direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Rijksweg 11 tot Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Om die reden is de gemeente Alphen aan den Rijn bezig met de actualisatie van haar bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' maakt onderdeel uit van deze actualisatieslag.

De doelstelling van de actualisatieslag is enerzijds een vlotte actualisering en uniformering van de bestemmingsplannen en anderzijds het kunnen beschikken over digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

Met de actualisatie van de bestemmingsplannen wordt gestreefd naar:

  • een actueel planologisch en juridisch kader en een uniforme regeling voor het grondgebied van de gemeente Alphen aan den Rijn;
  • een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan voor zowel inwoners en bedrijven als gemeentelijke medewerkers.

Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' heeft door zijn status als actualisatieplan een conserverend karakter. Met de actualisatie van het bestemmingsplan wordt het plangebied van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Tussen Rijn en Rijksweg' (2002) uitgebreid met de Barrepolder en een gedeelte van het Oostvaartpark. Tevens is Rijksweg 11, dat juridisch mogelijk is gemaakt middels een Tracébesluit, toegevoegd aan het plangebied.

De 1ste herziening van het bestemmingsplan 'Tussen Rijn en Rijksweg' (2007) wordt bij de actualisering van het bestemmingsplan betrokken. Daar waar nodig wordt de herziening inhoudelijk in overstemming gebracht met de huidige wet- en regelgeving en de feitelijke omstandigheden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' omvat twee deelgebieden ten oosten en ten westen van de kern Hazerswoude-Rijndijk. Aan de westzijde valt de plangrens gedeeltelijk samen met de gemeentegrens van Zoeterwoude, dit met uitzondering van de perceelsgedeelten waar in de toekomst mogelijk het bedrijventerrein Barrepolder (Groenendijk) wordt gerealiseerd. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het vigerende plan van Alphen aan den Rijn. De noordgrens ligt in het midden van de Oude Rijn. In het zuiden wordt het bestemmingsplan begrensd door de N11, waarbij de weg binnen het bestemmingsplan valt.

De twee deelgebieden zijn met elkaar verbonden door een strook ten zuiden van de kern Hazerswoude-Rijndijk. Het terrein van de voormalige kleiwarenfabriek “Nieuw Werklust” valt buiten het plangebied.

Binnen het plangebied, ter hoogte van het perceel Rijndijk 189a, ligt een apart bestemmingsplan. In figuur 1.1 is dit te zien door de kleine rode stip op de afbeelding. Het perceel Rijndijk 189a hoort derhalve niet bij onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Plangebied

1.3 Vigerende plannen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt de geldende regelingen uit een aantal bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. Bestemmingsplan 'Tussen Rijn en Rijksweg' en eerste herziening
  • 2. 'Plan in Hoofdzaak 1947'
  • 3. Bestemmingsplan 'Hoge Rijndijk 1958'
  • 4. Bestemmingsplan 'Tussen Rijn en Rails 1986'
  • 5. Bestemmingsplan 'Gebruiksregels woningen gemeente Rijnwoude'
  • 6. Bestemmingsplan 'HSL-Rijnwoude'

Daarnaast wordt in voorliggend bestemmingsplan het gebied van de N11 opgenomen. Deze weg is met behulp van een tracébesluit mogelijk gemaakt.

Bestemmingsplan   vastgesteld   goedkeuring   onherroepelijk  
Tussen Rijn en Rijksweg   31-10-2002   17-06-2003 (gedeeltelijk)   12-05-2004 (gedeeltelijk)  
Eerste herziening Tussen Rijn en Rijksweg   27-09-2007   10-01-2008    
Plan in Hoofdzaak 1947        
Hoge Rijndijk 1958   17-07-1957   07-08-1958    
Tussen Rijn en Rails 1986   27-02-1986   07-04-1987    
Gebruiksregels woningen gemeente Rijnwoude   22-09-2011   n.v.t.   17-11-2011  
Tracébesluit N11   05-07-2011   n.v.t.   11-01-2012  
HSL-Rijnwoude   11-03-2004   11 maart 2004   11 maart 2004  

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 presenteert een planbeschrijving van het gebied. Deze planbeschrijving gaat in op de ruimtelijke- en functionele structuur van het gebied in het verleden, het heden en de toekomst. Dit wordt gevolgd door een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de planontwikkeling in hoofdstuk 3. Hierbij wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Zuid-Holland, de regio en de gemeente Alphen aan den Rijn. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de paragraaf over de economische uitvoerbaarheid respectievelijk het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en hoofdstuk 7 de paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

Tot ongeveer 1000 jaar geleden, speelde de zee een grote rol in de vorming van West Nederland. De Oude Rijn slingerde als rivier richting zee te midden van schorren en kwelders. Vanaf de 11de eeuw werd de invloed van zee kleiner en vonden er minder overstromingen door de zee plaats. De riviermonding bij Katwijk aan Zee verzandde en in 1122 werd bij Wijk bij Duurstede een dam gebouwd. Hierdoor veranderde de loop van de rivieren drastisch en werd de Oude Rijn een rustige stroom waar het water stagneerde.

Aan weerszijde van de Oude Rijnzone ontstonden grote moerasgebieden. Langs de Oude Rijn werd rivierklei en zand afgezet waardoor oeverwallen ontstonden; relatief hoge ruggen langs de rivierbedding. Deze relatief hoge en droge ligging maakte de Oude Rijnzone al vroeg tot een aantrekkelijk woongebied. Zo zijn er sporen van bewoning bekend uit de prehistorie en recenter uit de Romeinse tijd. In de Romeinse tijd vormde de Oude Rijnzone de noordgrens van het Romeinse Rijk, de Limes. De Limes was met fortificaties versterkt.

Vanaf de middeleeuwen werd de Rijnzone gebruikt als ontginningsbasis voor het achterliggende moerasgebied. Met behulp van molens werd water via boezemsloten uitgeslagen op de Oude Rijn. Deze ontginning kennen we nu als het veenweidegebied. Deze van oorsprong kwelder- en moerasachtige gebieden werden vanaf de 12de eeuw ontgonnen door deze gebieden te ontwateren. In eerste instantie kon dat onder vrij verval richting de Oude Rijn. Later, toen door ontwatering en afgraven van veen het maaiveld steeds verder zakte, werd het water met behulp van molens uitgeslagen. Inmiddels is het in de moerassen ontstane veen grotendeels afgegraven en bestaat de bodem uit veenresten en klei. De gronden zijn door de vergraving tamelijk vlak en hellen naar het noorden en zuiden (van de rivier) af. De grondwaterstand is hoog.

De ontginning van het veengebied geschiedde vooral vanuit de Oude Rijnzone. In eerste instantie gebeurde dat onsystematisch. Individuele boeren zetten verschillende perceellengtes uit, waarbij de percelen steeds verder werden verlengd. Dergelijke percelen worden opstrekkende heerden genoemd. Vanaf de 14de eeuw werden de veengebieden meer systematisch ontgonnen en ontstond een meer regelmatige slagenverkaveling. Vooral ten noorden van de Oude Rijn, in de Hondsdijkse en Lagenwaardse Polders is dit ontginningspatroon van afwisselend smalle percelen en tochten nog goed zichtbaar en gaaf. De polders zijn onbebouwd gebleven en afgezien van beplante polderkaden is het gebied weids en open.

Heel anders is dat ten zuiden van de Oude Rijnzone waar een landinrichting heeft plaatsgevonden. De slagenverkaveling is nog wel aanwezig, maar er heeft enige schaalvergroting plaats gevonden. Dat neemt niet weg dat het overwegend als grasland in gebruik zijn en het gebied nog de sfeer van een veenweidegebied uitstraalt. Dit ondanks het feit dat midden in dit gebied een nieuw ruilverkavelingslint ligt met verplaatste boerderijen. Het lint is inmiddels verdicht met ruilverkavelingsbossen en kavelbeplanting. Veel ingrijpender is de steeds verder uitbreidende sierteelt ten koste van graslanden, bijvoorbeeld bij het lint Bent en langs de Gemeneweg.

Nadat de Rijnzone hoofdzakelijk agrarisch in gebruik was genomen, ontstonden er steeds meer andere activiteiten langs de rivier. Slingerende linten groeiden uit tot rivierdorpen, zoals bij Koudekerk aan de Rijn, riviergebonden industrie kwam in opkomst en er ontstonden enkele buitenplaatsen.

Inmiddels zijn de oeverwallen van de Oude Rijn sterk verdicht, maar het beeld blijft divers. Sterk uitgegroeide kernen als Koudekerk en Hazerswoude-Rijndijk worden langs de rivier afgewisseld door grootschalige watergebonden industrie en boerderijlinten met zicht op de achterliggende polders. Hier en daar staat een vervallen industriegebouw, dat verwijst naar het rijke industrieverleden van de rivier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1: Deel plangebied in 1847

2.2 Bestaande ruimtelijke structuur

Het plangebied bestaat uit de gebieden tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk én Hazerswoude-Rijndijk en Alphen aan de Rijn. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Oude Rijn. Aan de zuidzijde vormt de zuidelijke begrenzing van de N11 de begrenzing van het plangebied.

Het plangebied kent een oost-west gerichte ruimtelijke structuur. Binnen de oost-west gerichte structuur kunnen van noord naar zuid een aantal gebieden worden onderscheiden. Allereerst de Oude Rijn zelf en de lintbebouwing langs de Oude Rijn. Vervolgens, ten zuiden van de lintbebouwing, het veenweidegebied, de spoorlijn Leiden-Alphen, een natuurzone en de N11. Het gebied kent hiermee een heldere geleding voor wat betreft groene en rode functies. De oost-west gerichte structuur wordt doorsneden door de HSL (ondergronds), een tracé voor buisleidingen (ondergronds), een tracé voor hoogspanningskabels en een ecologische verbindingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0003.jpg" Figuur 2.2: Bestaande ruimtelijke structuur oost-west (met in blauw de Oude Rijn, in zwart de lintbebouwing, in groen het veenweidegebied, in geel het spoor Leiden-Alphen, in groen de natuurzone en in rood de N11)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.3: Doorsnijdingen plangebied noord-zuid

Oude Rijn

De Oude Rijn heeft van oudsher een belangrijke functie voor de binnenvaart. Het belang van de binnenvaartroute zal ook zeker in de toekomst niet afnemen aangezien het Rijk vervoer over water actief stimuleert.

Lintbebouwing

Vanuit het verleden is met name de kwaliteit van de Oude Rijn als transportmiddel voor (zware) goederen benut. Dit heeft geleid tot het ontstaan van dorpen en steden met de 'achterkanten' naar het water en bedrijventerreinen georiënteerd op de Oude Rijn. Langs nagenoeg de gehele rivier is sprake van een geleidelijke en versnipperde ontwikkeling met een grote diversiteit aan functies in een langgerekt lint.

De lintbebouwing volgt de Rijndijk. Aan de westzijde van het plangebied wijkt de Rijndijk ten opzichte van de Oude Rijn en is er in de loop van de tijd bebouwing tussen Rijndijk en de rivier gerealiseerd. Bebouwing grenst hier met de achterkant aan het water. De positie ten opzichte van het water heeft o.a. geleid tot vestiging van watergebonden bedrijvigheid. Voorbeeld hiervan is de oude dakpannenfabriek 'Nieuwe werklust' (gelegen buiten het plangebied)

Veenweidegebied

Het veenweidegebied binnen het plangebied kent een noord-zuid gerichte verkavelingsstructuur, haaks op de Rijndijk, en kenmerkt zich in het algemeen door kleinschalige weidepercelen van elkaar gescheiden door sloten. Incidenteel kent het gebied bebouwing, al dan niet gekoppeld aan bebouwing in het lint.

Aan weerszijden van het dorp Hazerswoude-Rijndijk bevinden zich enkele groengebiedjes tussen lintbebouwing en spoorlijn. De ruimtelijk van elkaar gescheiden terreinen worden beheerd door Staatsbosbeheer en bevatten recent aangeplante loofbosjes. De terreinen bevinden zich aan de westzijde van de Gemeneweg en in de omgeving van het Oostvaartpad.

Spoor Leiden-Alphen

De spoorlijn Leiden-Alphen maakt onderdeel uit van de spoorlijn Leiden-Woerden. De spoorlijn maakt onderdeel uit van het HOV-net Zuid-Holland Noord.

Natuurzone

Tussen de spoorlijn Leiden-Alphen en de N11 ligt een gebied dat een voornamelijk ecologische functie heeft. Het gebied staat bekend als de Elfenbaan (20,02 Hectare) en wordt beheerd door het Zuid-Hollands Landschap. De Elfenbaan is aangelegd als natuurcompensatie voor de aanleg van de N11 en maakt deel uit van de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De inrichting van het natuurlint is vooral gericht op de functie als ecologische verbindingszone. In het gebied bevinden zich o.a. faunapassages en een oeverzwaluwwand.

Ten oosten van Hazerswoude-Rijndijk heeft het gebied tussen spoor en N11 ook de agrarische functie van het veenweidegebied. De natuurzone volgt hier de spoorlijn die afbuigt richting het zuiden.

N11

De N11 verbindt de A4 in Leiden via Alphen aan den Rijn met de A12 bij Bodegraven. Samen met de spoorlijn (HOV-NET) vormt de N11 een belangrijke ontsluiting.

2.3 Bestaande functionele structuur

Het plangebied kent een groot aantal functies:

Wonen: Het wonen bevindt zich hoofdzakelijk in de lintbebouwing. Incidenteel wordt meer in het veenweidegebied gewoond. De ontsluiting van deze woningen is geregeld van de Rijndijk middels paden die de verkavelingsrichting van het veenweidegebied volgen. Het 'wonen' is hoofdzakelijk grondgebonden en vrijstaand. Aan de westzijde van het plangebied komt echter ook meer geschakelde woningbouw voor in de vorm van rijwoningen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een woonbuurt (Molenlaan, Groenestein en Groenhof).

Het object aan de Rijndijk is in gebruik ten behoeve van de huisvesting van circa 38 personen en kent daarmee een bijzondere vorm van wonen. Dit is eerder onderwerp van een juridisch geschil geweest. In diens uitspraak van 23 november 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat de huisvesting van de betrokken personen niet strijdig is met de woonbestemming en de geldende planvoorschriften van het bestemmingsplan “Tussen Rijn en Rijksweg”, omdat het voornoemd bestemmingsplan geen onderscheid maakt naar woonvorm. In de planvoorschriften van “Tussen Rijn en Rijksweg” is niet als voorwaarde opgenomen dat het gebouw slechts bestemd is voor de huisvesting van één huishouden. De uitspraak van de rechtbank is niet bestreden in hoger beroep. Om dit gebruik te faciliteren heet het perceel in voorliggend bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - 3' gekregen.

Bedrijven: Bedrijven bevinden zich vooral in de zone tussen de Rijndijk en het water. Deze zone is aanwezig aan de westzijde van het plangebied. In dit gebied bevinden zich o.a. bedrijven als Avery Denisson Materials Nederland B.V. (lijm en sticker fabriek). Overige bedrijven bevinden zich aan de zuidzijde van de Rijndijk tussen de lintbebouwing. Het soort bedrijven varieert van autobedrijven tot hoveniersbedrijven. Aan de Rijndijk 63 bevindt zich een caravanstalling die zich tot ver in het veenweidegebied uitstrekt.

Agrarische sector: Binnen het plangebied zijn voornamelijk veehouderijen actief. Door de beperkte omvang van het buitengebied is het aantal agrariërs beperkt. Intensieve veehouderijen zijn feitelijk niet aanwezig binnen het plangebied.

Maatschappelijke voorzieningen: Het aantal maatschappelijke voorzieningen in het gebied is beperkt tot een kerk (St. Bernarduskerk, in de volksmond 'De Scheepjeskerk', Rijndijk 106), de pastorie van St. Bernarduskerk (Rijndijk 108), een begraafplaats (behorend bij de St. Bernarduskerk), een verenigingsgebouw (Rijndijk 92) en een dierenbegraafplaats (aan de westzijde van het plangebied tegen het spoor).

Recreatie en toerisme: Het gebied maakt onderdeel uit van het Groene Hart en heeft in die zin betekenis voor het omringende stedelijke netwerk. In het plangebied zijn verschillende fiets- en wandelpaden aanwezig ten behoeve van de recreatie. Verder bevinden zich in het plangebied enkele bospercelen die ook voor de wandelaar van betekenis zijn. Waterrecreatie vindt plaats op de Oude Rijn. Verder bevindt zich in het plangebied een manege. De recreatieve waarde van het gebied wordt vergroot door de aanwezigheid van de Groenendijkse molen en de restanten van de Benthuizer bovenmaler. Hotel Groenendijk (Rijndijk 96) en de bed&breakfast (Groenenstein 12a) is de enige verblijfsrecreatieve voorziening in het gebied.

Kantoren: De kantoren in het plangebied bevinden zich incidenteel binnen de bestaande lintbebouwing langs de Rijndijk.

Horeca: Binnen het plangebied bevindt zich één horecagelegenheid (Hotel Groenendijk, Rijndijk 96). Dit object is momenteel niet meer in gebruik als hotel, maar als verblijf voor arbeidsmigranten. Over de huisvesting van de arbeidsmigranten in dit pand is eerder een geschil geweest. Op 13 juni 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroepsprocedure in dit geschil (zaaknummer 201113423/1/A1).

De afdeling bestuursrechtspraak heeft bepaald dat dit gebruik niet in overeenstemming is met de bestemming “Horecadoeleinden (H)” van het bestemmingsplan “Tussen Rijn en Rijksweg”, maar dat het bewonen van het hotel door arbeidsmigranten wel rechtstreeks toelaatbaar is als vervolgfunctie, bij wijze van (mede)bestemming. In het bestemmingsplan “Tussen Rijn en Rijksweg” is het begrip “wonen” niet gedefinieerd en wordt geen onderscheid naar woonvormen gemaakt. De afdeling concludeerde dan ook dat de huisvesting van de arbeidsmigranten in “Hotel Groenendijk” niet in strijd is met het bestemmingsplan en er voor het college geen bevoegdheid bestond tot handhavend optreden.

Dit betekent dat er -op basis van de gebruiksvergunning- in de bestaande bebouwing van “Hotel Groenendijk” maximaal 125 personen mogen worden gehuisvest. Vanuit deze achtergrondinformatie is in voorliggend bestemmingsplan in de bestemming 'Gemengd - 3' ruimte geboden aan deze functie.

