA;k 27 dB.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.3 Luchtkwaliteit
 
5.3.1 Beleidskader
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
5.3.2 Onderzoek en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 257 woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 woningen met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied zijn als volgt: 
 
Fijnstof en stikstofdioxide
Achtergrondconcentratie
Grenswaarde
PM10
17 μg/m³
40 μg/m³
PM2,5
9 μg/m³
25 µg/m³
NO2
15 μg/m³
40 μg/m³
 
Uit bovenstaande tabel blijkt dat ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5
Er wordt niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling van maximaal 257 woningen een NIBM-project is, waardoor het aspect luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden. Daarnaast wordt er voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de boogde ontwikkeling.
 
5.4 Bedrijven en milieuzonering
 
5.4.1 Beleidskader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
Woningen worden gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ter plaatse van gevoelige bestemmingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies zoals bedrijven en woningen aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied direct langs hoofdinfrastructuur in de vorm van een spoorlijn. Daardoor is er sprake van een verhoogde milieubelasting voor geluid als gevolg van het spoor. Daarmee kan gesteld worden dat de planlocatie in een gebied ligt met het omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandstap, behalve voor het aspect gevaar. De volgende bedrijven en milieubelastende activiteiten zijn gevestigd rond het plangebied.
 
Adres
Bedrijf/activiteit
Milieucategorie
Richtafstand (gemengd gebied)
Werkelijke afstand tot de woningen
Zuidpoolsingel
Diverse bedrijven
2
10 m
40 m
Zuidpoolsingel 2
Kantoor Wolters Kluwer
2
10 m
40 m
Prins Bernhardlaan 1Station Alphen aan den Rijn
3.2
50 m
15 m
Stationsplein 13Gasdrukmeet- en regelstation210 m77 m
     
In de bovenstaande tabel is af te lezen dat er grotendeels voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden die gelden voor de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten. Voor het station Alphen aan den Rijn wordt niet voldaan aan de richtafstand. Het maatgevende aspect is hierbij geluid. Naar verwachting ontstaat het overgrote deel van het geluid bij een station door treinen. In het akoestisch onderzoek is railverkeerlawaai onderzocht. Hieruit blijkt dat voor het railverkeerlawaai een hogere waarde nodig is, maar dit verder geen belemmering vormt. Naar aanleiding hiervan kan aangenomen worden dat afwijken van de richtafstand voor het station geen belemmering vormt.
 
Met het voorliggende initiatief wordt de 'Gemengd' bestemming op de planlocatie grotendeels wegbestemd. Hierdoor zijn er binnen het plangebied alleen in zeer beperkte mate bedrijfsactiviteiten toegestaan, wat bijdraagt aan het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de omgeving. De beoogde bedrijfsactiviteiten zijn van dien aard dat deze geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende of omliggende woningen veroorzaken.
 
Conclusie
Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie, of voldoende gemotiveerd afgeweken van de richtafstand. Daarnaast verbetert het woon- en leefklimaat in de omgeving door het wegbestemmen van de gemengde bestemming. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
  
5.5 Bodem
 
5.5.1 Beleidskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
 
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
  • Niet saneren: indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren: indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
 
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Alphen aan den Rijn beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
  
5.5.2 Onderzoek en conclusie
Met de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied wordt een woonbestemming mogelijk gemaakt. Hiermee vindt er een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. Om aan te tonen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, 24 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit dit verkennend bodemonderzoek volgen de onderstaande conclusies. Zowel de chemische kwaliteit als het voorkomen van asbest is onderzocht.
   
Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese dat lichte verhogingen aan zware metalen, minerale olie en/of PAK worden verwacht op basis van voorgaande onderzoeken, is bevestigd. In de grond zijn maximaal lichte verhogingen aan diverse zware metalen, minerale olie en/of PAK aangetoond. In het grondwater is een lichte tot en met matige verhoging aan nikkel en/of barium gemeten. De matige verhoging aan barium wordt toegewezen aan een van nature verhoogde
concentratie.
 
Ter plaatse van de slootdempingen zijn geen afwijkende bijmengingen ten opzichte van de overige locatie waargenomen. Vermoedelijk hebben de dempingen plaatsgevonden met gebiedseigen grond. De grond is aanvullend onderzocht op PFAS. Hieruit blijkt dat de zandige (boven)grond op basis van landelijk handelingskader beoordeeld is als Achtergrondwaarde. Tevens is het ook toepasbaar in regionale en rijkswateren. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
 
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond onverdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
 
Algemeen
De onderzoeksresultaten vormen volgens Grondslag geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning. De afgifte van de omgevingsvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.6 Externe veiligheid
 
5.6.1 Beleidskader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Als 'harde' afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
 
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedgebied. Binnen dit invloedgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
 
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
 
Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn
Op 1 juni 2016 is de beleidsvisie externe veiligheid Alpen aan den Rijn in werking getreden. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term “externe” veiligheid heeft betrekking op de omgeving. Het gaat dus om risico’s waar personen aan blootgesteld worden zonder dat zij deel hebben aan de activiteiten die deze risico’s veroorzaken.
 
