Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bannehof Zaandijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0479.STED3772BP-0301

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie van het voormalige gemeentehuis aan de John Lennonstraat in Zaandijk te herontwikkelen. Sinds de sloop van het gemeentehuis in 2012/2013, met het oog op een toenmalig niet gerealiseerd bouwplan, is de locatie tijdelijk in gebruik als parkeer- en speelterrein en park. De beoogde woningbouwontwikkeling 'Bannehof' bestaat uit 153 woningen in een groene setting. Er worden, verdeeld over drie blokken, appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd. Daarbij is er ruimte voor sociale huurwoningen, starterswoningen, middeldure koopwoningen en woningen die geschikt zijn voor senioren. Ook wordt ruimte geboden aan zelfbouw. Met het beoogde woningprogramma wordt er tegemoet gekomen aan de grote vraag naar woningen in de Stadsregio Amsterdam.
Het geldende bestemmingsplan 'Oud Koog & Rooswijk' staat geen woningen op de planlocatie toe. Derhalve dient er een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de locatie van het voormalige en inmiddels gesloopte gemeentehuis aan het Rooswijkplein te Zaandijk (gemeente Zaanstad), het bijbehorende parkeerterrein en het parkje aan de Elvis Presleystraat (in dit document ook wel 'Elvis Presleypark' geheten). Tevens is een deel van het aangrenzende plein meegenomen.
 
De planlocatie is gelegen in de wijk Rooswijk, in het noordwesten van de kern Zaandijk. Het plangebied wordt begrensd door de John Lennonstraat (noordzijde), Elvis Presleystraat (westzijde), het parkje aan de Elvis Presleystraat  (zuidzijde) en de watergang langs de George Gershwinstraat die in verbinding staat met de Zaandijker Sluissloot (oostzijde). De oppervlakte van het plangebied bedraagt ruim 2,5 ha. Het perceel is kadastraal bekend onder gemeente Zaandijk, sectie A, perceel 7314 (deels).
 
De navolgende afbeelding geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
 
  
Globale ligging en begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Oud Koog & Rooswijk'. De raad van de gemeente Zaanstad heeft dit bestemmingsplan op 19 juli 2012 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Oud Koog & Rooswijk' (plangebied is rood omkaderd)
 
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'. Het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' is volledig voorzien van een bouwvlak, waarbinnen gebouwen zijn toegestaan. Ook in het bestemmingsvlak 'Verkeer - Verblijfsgebied' is binnen het bouwvlak bebouwing toegestaan.
 
Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Binnen alle bestemmingen in het plangebied zijn woningen niet toegestaan. Bovendien zijn de bebouwingsmogelijkheden niet toereikend. Daarom moet het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien worden om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante (ruimtelijke) beleidskader opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde.  Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting op de verschillende bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Beschrijving plangebied
 
2.1 Context
Rooswijk
De locatie Bannehof is gelegen in de wijk Rooswijk. Deze wijk vormt de grootste en meest recente (nieuwbouw)uitbreiding van Zaandijk. De ontstaansgeschiedenis van de wijk kenmerkt zich door stapsgewijze toevoegingen aan het woningbestand in noordelijke richting. De eerste bouwplannen aan de westzijde van het spoor dateren van voor 1930. In de jaren ’60 en ’70 kwam er een flinke uitbreiding van Rooswijk tot stand en in de jaren ’90 zijn er in drie bouwfasen nog circa 1.300 woningen in het Guisveld aan de wijk toegevoegd.
 
Door de gefaseerde bouw onderscheiden de verschillende buurten zich duidelijk van elkaar. De structuur van Rooswijk wordt echter nog steeds bepaald door het slagenlandschap, dat ten westen van Rooswijk nog goed te zien is met haar afwateringssloten. De meest oorspronkelijke lijn in dit gebied is de Guisweg, een verbinding tussen oost en west.
 
Rooswijk wordt ruimtelijk omgeven door natuurgebied het Guisveld en de spoorlijn. De hoofdentree van het gebied is de Guisweg. De hoofdontsluiting van de wijk is de noord-zuid gelegen Fontuinweg. Dwars op de hoofdontsluiting liggen de meeste woonstraten, die de structuur van de ontwateringssloten volgen. De drie brede sloten liggen in oost-westrichting en verdelen de wijk in vier delen. Het karakter van Rooswijk wordt hoofdzakelijk gevormd door laagbouw en enkele flats aan de noord-westkant van de wijk.
 