Planologisch gezien bevindt zich nog een horeca-bestemming ter plaatse van Hoge Rijndijk 45

Wegen: Het plangebied kent een provinciale weg, de N209 en een rijksweg, de N11. De N11 verbindt de A4 in Leiden via Alphen aan den Rijn met de A12 bij Bodegraven. De N209 verbindt de N455 via Hazerswoude-Dorp met Hazerswoude-Rijndijk.

De Hoge Rijndijk is eveneens een belangrijke doorgaande weg binnen het plangebied. Langs deze historische weg langs de Oude Rijn, die van Alphen aan de Rijn naar Leiden loopt, is veel lintbebouwing gelegen met verschillende functies.

Waterwegen: Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Oude Rijn. De Oude Rijn begint bij Wijk bij Duurstede als Kromme Rijn en wordt na Utrecht vervolgd als de Leidse Rijn. De Oude Rijn vormt een verbinding tussen de Noordzee (monding bij Katwijk) en het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek. De rivier wordt gebruikt voor beroepsvaart (voor bijvoorbeeld laden en lossen van bedrijven langs de Oude Rijn) en voor pleziervaart. Via de Oude Rijn kunnen onder andere De Kaag en de Westeinderplassen bereikt worden.

Openbaar vervoer: In april 2011 hebben de coalitiedragende partijen uit de Staten van Zuid-Holland het Hoofdlijnenakkoord "Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte" gepresenteerd. Met het Hoofdlijnenakkoord kiezen de partijen voor de aanleg van zowel de RijnGouwelijn als de Rijnlandroute. Eind 2011 is tot het inzicht gekomen dat de verbetering van het openbaar vervoer in de regio het best kan worden gerealiseerd met een netwerk van HOV-verbinden op de oost-west as, het HOV-NET Zuid-Holland Noord. Onderdeel van dit netwerk is een verbetering van de bereikbaarheid op de lijn Leiden Lammenschans-Alphen aan den Rijn. Voor Hazerswoude-Rijndijk betekent dit de bouw van een nieuwe spoorhalte Hazerswoude-Koudekerk aan de rand van het toekomstige Westvaartpark in Hazerswoude-Rijndijk en de verdubbeling van het spoor tussen Zoeterwoude-Rijndijk en Hazerswoude-Rijndijk. De bestaande busverbindingen tussen Alphen en Leiden (door de binnenstad) blijven in stand. Uitgangspunt is dat er 4 keer per uur een verbinding is naar Leiden, 2 keer per uur per trein en 2 keer per uur met de bus. De Hogesnelheidslijn (HSL) ligt aan de westzijde van het plangebied en doorsnijdt het gebied van noord naar zuid. De HSL bevindt zich op dit deel van het traject ondergronds. Door de ondergrondse aanleg is het landschap ongeschonden gebleven.

2.4 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Het bestaande planologische regime wordt zoveel mogelijk voortgezet. Wel zijn in dit bestemmingsplan enkele correcties doorgevoerd en zijn eerder verleende vergunningen opgenomen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Groene Hart. De ligging in het Groene Hart, met haar veenweidelandschap en droogmakerijen wordt, samen met de ligging aan de Oude Rijn, als unieke kwaliteit gezien. Binnen dit bestemmingsplan worden dergelijke waarden beschermd.

In het Groene Hart geldt een restrictief beleid. Dit betekent echter niet dat er niets ontwikkeld kan worden in het plangebied. Waar zich kansen voordoen voor ontwikkelingen en waar dit bijdraagt aan of noodzakelijk is voor een kwaliteitsverhoging, worden deze aangegrepen.

In het vigerende planologische regime was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het mogelijk maken van:

  • wonen;
  • een veehandelsbedrijf of africhtbedrijf voor paarden;
  • een hoveniersbedrijf;
  • een kinderboerderij;
  • een bedrijf vallend in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of daarmee naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven;
  • een kinderboerderij;
  • een sociale nevenfunctie
  • ateliers; of
  • een dierenpension.

Daaraan was een aantal voorwaarden verbonden. Hieronder de belangrijkste voorwaarden.

  • De belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • het te realiseren gebruik draagt bij aan een zinvol gebruik van gebouwen en het economisch draagvlak van het gebied;
  • de aard en omvang van het te realiseren gebruik past bij de omvang en situering van de bestaande bebouwing;
  • het te realiseren gebruik draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld door sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing of het herstel of behoud van beeldbepalende panden en/ of de ruimtelijke structuur;
  • het te realiseren gebruik conflicteert niet met omliggende functies, zoals (agrarische) bedrijven en woningen;
  • het te realiseren gebruik wordt binnen een bouwvlak gerealiseerd;
  • op eigen terrein en binnen het bouwvlak moet voldoende parkeergelegenheid zijn gerealiseerd;
  • het te realiseren gebruik wordt gerealiseerd in bestaande bebouwing en leidt niet tot een toename in bebouwing;
  • het realiseren van nieuwe gebouwen ten behoeve van een nieuwe functie is alleen toegestaan indien:
    • 1. het totale oppervlakte aan agrarische gebouwen niet meer dan 200 m2 per bouwvlak zal beslaan;
    • 2. het totale oppervlakte aan niet-agrarische gebouwen niet meer dan 500 m2 per bouwvlak zal beslaan;
    • 3. per bouwvlak niet meer dan één bijgebouw ten dienste van woningen aanwezig is, waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 75 m2;
    • 4. de te realiseren gebouwen niet meer dan 75 meter van de weg zijn gesitueerd;
    • 5. het ontwerp, de afmetingen, omvang en situering van de te realiseren gebouwen passend zijn in de bestaande landschappelijke waarden en openheid van het gebied.

In voorliggend bestemmingsplan is deze wijzigingsbevoegdheid niet overgenomen. Dat betekent echter niet dat de gemeente onwelwillend staat tegenover bovengenoemde ontwikkelingen. Indien er initiatieven zijn om tot zulke wijzigingen te komen dan zullen initiatiefnemers een omgevingsvergunning als bedoeld in 2:12, lid 1, sub a onder 3° Wabo moeten aanvragen. In de bij deze vergunningsaanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing dient aandacht besteed te worden aan bovenstaande voorwaarden.

Belangrijke visie voor het plangebied is de 'Transformatievisie Oude Rijnzone 2007' (zie paragraaf 3.3.2 en 3.3.3). Daarnaast is de 'Samengestelde structuurvisie Rijnwoude 2020' (zie paragraaf 3.4.1) van belang voor de toekomst van het plangebied. Meer over dit beleid is terug te vinden in hoofdstuk 3, alwaar aandacht wordt geschonken aan het (Rijks)beleid en de gevolgen daarvan voor voorliggend bestemmingsplan.

Woningbouw

De gemeente heeft een opvangtaak voor de eigen woningbehoefte. Hiermee kan bovendien bereikt worden dat het voorzieningenniveau op peil kan worden gehouden. Voor de opvang van de woningbehoefte zijn vanuit de samengestelde structuurvisie enkele gebieden aangewezen. Onder andere voor de gebieden Groenendijk, Westvaartpark en Oostvaartpark. Dit bestemmingsplan voorziet niet in deze ontwikkeling. Mocht woningbouw in de genoemde gebieden aan de orde zijn, dan zal daarvoor een aparte planologische procedure worden doorlopen. Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet wel in een kleine ontwikkeling aan de Rijndijk 65a. Op het achtergelegen perceel komen drie vrijstaande woningen. Deze ontwikkeling ligt binnen de contour van het bestaand bebouwd gebied in de provinciale verordening ruimte. De commissie Ruimtelijke Zaken van de voormalige gemeente Rijnwoude heeft op 29 oktober 2013 ingestemd met het plan. Een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen en een ontwerp-omgevingsvergunning hebben vervolgens ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend.

Bedrijventerreinen

Een gedeelte van de Rijneke Boulevard ligt binnen het plangebied.

Met de ondernemers/eigenaren van de Rijneke Boulevard wordt gesproken over de beeldkwaliteit van de individuele panden, met als doel de uitstraling van de panden meer op elkaar aan te laten sluiten.

De ontwikkeling van de Barrepolder heeft op dit moment echter geen prioriteit.

Tijssen Diervoeders

Voor het perceel aan de Rijndijk 83 is in 2007 via vrijstelling (art. 19 lid 1 WRO) medewerking verleend aan de uitbreiding van het daar aanwezige bedrijf (Tijssen Diervoeders). Op basis hiervan is dan ook vergunning verleend en heeft uitbreiding plaatsgevonden. Met deze ontwikkeling zijn de bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf aan de overzijde van de Rijndijk gestaakt en geconcentreerd aan de Rijndijk 83.

De verleende vergunning en zodoende de feitelijk gerealiseerde situatie is overeenkomstig geldende rechten overgenomen in dit bestemmingsplan. Echter, deze vergunning is verleend in twee delen (fasen). Hierbij voorzag het eerste deel (1e fase) in de afwijking van het bestemmingsplan en is met het tweede deel (2e fase) concrete invulling gegeven aan de bouwplannen. Vooruitlopend op de bouwvergunning 2e fase heeft er overleg plaatsgevonden en is vervolgens een schriftelijke toezegging vanuit gemeentelijke zijde gedaan aan dit bedrijf. Het staken van de bedrijfsactiviteiten aan de overzijde werd immers wenselijk geacht. De gedane toezegging luidt als volgt. "Indien de aangevraagde bouwvergunning en vrijstelling onherroepelijk zijn verleend, zullen wij ons inspannen om voornoemd plan, overeenkomstige aanduidingen op bijgevoegde plankaart op te nemen in de eerst volgende herziening van het bestemmingsplan “Tussen Rijn en Rijksweg”."

De bijgevoegde plankaart (zie onderstaande figuur 2.4) gaat daarbij uit van een ruim bouwvlak met bebouwingsmogelijkheden tot 60% en een bouwhoogte van 12 meter. De aangevraagde en verleende vergunning (2e fase) maakt hier echter slechts gedeeltelijk gebruik van waardoor de concrete waarde van de toezegging onduidelijk is. Immers, 'voornoemd plan' betreft het destijds voorliggend uitbreidingsplan welke uitgewerkt is in de aanvraag bouwvergunning 2e fase. De zinsnede 'Overeenkomstig aanduidingen op bijgevoegde plankaart' impliceert daarentegen dat de ruime mogelijkheden op deze kaart overgenomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.4: Uitbreiding Tijssen ingevolge vrijstelling uit 2007

Juridisch is de verleende vergunning met vrijstelling leidend, deze voorzien in de geldende rechten. Het opnemen van de ruime uitbreidingsmogelijkheden voor dit perceel wordt niet zonder meer mogelijk en wenselijk geacht. Een uitbreiding van dit bedrijf op deze locatie dient gepaard te gaan met een zorgvuldige afweging omtrent ruimtelijke en milieukundige inpassing. De mogelijkheden als aangegeven op genoemde kaart (figuur 2.4 volgt bij opname in de toelichting) zijn te ruim waardoor een dergelijke afweging onvoldoende mogelijk is. Nadere uitwerking is hiertoe noodzakelijk. Om deze reden worden deze ruime mogelijkheden dan ook niet opgenomen in dit conserverende bestemmingsplan.

Echter, medewerking ten aanzien van een uitbreiding van het bedrijf wordt op voorhand, mede gezien de gedane toezegging, niet onmogelijk geacht. De afweging en toetsing hierover zal plaatsvinden zodra de plannen hiertoe nader uitgewerkt zijn en zal verlopen via een separate procedure.

Natuurontwikkeling

Door een verhoging van de 'groene waarde' van het Groene Hart kan worden voorkomen dat de kwaliteit van het gebied langzaam afbrokkelt. Door het gebied bovendien beter toegankelijk te maken voor wandelaars en fietsers kan de herkenning en de erkenning van de waarden in de samenleving worden vergroot. In lijn met deze visie wordt gedacht aan een groot groenverband ten oosten van het Westvaartpark.

Politiehondentraining

Binnen de afrit van de N11 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een politiehondentrainingscentrum. In de nabije toekomst moet dit centrum zich gaan vestigen op dit stuk braakliggend land. Hier wordt een aparte procedure voor doorlopen.

Relatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden daarmee geen nieuwe planologische mogelijkheden gecreëerd. Wel worden bijvoorbeeld de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden beschermd in het bestemmingsplan.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen zullen, ook na inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan, aparte procedures worden doorlopen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk legt met deze structuurvisie meer bevoegdheden in de ruimtelijke ordening bij gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Gemeente Alphen aan den Rijn behoort tot het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland.

In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.

Voor wat betreft gemeente Alphen aan den Rijn is met name de ontwikkeling van greenport regio Boskoop van belang. Het Rijk wil de ruimtelijk-economische structuur van Nederland verbeteren door te zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. Deze stedelijke regio’s beschouwt het Rijk van nationale betekenis en hiermee gaat het Rijk samen met decentrale overheden aan de slag.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het kabinet heeft een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja, mits', een 'ja, voor zover', een 'nee, tenzij', een 'nee, als' of een stringente 'nee' bepaling.

Het plangebied van in Nationaal Landschap Het Groene Hart. Hiervoor is opgenomen dat het Rijk streeft naar behoud, beheer en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Hier geldt de 'ja, mits-benadering': ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan mits de kwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt. Indien er geen doorslaggevend negatief effect van een ontwikkeling te verwachten is, is deze in beginsel toegestaan. Meer over nationaal landschap Het Groene Hart in paragraaf 3.2.2.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de kust, rivieren, IJsselmeergebied, zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

De waterlopen binnen het plangebied zijn niet aangemerkt als 'rijkswateren'. Voor het plangebied gelden daarom geen specifieke beleidsmaatregelen, anders dan het algemeen geldende streven naar veilige waterkeringen.

3.1.4 Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. De wet gaat uit van het principe: "de veroorzaker betaalt".

Meer over het beleidskader omtrent archeologie is te vinden in paragraaf 4.10.1.

3.1.5 Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het betreft ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën van nationaal belang. De structuurvisie sluit aan bij de structuurvisie voor Infrastructuur en Ruimte.

Het netwerk aan buisleidingen is essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen voor de petrochemische industrie. Dit vraagt om een uitbreiding van de infrastructuur binnen Nederland en richting buurlanden. Leidingen van nationaal belang moeten in beginsel in de gereserveerde stroken gelegd worden.

De visiekaart geeft aan waar ruimte wordt gereserveerd voor de nieuwe tracés van transportbuisleidingen voor aardgas, olie(producten) en chemicaliën. Deze tracés zijn gekozen na een zorgvuldige afweging van de behoeften aan verbindingen van nationaal belang, de beschikbaarheid van ruimte en de onderzochte milieueffecten op basis van een milieu-effectrapportage. Op alle locaties met voldoende ruimte geldt een strookbreedte van 70 meter.

Eén van de nieuwe tracés doorsnijdt het plangebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0006.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede visiekaart structuurvisie Buisleidingen

3.1.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Externe veiligheidsbeleid bij buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb is gesteld dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour. Voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Daarnaast is verantwoording van het groepsrisico verplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Tevens dient bij buisleidingen een belemmeringenstrook van 5 meter vrijgehouden te worden van bebouwing.

3.1.7 Conclusie rijksbeleid

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Het bestemmingsplan beoogt hiermee een instandhouding van de bestaande (planologische) situatie.

Het plangebied is gelegen binnen “Het Groene Hart”. De archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden worden zoveel als mogelijk beschermd waarbij tevens herstel en verbetering mogelijk is. Met het bestemmingsplan wordt verder gegarandeerd dat het transport via de aanwezige buisleidingen kan blijven plaatsvinden. Het bestemmingsplan is bovendien zodanig opgesteld dat een acceptabel woon- en leefklimaat zal (blijven) bestaan gelet op milieuaspecten als lucht, bodem, geluid en externe veiligheid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie, Visie op Zuid-Holland (2010)

Op 2 juli 2010 stelden de Provinciale Staten van Zuid-Holland de Structuurvisie, de verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. De structuurvisie en de verordening worden jaarlijks herzien op basis van verzoeken van gemeenten, regio’s en van beleidsmatige en maatschappelijke ontwikkelingen. De meest recente actualisering is op 30 januari 2013 vastgesteld.

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland.

De structuurvisie kent vijf hoofdopgaven: de realisatie van een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel, de realisatie van een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, de realisatie van een divers en samenhangend stedelijk netwerk, de realisatie van een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap en een verbintenis tussen stad en land. Binnen de vijf opgaven wil de provincie extra aandacht geven aan drie opgaven in het stedelijk en het landelijke gebied, namelijk: een Zuidvleugelgroenstructuur, een Zuidvleugelnet als stedelijk netwerk en de sturing op ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied.

Bij de structuurvisie hoort een functiekaart. De functiekaart geeft buiten de contouren van het stads- en dorpsgebied aanduidingen voor nationaal landschap Het Groene Hart, Natuurgebied, ter plaatse van de N11 een bovenregionale wegverbinding en ter plaatse van de spoorweg basisnet externe veiligheid. Tevens is voor het plangebied aangegeven dat het behoort bij de Oude Rijnzone.

De Oude Rijnzone behoort tot het rivierenlandschap en bestaat uit een oost-west georiënteerde verdichte zone langs de Oude Rijn, de N11 en het spoor, met daaromheen de grote open agrarische landschappen van het Groene Hart. De Oude Rijn is de voormalige grens van het Romeinse Rijk (de Limes) en is dan ook onderdeel van het Topgebied cultureel erfgoed vanwege de vele archeologische vindplaatsen. Kenmerkend is het verschil tussen de dynamische zone tussen N11 en Oude Rijn (rivierenlandschap) en het relatief rustige agrarische gebied met eeuwenoude verkaveling.
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0007.jpg"

Figuur 3.3: Uitsnede functiekaart provinciale structuurvisie

3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte (2010)

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de verordening er één is. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen. De verordening wordt, net als de structuurvisie, jaarlijks geactualiseerd. De laatste actualisatie is op 30 januari 2013 vastgesteld.

De Provinciale Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In principe mag er geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren plaatsvinden. Er zijn echter uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer sprake is van toepassing van 'ruimte voor ruimte' of realisatie van zogenaamde 'landgoederen'. Daarnaast is eronder voorwaarden ontheffing mogelijk, bijvoorbeeld in het geval er een verbetering optreedt in de ruimtelijke kwaliteit of indien er sprake is van omvangrijke intensieve dagrecreatie.