Het hoofddoel van het beleid is het vaststellen van concrete kaders waardoor in Alphen aan den Rijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier wordt omgegaan met externe veiligheid.
 
5.6.2 Onderzoek en conclusie
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied naar een woonfunctie is bepaald of er risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Om dit aan te tonen is de risicokaart (Atlas leefomgeving) geraadpleegd.
 
Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)
     
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op ca. 93 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een risicovolle inrichting in de vorm van een gasdrukregel- en meetstation. De nieuwe woningen zijn buiten de risicocontour en buiten het invloedsgebied van deze risicovolle inrichting geprojecteerd. Daarmee vormt deze inrichting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op ca. 990 m ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de risicovolle inrichting Avery Dennison Materials. De beoogde woningen bevinden zich niet binnen de PR10-6-risicocontour maar wel binnen het invloedsgebied van deze risicovolle inrichting. Daarom dient een verantwoording groepsrisico uitgevoerd te worden.
    
Buisleidingen
Op ca. 100 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een aardgasleiding (W-517-02). De bebouwing ligt slechts met een zeer klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsafstand.  Het is niet aannemelijk dat binnen dit oppervlak een significant aantal personen aanwezig is. Daarom wordt een Carola-berekening niet noodzakelijk geacht. Voor deze gasleiding dient wel een verantwoording groepsrisico uitgevoerd te worden. Daarbij worden de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) volledigheidshalve meegenomen.
 
Er is een verantwoording groepsrisico uitgevoerd voor de hiervoor genoemde risicobronnen (Kragten, 15 juni 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Hieruit volgt dat, zoals hiervoor beschreven, de bebouwing binnen het plangebied slechts voor een zeer klein gedeelte binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding valt. Het is niet aannemelijk dat binnen de 1% letaliteitsafstand personen aanwezig zullen zijn. Hieruit volgt dat de personendichtheid niet toeneemt, waardoor de hoogte van het groepsrisico ongewijzigd blijft.
Voor Avery Dennison Materials blijkt dat het groepsrisico in de dagperiode niet toe neemt en in de nachtperiode slechts zeer beperkt toe neemt. Het is niet aannemelijk dat de hoogte van het groepsrisico daardoor significant toeneemt. Daarmee volgen er voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering uit de verantwoording groepsrisico.
 
Alle woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die in geval van een incident (vrijkomen van giftige stoffen) met één druk op de knop uitgeschakeld kan worden. Dit is geborgd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Een klein deel van de galerij van het gebouw ligt binnen 100 m t.a.v. een fakkelbrand scenario. Er zijn reeds op kortere afstand woningen gelegen. Na advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden blijkt dat bij een fakkelbrand de mogelijkheid bestaat te schuilen in de woning en daarna te vluchten. In de gevel worden brandwerende materialen toegepast (gevelbekleding o.a. Equitone, metselwerk, glas). Bij de drie entrees van het gebouw komt aan de parkzijde een opstelplaats voor de brandweer. Een gebouwbrand kan daarom door de brandweer bestreden worden.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg, het water en/of het spoor.
  
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.7 Flora en fauna
  
5.7.1 Beleidskader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de volgende landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient met behulp van een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
  • er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing soortbescherming Wnb);
  • er mogelijk significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Wnb gebiedsbescherming, ook wel voortoets genoemd);
  • er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen ‘belangrijke weidevogelgebieden’ aan de orde is. 
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
 
5.7.2 Onderzoek en conclusie
Om aan te tonen of de ontwikkeling mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houdopstanden heeft is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (21 april 2022, Blom Ecologie B.V. zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Uit de quickscan zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' bevindt zich op een afstand van ca. 6,1 km. Op een afstand van ca. 1,7 km ligt het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Hiertoe is een stikstofberekening door middel van de AERIUS-calculator uitgevoerd (Buro SRO, 7 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).
Uit de berekening blijkt dat er voor de gebruiksfase in totaal sprake is van een NOx emissie van 33,8 kg/j en een NH3 emissie van 2,0 kg/j. Voor de bouwfase bedraagt de totale uitstoot voor rekenjaar 2024 voor NOx 309,1 kg/j en voor NH3 3,7 kg/j. Voor rekenjaar 2025 bedraagt de totale uitstoot in de bouwfase voor NOx 308,5 kg/j en voor NH3 3,7 kg/j. Uit de berekeningen blijken geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Met de ontwikkeling worden de kritische depositiewaarden op omliggende Natura 2000-gebieden niet overschreden. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het plan is uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.
   
Houtopstanden
In de beoogde ruimtelijke ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.
     