Rooswijk valt in de huidige situatie onder het profiel ‘Nieuw-Tuinstedelijk’. Dit profiel wordt gekenmerkt door een gemiddelde dichtheid van 30-40 woningen per hectare. De wijken bestaan uit architectonisch samenhangende buurten die een grote mate van woningdifferentiatie kennen. Voorzieningen zijn veelal geclusterd in wijkcentra en er is een duidelijke samenhang tussen groene inrichting van de buurten en de voortuinen. De bereikbaarheid is gericht op zowel de auto als het openbare vervoer.
 
De wijk Rooswijk bevindt zich in een tamelijk stabiele fase, omdat er, afgezien van het onderhavige initiatief, vooral kleinschalige veranderingen en vernieuwingen plaats hebben. Uitzondering daar op is de realisatie van Sportpark Het Fortuin. In de paragraaf over verkeer (toelichting paragraaf 4.7) wordt daar kort nader op ingegaan.
2.2 Huidige situatie
In het verleden was op de planlocatie het gemeentehuis gesitueerd (zie navolgende afbeelding). Het betrof een gebouw met deels drie bouwlagen op een prominente plek in de wijk Rooswijk.
 
Voormalig gemeentehuis
 
De locatie van het gesloopte gemeentehuis en het bijbehorende parkeerterrein is tijdelijk ingericht als openbaar groen, parkeerplaats en speelplaats. In het zuiden van het plangebied zijn de Sluissloot en de parkachtige omgeving rondom de Elvis Presleystraat gelegen. Er is thans ook een skatepark aanwezig in het zuidwesten van het plangebied. Er heeft participatie met een klankbordgroep van omwonenden plaats over een nieuwe locatie van het skatepark buiten het plangebied. Dat vormt een eigen traject buiten het kader van het voorliggende bestemmingsplan.
 
Huidige situatie (bron: Blom Ecologie)
  
Ten noordoosten van het plangebied is op het plein aan de John Lennonstraat een gebouw van één bouwlaag met kap, met een oppervlakte van circa 300 m², aanwezig, waarin commerciële functies zoals horecaondernemingen en een kapper zijn gevestigd. Ten noorden en oosten van het plangebied zijn een sloot en de verbinding naar Guisveld (George Gershwinstraat) gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn verder onder andere het verzorgings- en verpleeghuis Guisveld, het winkelcentrum en het Saenredam College (zie navolgende afbeelding) gevestigd.
 
Functies in de omgeving
2.3 Toekomstige situatie
2.3.1 Programma van Eisen
De gemeente Zaanstad heeft voorafgaand aan de planvorming in het Programma van Eisen (d.d. 24 mei 2017) ruimtelijke uitgangspunten voor de transformatie van het gebied geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn samengevat tot de volgende punten en visueel weergegeven op de navolgende afbeelding:
  • verbinden van de wijkcentra door middel van voorzieningen, verkeer-, groen- en waterstructuur;
  • differentiatie in dichtheden en woontypologieën;
  • een groene wijk, bijvoorbeeld door groene routes, ecologische verbindingen en groene straatprofielen;
  • aansluiting bij de bebouwing in de omgeving(eigen identiteit, maar wel architectonische samenhang);
  • verbinding met het wijkcentrum;
  • versterken van het fietsnetwerk om het autogebruik terug te dringen;
  • de woningen en voorzieningen dienen gericht te zijn op de openbare ruimte en er dient sprake te zijn van sociale samenhang;
  • het plein aan de John Lennonstraat dient behouden te blijven en dient als het hart van de wijk te gaan functioneren;
  • het Elvis Presleypark wordt een langzaamverkeersverbinding en meer een verblijfsruimte;
  • de Sluissloot moet doorvaarbaar blijven en het aanleggen van bootjes aan de oostelijke sloot dient mogelijk te blijven;
Ruimtelijke uitgangspunten (uit: Programma van Eisen d.d. 24 mei 2017) 
 
2.3.2 Plan
De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te transformeren naar het groene en autovrije hart van Rooswijk. Het voorgenomen plan bestaat uit 75 grondgebonden woningen en 78 appartementen in een parkachtige omgeving. Het groen dat wordt aangelegd sluit aan bij het aanwezige groen en water in de omgeving. Het historische slagenlandschap moet hiermee voelbaar zijn. Tevens wordt een oostelijk deel van het aangrenzende plein bij de waterpartij getrokken, om een 'prettigere schaal' van het plein te bereiken.  
 