Voor bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontour dienen bestemmingsplannen verder bepalingen te bevatten die voorzien in of in overeenstemming zijn met een aantal regels. Daarnaast zijn ook bepalingen toepassing die bepalen dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, een beeldkwaliteitsparagraaf moeten bevatten indien:

  • de gronden zijn gelegen binnen de begrenzing van het Groene Hart én;
  • het bestemmingsplan voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0008.jpg"

Figuur 3.4: bebouwingscontouren Provinciale Verordening Ruimte

Gedeelten van het plangebied zijn in de verordening aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (zie onderstaande afbeelding). In voorliggend bestemmingsplan zijn deze gedeelten beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0009.jpg"

Figuur 3.5: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In de verordening staan daarnaast de molens en de bijbehorende molenbiotopen aangegeven (zie onderstaande afbeelding). In de verordening zijn regels opgenomen om te voorkomen de hoge bebouwing de windvang van de molens beperkt. Binnen een afstand van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. In een ruimere straal, binnen een afstand van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van de bebouwing en beplanting niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

De molenbiotopen zijn in het bestemmingsplan aangegeven middels de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. De regels uit de verordening zijn in de vrijwaringszone opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.6: Uitsnede verbeelding verordening: molenbiotopen

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet om die reden niet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten. Belangrijke cultuurhistorische waarden en natuurwaarden worden middels dubbelbestemmingen beschermd. Omdat voorliggend bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt is een beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw

Alphen aan den Rijn heeft net als de andere deelnemende gemeenten van de Omgevingsdienst West Holland het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld. Het beleidskader is een hulpmiddel om de ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen te verhogen. Het gaat niet alleen in op typische milieuaspecten als energie en duurzaam bouwen, maar ook op sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld levensloopbestendig wonen) en economische duurzaamheid (bijvoorbeeld minder herstructureren in de toekomst betekent kostenbesparing voor de gemeente). Door middel van een aanpak verdeeld in de drie fasen van een ontwikkelingsproject (voorbereiding, ontwikkeling en realisatie) en een regionale ambitietabel, kan een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling tot stand komen. Het beleidskader geeft aan welke vragen in welke fase aan de orde moeten komen om een hoog kwaliteitsniveau van een plan te waarborgen.

3.3.2 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Oude Rijnzone heeft binnen het Groene Hart een speciale status verkregen. Het gaat om het gebied langs de Oude Rijn tussen Leiden en Bodegraven. De Oude Rijnzone is door de provincie Zuid-Holland in samenspraak met het rijk aangewezen als transformatiezone. In deze zone worden nieuwe woon- en werkgebieden ontwikkeld, bestaande bedrijfslocaties geherstructureerd en de water- en natuurkwaliteiten versterkt. Daarnaast moet de bereikbaarheid van het gebied worden verbeterd.

De transformatievisie heeft betrekking op het gehele gebied langs de Oude Rijn tussen Leiden en Bodegraven. Een deel van de visie heeft betrekking op het grondgebied van het plangebied. Het plangebied valt binnen het deelgebied Zoeterwoude/Hazerswoude -Rijndijk en het deelgebied Alphen-West/ Rijnwoude-Oost.

De visie bevat de volgende doelstellingen.

  • 1. Versterken groenblauwe kwaliteit

Dit betreft niet alleen natuur en water, maar ook landschap, recreatie en cultuurhistorie. Het versterken van de verbindingen (zowel visueel als functioneel) van de Oude Rijnzone met het omliggende Groene Hart is hierin een belangrijke opgave.

  • 2. Herstructurering en transformatie

Het gebied is tamelijk versnipperd, waarbij de ruimte zeer gemengd en hier en daar rommelig wordt gebruikt. Hierdoor wordt de kwaliteit van het gebied niet optimaal benut. Herstructurering en transformatie van verouderde bedrijventerreinen moet leiden tot kwaliteitsverbetering en ruimtewinst.

  • 3. Nieuwe locaties voor wonen en werken

Binnen de Oude Rijnzone is er ruimte voor kleinschalige verstedelijking. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regionale opvangtaak van de Oude Rijnzone voor woningzoekenden uit het Groene Hart.

  • 4. Benutten van en investeren in infrastructuur

De RijnGouweLijn biedt goede kansen tot verstedelijking; dat heeft invloed op de mobiliteit. Daarnaast kent het gebied nu al mobiliteitsknelpunten, die naar verwachting in de toekomst toenemen. De Transformatievisie moet zicht bieden op wenselijke investeringen in de infrastructuur. Na het stopzetten van het project RijnGouwelijn heeft de provincie het project HOV-net opgestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0011.png" Figuur 3.4: Transformatiezone Oude Rijnzone (2007)

3.3.3 Bestuursconvenant Oude Rijnzone

De 'Transformatievisie Oude Rijnzone' uit 2007 leidde in eerste instantie tot ondertekening van een Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone. Op 27 november 2008 is de Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone ondertekend.

In juli 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de toetreding van de gemeente Rijnwoude tot de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone'. In november 2012 heeft het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone' het Ontwikkelstrategiekader 2012 vastgesteld. Hierin zijn afspraken over programmering, fasering en financiering van de diverse clusters vastgelegd.

De op te stellen clusterovereenkomsten geven de kaders aan waarbinnen de gemeente de uitvoering ter hand gaat nemen en welke externe financiële middelen hiervoor van de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone' kunnen worden ontvangen.

De afspraken uit 2008 hadden betrekking op de navolgende ontwikkelclusters.

1. Cluster Alphen West/Rijnwoude Oost

  • woongebied Rijnpark 1 en 2
  • herstructurering en uitbreiding bedrijventerrein Hoogewaard
  • bedrijventerrein Prinsenschouw
  • Maximabrug
  • Herstructurering bedrijventerrein Rijnhaven (inclusief oevers)

2. Cluster Rijnwoude Wonen en Groen

  • woongebied Oostvaartpark
  • woongebied Westvaartpark

3. Cluster Groenendijk Wonen en Groen

  • woongebied Groenendijk / groenzone EHS

4. Cluster Groenendijk Werken en Bereikbaarheid

  • fabrieksterrein voormalige kleiwarenfabriek "Nieuw Werklust"
  • bedrijventerrein Barrepolder
  • Winkelstrip Rijneke Boulevard (PDV)

Van bovenstaande ontwikkelclusters liggen woongebieden Westvaartpark en Oostvaartpark binnen het plangebied. De ontwikkeling van het Oostvaartpark is voor onbepaalde tijd uitgesteld. De ontwikkeling van het Westvaartpark is met het ondertekenen van de bestuursovereenkomst tussen de gemeente en de Provincie Zuid-Holland inzake het Hoogwaardig Openbaar Vervoer-net (HOV-net) op 7 februari 2013 door de gemeenteraad, weer opgestart. Momenteel wordt een stedenbouwkundige visie opgesteld. De locatie van deze ontwikkeling is in voorliggend bestemmingsplan nog conform het vigerende plan bestemd. De ontwikkeling van het Westvaartpark zal haar eigen procedure doorlopen.

De ontwikkeling van woongebied Groenendijk/ groenzone EHS valt ook (deels) binnen het plangebied. Deze ontwikkeling is echter uitgesteld. In voorliggend bestemmingsplan is dit gebied bestemd naar de bestaande situatie bestemd.

Bedrijventerrein Barrepolder heeft momenteel geen prioriteit en wordt ook naar de vigerende situatie bestemd. Wanneer hier wel ontwikkeld wordt zal er een aparte procedure ontwikkeld worden.

Winkelstrip Rijneke Boulevard valt gedeeltelijk binnen het plangebied. Ook voor deze locatie geldt dat dit bestemmingsplan de vigerende situatie vastlegt en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

De overige genoemde ontwikkelingen liggen niet in het plangebied.

3.3.4 Conclusie regionaal beleid

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Dat wil zeggen dat uitgegaan wordt van de bestaande planologische regelgeving uit de onderliggende bestemmingsplannen. Er wordt niet voorgesorteerd op eventuele toekomstige ontwikkelingen in het gebied.

Voor wat betreft de doelstellingen uit de Transformatievisie Oude Rijnzone geldt dat in onderhavig bestemmingsplan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden beschermd middels dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding. De geschetste ontwikkelingen worden niet middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt maar zullen in de toekomst via een eigen procedure gestalte moeten krijgen.

Het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is met name bij ontwikkelingen van belang. Voorliggend bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de bestaande situatie.

3.4 Gemeentelijk beleid

Sinds 1 januari 2014 is de gemeente Rijnwoude opgegaan in de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn. Het hieronder vermelde beleid is nog altijd geldend in de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn.

3.4.1 Samengestelde structuurvisie Rijnwoude 2020 (2008)

Op grond van de Wro zijn gemeenten verplicht om voor hun grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen. De gemeente Rijnwoude heeft er voor gekozen om de bestaande visies te bundelen en in één document op te nemen. Opgenomen zijn de Structuurvisie Rijnwoude 2020, Van droom naar daad (2005) en een uitsnede van gebieden uit de Transformatievisie Oude Rijnzone (2007). Aan de structuurvisie is verder een uitvoeringsparagraaf toegevoegd. De Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad uit 2005 is hiermee Wro- en vooral ook GREX-proof gemaakt. De structuurvisie is op 11 december 2008 vastgesteld.

De hoofdkeuzen uit de 'Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad' zijn nog steeds actueel. De hoofdkeuzen voor de gemeente zijn:

  • 1. Rijnwoude 'Dorpen tussen steden' - versterken dorpse kwaliteiten en niet (visueel) vastgroeien aan de nabijgelegen stedelijke gebieden en Ontwikkelen Oude Rijnzone vanuit kwaliteiten.
  • 2. Rijnwoude een complete, leefbare gemeente van subregionaal niveau - versterking van het bestaande voorzieningencentrum, Hazerswoude-Rijndijk als hoofdvoorzieningencentrum Rijnwoude, versterken structuur Hazerswoude-Dorp en Benthuizen aan het Bentwoud.
  • 3. Verschil ontwikkelingsmogelijkheden 'grasland' en 'akkerland' - behouden en versterken graslandschap en geleidelijke transformatie akkerland.
3.4.2 Woonvisie Rijnwoude 2005-2020 'Wonen in de tuin van de Randstad'

De druk van steden in de regio, bijvoorbeeld de ontwikkeling van de Oude Rijnzone, was voor de gemeente Rijnwoude aanleiding om een woonvisie op te stellen. Op 22 september 2005 is deze vastgesteld door de raad. Eind 2012 is de woonvisie geactualiseerd.

De gemeente heeft verantwoordelijkheden voor een goed functionerende woningmarkt. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat goed inspelen op de ‘vraag’ bepalend is voor een goed werkende woningmarkt. Dus niet regels vanuit de overheid, noch de aanbiedende partijen. Meer dan ooit blijkt de ‘markt’ (de vraag) te dicteren.

De gemeente heeft hierin vooral een faciliterende en regisserende rol. Zij heeft verantwoordelijkheid voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod, in het bijzonder voor groepen die dit niet op eigen (economische) kracht kunnen. De uitvoering is in handen van autonome marktpartijen (corporaties, beleggers, ontwikkelaars). Sturing geven aan de gewenste ontwikkelingen vraagt derhalve een subtiel samenspel tussen gemeente en marktpartijen. Op grond van haar woonvisie onderneemt de gemeente de volgende activiteiten.

  • Stimuleren: rol van de gemeente is initiëren van nieuwe ontwikkelingen en voldoende keuzemogelijkheden (variëteit). De gemeente stimuleert partijen dat zij vanuit hun verantwoordelijkheden bijdragen aan de uitvoering.
  • Situeren: de gemeente heeft kennis en overzicht van het netwerk van partijen en bestaande initiatieven. Hierdoor is zij in staat een integrale afweging te maken.
  • Steun creëren: de gemeente zorgt voor (blijvend) draagvlak voor het beleid bij betrokken organisaties. Deze organisaties zullen immers het beleid moeten uitvoeren. Dan is draagvlak bij hen essentieel.
  • Sturen: de gemeente gebruikt haar beschikbare instrumenten (waaronder vergunningen en subsidies) om ontwikkelingen te sturen.
  • Samenwerken: de gemeente is partner van marktpartijen bij ontwikkelingen. Zij helpt de gewenste ontwikkelingen van de grond te komen en ondersteunt zo partijen bij het realiseren van hun ondernemingsdoelen.

Tot 2020 zijn er in het gebied van de voormalige gemeente Rijnwoude 85 woningen per jaar nodig om de groei in autonome woningbehoefte op te kunnen vangen. Om het tekort van afgelopen jaren op te vangen zijn 30 extra woningen per jaar haalbaar.

Tevens wordt gestuurd op kwaliteit. Dit om de doorstroming op gang te kunnen brengen. Starters en senioren krijgen de prioriteit, waarbij de gemeente inzet op een sluitend aanbod van wonen, zorg en welzijn op kern- en of wijkniveau.

3.4.3 Parkeernota Rijnwoude

De gemeente Rijnwoude heeft in 2009 de parkeernota Rijnwoude vastgesteld. In de nota zijn parkeernormen vastgesteld die gebruikt zullen worden als toetsingskader bij nieuwbouw en functiewijzigingen. De parkeernormen zijn gebaseerd op landelijke cijfers en vertaald naar de situatie in Rijnwoude. Dit beleid is later opgenomen in het beleid van Alphen aan den Rijn.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda

Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente voor 2011-2014 is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda "Samenwerken en Verbinden", die door de raad op 15 december 2011 is vastgesteld. Deze vervangt het Milieubeleidsplan 2003-2010.

Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, als ook het klimaat en energietoepassing.

3.4.5 Nota Externe Veiligheid 2011

In 2011 heeft de gemeente de nota Externe Veiligheid opgesteld. In de nota zijn uitgangspunten vastgesteld die moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan of beheersverordening.

De nota geeft weer welke risico’s op het gebied van gevaarlijke stoffen er zijn binnen de gemeente, welke streefbeelden en ambities er bestaan en hoe er wordt omgegaan met het verantwoorden van risico’s. Daarnaast staan er uitvoeringsacties in genoemd.

Uit de risico-inventarisatie blijkt dat er op dit moment geen grote risico’s zijn die voortkomen uit de opslag van gevaarlijke stoffen. Er zijn twee LPG tankstations, maar deze liggen beide buiten de woongebieden. Enkele bestemmingsplannen, waaronder het ITC terrein en het bedrijventerrein Koudekerk bieden op dit moment nog de mogelijkheid voor groei of vestiging van bedrijven met gevaarlijke stoffen in de zwaarste categorie, de BEVI-bedrijven.

De streefbeelden voor externe veiligheid voor de gemeente zijn:

  • De gemeente (en regio) streeft niet naar een maximaal, maar naar een optimaal niveau van veiligheid;
  • De te hanteren normstelling voor externe veiligheid is afhankelijk van de gebruiksfunctie van een gebied;
  • Risicovolle bedrijven worden geclusterd op speciaal daarvoor aangewezen industrieterreinen;
  • Het nationale belang van het transport van gevaarlijke stoffen gaat boven het regionale belang van veiligheid en ruimtelijke ordening;
  • De gemeente neemt een besluit over de routering van gevaarlijke stoffen;
  • Geen LPG-tankstations in de woonomgeving;
  • Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor veiligheid;
  • Inwoners en bedrijven worden adequaat en met regelmaat geïnformeerd over risico’s.

Voor het plangebied is van belang dat de N11, N455 en de N209 worden gebruikt als route gevaarlijke stoffen. De N11 is onderdeel van het Basisnet Weg voor het vervoer van routeplichtige stoffen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft geen beleid voor routering.

De spoorweg is geen route voor gevaarlijke stoffen. De Oude Rijn wordt sporadisch gebruikt voor gevaarlijke stoffen, maar dit is van geringe betekenis.

Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied meerdere buisleidingen. Enkele van deze buisleidingen dienen beschermd te worden middels een beschermingszone.

Het plangebied ligt in de invloedssfeer van enkele BEVI-inrichtingen.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de externe veiligheid.

3.4.6 Gemeentelijk monumentenbeleid

Op 29 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot invoering van gemeentelijk monumentenbeleid. Eén van de onderdelen van het besluit betrof het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van monumenten in bestemmingsplannen, waaronder ook de gebruiksmogelijkheden voor gemeentelijke monumenten. In het vierde kwartaal van 2012 is een start gemaakt met de aanwijzing van de eerste tranche van 10 gemeentelijke monumenten.

Meer over monumenten en cultuurhistorie in paragraaf 4.10.

3.4.7 Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De uitgangspunten uit de nota Externe veiligheid zijn overgenomen. Voorliggend bestemmingsplan houdt daarnaast rekening met de kwaliteiten van de Oude Rijnzone door bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen en doorzichten te beschermen middels dubbelbestemmingen.

De omgang met de in het plangebied aanwezige beeldbepalende panden c.q. monumenten is nader omschreven in paragraaf 4.10.

3.5 Conclusie beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

4.1.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is.

Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een M.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije M.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (kenmerk en plaats van het project, kenmerk van potentieel effect).

4.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan maakt op een aantal locaties de oprichting, wijziging of uitbreiding van installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren mogelijk. Een dergelijke activiteit valt onder categorie D 14 van bijlage D van het Besluit m.e.r. Het betreft planologische ruimte die uit het vigerende bestemmingsplan wordt overgenomen.

Het is niet wenseljik om binnen het plangebied de ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige agrarische bedrijven te beperken. De gemeente wil juist flexibiliteit bieden aan deze bedrijven om te voorkomen dat het gebied op slot gaat. Daarnaast is de bescherming van het Natura 2000-gebied van groot belang.

In de praktijk bljiken er voldoende mogelijkheden om toekomstige initiatieven te realiseren zonder nadelige effecten op Natura 2000, bijvoorbeeld door gebruik te maken van saldering of het treffen van technische maatregelen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling is binnen de bestemming Agrarisch (bij de Specifieke Gebruiksregels) de volgende voorwaarde opgenomen.

"Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf, als de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg kan verslechteren of er een significant effect kan zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied."

Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, waardoor bij een uitbreiding van de veestapel de ammoniakemissie mag toenemen, mits:

"bij gebruik van nieuwe stalruimte het in aanmerking komende beste beschikbare stalsysteem wordt toegepast om emissie van ammoniak te beperken èn de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen, of anderszins wordt aangetoond dat de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:

      • a. compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
      • b. compensatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen."

Met deze regeling wordt voorkomen dat de uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot significante negatieve effecten op Natura 2000. Bij de beoordeling of sprake is van een toename van ammoniakemissie is de feitelijke, legale situatie op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bepalend. De bestaande emissie wordt berekend op basis van enerzijds dieraantallen en anderzijds de stalsystemen (rekening houdend met de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij). Bij het bepalen van de bedrijfsspecifieke situatie wordt gebruik gemaakt van de beschikbare bedrijfsgegevens, waaronder bouwvergunningen, milieuvergunningen/ meldingen en gegevens die beschikbaar zijn vanuit milieucontroles.