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van algemene Zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn opgenomen in de quickscan.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
  
5.8 Archeologie
5.8.1 Beleidskader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
 
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het eigen archeologiebeleid in 2018 opgesteld en in een paraplubestemmingsplan Archeologie (28 maart 2019) gevat. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
 
5.8.2 Onderzoek en conclusie
De gronden van het plangebied zijn in het 'Parapluplan Archeologie' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a'. Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a' geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en 0,5 m diep. Uit overleg met een archeologisch bureau is gebleken dat er al eerder onderzoek is uitgevoerd. Het gaat hier om een bureauonderzoek en karterend veldonderzoek (RAAP, februari 2005) en een proefsleuvenonderzoek (RAAP, juli 2005).  Het proefsleuvenonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in het plangebied. Derhalve wordt geen 2e fase van het proefsleuvenonderzoek of een vervolgonderzoek aanbevolen. De destijds beoogde planontwikkeling kon, voor zover het de archeologische waarden betreft, zonder beperkingen worden uitgevoerd. Uit overleg met de gemeente Alphen aan den Rijn en de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat het eerder uitgevoerde onderzoek volstaat voor onderhavige ontwikkeling en een nieuw archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht wordt.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering veroorzaakt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
5.9 Cultuurhistorie
 
5.9.1 Beleidskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het eigen beleid opgesteld. Op 27 januari 2022 zijn het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' en de beheersverordening 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' vastgesteld.
 
5.9.2 Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' (vastgesteld op 27 januari 2022) zijn de onderhavige gronden niet voorzien van een cultuurhistorische dubbelbestemming. Er zijn hier geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Het onderhavige gebied heeft grotendeels reeds een stedelijke invulling en geen cultuurhistorisch waardevolle structuur. Er zijn geen rijksmonumenten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig in het plangebied. 
 
Conclusie 
Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief. 
5.10 Duurzaam bouwen en klimaat
5.10.1 Beleidskader
Zowel de rijksoverheid als de gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen en energie- en klimaatneutraal te zijn. In het actieprogramma 2017 – 2020 “Doorbraakplan voor een duurzaam Alphen op weg naar 2050; een groene stad met lef!” zijn de ambities nader uitgewerkt in concrete tussendoelen:
  • In 2020 wekt Alphen aan de Rijn 14% van zijn energieverbruik duurzaam op (een verdubbeling ten opzichte van 2014);
  • In 2020 heeft Alphen 50% meer aansluitingen met zonne-energie t.o.v. 2016;
  • Vanaf 2018 is nieuwbouw aardgasloos, energieneutraal en afgestemd op de omgeving;
  • Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen streeft Alphen aan den Rijn naar een verbeterde opvang en afvoer van regenwater en het dempen van hittestress, onder andere door groene daken en groene gevels;
  • Voor de transitie naar een circulaire economie streeft Alphen ernaar in 2025 50% van de grondstoffen circulair in te zetten en in bouwprojecten meer hergebruikte materialen in te zetten, waaronder circulair beton.  
Sinds 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden nieuwe kleinverbruikers (zoals woningen) in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet. Vanaf 1 januari 2021 is de scherpere energieprestatienorm van “Bijna energieneutraal gebouwd” ofwel de BENG-norm van kracht.
 
Alphen aan den Rijn heeft het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 – 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 – 2025 Midden-Holland ondertekend. Tevens heeft de gemeente de Regionale Energiestrategie Holland Rijnland ondertekend. Beide regio’s streven naar een energieneutraal, klimaatbestendige en fossiele energie vrije regio, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie.
 
In februari 2022 heeft de gemeente de 'Transitievisie Warmte: Gemeente Alphen aan den Rijn aardgasvrij in 2050' vastgesteld. Hierin worden de plannen voor een aardgasvrije gemeente in 2050 gepresenteerd.
 
Voorts heeft de gemeente het 'Convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland' ondertekend. Daarin wordt het belang van klimaatadaptief bouwen benadrukt en om daarin gezamenlijk op te trekken om te leren en te versnellen. Gestreefd wordt naar minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan dan er voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling van het woningbouwplan was. Vanuit de provincie zijn voorbeelden voor werkmethoden en bestekken beschikbaar.
 
Bij het maken van een nadere invulling voor duurzaamheid in nieuwbouwprojecten maakt de gemeente Alphen aan den Rijn gebruik van het instrument GPR Gebouw. Samenwerkingspartners van de gemeente kunnen ondersteuning vanuit de gemeente krijgen bij de toepassing van dit instrument.
 
5.10.2 Onderzoek en conclusie
De beoogde woningen zullen voldoen aan de geldende BENG normen en er wordt rekening gehouden met klimaatadaptief bouwen. Op kwetsbaarheden en risico's met betrekking tot klimaatadaptatie wordt in toelichting paragraaf 4.2.2 nader ingegaan. Daarnaast worden groene daktuinen gerealiseerd (mogelijk voorzien van een irrigatiesysteem met waterbuffer) en worden de daken voorzien van PV panelen. Het volledige dakoppervlak van de EGW is ontworpen met een groen dak (met relatief dikke bodem om ook hogere begroeiing mogelijk te maken). Het groene dak fungeert daarmee als buffer voor het hemelwater. Het hemelwater wordt hierdoor niet direct afgevoerd naar de nabijgelegen sloot maar eerst opgevangen en gebufferd in de daktuin. Bij een extreme regenbui wordt het overtollige hemelwater afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Ook zijn de gevels voorzien van groen, deze worden beregend bij droog weer. Aansluitend op de bebouwing wordt een park gerealiseerd waar ruimte is voor biodiversiteit. De ambitie is dat hier bomen en gevarieerde streekeigen plantensoorten voor zullen komen.
 