De navolgende afbeeldingen tonen een situatietekening en een impressie van het voorgenomen plan.
Situatietekening toekomstige situatie (bron h5 architecten, d.d. 20-09-2019)
Impressie toekomstige situatie (bron: h5 architecten)
 
Stedenbouw en beeldkwaliteit
De Bannehof krijgt de uitstraling van een woonpark. Alle woningen staan in het groen en hebben verbinding met het plein. De appartementen aan de John Lennonstraat en het plein grenzen aan het groen. De grondgebonden woningen zijn via de groene ruimten tussen de appartementengebouwen en het Elvis Presleypark verbonden met het plein. Het ontwerp van de grondgebonden woningen is geïnspireerd op de houtloodsen in de Zaanstreek. Naast grondgebonden woningen worden drie appartementengebouwen gerealiseerd. Samen met de twee aangrenzende scholen (Saenredam College en OBS de Zoeker) vormt het plan een stedenbouwkundige eenheid die vrij in het groen gesitueerd is. Die eenheid wordt versterkt doordat de bouwhoogten aansluiten bij de hoogten van de omringende bestaande bebouwing. Ook de hoogten van de gebouwen liggen in elkaars verlengde.
 
Zelfbouwwoningen
Ten behoeve van deze ontwikkeling zijn de randvoorwaarden voor de zelfbouw opgesteld, met specifieke richtlijnen voor de bebouwing en de beoogde beeldkwaliteit van de zelfbouwwoningen (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Het doel voor de zelfbouw is om kopers een maximale vrijheid binnenin maar aan de buitenkant in beeldkwaliteit en stijl aan te sluiten bij de rest van het project. De kappen blijven hierbij dominant. Het doel voor de zelfbouwwoningen is om aan de buitenkant aan te sluiten bij de rest van het project, waarbij de kappen dominant blijven. In afwijking van de andere laagbouwwoningen zijn geen dakkapellen toegestaan. In plaats daarvan wordt vrijheid in de dakhelling geboden, waarmee binnenin meer ruimte kan ontstaan.
Onderdeel van deze notitie is het 'Beeldkwaliteit Bannehoven 10 Puntenplan'. In dat 10 puntenplan wordt ingegaan op aspecten zoals de schaal, positionering en oriëntatie van de bebouwing, overgangen tussen privé en openbare ruimte en het materiaalgebruik.
 
Bebouwing
De blokken met in totaal 75 grondgebonden woningen staan twee aan twee, net zoals de houtloodsen vroeger. De meest westelijke rij hiervan, met 12 woningen, wordt middels zelfbouw (Particulier Mede Opdrachtgeverschap) gebouwd. De grondgebonden woningen krijgen buitenruimten aan de achterzijde van de woningen, boven het parkeren dat op maaiveld plaats heeft. De grondgebonden woningen betreffen rij- en hoekwoningen, die bestaan uit twee bouwlagen een kap. Ten zuiden van deze grondgebonden woningen zijn vijf beneden-bovenwoningen (BEBO's) voorzien.
 
De drie appartementengebouwen bestaan uit circa vier, zes en zeven bouwlagen, elk met een flauwe kap. In totaal zijn er in de appartementengebouwen 78 wooneenheden beoogd. Parkeren kan bij de appartementen in een parkeerhof. Zowel de gevels als de daken van de appartementen zijn rondom geknikt. Dat maakt de blokken alzijdig, met daken die aansluiten op zowel het plein als de grondgebonden woningen.
  
Het voorgenomen plan betreft een divers aanbod van maximaal 153 wooneenheden voor verschillende doelgroepen. Om doorstroming in Rooswijk te bevorderen komen er circa 10 woningtypes, waarbij 30% sociaal wordt toegepast. De verschillende woningtypes zorgen voor het ontstaan van een afwisselende wijk die geschikt is voor diverse doelgroepen, zoals jongeren, senioren, alleenstaanden en gezinnen. Er zijn ook woningen voor mensen met inwonende ouders en voor mensen die graag aan huis willen werken.
Het woningprogramma bestaat uit kleine (circa 45 m²), middelgrote (circa 85 m²) en grote (tot circa 125 m²) woningen, zowel huur als koop. In het westelijke en middelste appartementengebouw worden minimaal 30% sociale huurwoningen gerealiseerd. Op de eerste bouwlaag van het oostelijke appartementengebouw en in de beneden-bovenwoningen is ruimte voor starterswoningen. Vanaf de tweede bouwlaag betreft het oostelijke appartementengebouw koopappartementen in het midden- en dure segment.
Op de grondgebonden woningen zijn met uitzondering van de zelfbouwwoningen, dakkapellen toegestaan, tot een maximum van 6 per bouwblok/rij woningen. Daarbij dient gebruik te worden gemaakt van het type dakkapel dat is mee-ontworpen. 
 