Voor wat betreft de N11 geldt dat deze mogelijk is gemaakt middels een Tracébesluit, dat op 5 juli 2011 is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De overwegingen op milieugebied zijn vastgelegd in de toelichting bij het tracébesluit (zie bijlage 2). Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de capaciteit van de weg verruimen en beïnvloed reeds bestaande mogelijkheden derhalve niet.

4.1.3 Conclusie

Middels bovenstaande regeling voor agrarische bedrijven is een m.e.r.-beoordeling niet nodig.

Het overige deel van hoofdstuk 4 zal ingaan op de afzonderlijke gedeelten van de milieu-effecten. Hiermee worden de effecten van voorliggend bestemmingsplan op het milieu voldoende inzichtelijk gemaakt.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld een woning, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de bestaande planologische gebruiksruimte, welke vastligt in de milieuvergunning van het betreffende bedrijf, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. De richtlijnen in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering worden doorgaans gehanteerd om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.

4.2.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zich een groot aantal bedrijven. De binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn opgenomen in een bedrijvenlijst (bijlage 1).

Per bedrijf is aangegeven in welke categorie het bedrijf valt volgens het Activiteitenbesluit (Type A, B of C). Uit de lijst is af te leiden dat slechts een klein deel van de bedrijven valt onder de zwaarste categorie 'Type C'. Het betreft de bedrijven: Firma N.J. Pleunis (Type C-mel), V.O.F. Manege Xenophon (Type C-ver), J.M. De Wit groenvoorziening B.V. (Type C-ver), Culvita (Type C-ver) en W. van der Staay (Type C-mel). Het overgrote deel van de bedrijven valt in Type B.

Het bedrijf Avery Dennison Materials Nederland B.V. valt onder het Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om emissies naar water, lucht en bodem (inclusief maatregelen voor afvalstoffen) van grote milieuvervuilende bedrijven en van de intensieve veehouderij te reguleren. Dat gebeurt via een integrale vergunning. Deze dient gebaseerd te zijn op de beste beschikbare technieken (BBT). Vergunningverleners moeten rekening houden met de stoffen en stofgroepen die op de IPPC-lijst staan en zo nodig in de vergunningvoorschriften verbinden aan de emissies van deze stoffen.

Aan de bedrijven in het plangebied is op basis van de bedrijvenlijst een categorie toegekend volgens de VNG-richtlijnen. In onderstaande tabel zijn de bedrijven opgenomen met een bedrijvencategorie groter dan categorie 2. Per bedrijf is aangegeven tot welke categorie ze behoren en welke richtafstand op basis van de VNG-nota Bedrijven en Milieuzonering geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0012.jpg"

Figuur 4.1: Tabel bedrijven > categorie 2

De bedrijven in categorie 2 genereren relatief weinig overlast voor hun omgeving. Bedrijven met een relatief grote impact op hun omgeving zijn Gert van Wijk autoschade (Rijndijk 57A), Firma N.J. Pleunis (Rijndijk 67). V.O.F. Manege Xenophon, Tijsen Goed voor dieren (Rijndijk 83), Timmerfabriek De Groenen Dijck (Rijndijk 87A), Ben de Boer installatietechniek (Rijndijk 156) en W. van der Staay (Rijndijk 265A). Deze bedrijven bevinden zich in categorie 3.1 en 3.2 met richtafstanden van 50 tot 100 meter. Grootste impact heeft echter het bedrijf Avery Dennison Materials Nederland B.V. Dit bedrijf is in te delen in categorie 3.2-bedrijven waarbij een richtafstand van 100 meter moet worden aangehouden.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de bedrijfscategorieën door op de verbeelding een categorie-indeling op te nemen die overeenkomt met de categorie-indeling in de tabel. Bedrijven die niet op de bedrijvenlijst voorkomen maar wel als zodanig waren bestemd, zijn conform de oude situatie bestemd inclusief bijbehorende bedrijvencategorie voor zover die aanwezig was. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) is aangegeven welke bedrijven binnen de verschillende categoriën mogen worden opgericht. Het uitoefenen van de huidige bedrijfsactiviteiten is op basis van deze categorie-indeling mogelijk.

Aan de Omgevingsdienst West-Holland is nader advies gevraagd inzake de milieubelasting van enkele bedrijven die een hogere milieubelasting kennen dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. De resultaten van dit advies zijn nog niet beschikbaar maar zullen in de volgende fase van het bestemmingsplan worden toegevoegd.

4.2.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit voor wat betreft de bedrijvigheid aan bij de bestaande planologische situatie uit de onderliggende plannen. De situatie voor wat betreft bedrijven verandert hierbij niet. Ook worden geen nieuwe woningen of andere gevoelige objecten in de omgeving van bedrijven mogelijk gemaakt. De bestaande planologische situatie in het plangebied wordt alleen opnieuw vastgelegd.

Voor enkele bedrijven geldt dat de milieubelasting hoger is dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. Dit kan leiden tot een overschrijding van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. Meer hierover is terug te vinden in paragraaf 4.7.

Overige bedrijven passen binnen de bestaande milieubelasting en zorgen niet voor onwenselijke situaties. Gezien de conclusie van paragraaf 4.7 is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft milieuzonering.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

4.3.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' heeft een conserverend karakter. In het plan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidsbronnen toegevoegd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Op de verbeelding van het plan is een geluidszone opgenomen in verband met bedrijventerrein 'Hoogewaard'. Het betreft het noordoostelijke deel van het plangebied. Binnen deze zone gelden aparte regels voor wat betreft de geluidsbelasting (zie lid 42.1).

Voor wat betreft de N11 geldt dat deze mogelijk is gemaakt middels een Tracébesluit, dat op 5 juli 2011 is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De overwegingen op het gebied van geluidshinder zijn vastgelegd in de toelichting bij het tracébesluit (zie bijlage 2, paragraaf 5.1). Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de capaciteit van de weg verruimen. Voorliggend bestemmingsplan beïnvloed reeds bestaande mogelijkheden derhalve niet.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op het gebied van geluid uitvoerbaar is.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Landelijke wet- en regelgeving

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luidt 'Luchtkwaliteitseisen' en wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch, waardoor toetsing niet nodig is.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Om de Europese normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' kan worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

4.4.2 Regionaal beleid

Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit

In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, dat in regio Holland Rijnland wordt uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen worden door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.

Duurzaamheidsagenda 2011-2014

In de duurzaamheidsagenda zijn bij "Duurzame inrichting" geen extra doelstellingen opgenomen ten aanzien van luchtkwaliteit.

4.4.3 Luchtkwaliteit plangebied

Om inzicht te krijgen in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) gebruikt. De digitale monitoringstool is beschikbaar gesteld door het Rijk. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de drukke doorgaande wegen in en rondom het plangebied, onder andere de N11, de N209 en de Rijndijk, in 2011 kleiner waren dan 35 µg/m3 (met zeezoutaftrek). In de rest van het bestemmingsplangebied zijn de concentraties lager. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst lager worden.

4.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel blijven onbenutte mogelijkheden uit oude bestemmingsplannen mogelijk in dit nieuwe plan. Deze mogelijkheden zijn echter niet van dien aard dat de luchtkwaliteit in relevante mate wordt beïnvloed.

Voor wat betreft de N11 geldt dat deze mogelijk is gemaakt middels een Tracébesluit, dat op 5 juli 2011 is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De overwegingen op het gebied van geluidshinder zijn vastgelegd in de toelichting bij het tracébesluit (zie bijlage 2, paragraaf 5.2). Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de capaciteit van de weg verruimen. Voorliggend bestemmingsplan beïnvloed reeds bestaande mogelijkheden derhalve niet.

Het bestemmingsplan draagt om voornoemde redenen niet in betekende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet hiermee aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het bestemmingsplan is op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.

4.5.1 Conclusie geur

Daar waar dat noodzakelijk is, gezien de omliggende veehouderijen, is op de verbeelding een 'Milieuzone - geurzone' aangegeven in het oosten van het plangebied. In de regels is hierbij aangegeven dat er geen woningen mogen worden gerealiseerd binnen deze zone (zie lid 42.3).

Voor het overige zijn er binnen het plangebied geen beperkingen voor wat betreft de geur.

4.6 Bodem

Voor het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' te Hazerswoude-Dorp is door de Milieudienst een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens uit het plangebied.

De strook met oude lintbebouwing langs de oude Rijn vormt een aandachtspunt, aangezien daar oude ophogingen met puinbijmengingen voorkomen. Hierin kunnen verontreinigingen met onder andere zware metalen worden aangetroffen. Ook bestaat er kans op het aantreffen van asbest, bijvoorbeeld afkomstig van een oude loods. Verder zijn er diverse bodemverdachte (bedrijfs-) activiteiten uit het verleden bekend.

Gezien de hoeveelheid bodemverdachte activiteiten en onderzoeksgegevens binnen het plangebied is in het bodeminformatiesysteem bekeken welke locaties met zwaardere bodemverdachte bedrijfsactiviteiten er binnen het gebied aanwezig zijn. Alleen de meest verdachte activiteiten (NSX-score >200) zijn eruit gefilterd. Tevens is gekeken naar locaties waar nog een onderzoeks- of saneringsplicht geldt bij ontwikkeling, bouwen en/ of graafwerk vanwege een (mogelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging. De locaties waar zowel de zwaardere verdachte activiteit van bekend is en waar daarnaast nog een onderzoeks- dan wel saneringsplicht geldt bij ontwikkeling, bouwen en/ of graafwerk zijn er uit geselecteerd.

De volgende aandachtspunten zijn van belang:

Rijndijk 11/11a benzine-service-station

Na een reeks bodemonderzoeken is een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie geconstateerd. Deze verontreiniging is in 2007 gesaneerd. Er zijn restverontreinigingen achtergebleven.

Rijndijk 75, auto- en motorensloperij

In de periode 1988 t/m 2007 is de locatie middels diverse onderzoeken onderzocht. Er is sprake van een ernstige verontreiniging met asbest en een mogelijk ernstige verontreiniging met PAK. Na sanering in 2008 middels een leeflaagconstructie/ isolatie zijn restverontreinigingen achtergebleven.

Rijndijk 86, chemische industrie, papier- en etiketteerfabriek

Na diverse bodemonderzoeken waarbij een verontreiniging met oplosmiddelen en aromaten is aangetroffen, het betreft een ernstige verontreiniging, deze is met instemming van de Provincie Zuid-Holland in 2001 gesaneerd. Er is nog een restverontreiniging aanwezig.

Rijndijk 110a, autoreparatiebedrijf en demping

In periode 1994-2000 onderzocht, geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en PAK in de ondergrond. Gesaneerd middels afdekking. Er is restverontreiniging aanwezig.

Rijndijk 138-142, dempingen met afval, vrachtwagenreparatiebedrijf

Er zijn ter plaatse enkele ondergrondse tanks bekend. Na een reeks bodemonderzoeken is er een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie en zware metalen geconstateerd. De verontreinigingen zijn gesaneerd middels een leeflaagconstructie. Er zijn nog restverontreinigingen aanwezig.

Rijndijk 217, erfverharding met bouw- en sloopafval en een dieselpompinstallatie

Er zijn ter plaatse enkele tanks. De locatie is in 1995 summier onderzocht.

Langs de Rijndijk zijn verder nog diverse andere locaties met bodemverdachte activiteiten bekend waarvan niet of nauwelijks bodemonderzoeksgegevens beschikbaar zijn.

4.6.1 Conclusie bodem

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige (planologische) situatie bestemd. Bij ontwikkelingen, bouw en of graafwerk moet, met name langs de Rijndijk, rekening worden gehouden met een redelijke kans op het aantreffen van verontreinigingen met een saneringsplicht. Bij een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid wordt de voorwaarde opgenomen dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogd gebruik.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risicodragende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), geven aan welke activiteiten / bedrijven risicocontouren kennen. Hieruit blijkt waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven tot het maatschappelijk aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het Bevi vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit en bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. In het Revb zijn opgenomen: de aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de risicorekenmethodiek.

De belangrijkste plichten voor de gemeente die een bestemmingsplan opstelt zijn:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoorden van het groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van een buisleiding met een aanlegvergunningenstelsel: deze strook moet vrijgehouden worden voor onderhoud en vanwege de veiligheid van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen 5 jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt worden voor het basisnet, in lijn met het Bevi, de risiconormen voor het plaatsgebonden risico (uitgedrukt als veiligheidszone) en het groepsrisico vastgelegd.

Het Bevt stelt voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording groepsrisico verplicht. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde OF
  • het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt EN
  • de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Indien een plan aan de bovenstaande voorwaarden voldoet, dienen de mogelijkheden voor hulpverlening, zelfredzaamheid van de aanwezigen en bestrijdbaarheid van een calamiteit, de zogenaamde HZB-aspecten, beoordeeld te worden. Dit geldt ook indien het plangebied niet binnen 200 meter van een transportroute ligt, maar wel binnen het invloedsgebied van een transportroute.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Om te voorkomen dat de aanleg van nieuwe buisleidingen van nationaal belang wordt belemmerd, heeft de minister van Infrastructuur en milieu voorkeurstracés aangewezen voor buisleidingen. Deze zijn gebaseerd op de tracés uit de Structuurvisie buisleidingen.

De daadwerkelijke aanleg van een nieuwe buisleiding is hiermee niet direct mogelijk gemaakt. Om de aanleg van een nieuwe buisleiding mogelijk te maken moet een aparte ruimtelijke procedure doorlopen worden.

In het Barro is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen het voorkeurstracé, ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat voorkeurstracé geldende bestemmingsplan, geen nieuwe activiteiten toelaat die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.

Het voorkeurstracé dat binnen het plangebied ligt is op de Verbeelding opgenomen. In de regels is bepaald dat binnen deze strook geen nieuwe kwetsbare bestemmingen gerealiseerd mogen worden.

Begrippen

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen opgenomen in artikelen 7, 8 en 9 van het Bevt. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.

De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

In de Besluiten externe veiligheid zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom de ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijnwoude heeft in haar vergadering van 10 november 2011 de Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011 vastgesteld. Door de samenvoeging van de voormalige gemeenten Rijnwoude, Boskoop en Alphen aan den Rijn tot de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn dient het externe veiligheidsbeleid van de gemeenten geharmoniseerd te worden. De gemeente is voornemens om dit nieuwe beleid eind 2015/begin 2016 aan de gemeenteraad aan te bieden. Dit bestemmingsplan is getoetst aan de op dit moment geldende nota.

In deze nota heeft de gemeente vastgelegd wat haar beleid is ten aanzien van risicovolle activiteiten in de gemeente en de relatie van deze risicovolle activiteiten met kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zoals woningen, winkels, recreatie-inrichtingen et cetera.

In bijlage 7 van de nota is een afwegingskader voor het groepsrisico opgenomen op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0013.png"  
Figuur 4.2: Afwegingskader groepsrisico  

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Daarnaast zijn in hoofdstuk 4 van de nota streefbeelden opgenomen. Het plangebied is in de nota gekarakteriseerd als een gebied met een gemengde functie. Als streefbeeld voor een gebied met een gemengde functie is de volgende milieukwaliteit benoemd:

  • Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico PR=10-6.
  • Het groepsrisico is maximaal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
4.7.2 Situatie plangebied

Hieronder is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De begrenzing van het plangebied is in zwart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0014.png"  
Figuur 4.3:Uitsnede risicokaart  

In deze afbeelding hebben de verschillende symbolen de volgende betekenis:

  • rode punten zijn risicobronnen;
  • groene punten zijn specifieke kwetsbare bestemmingen;
  • rode stippellijnen zijn buisleidingen;
  • rode doorgetrokken lijn is transportroute gevaarlijke stoffen (N11, N209).

Uit deze uitsnede blijkt dat de volgende risicobronnen relevant zijn voor het plangebied.

Risicobronnen in het plangebied

Binnen het plangebied liggen de volgende risicobronnen.

Bedrijven:

  • Avery Dennison, Rijndijk 86, Hazerswoude-Rijndijk;
  • Propaantanks in het buitengebied.

Buisleidingen:

  • Hogedrukaardgasleiding A-515 (van oost naar west evenwijdig aan spoorlijn);
  • Hogedrukaardgasleiding A-518 (van zuid naar noord);
  • Hogedrukaardgasleiding A-553 (van zuid naar noord);
  • Hogedrukaardgasleiding A-554 (van zuid naar noord);
  • Hogedrukaardgasleiding A-803 (nieuwe leiding Beverwijk-Wijngaarden; van zuid naar noord; inpassingsplan vastgesteld 19-09-2012);
  • Buisleiding kerosine van DPO (van zuid naar noord);
  • Hogedrukaardgasleiding W-517-09 (naar Avery Dennison, Rijndijk 86);
  • Hogedrukaardgasleiding W-517-01 (noordoosthoek plangebied);
  • CO2-leiding;
  • Buisleidingenstrook Structuurvisie buisleidingen (vastgesteld 12-10-2012).

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg:

  • N11;
  • N209.

Risicobronnen buiten het plangebied

Buiten het plangebied zijn eveneens een aantal risicobronnen aanwezig die invloed kunnen hebben op het plangebied.

Buisleidingen:

  • Hogedrukaardgasleiding A-515-01 (naar Heineken).

Bedrijven:

  • Heineken, Burgemeester Smeetsweg 1, Zoeterwoude-Rijndijk;
  • LPG-tankstation, Leidse Schouw 10, Alphen aan den Rijn (invloedsgebied 150 meter);
  • Avery Dennison, H.A. Lorentzweg 2, Alphen aan den Rijn (invloedsgebied 1700 meter);
  • Hoogvliet, Eikenlaan 265, Alphen aan den Rijn (invloedsgebied 1670 meter);
  • Biesterfeld, Eikenlaan 20, Alphen aan den Rijn (invloedsgebied ca. 5 km);
  • Kluthe, Produktieweg 8, Alphen aan den Rijn (invloedsgebied ca. 2 km).

NB. Het bedrijf Biesterfeld zal op korte termijn de huidige locatie verlaten. Het bedrijf is in bovenstaand overzicht opgenomen, omdat de activiteiten nu nog bestaan. Naar verwachting zullen deze beëindigd zijn op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan. Om die reden is in dit bestemmingsplan verder geen rekening meer gehouden met de effecten van dit bedrijf.

Andere in de omgeving van het plangebied gelegen risicobronnen zijn niet relevant voor het plangebied, omdat het invloedsgebied niet reikt tot over het plangebied.