Met betrekking tot circulair slopen en bouwen zijn er beperkte mogelijkheden. Het terrein wordt door de gemeente bouwrijp aan Woonforte opgeleverd. Dit zal zo veel mogelijk op een circulaire wijze plaats vinden zodat materialen hergebruikt kunnen worden. Voor de bouw wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van materialen welke makkelijk circulair hergebruikt kunnen gaan worden, denk aan glas, steen, steenachtig plaatmateriaal, beton. Afvalstromen worden op de gebruikelijke wijze gescheiden op de bouwplaats.
 
Het gehele pand wordt verwarmd door middel van een warmtepomp via een ESCo partij. Er wordt gebruik gemaakt van een duurzame collectieve bodembron voor alle woningen om op deze wijze te voldoen aan de eis voor gasloze woningen. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de GPR Gebouw scores.
 
Het aspect duurzame mobiliteit is meegenomen in de ontwikkeling. De ligging van het gebouw nabij het station en centrum van Alphen aan den Rijn biedt goede mogelijkheden voor het gebruik van openbaar vervoer of de fiets door de toekomstige bewoners. Verder worden voldoende parkeervoorzieningen voor fietsen geboden. Daarnaast worden deelauto's aangeboden en laadvoorzieningen voor elektrische auto's in de parkeergarage.
   
Het plan is daarmee in lijn met de geldende duurzaamheidsnormen en ambities.
 
5.11 Bezonning
5.11.1 Beleidskader
Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Voor zowel de toepassing als de inhoud van een bezonningsstudie bestaat derhalve geen directe wettelijke basis. Bezonningsstudies worden echter veel toegepast om inzicht te krijgen in de bezonningseffecten (schaduwhinder) en vormen ook de basis voor planschaderisicoanalyses. Voor de inhoud wordt landelijk veelal gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘TNO-norm’.
 
Er is een lichte- en een strenge- ‘TNO-norm’ geformuleerd. Landelijk wordt enkel de lichte norm gehanteerd. De ‘TNO-normen’ geven een richtlijn of er sprake is van voldoende bezonning en of er sprake is van goede bezonning. De normen zijn in principe gericht op de bezonning door een raam in de woonkamer. De norm is echter ook te gebruiken om te bepalen of er voldoende bezonning is op balkons, tuinen en/of andere buitenruimtes.
 
De 'lichte' TNO-norm
De ‘lichte’ TNO-norm bedraagt ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden) gemeten in de woonkamer op de begane grond, aan de binnenkant van het raam in het midden van de vensterbank.
 
Om inzicht te geven in de toekomstige bezonningssituatie is de toekomstige situatie op de maatgevende dagen van de 4 seizoenen vergeleken met de huidige situatie. Daarbij zijn de volgende dagen gehanteerd:
  • 19 februari: de eerste dag van de lichte ‘TNO-norm’ (wintertijd);
  • 21 maart: de dag dat de zon op ‘half’ staat, namelijk precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in (zomertijd);
  • 21 juni: de zon staat het hoogst (zomertijd);
  • 23 september: de dag dat de zon op ‘half’ staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in (zomertijd);
  • 21 oktober: de laatste dag van de lichte ‘TNO-norm’ (zomertijd);
  • 22 december: de dag dat de zon het laagst staat (wintertijd);
De tijdstippen 9:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur zijn relevant om de bezonning voldoende in beeld te krijgen, omdat deze tijdstippen een goed beeld geven van de stand van de zon gedurende de dag. Op 22 december is het tijdstip van 18:00 uur niet relevant, omdat op dat moment de zon al onder is. Op 21 juni is tevens naar de bezonning op het tijdstip van 20:00 uur gekeken, omdat de zon op die dag later ondergaat.
 
Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn
In de ‘Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn’ wordt gesteld dat een initiatiefnemer een bezonningsonderzoek uitvoert naar de effecten van de bebouwing op de daglichttoetreding en schaduwwerking op de omliggende omgeving. Voor de bezonningseisen gaat de gemeente uit van zowel de lichte en de zware TNO norm. In de intensiveringsvisie zijn verschillende zones aangewezen. De lichte TNO-norm is van toepassing op de intensiveringszones, met uitzondering van de gebieden waar alleen acupunctuur kan plaats vinden. De zware TNO-norm is van toepassing op de overige gebieden. 
 