Openbaar gebied
De nieuwe identiteit van het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de autovrije groene ruimten met woonpaden tussen de grondgebonden woningen. De veranda’s aan de woningen bevorderen het gebruik van de openbare ruimte aan de voorzijde van de woning. In dit groen wordt ruimte geboden aan een speelplek voor de kleinste kinderen. De groene tussenruimten zijn bereikbaar voor calamiteitenverkeer. Aan één zijde langs het doorgaande woonpad ligt een hoger deel met gras. Deze zone wordt ondergronds gestabiliseerd, zodat er incidenteel verkeer, zoals hulpdiensten, verhuiswagen en onderhoudsvoertuigen, overheen kan rijden. Eén van de woonpaden komt uit op een loopbrug naar het Elvis Presleypark.
 
Impressie groen tussenruimte (bron h5 architecten)
 
In de Elvis Presleystraat, aan de voorzijde van het Saenredam College, is op gezette tijden sprake van relatief zwaar verkeer. Dat betreffen vrachtauto’s voor bevoorrading van de school, alsmede bussen voor schoolreisjes. In overleg met het Saenredam College wordt een oplossing gezocht voor een veilige afhandeling van dit verkeer, zonder gebruik te maken van de weg door het Elvis Presleypark. Mocht de oplossing echter niet gevonden worden dan zal gebruik gemaakt worden van de bestaande route door het park. Om die reden is de verkeersbestemming door het park uit het geldende bestemmingsplan 'Oud Koog & Rooswijk' gehandhaafd. In de praktijk zal de straat uitgevoerd worden als een zogenaamde ‘fietsstraat’. Daarbij wordt rode bestrating toegepast, een langzaam verkeerszone en mogelijk éénrichtingsverkeer. Het toelaten van regulier autoverkeer wordt zo veel als mogelijk ontmoedigd.
 
De noordoever van het Elvis Presleypark krijgt een afwerking van waterplanten en riet. In het park komen voorzieningen zoals verlichting, afvalbakken en een speelplek voor oudere kinderen. De huidige fietsbrug zal worden verlegd en daarbij komen enkele bomen te vervallen. Deze worden vervangen door nieuwe bomen.
De waterpartij aan de oostkant van het plangebied wordt ter hoogte van het plein enigszins uitgebreid. Dat is met name bedoeld om het plein een heldere begrenzing en een aangename schaal te geven.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR staan de plannen van het rijk voor ruimte en mobiliteit. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
 
Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);
  1. De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven. Zaanstad is gelegen in het gebied Noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn;
  • verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met andere overheden;  
  • versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Te midden van de stedelijke en economische dynamiek bevinden zich rondom het stedelijke gebied enkele unieke cultuurhistorische waarden. Het rijk beschermt de werelderfgoedgebieden (De Beemster, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) ruimtelijk door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken.
 
Planspecifiek
Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de structuurvisie meerderde nationale belangen en aandachtspunten aangegeven. Voor het plangebied is de binnenstedelijke gebiedsontwikkeling van de Zaan-IJ-oevers en het behouden van het cultureel erfgoed van belang. De rijksoverheid wil samen met andere overheden de ruimtelijk-economische structuur van Nederland versterken door langs de Zaanoevers een aantrekkelijk woon-werkmilieu te creëren. Het voorgenomen plan creëert, mede in relatie tot zijn omgeving, een aantrekkelijk woon-werkmilieu door het toevoegen van een groen centrumgebied aan Rooswijk.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling raakt niet aan één van de nationale belangen zoals aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit ruimtelijke plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de ladder voor duurzame verstedelijking die per 1 juli 2017 geldt.
 