4.7.3 Beoordeling externe veiligheid

Algemeen

Het plangebied omvat het gebied tussen de Oude Rijn in het noorden en de N11 in het zuiden. Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit weiland. De kern Hazerswoude-Rijndijk (Groenendijk) maakt deel uit van het plangebied.

Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige wijzigingen binnen het plangebied mogelijk. Wel biedt het, net als het vigerende plan, nog enige uitbreidingsruimte aan bestaande functies.

Bedrijven

Avery Dennison, Rijndijk 86, Hazerswoude-Rijndijk

De bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels gestaakt, maar de omgevingsvergunning is nog wel van kracht. Voor deze locatie is in het bestemmingsplan een maatbestemming opgenomen voor een lijm- en stickerfabriek (bestemming B (sb-lmsf)). Om deze reden is het bedrijf wel beoordeeld.

Bij Avery worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. Deze activiteiten kunnen risico's met zich mee brengen voor de omgeving.

Uit een uitgevoerde Kwantitatieve risico-analyse (QRA, “Rapport ‘Kwantitatieve risicoanalyse Avery Dennison, Hazerswoude-Rijndijk’, d.d. 1 augustus 2014, kenmerk 2014017518, opgesteld door Omgevingsdienst West-Holland, bijlage 4) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 tot buiten de inrichting reikt. Er liggen geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR=10-6 contour. Er wordt voldaan aan de eis van het Bevi. Uit de QRA blijkt verder dat er geen sprake is van een groepsrisico. Er zijn maximaal 3 doden berekend. Pas vanaf 10 doden is sprake van een groepsrisico.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege Heineken in zone 4.

Propaantanks

Binnen het plangebied bevinden zich enkele propaantanks. Deze liggen allen in het buitengebied. Deze tanks moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hierbij gelden ook enkele afstandseisen, namelijk 20 meter tot een kwetsbare bestemming.

Aan deze afstandseisen wordt voldaan. De propaantanks leiden niet tot beperkingen voor de omgeving.

Heineken, Burgemeester Smeetsweg 1, Zoeterwoude-Rijndijk

Binnen het bedrijf worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. De terreingrens van Heineken grenst aan het plangebied.

Uit een uitgevoerde risicoberekening (QRA, zie "Rapport 'QRA Heineken Brouwerij Zoeterwoude', d.d. 30 januari 2009, projectnr. 187489 090149-AA20", opgesteld door SAVE) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 niet reikt tot over het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Uit de QRA blijkt verder dat het invloedsgebied van het bedrijf 425 meter bedraagt. De risicobronnen liggen centraal op het bedrijfsterrein. Het plangebied ligt voor een klein deel aan de westrand binnen het invloedsgebied.

Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat er maximaal 3 dodelijke slachtoffers berekend zijn. Volgens de definitie is er sprake van een groepsrisico bij ten minste 10 dodelijke slachtoffers. Hiermee is er geen sprake van een groepsrisico.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege Heineken in zone 4.

LPG-tankstation, Leidse Schouw 10, Alphen aan den Rijn

Dit LPG-tankstation ligt op een afstand van ca. 80 meter van het plangebied. Op grond van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 voor nieuwe situaties een vaste afstand van 110 meter vanaf het LPG-vulpunt; voor bestaande situaties is deze afstand 40 meter. De PR-contour reikt tot over het plangebied. Binnen de PR-contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen maar een verkeers- en waterbestemming. Deze bestemmingen zijn niet relevant voor de risico’s van het LPG-tankstation.

Het invloedsgebied voor het groepsrisico is volgens het Bevi 150 meter. Het invloedsgebied ligt in de zuidoosthoek van het plangebied over een verkeers- en waterbestemming. Deze bestemmingen zijn niet relevant voor de risico's van het LPG-tankstation.

Het LPG-tankstation is niet relevant voor dit bestemmingsplan.

Avery Dennison, H.A. Lorentzweg 2, Alphen aan den Rijn

Bij Avery worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. De afstand van het bedrijf tot het plangebied is ruim 800 meter.

Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA, zie "Rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse Avery Dennison Materials Nederland B.V., Locatie Alphen aan den Rijn', d.d. 8 juni 2012, documentnummer 331207711", opgesteld door Tebodin) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 tot net buiten de inrichtingsgrens reikt. Deze contour is niet relevant voor het plangebied.

Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ca. 1.700 meter. Het plangebied valt gedeeltelijk binnen dit invloedsgebied.

Het berekende groepsrisico bedraagt 0,006 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 40.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege Avery in zone 4.

Hoogvliet, Eikenlaan 265, Alphen aan den Rijn

Bij Hoogvliet vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het bedrijf tot het plangebied is ca. 280 meter.

Uit een in het verleden uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA, zie "Concept Rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse Hoogvliet DC te Alphen aan den Rijn', d.d. 2 mei 2012, projectnr. 248707 120362-HD45", opgesteld door Save) blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is.

Het plaatsgebonden risico van deze inrichting is niet relevant voor het plangebied.

Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van 1.670 meter. Dit invloedsgebied valt over een deel van het plangebied. Het berekende groepsrisico is kleiner dan 0,01 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 20.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Hoogvliet in zone 4.

Kluthe, Produktieweg 8, Alphen aan den Rijn

Bij Kluthe worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. Het bedrijf ligt op ca. 1.200 meter van het plangebied.

Uit een uitgevoerde risicoberekening blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 na het treffen van maatregelen aan een van de opslagplaatsen niet reikt tot buiten de inrichtingsgrenzen. Deze maatregelen zijn door Kluthe aangegeven in een uitgangspuntendocument voor de brandbeveiligingsinstallaties van het bedrijf. De maatregelen zullen dan ook binnen afzienbare tijd gerealiseerd worden. De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 leidt niet tot beperkingen voor dit bestemmingsplan. Uit de risicoberekening blijkt verder dat het invloedsgebied voor het groepsrisico ruim 2 km bedraagt. Het plangebied valt gedeeltelijk binnen dit invloedsgebied.

Voor de situatie na het treffen van maatregelen aan een van de opslagplaatsen is het berekende groepsrisico 0,008 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 40.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege Kluthe in zone 4.

Buisleidingen

Binnen het plangebied bevinden zich meerdere ondergrondse hogedrukaardgasleidingen en een ondergrondse leiding voor het transport van CO2. Van oost naar west loopt parallel aan de spoorlijn Alphen aan den Rijn – Leiden een hogedrukaardgasleiding (A-515). Langs de oostgrens van het plangebied ligt een hogedrukaardgasleiding van zuid naar noord (W-517-01) en langs de westgrens van het plangebied de CO2-leiding. De overige hogedrukaardgasleidingen liggen in een buisleidingenstrook die van zuid naar noord door het plangebied loopt (A-518, A-554, A-553, A-803, DPO).

In de onderstaande tabel is een aantal belangrijke gegevens van de in het plangebied aanwezige buisleidingen opgenomen.

Leidingnr.   Diameter   Werkdruk   100%- letaliteitsgebied   1%- letaliteitsgebied (=invloedsgebied)   Belemmeringen strook  
A-515 (gedeelte op maaiveld)   36 inch   66 bar   405 meter   600 meter   5 meter  
A-515   36 inch   66 bar   180 meter   430 meter   5 meter  
A-518   30 inch   66 bar   140 meter   310 meter   5 meter  
A-553   36 inch   66 bar   180 meter   430 meter   5 meter  
A-554   36 inch   66 bar   180 meter   430 meter   5 meter  
A-803   48 inch   80 bar   220 meter   580 meter   5 meter  
W-517-09 (naar Avery)   4 inch   40 bar   25 meter   50 meter   4 meter  
W-517-01 (langs oostelijke plangrens   12 inch   40 bar   70 meter   140 meter   4 meter  
Buisleiding DPO (kerosine)   12   80   -   30 meter   5 meter  
Buisleiding NPM (CO2)   26 inch   22 bar   -   -   4 meter  

Figuur 4.4: Tabel gegevens buisleidingen 

Binnen het 100%-letaliteitsgebied van een buisleiding zal iedereen komen te overlijden als gevolg van een maatgevende calamiteit met deze leiding. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het 100% letaliteitsgebied en binnen het 1%-letaliteitsgebied van de bovenbedoelde leidingen.

Belemmeringenstrook

De belemmeringenstrook is een strook aan weerszijden van de buisleiding die vrijgehouden moet worden, o.a. om de leiding bereikbaar te houden voor onderhoud en bij eventuele calamiteiten. Voor alle ondergrondse buisleidingen geldt dat op grond van artikel 5 onder a van het Revb een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook gelden beperkingen voor het gebruik van de gronden. De omvang van de belemmeringenstrook is afhankelijk van de druk van de leiding en is opgenomen in tabel 4.1

De leidingen en de bijbehorende belemmeringenstroken zijn, voor zover deze in het plangebied liggen, op de Verbeelding weergegeven.

In de Regels zijn de beperkingen binnen de belemmeringenstroken opgenomen.

Risicoberekeningen

Voor de hogedrukaardgasleidingen zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Deze berekeningen zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. De risico's van de ondergrondse buisleidingen, uitgezonderd de hogedrukaardgasleiding A-515, zijn beperkt tot een kleine strook rond de leiding. De risico's van deze leidingen zijn beperkt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de buisleidingen, uitgezonderd de A-515. Het risico van de A-515 is apart beschreven.

Plaatsgebonden risico

Uit de uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 van deze leidingen op de leiding ligt en niet verder over het plangebied reikt.

Groepsrisico

Uit uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het aantal berekende dodelijke slachtoffers bedraagt enkele honderden.

Leiding   Groepsrisico   Zonering volgens Nota externe veiligheid Rijnwoude  
A-515-01 (naar Heineken)1    Niet aanwezig   Zone 4  
W-517-01 (langs oostelijke plangrens)2    0,022 * OW*   Zone 3  
W-517-09 (naar Avery)3    Niet aanwezig   Zone 4  
A-518   Niet aanwezig   Zone 4  
A-5534    Niet significant groter dan 0   Zone 4  
A-5545    Niet significant groter dan 0   Zone 4  
A-8036    0,04 * OW   Zone 3  

Tabel 4.5: Beoordeling groepsrisico hogedrukaardgasleidingen (OW = oriëntatiewaarde voor het groepsrisico)

Voor de leiding A-518 is geen risicoberekening uitgevoerd. Deze leiding loopt vanuit zuidelijke richting tot aan de spoorlijn en loopt door een gebied waar niet permanent personen aanwezig zijn. Er is daardoor geen groepsrisico aanwezig.

Hogedrukaardgasleiding A-515

Deze leiding ligt binnen het plangebied voor een groot deel op maaiveld met gronddekking er over heen. Een klein deel ligt, zoals de meeste andere hogedrukaardgasleidingen leidingen ondergronds. Vanwege deze bijzondere ligging zijn de risico’s anders dan bij ondergrondse gelegen hogedrukaardgasleidingen. Door de ligging op maaiveld zal het gas bij een calamiteit niet alleen in verticale richting uit de leiding stromen, zoals bij een ondergronds gelegen leiding, maar ook in horizontale richting. Hierdoor en vanwege de hoge druk in de leiding van 66 bar zullen de effecten van een dergelijke calamiteit in een groter gebied merkbaar zijn. Zoals uit tabel 4.1 blijkt is het 100%-letaliteitsgebied van dit deel van de leiding 405 meter aan weerszijden van de leiding.

Vanwege de bijzondere ligging op maaiveld en de daardoor grotere effecten zal bij een calamiteit ook sprake zijn van een groter risico voor de omgeving. Ook zal bij een calamiteit een groter aantal dodelijke slachtoffers vallen.

Voor de A-515 zijn recent risicoberekeningen uitgevoerd (Rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse Gastransportleiding A-515, N.V. Nederlandse Gasunie’, d.d. 17 juni 2015, rapportnummer GCS.74106766, opgesteld door DNV-GL). Dit rapport is als bijlage 5 toegevoegd aan deze Toelichting.

Plaatsgebonden risico

Uit dit rapport blijkt dat op enkele plaatsen een PR=10-6 contour berekend is. Deze contour ligt niet over (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het Bevb.

De PR-contouren zijn op de Verbeelding opgenomen. In de Regels zijn de beperkingen binnen de PR-contour vastgelegd.

Groepsrisico

Uit de berekeningen blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico vanwege de A-515 niet wordt overschreden. Het maximaal berekende groepsrisico ter plaatse van het plangebied wordt berekend ter hoogte van de kern Hazerswoude-Rijndijk en bedraagt 0,38 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het maximaal aantal berekende dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij deze leiding bedraagt ca. 900.

Het gaat hier om een sinds het eind jaren 60 van de vorige eeuw bestaande situatie. Uit de uitgevoerde risicoberekening blijkt dat de kans op een calamiteit van deze omvang klein is. Verder heeft de Gasunie maatregelen getroffen om de risico’s zo veel mogelijk te beperken. De leiding ligt, daar waar deze op maaiveld ligt, in eigen grond. Deze grond is ontoegankelijk

gemaakt voor derden doordat deze grond tussen sloten ligt en door hekken is afgescheiden van andere gronden. Het betreden van de gronden is daardoor belemmerd.

Verdergaande maatregelen, zoals het dieper leggen of het verleggen van de leiding, zijn zodanig ingrijpend dat het niet redelijk is om in het kader van dit bestemmingsplan te treffen, mede gelet op het feit dat sprake is van een al jaren bestaande situatie.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege de hogedrukaardgasleiding A-515 in zone 3.

Conclusie buisleidingen

Uit deze paragraaf blijkt het volgende:

  • Op enkele plaatsen rond de A-515 is een PR=10-6 contour berekend.
  • Het groepsrisico van de leidingen A-515, A-803 en W-517-01 ligt tussen 0,01 en 1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal aantal berekende dodelijke slachtoffers vanwege deze leidingen bedraagt 900. Het groepsrisico ligt in zone 3.
  • Het groepsrisico van de overige leidingen is kleiner dan 0,01 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het groepsrisico van deze leidingen is volgens de nota externe veiligheid verwaarloosbaar.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

N11

Uit de inventarisatie is gebleken dat voor het plangebied het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 relevant is. Het plangebied ligt geheel binnen het effectgebied van 880 meter van de N11 en gedeeltelijk binnen de 200 meter zone langs een transportroute, waarbinnen beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd.

De N11 maakt onderdeel uit van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. In bijlage 1 bij de Regeling basisnet is aangegeven dat de N11 geen plasbrandaandachtsgebied heeft.

Over de N11 vindt o.a. transport van brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen en brandbare gassen plaats. De ongevalscenario's die voor kunnen komen, zijn het vrijkomen van giftige dampen bij een ongeval met toxische stoffen en het ontstaan van een drukgolf bij een explosie en/of Bleve van een tankwagen met brandbaar gas en een plasbrand bij brandbare vloeistoffen. Een Bleve is een 'Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion' (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Dit is een soort explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt.

De eerstelijns bebouwing in de kern Hazerswoude-Rijndijk ligt op 200 meter van de N11. Binnen 200 meter van de N11 ligt een enkele woning.

Om een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse transport. Deze schatting is uitgevoerd ter hoogte van de kern Hazerswoude-Rijndijk waar de afstand van de N11 tot de woonkern het kleinst is. Alleen ter hoogte van deze woonkern ligt de N11 op korte afstand van de woonkern. Verder is de afstand van de N11 tot een woonkern meer dan 300 meter.

De N11 is volgens de handleiding een autosnelweg, aangezien de weg buiten de bebouwde kom ligt en de maximum snelheid 100 km/uur bedraagt. In par. 1.2.2 van de bijlage bij de handleiding zijn vuistregels gegeven voor een autosnelweg.

Plaatsgebonden risico

In par. 1.2.2.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 gegeven. Volgens vuistregel 2 is er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 indien het aantal transporten GF3 lager is dan 4000 per jaar. Op grond van bijlage 1 bij de Regeling basisnet is het aantal transporten GF3 over de N11 maximaal 1500.

De conclusie is dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6.

Groepsrisico

In par. 1.2.2.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing van belang. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding mogelijk omdat er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden.

Voor toepassing van vuistregel 2 is uitgegaan van eenzijdige bebouwing met een dichtheid van 200 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 200 meter. Volgens de meest recente telgegevens vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen LT3, GT4 of GT5 plaats over de N11. Uit tabel 3 blijkt dan dat bij maximaal 22040 GF3-transporten per jaar (bijvoorbeeld LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de N11 van maximaal 1500 zal het groepsrisico lager zijn dan 0,01 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

De conclusie is dat het groepsrisico maximaal 0,01 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011 valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 in zone 4.

N209

De N209 is op de risicokaart opgenomen als transportroute voor gevaarlijke stoffen tot de aansluiting met de N11. De N209 maakt onderdeel uit van de door de gemeente Rijnwoude vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van 26 september 2013. De route loopt van de op-/afrit van de N11 in zuidelijke richting naar Hazerswoude-Dorp.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het effectgebied van 355 meter en gedeeltelijk binnen de 200 meter zone langs een transportroute, waarbinnen beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd.

De N209 is volgens de handleiding een weg buiten de bebouwde kom. In par. 1.2.3 van de bijlage bij de handleiding zijn vuistregels gegeven voor een weg buiten de bebouwde kom.

Plaatsgebonden risico

In par. 1.2.3.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 gegeven. Volgens vuistregel 2 is er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 indien het aantal transporten GF3 lager is dan 500 per jaar. Op grond van de telgegevens van de risicokaart is het aantal transporten GF3 over de N209 119.

De conclusie is dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6.

Groepsrisico

In par. 1.2.3.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing van belang. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens de informatie op de risicokaart vinden er geen transporten LT3, GT4 of GT5 plaats. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding mogelijk omdat er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden.

Voor toepassing van vuistregel 2 is uitgegaan van eenzijdige bebouwing met een dichtheid van 200 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 100 meter. Volgens de risicokaart vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen LT3, GT4 of GT5 plaats over de N209. Uit tabel 5 blijkt dan dat bij maximaal 760 GF3-transporten per jaar (bijvoorbeeld LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels)

De conclusie is dat het groepsrisico maximaal 0,1 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de nota externe veiligheid valt het groepsrisico vanwege de N209 in zone 3.