5.11.2 Onderzoek en conclusie
Om de effecten van de beoogde ontwikkeling ten aanzien van bezonning op de omliggende gebouwen in beeld te brengen is een bezonningsstudie opgesteld (Buro SRO, 22 december 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Er is daarbij getoetst of in de geplande bebouwingssituatie wordt voldaan aan de zogeheten “lichte TNO-norm”. Zoals aangegeven in de ‘Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn’ is deze locatie een intensiveringszone en geldt hier de ‘lichte’ TNO-norm. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
 
Gebouw ten oosten van planlocatie (Stationsplein - Dwarsligger - blok 1)
De bebouwing op de planlocatie zorgt vanaf de namiddag voor schaduw op dit woongebouw. Voor een deel van de westgevel leidt dit in februari en december tot een verslechtering, er is dan om 15.00 uur sprake van schaduw terwijl dit in de huidige planologische situatie nog niet het geval is. In maart, september en oktober zijn er om 18.00 uur verslechteringen op delen van de west- en zuidgevel. In oktober en december zijn er op andere delen van die gevels verbeteringen. Ondanks de verslechteringen blijft er op de betreffende gevels nog steeds sprake van meer dan twee uur bezonning en wordt er ruimschoots voldaan aan de lichte TNO-norm.
 
Woonbebouwing ten westen van planlocatie ( Zuidpoolsingel - blok 2 en 3)
Zuidelijke blok (blok 2)
De bebouwing op de planlocatie zorgt in de ochtend voor schaduw op de woningen van dit bouwblok. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie leidt dit in februari om 9.00 uur tot verbeteringen op de noordelijke gevelwand. Ook in maart, september en oktober is dit het geval maar dan in mindere mate. In juni zijn er juist verslechteringen in dat deel van het bouwblok. Voor het gehele blok geldt dat er nog ruim aan de lichte TNO-norm voldaan wordt.
  
Noordelijke blok (blok 3)
De bebouwing op de planlocatie zorgt in de ochtend voor schaduw op de woningen van dit bouwblok. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie leidt dit in februari tot verslechteringen op de bovenste bouwlagen centraal in het blok. Op de koppen van het blok is er dan juist sprake van verbetering. In september en maart is er om 9.00 sprake van verslechtering voor de zuidelijke gevelwand aan de Noordpoolsingel richting rotonde en zijn er verbeteringen ter plaatse van de noordelijke gevelwand. In oktober is er weer sprake van verbetering voor de zuidelijke gevelwand aan de Noordpoolsingel richting rotonde. Voor het gehele blok geldt dat er nog ruim aan de lichte TNO-norm voldaan wordt.
 
Gebouw ten noorden van de planlocatie (Noordpoolsingel - blok 4)
De bebouwing op de planlocatie zorgt in de ochtend en begin van de middag voor schaduw op dit gebouw. In alle maanden, behalve juni, leidt dit om 9.00 uur en/of 12.00 tot verslechteringen op de bovenste lagen van de zuidgevels van deze bebouwing. In juni is er een verslechtering op de onderste lagen. De gevel aan het spoor vertoont een verslechtering in februari, oktober en december om 12.00 uur. De geveldelen waar sprake is van een verslechtering blijven echter voldoen aan de lichte TNO-norm.
 
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de effecten van de nieuwbouw op de bezonning van de omringende woningen beperkt is, en dat ook in de nieuwe bebouwingssituatie er voldaan wordt aan de bezonningseisen van de lichte TNO-norm.
   
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bezonning geen belemmering is voor het voorgenomen plan.
 
5.12 Trilling
5.12.1 Beleidskader
Er bestaat in Nederland wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het aspect trillingen wel een aandachtspunt. Hierbij kan aangesloten worden bij de SBR-richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. Deze richtlijn, die grotendeels aansluit bij internationale richtlijnen, gaat in op schade aan gebouwen, op hinder voor personen in gebouwen en op storing aan apparatuur. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.
 
5.12.2 Onderzoek en conclusie
De planlocatie is gelegen aan de spoorlijn Leiden- Alphen aan den Rijn, direct ten westen van NS-station Alphen aan den Rijn. De kortste afstand van de gevellijn van de woningbouw zal op circa 25 meter van het spoor worden gerealiseerd. Aangezien de afstand tot het spoor relatief klein is, zijn voelbare trillingen in de woningen niet op voorhand uit te sluiten. In het kader van de goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan is daarom een onderzoek naar trillingniveaus ten gevolge van railverkeer uitgevoerd (Peutz, 8 juni 2022, kenmerk: O 16762-2-RA, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). De metingen zijn verricht op twee locaties nabij de toekomstige bebouwingslijn. Op de meetlocaties 1 en 2 is gedurende enkele uren bemand en gedurende één week (onbemand) gemeten. Uit dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
   
Uit de resultaten blijkt dat ter hoogte van de voorste bebouwingslijn de Vmax-waarde vanwege (goederen)treinpassages ten hoogste (afgerond) 0,4 bedraagt in de maatgevende (verticale) richting. In de horizontale x-richting (loodrecht op het spoor) bedraagt het Vmax maximaal (afgerond) eveneens 0,4. Op positie 1 zijn hogere trillingniveaus gemeten. De waarden zijn gebaseerd op de metingen die gedurende een week onbemand zijn verricht. Daarbij zij aangetekend dat deze hogere trillingniveaus slechts twee keer hebben plaatsgevonden. Alle gemeten overige trillingen leiden tot veel lagere trillingniveaus (Vmax < 0,2).
 