De stappen van de ladder worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek   
Ladderbouwstenen
Door de Stec Groep is de nota 'Ladderbouwstenen voor Zaanstad Wonen, werklocaties, detailhandel, hotels en globaal bestemmen' (concept d.d 21 januari 2019) opgesteld, om te komen tot een uniforme ladderonderbouwing. In eerste instantie dient bepaald te worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vervolgens zijn de te hanteren uitgangspunten weergegeven, waarbij ten aanzien van wonen vooral van belang is dat het initiatief verankerd is in het Regionaal Actieprogramma Wonen, in relatie tot het verzorgingsgebied. Daarnaast dient de behoefte afgezet te worden tegen de (harde) plancapaciteit. In het navolgende wordt daar nader op ingegaan.
 
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, vanaf 12 nieuwe woningen is. Het voorgenomen plan maakt de realisatie van maximaal 153 woningen mogelijk en moet daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
In toelichting paragraaf 3.3.3 is een korte samenvatting van de geactualiseerde Woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' opgenomen waaruit de behoefte aan woningen blijkt. Hier is opgenomen dat door een toenemende woningbehoefte in Amsterdam de druk op de woningmarkt groot is. Voor geheel Zaanstad is de ambitie jaarlijks 1.000 woningen toe te voegen. De ondergrens is gesteld op 600 woningen per jaar.
 
In navolging op 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' is  in 2019 de 'Uitvoeringsagenda Wonen 2019-2024' door de raad vastgesteld. In deze beleidsnota is geconstateerd dat de vraag dermate groot is naar woningen dat er gezocht moet worden naar versnelling van de productie van woningen. 
   
Ook op regionaal niveau is er behoefte aan woningen. Het plangebied valt binnen het Regionaal Actieprogramma voor de Stadsregio Amsterdam. Door de toenemende woningbehoefte in Amsterdam is de druk op de woningmarkt in Zaanstad groot. Uit het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (RAP Wonen) van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (SRA) blijkt dat er in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015 - 2025 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit van 10.890 woningen is. Zowel stedelijk als suburbaan is sprake van een aanzienlijk capaciteitstekort.
     
Bestaand stedelijk gebied
De gronden in het plangebied zijn volledig gelegen in het bestaand stedelijk gebied. In het geldende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In het verleden was het gemeentehuis in het plangebied gesitueerd. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied aangemerkt worden als stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
 
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Het initiatief sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, vooral ten aanzien van het versterken van het bestaand verstedelijkt gebied en het aansluiten bij de kwalitatieve behoeftes en trends.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 23 april 2018 is de meest recente wijziging van de PRV vastgesteld.
 
In de PRV stelt de provincie regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
Planspecifiek 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De transformatie van de voormalige locatie van het gemeentehuis naar een woningbouwlocatie is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 5a van de PRV. De provincie Noord-Holland hanteert voor stedelijke ontwikkeling de definitie van het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 5a is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
 
De behoefte aan woningen in Zaanstad volgt uit de geactualiseerde gemeentelijke woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' (toelichting paragraaf 3.3.3) en de bijbehorende Uitvoeringsagenda Wonen 2019-2024 (toelichting paragraaf 3.3.4). Voor geheel Zaanstad is de ambitie jaarlijks 1.000 woningen toe te voegen. De ondergrens is gesteld op 600 woningen per jaar.
 
In toelichting paragraaf 3.2.3 wordt aangetoond dat de nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010 - 2020 en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s. Het plan is aangemeld en opgenomen in de Plancapaciteit Noord-Holland 2016 (zie navolgende afbeelding). 
 
Uitsnede Plancapaciteit Noord-Holland
 
In de regionale programma's hebben de provincie en de Noord-Hollandse gemeenten afspraken gemaakt over onder andere het aantal te bouwen woningen, de kwaliteit, duurzaamheid en voorzieningen. Deze zijn vastgelegd in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (SRA). Hieruit blijkt dat er in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2017 - 2027 een tekort aan harde plancapaciteit van 10.890 woningen is.    
 
In het regionaal actieprogramma is vastgelegd dat er in alle marktsegmenten tekorten zijn. De grootste tekorten doen zich voor bij eengezinswoningen, betaalbare huurwoningen en betaalbare en middeldure koopwoningen. Verder is het creëren van meer aanbod aan huurwoningen in het middensegment een belangrijke opgave. De behoefte aan middeldure huurwoningen in de marktregio Zaanstreek-Waterland is becijferd op 800 woningen tot 2025. Specifiek voor de marktregio Zaanstreek-Waterland is de ambitie om de diversiteit van de woningvoorraad te vergroten. Zelfbouw is één van de instrumenten om dit te bereiken.
 