Conclusie beoordeling risicobronnen

Uit het bovenstaande blijkt dat:

  • Het groepsrisico vanwege de bedrijven in zone 4 ligt;
  • Het groepsrisico vanwege de leidingen A-515, A-803 en W-517-01 in zone 3 ligt;
  • Het groepsrisico vanwege de overige leidingen in zone 4 ligt;
  • Het groepsrisico vanwege de N11 in zone 4 ligt;
  • Het groepsrisico vanwege de N209 in zone 3 ligt.
4.7.4 Toetsing gemeentelijk en provinciaal

Toetsing gemeentelijk beleid

Streefbeeld

Volgens de Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011 is het plangebied in hoofdzaak te karakteriseren als een gebied met een gemengde functie. Als streefbeeld is in hoofdstuk 4, tabel 1 voor een gebied met een gemengde functie de volgende milieukwaliteit benoemd:

  • Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico PR=10-6.
  • Het groepsrisico is maximaal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

Op enkele plaatsen in het plangebied is sprake van een PR=10-6 contour. Deze contour ligt niet over (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Er wordt voldaan aan de norm voor het PR=10-6. Het groepsrisico van de relevante risicobronnen ligt niet boven de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

Afwegingskader groepsrisico

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat het groepsrisico vanwege de verschillende risicobronnen ligt in zone 2, 3 of 4. Volgens de nota leidt dit tot een verschillende beoordeling van de risico's.

Een activiteit die leidt tot een groepsrisico in zone 3 is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  • alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  • de bevolking is en blijft goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

Een activiteit die leidt tot een groepsrisico in zone 4 is toegestaan. Het groepsrisico is verwaarloosbaar. Er zijn geen maatregelen nodig. Wel moeten de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beoordeeld worden. Op deze risicobronnen wordt verder niet ingegaan.

De bovenstaande voorwaarden zijn meegenomen in de groepsrisicoverantwoording die is opgenomen in de volgende paragraaf.

Provinciaal beleid

Volgens het provinciaal beleid moet in principe voldaan worden aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is alleen mogelijk indien het aannemelijk is dat door het treffen van maatregelen het groepsrisico op termijn teruggebracht wordt tot onder de oriëntatiewaarde.

De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. Wel kunnen grote aantallen slachtoffers vallen als gevolg van een calamiteit van de A-515. Zoals hierboven is gesteld is het in het kader van dit bestemmingsplan niet redelijk om verdergaande maatregelen ter reductie van dit aantal slachtoffers te treffen.

4.7.5 Beoordeling externe veiligheid

Uitgaande van de vorige paragrafen zijn in deze paragraaf maatregelen besproken die de risico's van de risicobronnen die in zone 3 als bedoeld in de nota vallen, beperken.

Maatgevend scenario

Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit.

Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is vrijwel niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers groot kan zijn. De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarmee de gastoevoer van de leiding kan worden afgesloten.

Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg is het ontstaan van een Bleve en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen.

Bij een Bleve komt de in de tank of het reservoir aanwezige, onder druk tot vloeistof samengeperste LPG met veel kracht vrij; het effect is een explosie. Bij het vrijkomen kan de vloeistof ontbranden. De effecten van een Bleve met gevolgen voor personen zijn de druk- en de hittebelasting. Bij een Bleve is sprake van een snel scenario, waardoor vluchten niet mogelijk is. Binnen een straal van 150 meter zullen de in dat gebied aanwezige personen overlijden aan de gevolgen van een Bleve. Ook buiten dit gebied kunnen nog dodelijke slachtoffers vallen. Daarnaast zullen er gewonden zijn met o.a. brandwonden. Het bij een calamiteit op de weg vrijkomen van toxische stoffen leidt tot eenzelfde scenario als hierboven bij bedrijven is beschreven.

De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Personen dienen zoveel mogelijk binnen te schuilen en ramen en deuren te sluiten. Als dit gebeurt, dan kan enkele uren veilig in een gebouw verbleven worden. In veel gevallen zal een toxische wolk zodanig verdund zijn dat de risico's van de wolk beperkt zijn.

Bronmaatregelen 

Buisleidingen

De hogedrukaardgasleidingen maken onderdeel uit van het hoofddistributienet van de Gasunie en zijn daarmee van belang voor de distributie van aardgas. Door het treffen van bronmaatregelen, zoals het dieper leggen van een leiding, het afdekken van een leiding met een betonplaat e.d., is het groepsrisico te verlagen.

Voor een aantal hogedrukaardgasleidingen is het groepsrisico, volgens de Nota externe veiligheid gemeente Rijnwoude, verwaarloosbaar. Voor deze leidingen is er geen noodzaak voor het treffen van bronmaatregelen. De leidingen A-515, W-517-01 en A-803 hebben een groepsrisico dat niet verwaarloosbaar is. Op deze leidingen wordt nader ingegaan.

Het groepsrisico vanwege de leiding W-517-01 ter hoogte van het plangebied wordt veroorzaakt door bestemmingen buiten het plangebied. De bijdrage van het plangebied aan de hoogte van het groepsrisico is gering, dit vanwege het feit dat binnen het invloedsgebied van deze leiding slechts een enkele woning ligt.

De leiding A-803 is een recent aangelegde hogedrukaardgasleiding. Voor deze leiding is een ruimtelijke procedure doorlopen, waarin de risico's zijn afgewogen. Binnen het plangebied ligt de leiding op grote diepte vanwege de passage van de Oude Rijn. Redelijkerwijs zijn er geen aanvullende bronmaatregelen voor de leiding.

De leiding A-515 leidt ter hoogte van de kern Hazerswoude-Rijndijk tot een groepsrisico van 0.38 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Voor deze leiding zijn al de volgende bronmaatregelen getroffen:

  • de leiding ligt in eigen terrein van de leidingbeheerder, de Gasunie
  • de leiding is niet voor derden toegankelijk door de aanwezigheid van sloten aan weerszijden van de leiding, aangevuld met een hekwerk.

Mogelijke verdergaande bronmaatregelen die nog kunnen worden genomen zijn:

  • het dieper leggen van de leiding
  • het afdekken van de leiding met een betonplaat
  • het opbrengen van meer gronddekking op de leiding.

Het dieper leggen leidt tot hoge kosten. De beide andere mogelijke maatregelen leiden tot extra gewicht op de leiding. Dat leidt, gelet op de slappe ondergrond waarin de leiding ligt, tot mogelijke doorbuigingsverschijnselen. Deze kunnen tot breuk leiden met alle gevolgen van dien.

Geconcludeerd kan worden dat aanvullende bronmaatregelen aan de leiding A-515 niet zonder meer mogelijk zijn en zullen leiden tot aanzienlijke kosten. Omdat sprake is van een al jaren bestaande situatie waar binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het treffen van bronmaatregelen in het kader van dit bestemmingsplan niet redelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De N11 maakt onderdeel uit van het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt geconcentreerd op de wegen die onderdeel uitmaken van het basisnet. Een bronmaatregel als het beperken van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen is hiermee niet realistisch. De gemeente heeft hier overigens ook geen zeggenschap over.

Over de N209 vindt een beperkt aantal transporten plaats vanaf de N11 in zuidelijke richting. Deze transporten zijn vooral lokaal bestemmingsverkeer. Een alternatieve route voor deze transporten is niet voorhanden. Een beperking van het aantal transporten is om deze reden niet mogelijk.

Conclusie bronmaatregelen

Voor de relevante risicobronnen zijn bronmaatregelen redelijkerwijs niet of slechts tegen aanzienlijke kosten mogelijk.

Ruimtelijke maatregelen

Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemmingen of het aanbrengen van een afscherming tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemming.

Hogedrukaardgasleidingen

Voor de hogedrukaardgasleidingen met een, volgens de Nota externe veiligheid, verwaarloosbaar risico, is er geen noodzaak voor het verleggen van deze leidingen. Het verleggen van een hogedrukaardgasleiding naar een ander tracé is tegen hoge kosten mogelijk. De risico's zullen door een dergelijke maatregel afnemen. Omdat sprake is van een al jaren bestaande situatie waar binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het treffen van ruimtelijke maatregelen in het kader van dit bestemmingsplan niet redelijk.

De risico's van een buisleiding kunnen ook beperkt worden door het verwijderen van woningen in de directe nabijheid van een buisleiding. Een dergelijke maatregel is zeer ingrijpend en feitelijk niet toepasbaar, omdat het hoogste risico ter plaatse van de kern Hazerswoude-Rijndijk ligt.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Het vergroten van de afstand is geen realistische maatregel voor een bestaande weg en een bestaand woongebied. Andere ruimtelijke maatregelen in de vorm van een afschermende aarden wal hebben geen effect op de gevolgen van een Bleve. Ook een toxische wolk drijft over een aarden wal heen, waardoor ook voor een dergelijk ongeval een aarden wal geen afdoende maatregel is.

Bouwkundige maatregelen

Met bouwkundige maatregelen (bij de ontvanger) kan de veiligheidssituatie geoptimaliseerd worden. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in woningen en andere gebouwen te beperken. Hierbij kan bij grotere gebouwen gedacht worden aan het centraal afsluitbaar maken van een afzuiginstallatie of luchtbehandelingsinstallatie. Dergelijke maatregelen kunnen de verblijftijd in een gebouw in geval van het vrijkomen van een toxische wolk vergroten.

Tegen de gevolgen van een explosie als gevolg van een calamiteit bij een hogedrukaardgasleiding of als gevolg van een Bleve zijn bouwkundige maatregelen in de directe omgeving van de calamiteit weinig doeltreffend. Op grotere afstand van een hogedrukaardgasleiding kunnen bouwkundige maatregelen wel effect hebben op het beperken van de gevolgen van een explosie. Het treffen van bouwkundige maatregelen bij de ontvanger is bij (vervangende) nieuwbouw een reële optie, vooral in het scenario met een toxische wolk.

Rampenbestrijding 

Volgens de voorwaarden van de nota externe veiligheid moeten bij een groepsrisico in zone 3 hulpdiensten adequaat kunnen ingrijpen als een calamiteit zich voordoet. Hiervoor zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen. Voor een groepsrisico in zone 4 gelden geen bijzondere voorwaarden. Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten. Dit geldt ook voor de risicobronnen;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.

Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 15 november 2013 (kenmerk UIT-2013- 034387) advies uitgebracht over het plan. In het advies is aangegeven dat de 10-6 risicocontour van de bovengrondse hogedrukaardgasleiding A-515 mogelijk over een gedeelte van het plangebied reikt.

Daarnaast wordt aangegeven dat, gezien het conserverende karakter van het plan, het groepsrisico niet zal toenemen. Wel zal voor de bovengrondse aardgasleiding A-515 de een nieuwe berekening uitgevoerd moeten worden.

De Veiligheidsregio adviseert de nieuwe berekeningen op te nemen in het definitieve bestemmingsplan, de hoogte van het groepsrisico te verantwoorden en mogelijke knelpunten op te lossen. De uitkomsten van de nieuwe berekeningen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Zelfredzaamheid

Algemeen

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Deze groep personen heeft extra aandacht nodig.

Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en een calamiteit bij de gasleiding beschreven.

Giftige gaswolk

Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen. Buiten het plangebied liggen enkele bestaande basisscholen in de kern Hazerswoude-Rijndijk binnen het effectgebied van de N11 en de N209. Bassischoolleerlingen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Er moet daarom extra aandacht aan de scholen gegeven worden. Hierbij kan gedacht worden aan het opstellen of verbeteren van een noodplan en/of ontruimingsplan en het oefenen daarmee.

Calamiteit gasleiding

Het invloedsgebied voor het groepsrisico van de relevante hogedrukaardgasleidingen (de 1%-letaliteitsgrens) varieert van 50 meter tot 600 meter. De 100%-letaliteitsgrens varieert van 25 meter tot 405 meter. Bij een dreigende calamiteit bij de gasleiding is het belangrijk om in ieder geval het 100%-letaliteitsgebied zo snel mogelijk te verlaten. Binnen de woonkern Hazerswoude-Rijndijk liggen een deel van de woningen en enkele bestaande basisscholen binnen het 1%- en het 100% letaliteitsgebied van de hogedrukaardgasleiding A-515. Bassischoolleerlingen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Er moet daarom extra aandacht aan de scholen gegeven worden. Hierbij kan gedacht worden aan het opstellen of verbeteren van een noodplan en/of ontruimingsplan en het oefenen daarmee. Binnen het plangebied zijn voldoende geschikte vluchtroutes aanwezig die van de leiding af lopen. De vluchtmogelijkheden in het gebied zijn voldoende.

Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid

Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen. Deze routes zijn in voldoende mate in het gebied aanwezig.

Communicatie 

Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit. Hierbij zal de gemeente bijzondere aandacht schenken aan de locaties bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

4.7.6 Conclusie externe veiligheid

In het kader van dit besluit is het aspect externe veiligheid beschouwd. In en in de omgeving van het plangebied ligt een aantal relevante risicobronnen. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van meerdere van deze risicobronnen. Hieronder zijn in het kort de belangrijkste constateringen samengevat.

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied liggen enkele plaatsgebonden risicocontouren PR=10-6. De windturbines Spookverlaat leiden tot een PR=10-6-contour rond de ondergrondse hogedrukaardgasleiding A-515. De contouren liggen niet over (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen of buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico leidt volgens de geldende regelgeving niet tot beperkingen voor het plangebied.

Hoogte groepsrisico

Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het maximaal berekende groepsrisico bedraagt 0,38 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en wordt veroorzaakt door de A-515 ter hoogte van de kern Hazerswoude-Rijndijk. Het maximaal aantal berekende dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de gasleiding A-515 bedraagt enkele honderden. Het aantal dodelijke slachtoffers vanwege de andere risicobronnen bedraagt maximaal 70.

Omdat de A-515 eind jaren 60 van de vorige eeuw is aangelegd, is het niet redelijk om in het kader van dit bestemmingsplan maatregelen ter verdere beperking van het groepsrisico en het aantal slachtoffers te treffen.

Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011

Er wordt voldaan aan het streefbeeld van de nota dat het groepsrisico maximaal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt.

Niet wordt voldaan aan de voorwaarde van het afwegingskader groepsrisico dat er zich binnen een effectgebied geen verminderd zelfredzame personen bevinden. In de woonkern Hazerswoude-Rijndijk bevinden zich enkele basisscholen en een BSO binnen het effectgebied van zowel de gasleiding A-515 als de N11.

Belemmeringenstrook gasleiding

Binnen de belemmeringenstroken aan weerszijden van de door het plangebied lopende hogedrukaardgasleidingen gelden beperkingen aan het gebruik van de gronden. De belemmeringenstroken zijn op de Verbeelding aangegeven. In de Regels zijn voorwaarden aan het gebruik van de gronden binnen deze stroken gesteld.

Maatregelen

  • 1. Er zijn voorzieningen getroffen opdat de hulpdiensten tijdig gealarmeerd worden, snel ter plaatse kunnen zijn en beschikken over voldoende mogelijkheden om de calamiteit te kunnen bestrijden.
  • 2. De gemeente houdt de bevolking actief op de hoogte van de risico's en wat te doen bij een calamiteit.
  • 3. De gemeente dringt er op aan dat er voor de locaties bestemd voor verminderd zelfredzame personen noodplannen en ontruimingsplannen zijn/komen en dat daarmee regelmatig geoefend wordt.
  • 4. Bij nieuwbouw van kwetsbare bestemmingen wordt indien nodig aandacht besteed aan bouwkundige maatregelen ter beperking van de risico's.

Barro art. 2.9.4

Het voorkeurstracé zoals opgenomen is de Structuurvisie buisleidingen voor de eventuele aanleg van nieuwe buisleidingen is op de Verbeelding opgenomen. Binnen dat gebied kan het bevoegd gezag niet per omgevingsvergunning toestaan dat nieuwe, voor de aanleg van buisleidingen belemmerende, activiteiten worden uitgevoerd. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Regels. Hiermee wordt voldaan aan art. 2.9.4 van het Barro.

Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

Naar aanleiding van de advisering van de Omgevingsdienst West Holland is aan de Veiligheidsregio Hollands Midden gevraagd eveneens te adviseren over de externe veiligheid in het plangebied (zie advies d.d. 15 november 2013, kenmerk UIT-2013- 034387, bijlage 3). In het advies is aangegeven dat de 10-6 risicocontour van de bovengrondse hogedrukaardgasleiding A-515 mogelijk over een gedeelte van het plangebied reikt. Daarnaast wordt aangegeven dat, gezien het conserverende karakter van het plan, het groepsrisico niet zal toenemen. Wel zal voor de bovengrondse aardgasleiding A-515 de een nieuwe berekening uitgevoerd moeten worden.

De Veiligheidsregio adviseert de nieuwe berekeningen op te nemen in het definitieve bestemmingsplan, de hoogte van het groepsrisico te verantwoorden en mogelijke knelpunten op te lossen. De uitkomsten van de nieuwe berekeningen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Verantwoording

De gemeenteraad is van oordeel dat de risico’s als gevolg van de binnen en buiten het plangebied aanwezige risicobronnen niet leiden tot een onverantwoorde veiligheidssituatie binnen het plangebied.

4.8 Water

4.8.1 Handreiking Watertoetsproces bij Rijnland (2008)

De watertoets is vanaf november 2003 opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg is de waterbeheerder overlegpartner bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen. Het doel van het watertoetsproces is om, in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit. Het resultaat van overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland is opgenomen in deze waterparagraaf.

4.8.2 Waterbeheerplan (2009)

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

4.8.3 Keur en Beleidsregels

Op 22 december 2009 is als gevolg van de Waterwet een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het ontrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden).
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken).
  • Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. En kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

4.8.4 Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt:
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

4.8.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aannnemelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of -als laatste keus- aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.8.6 Waterhuishoudkundige situatie

Waterkwantiteit

Een van de kerntaken van een waterschap is het voeren van een oppervlaktewaterpeil dat past bij de gebruiksfuncties. Rijnland legt het te voeren peil vast in een peilbesluit. Om het peil ook in natte of droge perioden te kunnen voeren, moet het watersysteem voldoende berging en aan- en afvoercapaciteit hebben en de watergangen en kunstwerken goed functioneren.