De gemeten trillingniveaus op maaiveld zijn, met uitzondering vanwege twee (goederen)treinpassages zodanig laag, dat in de appartementen geen ontoelaatbare trillingen zullen worden waargenomen. In het algemeen leidt een zwaar en stijf appartementengebouw tot een demping van de trillingen op maaiveld, zeker in geval er sprake is van trillingen bij frequenties hoger dan circa 10 Hz. Het gemeten trillingniveau van 0,4 gedurende twee treinpassages (gemeten één keer in de verticale en één keer in de horizontale x-richting) voldoen aan de streefwaarde voor de dagperiode. Indien deze treinen in de nachtperiode zouden zijn gepasseerd, hetgeen voor goederentreinen niet ondenkbeeldig is, wordt de streefwaarde voor nieuwe situaties wel overschreden. Gezien het geringe aantal is ook dan geen sprake van een ontoelaatbare situatie. Gezien het lage frequentiespectrum van de trillingen ten gevolge van de goederentreinpassage, waarin de lage frequenties (<10 Hz) dominant zijn (zie bijlage 2), is het twijfelachtig of de reductie met een factor 2 kan plaatsvinden.
 
Over het aspect trilling is met ProRail overleg gevoegd. Naar aanleiding van dit overleg is in de regels van onderhavig bestemmingsplan een 'milieuzone - trillingshinder spoor' opgenomen. Daarmee zijn voorwaarden verbonden aan het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen ten aanzien van trilling. In het kader van de omgevingsvergunning zal nader onderzoek uitgevoerd worden. Door middel van een dynamische berekening worden de trillingsniveaus op de vloeren van het woongebouw berekend. Daarnaast zullen de toekomstige bewoners geïnformeerd worden.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect trilling geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.13 Windhinder
5.13.1 Beleidskader
De kwaliteitsbeleving van de (semi-)openbare ruimte kan nadelig worden beïnvloed door wind(vlagen). De NEN 8100 norm 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' geeft richtlijnen voor de realisatie van gebieden met een goed windklimaat. Tevens mag zich in dergelijke gebieden volgens deze norm slechts een beperkt risico op windgevaar voordoen. De norm stelt dat de overschrijdingskans van de drempelsnelheid van de wind (5,0 m/s) bepaalt in welke kwaliteitsklasse het lokale windklimaat valt. De combinatie van de kwaliteitsklasse en de activiteiten die rond het gebouw plaatsvinden, levert een bepaalde waardering van dit windklimaat op. Voor gebouwen hoger dan dertig meter dient een windonderzoek uitgevoerd te worden.
 
Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in haar intensiveringsvisie (vastgesteld december 2022) haar hoogbouwbeleid opgenomen. Bij gebouwen met een hoogte van boven de 30 meter moet een windhinderonderzoek uitgevoerd worden. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: 
  • Windhinder en windgevaar wordt conform NEN8100:2006 in kaart gebracht.
  • De vorm van een gebouw moet ervoor zorgen dat valwinden en tochtgaten worden voorkomen.
  • Het gebouw is dusdanig gesitueerd dat het effect van wind op de bebouwing minimaal is.
  • Juiste materialisering en detaillering voorkomt geluidshinder door de wind.
  • Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van onevenredig grote negatieve effecten, moeten er in overleg met de gemeente aanpassingen in het ontwerp worden gedaan. Daarbij wordt gekeken naar de aard van de activiteiten die in een bepaald gebied worden uitgevoerd, te weten doorlopen, slenteren of langdurig verblijven.
 
5.13.2 Onderzoek en conclusie
Gezien de hoogte van het gebouw, meer dan 30 m, is een windhinderonderzoek uitgevoerd (Peutz, 23 juni 2022,
kenmerk: O 16762-3-RA, zie bijlagen bij toelichting bijlage 10). In dit onderzoek is met Computational Fluid Dynamics een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Het onderzoek is conform NEN 8100:2006 uitgevoerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van een 3D model. Uit het onderzoek volgen de onderstaande conclusies.
 
In de geplande situatie is het verwachte windklimaat overwegend goed voor lopen rond het plan. Aandachtsgebieden zijn ten noorden en zuiden van het plan. Het windklimaat is op deze plekken plaatselijk matig voor doorlopen. In het nabijgelegen park wordt een goed windklimaat verwacht. Op basis van de berekeningen is er in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen slecht windklimaat voor de activiteit doorlopen en er is geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten.
   
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect windhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.14 Niet Gesprongen Explosieven
5.14.1 Beleidskader
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
 
5.14.2 Onderzoek en conclusie
In het Vooronderzoek Conventionele Explosieven Alphen aan den Rijn van Saricon met kenmerk 16S140-VO-02, d.d. 12 juli 2016,, is geconcludeerd dat binnen de projectlocatie een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog, te weten: afwerpmunitie en raketten. Een risicoanalyse ontplofbare oorlogsresten wordt noodzakelijk geacht en is door Saricon uitgevoerd (Saricon B.V., kenmerk: 22S072-RA-02, 7 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 11). Hieruit volgen de onderstaande conclusies.
 
Gezien de uit te voeren werkzaamheden zijn er risico´s in relatie tot de mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten. Geadviseerd wordt om in het RA-gebied voorafgaand aan de geplande werkzaamheden een opsporing uit te laten voeren met betrekking tot de verdachte lagen. Op basis van het onderzoek is gebleken dat er geen noemenswaardige verschillen in de hoogte van het maaiveld na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. 
 
Saricon adviseert dat werkzaamheden niet dieper dan 0,30 m, en sloop/verwijderen van infrastructuur, ondergrondse kabels, leidingen etc. op reguliere wijze kunnen plaatsvinden. Om het gebied bouwrijp te kunnen maken zal nader onderzoek (oppervlaktedetectie) uitgevoerd moeten worden. Dit zal worden uitgevoerd in het kader van het bouwrijp maken van het plangebied.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect NGE of OO geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskader
Rijksbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem of in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerprogramma 2022 - 2028
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het waterbeheerprogramma (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. In het WBP zijn voor een aantal onderdelen verschillende doelen geformuleerd. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om het volgende: 
  1. Waterveiligheid: Rijnland beschermt het beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem.
  2. Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur.
  3. Schoon water: Rijnland zorgt voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterkt de biodiversiteit.
  4. Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee draagt het waterschap bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving.
  5. Rijnland duurzaam: Samen met de omgeving zet Rijnland in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten
  6. Rijnland klimaatadaptief: Rijnland maakt het beheergebied klimaatadaptief door de inrichting van de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  7. Financiën: Rijnland voert een financieel beleid dat betaalbaar en volhoudbaar is, maar ook uitvoerbaar en uitlegbaar.
Het watersysteem is niet de verantwoordelijkheid van Rijnland alleen. Ook inwoners, bedrijven, overheden en andere organisaties hebben er invloed op en zijn dus medeverantwoordelijk. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw, dempen of graven van watergangen of activiteiten waarbij stoffen vrijkomen die de waterkwaliteit beïnvloeden. Rijnland zorgt ervoor dat ook anderen doen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Daarvoor geven ze voorlichting en advies, verlenen we vergunningen en controleren we of iedereen zich aan de afspraken houdt.
 
Rijnland staat initiatieven zoveel mogelijk toe, vanuit het principe 'ja, tenzij' dat ze sinds 2015 hanteren. Door minder regels en meer ruimte voor initiatieven voldoet Rijnland aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
 
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater staat in het 'Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024', dat in december 2020 door de raad is vastgesteld. Dit GWP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' ondertekend. Dit betekent dat bekeken moet worden hoe creatief invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen van het convenant.
 
6.2 Watertoets
Watercompensatie
In het kader van de ontwikkeling van de stationsomgeving Kerk&Zanen-zijde is in het verleden een watervergunning (V.41611, 24 mei 2006) verleend die het mogelijk maakt de stedenbouwkundige plannen te realiseren. In het bestemmingsplan 'Alphen Stad' was ter plaatse van de ontwikkellocatie Noorderlicht een bouwvlak opgenomen, dat past binnen de watertoets van dat BP én binnen de watervergunning. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard door de aanwezige parkeerplaatsen. Met de herontwikkeling van het plangebied wordt de bestaande verharding verwijderd. Het bouwvlak in het onderhavige bestemmingsplan is kleiner dan het bouwvlak in het bestemmingsplan 'Alphen Stad'. Derhalve kan geconcludeerd worden dat watercompensatie niet aan de orde is. Er is geen opgave om water toe te voegen in de omgeving.
 
Oppervlaktewater
Het hemelwater wordt geloosd op peil NAP -2,12 m op een doodlopende sloot. Er wordt geen water gedempt. Er vinden geen aanpassingen aan het waterpeil plaats. Eventuele aanpassingen aan watergangen zullen via een watervergunning gerealiseerd worden.
 
Hemelwater
Het volledige dakoppervlak van de EGW is ontworpen met een groen dak (met relatief dikke bodem om ook hogere begroeiing mogelijk te maken). Het groene dak fungeert daarmee als buffer voor het hemelwater. Het hemelwater wordt hierdoor niet direct afgevoerd naar de nabijgelegen sloot maar eerst opgevangen en gebufferd in de daktuin. Bij een extreme regenbui wordt het overtollige hemelwater afgevoerd naar de nabijgelegen sloot.
 
Waterkwaliteit
In verband met de aanwezigheid van een kopsloot aan de noordoostzijde van het plangebied zal indien mogelijk de hemelwaterleiding aangesloten worden op de kop van de sloot. Daarmee wordt het doorspoelen van de sloot gestimuleerd wat een positieve invloed op de waterkwaliteit heeft.
    