Het plangebied is gelegen in meerdere polders waaronder Groenendijk en de Rhijnenburgerpolder en de Geert- en Buurtpolder te Hazerswoude-Rijndijk. Verder is er sprake van voormalige boezemwateren. In onderstaande figuur zijn zomerpeil en winterpeil per peilvak inclusief vaststellingsdatum aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0015.jpg"

Figuur 4.6: Waterpeilen per peilvak in het plangebied

Polder   Identificatie   Zomerpeil   Winterpeil   Datum vaststelling  
Polder Groenendijk   PBS_WW-09B   -1,92   -2,12   08-12-2004  
Polder Groenendijk   PBS_WW-09K   -2,22   -2,42   08-12-2004  
Polder Groenendijk - ecologische strook   PBS_WW-09N   -2,02   -1,82   08-12-2004  
Polder Groenedijk   PBS_WW-09A   -2,47   -2,57   08-12-2004  
Polder Groenendijk   PBS_WW-09H   -2,22   -2,42   08-12-2004  
Polder Groenendijk - ecologische strook   PBS_WW-09M   -2,02   -1,82   08-12-2004  
vrml Boezemwateren - Gele Wip   PBS_WW-09G   -0,62   -0,62   08-12-2004  
Rhijnenburgerpolder   PBS_WW-19G   -2,52   -2,52   11-06-2003  
Polder Groenendijk - ecologische strook   PBS_WW-19F   -2,02   -2,02   27-06-2001  
Voormalige Boezemwateren - Lodewijksvaart   PBS_WW-19D (NOORD)   -0,72   -0,72   27-06-2001  
Rhijnenburgerpolder - bebouwd   PBS_WW-19B   -1,92   -1,92   27-06-2001  
Geer- en Buurtpolder - Oostbuurtpolder   PBS_WW-20B   -2,22   -2,32   26-01-2011  
Polder Rhijnenburgerpolder   PBS_WW-19A   -2,52   -2,67   27-06-2001  
Polder Alpherhoorn (Kerk & Zanen+Molenwetering)   PBS_WW-21A   -2,52   -2,52   10-02-2010  
Polder Alpherhoorn (west, tussen spoor en rw11)   PBS_WW-21C   -2,12   -2,32   10-02-2010  
Polder Alpherhoorn (west, tussen spoor en rijn)   PBS_WW-21D   -2,07   -2,17   10-02-2010  
Polder Alpherhoorn (Kerk & Zanen+Molenwetering)   PBS_WW-21E   -2,20   -2,20   10-02-2010  
Papenvaart (noordelijk deel)   PBS_WW-23D   -0,82   -0,82   12-04-2000  
Voormalige boezemwateren - Westvaart   PBS_WW-24B   -0,62   -0,62   18-08-1999  

Figuur 4.7: Tabel peil per peilvak

Waterkwaliteit

Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het water in sloten, vaarten, grachten en plassen. De kwaliteit van het water wordt om die reden regelmatig gecontroleerd op de hoeveelheid aan stikstof, fosfor, chloride, zink en koper. Voor het plangebied geldt: Stikstof - matig, Fosfor - slecht tot matig, Chloride - goed, Zink - goed en Koper - slecht.

Het Hoogheemraadschap treft zoveel als mogelijk maatregelen om de kwaliteit van het water te verbeteren. Gedacht moet worden aan regulering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een goed beheer van de afvalwaterketen. Om de soortenrijkdom verder te stimuleren, legt het Hoogheemraadschap natuurvriendelijke oevers aan en maakt het Hoogheemraadschap gemalen en stuwen veilig en passeerbaar voor (trek)vissen.

Wateroverlast en -berging

Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft de verplichting om het watersysteem op orde te krijgen en te laten voldoen aan de vastgestelde normen (beschermingsniveau). Volgens het Waterbeheerplan (WBP) zal het systeem op z'n vroegst in 2020 aan de normen voldoen.

Het beleid van Hoogheemraadschap Rijnland ten aanzien van wateroverlast is opgenomen in de Beleidsnota Wateroverlast. Bij het bepalen of er maatregelen nodig zijn ter voorkoming van wateroverlast, gaat Hoogheemraadschap Rijnland ervan uit dat watergangen en kunstwerken in goede staat zijn.

De Oude Rijn maakt onderdeel uit van een zogenaamde boezem. Een boezem is een aaneengesloten stelsel van hogerliggende watergangen. Via gemalen wordt het overtollige water vanuit de lager gelegen polders naar de boezem toe gepompt. Het water in de boezem stroomt vervolgens naar zee of naar een volgende boezem. De boezem wordt van de polders gescheiden door de verschillende dijklichamen en gemalen. In het plangebied bevindt zich één gemaal. Binnen het plangebied is geen sprake van piekberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0016.png"

Figuur 4.8: Dijklichamen

4.8.7 Conclusie water

Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. De waterkwantiteit en waterkwaliteit zal hiermee niet veranderen. Ook zijn er geen consquenties voor de waterberging en zal er geen verhoogd risico optreden ten aanzien van wateroverlast. Het bestemmingsplan is op het gebied van water uitvoerbaar.

4.9 Ecologie

4.9.1 Wettelijk kader

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd.

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.9.2 Situatie plangebied

Het plangebied maakt géén onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is natuurgebied De Wilck. Dit gebied ligt ten zuidwesten van het plangebied. Tevens ligt Natura 2000 gebied de Nieuwkoopse plassen in de nabijheid van het plangebied (circa 8,5 km ten oosten van het plangebied). In de directe nabijheid van het bestemmingsplan liggen bovendien geen beschermde natuurmonumenten. Deze gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied.

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Deze gebieden vormen de basis voor het natuurbeleid. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden: grote aan elkaar verbonden natuurgebieden met een hoge kwaliteit. De gebieden die deel uitmaken van deze ecologische hoofdstructuur worden door de provincie vastgesteld. De vaststelling van de EHS is belangrijk voor het in kaart brengen van kwetsbare gebieden. Voor de EHS-gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. De EHS is vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. De ligging is vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010 (inclusief de wijzigingen zoals vastgesteld door PS op 23 februari 2011. Op 29 februari 2012 hebben Provinciale Staten de wijzigingen vastgesteld in de Provinciale structuur Visie en de Verordening Ruimte.

Tot de EHS wordt de natuurzone tussen spoor en N11 gerekend. Daarenboven is een ecologische verbindingszone gedacht aan de westzijde van het plangebied ter verbinding van de stilte- en weidevogelgebieden ten noorden en zuiden van het plangebied. Deze gebieden zijn aangemerkt als stiltegebied en weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0017.jpg"

Figuur 4.9: Ecologische hoofdstructuur

Gezien de ligging ten opzichte van de stiltegebieden en de weidevogelgebieden is het aannemelijk dat weidevogels in het plangebied voorkomen. Voor wat betreft flora en fauna kunnen beschermde soorten worden aangetroffen zoals de Gewone dotterbloem, Bittervoorn, Kleine watersalamander, Gewone pad, Bruine kikker, Groene kikker, Veldmuis, Mol en Vleermuis.

Bij een activiteit waar een omgevingsvergunning voor nodig is, moet derhalve een toets in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd. De uitkomst van deze toets bepaalt of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet. Is er sprake van overtreding dan worden er mitigerende maatregelen opgesteld om overtreding te voorkomen, een verklaring van geen bedenkingen aangevraagd of een ontheffingsaanvraag ingediend. Deze nadere toets kan plaatsvinden op het moment dat een concreet aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend.

4.9.3 Conclusie ecologie

Het bestemmingsplan heeft een conserverend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de (planologische) situatie uit de onderliggende bestemmingsplannen bestemd. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het bestemmingsplan is op het gebied van ecologie / flora en fauna uitvoerbaar.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Beleidskader

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Per 1 januari 2012 is - het gewijzigde - artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Dit houdt in dat de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied uitdrukkelijk moeten worden meegenomen in een bestemmingsplan of een beheersverordening. In dat verband moet een analyse worden gemaakt van de cultuurhistorie in het plangebied en moeten daar conclusies aan worden verbonden die in het planologische kader verankerd worden. Anders dan het sectorale beschermingsinstrumentarium biedt het bestemmingsplan of de beheersverordening de mogelijkheid om niet alleen het object en zijn omgeving, maar ook andere waardevolle structuren, gebieden, cultuurlandschappen en archeologische waarden op te nemen.

Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland

De kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gemaakt als kennisbron voor cultureel erfgoed bij ruimtelijke planvorming en ontwerp. De cultuurhistorische kaart geeft daarbij een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden. In de cultuurhistorische kaart is cultureel erfgoed op hoofdlijnen in kaart gebracht door middel van vlakken en lijnen. De kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.

Archeologiebeleid gemeente Rijnwoude

De verantwoordelijkheid voor het archeologiebeleid is sinds 2008 van de provincie verschoven naar de gemeenten. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente Rijnwoude gemeentelijk archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid is later opgenomen in het beleid van Alphen aan den Rijn De totstandkoming daarvan is in samenwerking met de gemeenten Zoeterwoude en Leiden gebeurd. Binnen de ABRgemeenten en de werkgroep Harmonisatie van Beleid is gekeken naar de uitbreiding van het Archeologiebeleid voor het gehele grondgebied van de nieuwe gemeente.

Het Archeologiebeleid is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld en bedoeld om de in de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen. In verband hiermede is een uitgangspuntennotitie archeologie opgesteld, waarin een beeld wordt geschetst van nieuwe verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologie en van de wijze waarop de gemeente aan deze nieuwe taak vorm en inhoud kan geven.

In het gemeentelijke Archeologiebeleid wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde. Onderscheid is gemaakt naar wat bekende waarden zijn en wat, op grond van een theoretisch model, kan worden verwacht:

  • 1. AMK-terrein, beschermd: bekende vindplaatsen, van groot belang voor de wetenschap, zijn op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aanwijzing geschiedt door het Rijk;
  • 2. AMK-terrein met (hoge) waarde, niet beschermd: bekende vindplaatsen, van belang voor de wetenschap, niet wettelijk beschermd, zijn aangewezen door de provincie Zuid-Holland en het Rijk;
  • 3. Hoge waarde: uit historische bronnen, literatuur en onderzoek zijn archeologische vindplaatsen, oude dorpslinten en locaties van molens, kerken, buitenplaatsen, pannenbakkerijen etc. bekend. Deze hebben een hoge archeologische waarde;
  • 4. Hoge verwachting: op de verlande hoofdgeulen en -kreken van het getijdengebied kunnen met enige waarschijnlijkheid oude nederzettingen verwacht worden. Voor de directe randzone langs deze geulen geldt, uit voorzorg, dezelfde verwachting. Hier is een gerede kans op het aantreffen van bijzonder goed geconserveerde resten van huizen en andere bewoningssporen uit het verleden. Verder zijn de locaties met mogelijke eendenkooien in deze klasse opgenomen. Ook de locaties met een afwijkend landschappelijk patroon op het AHN behoren hiertoe.
    N.B. Romeinse limeszone: de door de provincie Zuid-Holland gedefinieerde zone van de Romeinse limes is in zijn geheel bestempeld tot zone van hoge verwachting, omdat hiermee de gewenste planologische bescherming bereikt kan worden.
  • 5. Gematigde verwachting: de kreken met een oeverwal smaller dan 20 meter boden minder mogelijkheden voor het aanleggen van een huis met akker. Ook in de aangrenzende komgebieden, gelegen tussen de geulen en kreken, zijn de condities voor bewoning minder gunstig.
  • 6. Lage verwachting: de resterende gebieden hebben ongunstige of slechte bodemcondities. Ofwel de bestaande bodem is ongeschikt voor bewoning (te hoge grondwaterstand), ofwel de bodem is niet meer intact door turfwinning en/of landbouwrijp maken van de gronden.

Het gemeentelijk beleid gaat primair uit van "behoud in situ". Dit betekent dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard moeten blijven. Daar waar verstoring van de bodem onvermijdelijk is, dient de ontwikkelaar zorg te dragen voor archeologisch onderzoek zodat de informatie over het verleden middels opgravingen behouden blijft. Het beleid is daarbij streng waar het moet en minder streng waar het kan en niet tot kennisverlies leidt. Dit uitgangspunt vertaalt zich naar de vrijstellingsgrenzen: daar waar veel en waardevolle archeologische resten verwacht worden, wordt aangesloten op de wettelijke voorgeschreven vrijstellingsgrens van 100 m2. Op plaatsen waar de kans op het aantreffen van archeologische resten klein is, is de kans op informatieverlies eveneens klein en worden ruimere vrijstellingsgrenzen gehanteerd. Daarbij is gebleken dat voor delen van het grondgebied, de onderzoeksmethode met boringen niet bijdraagt aan de aanvulling op de archeologische verwachting. Het voorstel is er dan ook op gericht om booronderzoek in bepaalde gebieden achterwege te laten en te volstaan met bureauonderzoek.

4.10.2 Situatie plangebied

Archeologie: De Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland laat zien dat zich in het plangebied archeologische monumenten bevinden van hoge waarde. Binnen dit gebied bevinden zich overblijfselen van zogenaamde stroomrugdorpen. Verder bestaat in een groot deel van het gebied een zeer grote kans en in een kleiner deel een redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische sporen (zie onderstaande figuur). Voor de gebieden met een hoge archeologische waarde geldt op basis van de Nota Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland dat er in principe geen verstoring mag plaatsvinden. Behoud en bescherming staat hiermee voorop. Deze gronden moeten op de verbeelding en in de regels beschermd worden, met een vergunningenstelsel voor het aanleggen. Verder is een archeologische vooronderzoek verplicht bij bodemroerende activiteiten. De resultaten hiervan dienen te worden opgenomen in de toelichting van een ruimtelijke plan terwijl de conclusies en aanbevelingen dienen op de plankaart en in de voorschriften dienen te worden opgenomen. Bij verstorende plannen dienen beperkende maatregelen te worden genomen om archeologisch erfgoed in situ te bewaren. Voor gebieden met zeer grote verwachting of redelijk tot grote verachting geldt bovendien dat aangetroffen waarden moeten worden gemeld aan het college van burgemeester en wethouders die vervolgens melding doen aan de RACM en de provincie Zuid-Holland.


afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0018.jpg"

Figuur 4.10: Uitsnede Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland - archeologie

Binnen het plangebied bevinden zich AMK-terreinen van (hoge) waarde, terreinen met een hoge waarde, terreinen met een hoge verwachting en terreinen met een gematigde verwachting (zie figuur 4.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0019.jpg"

Figuur 4.11: Uitsnede verwachtingenkaart gemeente Rijnwoude

Op bovenstaande afbeelding zijn drie verschillende archeologische waarden aangegeven binnen het plangebied. De gele gebieden betreffen gebieden met 'Waarde archeologie 3'. De zalmroze gebieden betreffen gebieden met 'Waarde archeologie 2' en de donkerrode gebieden betreffen gebieden met 'Waarde archeologie 1'. De bijbehorende regelingen zijn in voorliggend bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming.

Limes: Het plangebied maakt onderdeel uit van de Limes. De Limes is de versterkte noordgrens van het Romeinse Rijk en bestond uit een reeks legerplaatsen op de zuidoever van de Rijn. De legerplaatsen waren met elkaar verbonden door een doorgaande weg waarlangs wachtposten, begravingen, herbergen en nederzettingen lagen. De weg was plaatselijk verstevigd met houten palen en vormde een goede verbindingsroute over land door het drassige West-Nederland.


afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0020.jpg" Figuur 4.12: Limes

Historische stedenbouw: Voor wat betreft cultuurhistorie zijn met name de historische windmolens in het gebied van belang. De windmolens zijn beeldbepalende elementen in het landschap en iconen van cultureel erfgoed, met name op het gebied van waterbeheersing en landwinning. De provincie Zuid-Holland helpt om molens in stand te houden en stimuleert ook gebruik en bezoek van de molens. Ook vindt de provincie het belangrijk dat molens als beeldbepalende elementen gezien kunnen worden en kunnen blijven draaien. Daarom kent Zuid-Holland een beschermend beleid voor de omgeving van windmolens. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een 'molenbiotoop'. Een molenbiotoop is het gebied rond een historische windmolen, met een straal van 400 meter. Molens die zich binnen het plangebied bevinden of hierop van invloed zijn voor wat betreft Molenbiotoop: de Barremolen (achtkantige grondzeiler, de meest westelijke molen binnen het plangebied, tegen Zoeterwoude-Rijndijk aan), de Groenendijkse molen (in de Groenendijksepolder nabij de N11) en de Rijnburgermolen (aan het einde van de Corellistraat in Hazerswoude-Rijndijk).

Het plangebied valt buiten de zogenaamde 'Topgebieden'. Dit zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. Deze gebieden liggen aan de overkant van de Oude Rijn en ten zuiden van de N11.
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0021.jpg"

Figuur 4.13: Uitsnede Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland - historische stedenbouw

Historisch landschap: Binnen het plangebied bevinden zich gebieden met een hoge waarde voor wat betreft landschap. Naast vlakken gaat het daarbij ook om lijnen die waardevol zijn voor de beleving van het landschap. Het betreft gebieden aan de westzijde van het plangebied (Barrepolder) en twee noord-zuid gerichte waterlijnen, één langs het Groenendijksepad op de grens tussen Barrepolder en Groendijksepolder en één meer oostelijk (zie onderstaande figuur).
afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0022.jpg"

Figuur 4.14: Uitsnede Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland - historisch landschap

Monumenten: Binnen het plangebied staan een aantal rijksmonumenten. Bovendien bevinden zich in het pangebied een aantal objecten uit het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en een aantal objecten die beeldbepalend of beeldondersteunend zijn.

Rijksmonumenten

  • 1. Bedrijfswoningen, Rijndijk 20 t/m 28: voormalige arbeiderswoningen, behorende tot de voormalige kleiwarenfabriek 'Nieuw Werklust', 19e eeuws.
  • 2. Boerderijcomplex, Rijndijk 49/51: Boerderij uit de 17e eeuw onder rieten wolfsdak, met rechts uitgebouwde opkamer.
  • 3. Boerderijcomplex, Rijndijk 71: Gepleisterde boerderij onder rieten wolfsdak uit de 17e eeuw.
  • 4. Boerderijcomplex, Rijndijk 107/109: Boerderij met dwars voor de stal gebouwd, vroeg 19e eeuws woongedeelte zonder verdieping.
  • 5. Boerderijcomplex, Rijndijk 199/201: Boerderij met zadeldak tussen puntgevels, 18e eeuws.
  • 6. Boerderijcomplex, Rijndijk 203/205: Boerderij met dwars woongedeelte van beganegrond met hoog pannen schilddak uit de eerste helft van de 19e eeuw.
  • 7. Boerderijcomplex, Rijndijk 253: 'Hoeve Rijnland', boerderij, waarvan het woongedeelte met rieten schilddak in de huidige vorm uit het begin van de 19e eeuw dateert, doch de uitgebouwde opkamer met getoogde keldervensters nog 17e eeuws is. Tot het complex behoort een zomerhuis.
  • 8. Boerderijcomplex, Rijndijk 259: 'Hoeve Zonlust', boerderij uit de 17e eeuw onder rieten wolfdak.
  • 9. Boerderijcomplex, Rijndijk 265: Boerderij onder rietenwolfsdak, links onderkelderd. Tweede kwart 19e eeuw.
  • 10. Groenendijkse Molen, Groenendijk 30: Gelegen langs de spoorlijn Alphen aan den Rijn-Leiden. Wippermolen, vermoedelijk daterend uit de 17e eeuw.