Grondwater
Het plangebied betreft een inzijgingsgebied. Naar verwachting is tijdens hevige neerslag de ontwateringsdiepte afdoende.
   
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat nabij het plangebied geen regionale waterkeringen gelegen zijn.
      
Riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke rioolsysteem. De riolering wordt zoveel mogelijk onder vrijverval aangesloten. Het hemelwater wordt gescheiden en geïnfiltreerd in de bodem en afgevoerd naar de naastgelegen watergang. De hemelwaterafvoer wordt aangesloten op de kopsloot aan de kop ten behoeve van de doorstroming. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
 
7 Juridische planbeschrijving
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
7.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
7.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
7.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.5 Wijze van bestemmen
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven, zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
 
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen, inhoud en oppervlakte die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
 
Bestemmingen 
Groen
Het groen met een structureel karakter is vastgelegd in de bestemming 'Groen'. Daarin is het openbaar groen rondom het gebouw opgenomen. Tevens zijn o.a. watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen toegestaan. 
 
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied met een verblijfs- en bestemmingsfunctie van het verkeer zijn bestemd met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hierbinnen zijn ook o.a. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer en groen toegestaan.
  
Water
De watergang aan de oostgrens van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor watervoorzieningen, waarbij ook bruggen zijn toegestaan. Verder worden de gebruikelijke mogelijkheden voor aanlegsteigers geboden. 
 
Wonen
Het woongebouw is grotendeels voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bestemming is voorzien van een bouwvlak, aan de oostzijde en zuidzijde strak langs de gevel en op overige plaatsen met marge. De hoofdbebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, met in achtneming van de maximale bouwhoogten, zoals op de verbeelding weergegeven. Een deel van het gebouw is voorzien van de aanduiding 'Gemengd'. Naast wonen zijn hier uitsluitend op de begane grond ook andere functies toegestaan. Het gaat hier om dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Tevens zijn (gebouwde) parkeervoorzieningen met in- en uitritten toegelaten. Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. 
 
Leiding - Hoogspanning
De hoogspanningsverbinding in het plangebied heeft een beschermingszone. Hiertoe is deze als dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen op de verbeelding. De locatie van deze dubbelbestemming is gebaseerd op de meest recente beschikbare gegevens (KLIC-melding). Het bijbehorende artikel geeft hiervoor de in acht te nemen regels.
    
Algemene regels 
Antidubbelregel
Deze regel wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende omgevingsvergunning gebeurd is.
 
Algemene bouwregels
In deze regel zijn de algemene bouwregels opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen, bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten en het totaal maximum aantal nieuw toe te voegen woningen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit bestemmingsplan is een algemene gebruiksregeling opgenomen die expliciet beschrijft welk gebruik strijdig is met het gestelde in het bestemmingsplan.
 
Overige regels
In de Overige regels is een bepaling opgenomen die er op toeziet dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. De regeling is overgenomen uit het Parapluplan Parkeren (2019), met een verwijzing naar de vastgestelde beleidsregels,  zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning. Op dit moment is dat de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'.
 
Algemene aanduidingsregels
Uit het geldende bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren' overgenomen. Deze is gericht op de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening, waarbij voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen.
 
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - trillingshinder spoor' is opgenomen voor het hele plangebied en voorziet in regels ten aanzien van trillingshinder.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregeling opgenomen die voorziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
 
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels.
 
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
 
8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een Anterieure Overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
  
9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmingsplan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.
 
9.1 Participatie
De omwonenden en belanghebbenden zijn door middel van een informatiekrant en twee inloopbijeenkomsten op de hoogte gebracht van de beoogde ontwikkeling. Deze inloopbijeenkomsten hebben op 13 en 14 december 2022 plaats gevonden. De informatiekrant is naar ruim 700 omwonenden verstuurd. De inloopavonden zijn door ongeveer 30-40 omwonenden bezocht. In het als bijlagen bij toelichting bijlage 12 toegevoegde verslag wordt een samenvatting gegeven van de inloopavond en worden de gestelde vragen beantwoord. Het participatietraject wordt vervolgd met keukentafelgesprekken met een aantal omwonenden. Daarnaast wordt mogelijk een klankbordgroep opgezet om gezamenlijk elkaar te informeren en waar mogelijk te adviseren m.b.t. het uit te voeren openbare gebied en te realiseren woongebouw. Tot slot worden omwonenden op de hoogte gehouden door middel van een nieuwsbrief.
   
 
9.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar verschillende vooroverlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van Veiligheidsregio Hollands Midden, Hoogheemraadschap van Rijnland, Provincie Zuid-Holland, Prorail, Liander, Tennet en Qirion en Rijkswaterstaat. De opmerkingen zijn in de nota van vooroverleg (zie bijlagen bij toelichting bijlage 13) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
 
9.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan wordt voorbereid met de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter visie zal worden gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. De binnengekomen zienswijzen zullen worden samengevat en beoordeeld. De zienswijzen zullen na beoordeling worden beantwoord. Indien nodig zal het bestemmingsplan gewijzigd worden vastgesteld. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd voor beroep.