Objecten Monumenten Inventarisatie Project (MIP)

  • 1. Rijndijk 13: woonhuis-boerderij
  • 2. Rijndijk 20-28: woonhuis
  • 3. Rijndijk 39: boerderij
  • 4. Rijndijk 47: woonhuis
  • 5. Rijndijk 53: maatschappelijk kerk
  • 6. Rijndijk 65: boerderij
  • 7. Rijndijk 85: boerderij
  • 8. Rijndijk 95: woonhuis-bedrijf
  • 9. Rijndijk 99: boerderij
  • 10. Rijndijk 106: kerk
  • 11. Rijndijk 108: pastorie
  • 12. Rijndijk 111: boerderij
  • 13. Rijndijk 119: boerderij
  • 14. Rijndijk 164: maalderij
  • 15. Rijndijk 217: boerderij
  • 16. Rijndijk 229: buitenhuis
  • 17. Rijndijk 257: boerderij
  • 18. Rijndijk 273: boerderij
  • 19. Rijndijk 275: boerderij
  • 20. Rijndijk 304: boerderij
  • 21. Rijndijk 336: dokterswoning

Aanvullende beeldbepalende en beeldondersteunende objecten

  • 1. Rijndijk 89: boerderij
  • 2. Rijndijk 91: boerderij
  • 3. Rijndijk 255: woonhuis
  • 4. Rijndijk 332-334: woningen
4.10.3 Conclusie

Het beleid ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie is bepalend voor het bestemmingsplan. Het beleid wordt vertaald in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan, onder andere voor wat betreft de waarden- en verwachtingenkaart, de monumenten, de MIP-objecten, de beeldbepalende en beeldondersteunende panden en de 'molenbiotoop' rond de Barremolen, de Groenendijkse molen en de Rijnburgermolen.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de molenbiotopen beschermd middels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. De archeologische waarden worden beschermd middels dubbelbestemmingen. Ten behoeve van het behoud van beeldbepalende panden zijn aanvullende regels opgenomen. Op de verbeelding is hiervoor de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand [sba-bbp]' opgenomen.

4.11 Duurzaamheid

In oktober 2008 heeft de gemeente Rijnwoude het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld. Dit beleidskader is samen met de Omgevingsdienst West-Holland opgesteld en vormt in de regio het kader voor duurzaamheid van ruimtelijke plannen groter dan 1 hectare en meer dan tien woningen per hectare. Hierbij gaat het niet alleen maar om bijvoorbeeld energie-efficiëntie, maar ook om sociale duurzaamheid en economische duurzaamheid.

4.11.1 Conclusie duurzaamheid

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Omdat het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is gekoppeld aan nieuwbouwopgaven, hoeft er in dit bestemmingsplan geen nadere aandacht aan te worden besteed.

4.12 Landschap

De ligging van het plangebied in het Nationaal Landschap het groene Hart is eerder beschreven in paragraaf 3.1.1. Bovendien maakt landschap onderdeel uit van de Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland zoals beschreven in paragraaf 4.9. In aansluiting op het beleid ten aanzien van het landschap hebben de gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Rijnwoude een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld. De visie is uitgewerkt onder coördinatie van het Rijnstreekberaad.

Landschapsontwikkelingsvisie Rijn- en Veenstreek

De Landschapsontwikkelingsvisie vormt het beleidskader voor het behoud van bestaande landschappelijke kwaliteiten en is tegelijkertijd het toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Aan de Landschapsontwikkelingsvisie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de periode 2010-2020. Het uitvoeringsprogramma vormt het kader door een duurzame uitvoering van de Landschapsontwikkelingsvisie en gaat in op de diverse projecten. Enkele projecten zijn: het aanstellen van een landschapscoördinator, het instellen van regionaal landschapsfonds, de realisatie van ecologische verbindingszones, de vergroting van de herkenbaarheid van de ringdijken, de landschappelijke inpassing van dorpsranden en het vergroten van de beeldkwaliteit van bebouwingslinten en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.13BPBGvanRW11totR-VA01_0023.jpg" Figuur 4.15 Uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsvisie

Relevante maatregelen voor het plangebied zijn:

  • Verbreden watergangen t.b.v. integrale aanpak waterberging
  • Behouden open panoramazicht vanaf N11
  • Behouden vergezichten vanuit Oude Rijnzone
  • Behouden en ontwikkelen ecologische verbindingszones
  • Behouden en optimaliseren beheer bestaande natuurgebieden
  • Behouden karakteristieke bebouwingslinten langs natuurlijke rivieren
  • Ontwikkelen nieuwe natuurgebieden met behoud van landschappelijke kwaliteiten

Voorliggend plan voorziet in de bescherming van de bestaande watergangen. Daarnaast worden de bestaande doorzichten vanaf de Oude Rijn richting de N11 beschermd middels dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De ecologische verbindingszone wordt beschermd middels dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Daarnaast wordt het deel van de Ecologische Hoofdstructuur binnen het plangebied beschermd door dubbelbestemming 'Waarde - Natuur'.

Voorts maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die het karakteristieke bebouwingslint kunnen veranderen.

4.12.1 Conclusie landschap

Het bestemmingsplan houdt zo veel als mogelijk rekening met de visie vanuit het Landschaps Ontwikkelingsplan voor de Rijn- en Veenstreek door rekening te houden met het verbreden van watergangen, het ontwikkelen van ecologische verbindingszones en het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. In de inleidende regels worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd.

5.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. In totaal zijn er 19 enkelbestemmingen en 14 dubbelbestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

Het grootste oppervlakte van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bedoeld voor grondgebonden veehouderij en het behoud van de landschappelijke waarden. Daarnaast mag er gewoond worden in bedrijfswoningen. Andere functies zijn op een beperkt aantal specifiek aangewezen locaties mogelijk, zoals een paardenfokkerij, intensieve veehouderij, hoveniersbedrijf en sierteelt.

Er zijn ook enkele ondergeschikte nevenfuncties toegestaan, zoals opslag en stalling, kleinschalige recreatieve voorzieningen, verkoop van eigen producten en een bed & breakfast.

Buiten de bouwvlakken mogen in deze bestemming slechts erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Artikel 4 Bedrijf

In deze bestemming wordt in beginsel alleen lichte bedrijvigheid mogelijk gemaakt (categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Daarnaast worden er op enkele specifieke locaties overige bedrijven mogelijk gemaakt door middel van aanduidingen. Wonen is mogelijk op locaties waar een aanduiding 'wonen' is opgenomen.

Ondergeschikte nevenfuncties zijn ook toegestaan, zoals opslag, parkeervoorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen.

Gebouwen mogelijk uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.

Artikel 5 Bedrijf - Gasdrukmeet- en Regelstation

Het gasdrukmeet- en regelstation in het zuiden van het plangebied, tussen de N11 en de spoorlijn in, heeft deze bestemming gekregen. Hiermee kan de functie die deze voorziening heeft worden uitgeoefend.

Artikel 6 Bos

Deze gronden zijn aangewezen als bosgebied en mogen worden gebruikt voor bosbouw, recreatief medegebruik en het behoud van de landschappelijke waarde. Er mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van beperkte hoogte worden opgericht op deze gronden.

Artikel 7 Detailhandel

Binnen deze bestemming mogen de gronden gebruikt worden voor detailhandel en dienstverlening. Daarnaast is het gebruik voor opslag, parkeren en recreatieve voorzieningen toegestaan. Wonen mag alleen indien de aanduiding 'wonen' is aangegeven.

Artikel 8 Gasleiding

De gasleiding die in het zuiden van het plangebied langszij de spoorlijn loopt, ligt deels ondergronds en deels half-verdiept. De ondergrondse gasleiding is beschermd middels dubbelbestemmingen (zie artikelen 25, 26 en 27). Het gedeelte dat half-verdiept ligt heeft de bestemming Gasleiding gekregen. Op het maaiveld is een ander gebruik namelijk niet mogelijk, waardoor een andere bestemming niet voor de hand ligt.

Artikel 9 t/m Artikel 12: Gemengd - 1 t/m Gemengd - 4

Binnen de bestemming Gemengd mogen de gronden gebruikt worden voor wonen, in combinatie met een andere functie. De verdeling is als volgt.

Tevens zijn ondergeschikte functies zoals recreatieve voorzieningen en parkeren mogelijk.

Artikel 13 Groen

De bestemming Groen is aangewezen voor groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Er mogen in deze bestemming geen gebouwen worden opgericht, maar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 14 Horeca

De bestemming Horeca is aangewezen voor horeca in categorie 1 en 2. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is huisvesting van maximaal 125 personen mogelijk.

Artikel 15 Maatschappelijk

Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn educatieve, sociaal-medische, culturele en dergelijke voorzieningen mogelijk. Op twee locaties zijn aanduidingen aangegeven voor een dierenbegraafplaats en een begraafplaats. Ondergeschikte functies zoals parkeren, opslag en wonen in een dienstwoning zijn eveneens toegestaan.

Artikel 16 Molen

Om haar functie en gebruik te beschermen, heeft de Groenendijkse molen de bestemming Molen gekregen. In deze bestemming zijn uitsluitend de bestaande molen en de bestaande woning mogelijk.

Artikel 17 Natuur

Deze bestemming is bedoeld voor het beschermen van de aldaar aanwezige natuurwaarden. Binnen deze bestemming mag weinig worden gebruikt en zijn de gebruiksmogelijkheden ook zeer beperkt.

Artikel 18 Sport

Ter plaatse van de sportvelden van s.v. Bernardus is de bestemming 'Sport' opgenomen. Tevens is deze bestemming opgenomen ter plaatse van de manege bij de Rijndijk 79a.

Binnen deze bestemming is geregeld dat er sportactiviteiten en sportvelden zijn toegestaan. Daarnaast zijn lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan.

Een manege is slechts toegestaan waar de aanduiding 'manege' is aangegeven. Ook zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduiding.

Artikel 19 Tuin

Op veel locaties in het plangebied is tussen gebouwen (woningen bijvoorbeeld) en de openbare weg de bestemming 'Tuin' opgenomen. Deze bestemming is erop gericht de omvang aan bebouwing op deze gronden beperkt te houden zodat deze als tuin herkenbaar blijven.

Artikel 20 Verkeer

Vrijwel alle wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. In deze bestemming zijn wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen en verkeersvoorzieningen mogelijk.

Artikel 21 Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is opgenomen ter plaatse van de spoorweg in het zuiden van het plangebied. Ter plaatse van deze bestemming zijn spoorwegen en wegen mogelijk, met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 22 Water

De belangrijkste watergangen in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Deze bestemming is gericht op het behoud van de bestaande watergangen. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn woonschepen toegestaan.

Artikel 23 Wonen

De reguliere woningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn naast wonen ook kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) en aan-huis-gebonden beroepen toegestaan. Tevens zijn ondergeschikte functies zoals opslag, recreatieve voorzieningen en parkeren mogelijk.

Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan. Op de verbeelding is aangegeven hoe hoog de maximale goothoogte mag zijn. De bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter hoger zijn dan de goothoogte.

Op de verbeelding is op veel locaties aangegeven hoeveel woningen binnen een bouwvlak zijn toegestaan. Daarnaast zijn er soms aanduidingen opgenomen die aangeven dat woningen als twee-onder-een-kapwoning of juist geschakeld gebouwd moeten worden. In de regels is aangegeven dat woningen niet meer dan 750 m3 aan inhoud mogen bevatten.

Deze bestemming is er, net als de rest van het bestemmingsplan, op gericht de bestaande situatie te continueren.

Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan zijn enkele dubbelbestemmingen opgenomen. Middels dubbelbestemmingen is het mogelijk extra regels te stellen op locaties waar al andere bestemmingen gelden. In voorliggend bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen op leidingen en bijzondere waarden in het plangebied te beschermen.

Artikel 24 Leiding - Brandstof

Door het plangebied loopt een brandstofleiding van Defensie. Om deze leiding te beschermen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming stelt voorwaarden aan activiteiten die in de bodem ingrijpen, zoals boren en afgraven.

Artikel 25, 26 en 27 Leiding - Gas 1, 2 en 3

Binnen deze dubbelbestemmingen zijn de gasleidingen van de Nederlandse Gasunie en de CO2-leiding gelegen. Op deze locaties gelden ook voorwaarden voor activiteiten die de bodem verstoren.

Artikel 28 Leiding - Hoogspanning, Artikel 29 Leiding - Hoogspanning 2 en Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Middels deze dubbelbestemmingen worden de bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbindingen in het plangebied aangegeven. Binnen de dubbelbestemmingen gelden beperkingen voor bodemroerende activiteiten en/ of omvang van bebouwing. De 50kV-verbinding die door het plangebied loopt valt onder de bestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

Bij de bovengrondse hoogspanningsverbinding hoort een zone waarbinnen gevoelige bestemmingen zijn uitgesloten. Deze zone is opgenomen bij de 'Algemene aanduidingsregels' als 'Overige zone - geen gevoelige bestemming'.

Artikel 31 Leiding - Riool

Binnen deze zone zijn persleidingen opgenomen. Binnen deze dubbelbestemmingen gelden beperkingen voor bodemroerende activiteiten.

Artikel 32 Leiding - Water

De hoofd-waterleidingen zijn middels deze dubbelbestemming aangegeven, waarbij beperkingen gelden voor bodemroerende activiteiten.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 34 Waarde - Archeologie 3

De locaties waar deze dubbelbestemmingen gelden hebben volgens de Verwachtingenkaart van de gemeente Alphen aan den Rijn een hoge archeologische verwachting. Binnen de dubbelbestemming zijn regels opgenomen voor bodemroerende activiteiten. Bij een bepaalde omvang en diepgang van een dergelijke activiteit zijn in sommige gevallen archeologische onderzoeken nodig.

Artikel 35 Waarde - Ecologie

Deze dubbelbestemming geldt ter plaatse van de geprojecteerde ecologische verbindingszone. Ook in deze bestemming gelden beperkingen voor wat betreft afgraven, wijzigen van perceelsindelingen en het aanleggen en dempen van water.

Artikel 36 Waarde - Landschap

Middels deze bestemming worden de waardevolle doorzichten vanaf de Rijndijk richting de polder beschermd. Deze doorzichten maken deel uit van de cultuurhistorie van het gebied.

Artikel 37 Waarde - Natuur

Middels deze dubbelbestemming wordt de Ecologische Hoofdstructuur binnen het plangebied beschermd. De dubbelbestemming biedt bescherming voor de aanwezige natuurwaarden.

Artikel 38 Waterstaat - Waterkering

Middels deze dubbelbestemming worden dijken en andere waterkerende elementen beschermd. Deze dubbelbestemming beperkt de bebouwingsmogelijkheden zodat de waterkering gewaarborgd blijft.

5.3 Algemene regels

In de Algemene Regels zijn regels opgenomen die voor het hele plangebied gelden, of voor grotere, op de verbeelding aangegeven, zones.

Artikel 39 Antidubbeltelregel

In deze regels is opgenomen dat grond die eerder in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

Artikel 40 Algemene bouwregels en Artikel 41 Algemene gebruiksregels

In deze artikelen zijn regels opgenomen voor het bouwen en het gebruiken die in het gehele plangebied gelden. Dit gaat bijvoorbeeld over ondergronds bouwen en geringe dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, liftinstallaties en dergelijke.

In de Algemene gebruiksregels is vermeld welk gebruik in ieder geval niet is toegestaan binnen het plangebied.

Artikel 42 Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding zijn meerdere zones aangegeven waarbinnen specifieke regels gelden. Het gaat om de volgende zones.

  • 'Geluidzone - industrie 1', als gevolg van bedrijventerrein Hoogewaard gelden aanvullende regels
  • 'Geluidzone - industrie 2', als gevolg van bedrijventerrein Barrepolder gelden aanvullende regels
  • 'Milieuzone - geurzone', als gevolg van de geurhinder van omliggende veehouderijen mogen geen geurgevoelige objecten worden opgericht
  • 'Overige zone - geen gevoelige bestemming', in deze zone zijn voorwaarden aangegeven voor het oprichten van een hoogspanningsverbinding in relatie tot gevoelige bestemmingen
  • 'Veiligheidszone - lpg', in deze zone mogen geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd vanwege het nabijgelegen lpg-vulpunt
  • 'Vrijwaringszone - molenbiotoop', binnen deze zones zijn beperkingen aangegeven voor de bouwhoogte, zodat de betreffende molens verzekerd zijn van voldoende windvang
  • 'Vrijwaringszone - straalpad', ter bescherming van de draadloze gegevensverbindingen gelden in deze zone beperkingen voor wat betreft de bouwhoogte.

Artikel 43 Algemene afwijkingsregels en Artikel 44 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels voor kleine afwijkingen ten opzichte van de bouwregels uit de bestemmingen opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen voor dergelijke afwijkingen een omgevingsvergunning verlenen. Ook kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor bepaalde, in artikel 44 genoemde, gevallen.

5.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 (artikel 45 en 46) bevat bepalingen omtrent het overgangsrecht, de hardheidsclausule en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (ontwerp)bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In het uiterste geval dient hierbij een exploitatieplan aan het bestemmingsplan te worden gekoppeld om de gemeentelijke kosten te kunnen verhalen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

Het bestemmingsplan 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' is opgesteld in het kader van de actualisatieslag van het bestemmingsplannenbestand van de gemeente Rijnwoude (later Alphen aan den Rijn). Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie opnieuw vast en kent geen ontwikkelingsmogelijkheden. Omdat er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro hoeft er dus geen exploitatieplan bij het bestemmingsplan te worden vastgesteld en hoeft er ook niet op andere wijze in het kostenverhaal te worden voorzien. De economische uitvoerbaarheid van dit beheergerichte bestemmingsplan is hiermee gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan krijgt rechtskracht nadat de procedures zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening doorlopen zijn. Tot de inwerkingtreding worden de volgende stappen doorlopen.

  • Er vindt vooroverleg plaats met betrokken instanties, waaronder de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland.
  • Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
  • Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad, waarbij ook de eventuele zienswijzen worden beantwoord.
  • Het vastgestelde bestemmingsplan en het besluit omtrent vaststelling ervan, worden ter inzage gelegd met de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Raad van State.

Na afloop van de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan wettelijke vooroverleg partners toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro. In totaal hebben 4 instanties een vooroverlegreactie ingediend. De vooroverlegreacties zijn beantwoord in de Nota van beantwoording, opgenomen in bijlage 10.

7.3 Zienswijzen

Wanneer het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt kan een ieder zienswijzen indienen. Deze zienswijzen worden beantwoord in een Nota zienswijzen die gelijk met het bestemmingsplan zal worden vastgesteld.