In Zaanstad bedraagt de totale harde plancapaciteit per oktober 2018 3.300 woningen (bron: Monitor plancapaciteit 2018). Met het oog op de ambitie om 1.000 woningen per jaar te realiseren (MAAK.Zaanstad, Coalitieakkoord, begroting) is dit weinig. Er is meer harde plancapaciteit nodig om aan de vraag te voldoen.
 
Ten aanzien van de actuele woningvraag in Zaanstad kan het volgende worden opgemerkt. Voorlopig neemt het aantal huishoudens in Zaanstad nog toe en daarmee ook de woningbehoefte. Volgens de jongste prognose van de provincie Noord-Holland zal de woningbehoefte tussen 2017 en 2025 met een kleine 6.400 toenemen en tussen 2025 en 2030 met nog eens circa 3.200. Deze toename van de voorraad is nodig om de toename van het aantal huishoudens op te vangen. Wordt dit aantal niet gehaald, dan zal de druk op de markt oplopen. De woningbehoefte houdt gelijke tred met het aantal huishoudens. 
 
In kwalitatieve zin heeft Zaanstad in de woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' (zie toelichting paragraaf 3.3.3) de ambitie uitgesproken verder te willen doorontwikkelen als een stad met een breed en gevarieerd woningaanbod in het middensegment en met een aantrekkelijke prijs-kwaliteitverhouding. Dit gebeurt onder andere door de bouw van koopwoningen te stimuleren voor bijvoorbeeld voor jonge tweeverdieners of de groeiende groep senioren. Hiermee wordt ook de doorstroming verder bevorderd.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft een gevarieerd woningprogramma (zie toelichting paragraaf 2.3.2). Deze sluit aan bij de gemeentelijke en de regionale woningvraag.
 
Aardkundige waarden
Het plangebied is in de PRV gedeeltelijk aangewezen als een gebied waar bijzondere aardkundige waarden voorkomen. In artikel 8 is bepaald dat in een toelichting van een bestemmingsplan aangegeven moet worden hoe hiermee rekening wordt gehouden. In het plangebied ontbreken bijzondere aardkundige waarden vanwege de huidige en oorspronkelijke inrichting van het gebied.
 
Duurzaam bouwen
In artikel 33 is bepaald dat bestemmingsplannen voor woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie. Deze bepaling heeft tot doel gemeenten actief na te laten denken in het stadium van planvorming over duurzaam bouwen. De gemeente Zaanstad heeft haar doelstellingen omtrent duurzaam bouwen meegegeven aan de ontwikkelaar. In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie.
 
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De provinciale woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actieprogramma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.  
 
Planspecifiek 
De woningbouwopgave tot 2020 is in 2009 vastgelegd in de verstedelijkingsafspraken. Hierin is de Stadsregio Amsterdam onderverdeeld in vier subregio’s. Zaanstad valt binnen de subregio Zaanstreek en tussen 2015 - 2019 is er in deze regio behoefte aan circa 2.700 woningen (los van eventuele sloop), wat overeen komt met ruim 540 woningen per jaar. 
 
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actieprogramma voor de Stadsregio Amsterdam. Door de toenemende woningbehoefte in Amsterdam is de druk op de woningmarkt in Zaanstad groot. Uit het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020 (RAP Wonen) van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam blijkt dat er in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2015 - 2025 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit van 10.890 woningen is. Zowel stedelijk als suburbaan is sprake van een aanzienlijk capaciteitstekort.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Zaanstad 2020 'Zichtbaar Zaans'
Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Structuurvisie Zaanstad 2020 'Zichtbaar Zaans' vastgesteld (verder: structuurvisie). De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Belangrijk element hierin is de verbinding met Amsterdam en de positie in de Metropoolregio. Dit heeft veel consequenties voor Zaanstad op het gebied van aansluiting openbaar vervoer, de verstedelijkingsopgave en de ontwikkeling van de economie. Ook in Zaanstad zelf zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van onder andere knooppunten van openbaar vervoer, herstructurering van bedrijventerreinen, industrieel erfgoed en de woningbouwopgave. Het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie, evenals de wens om de milieubelasting in het gebied terug te brengen.
 
Planspecifiek
De gemeente Zaanstad zet in de structuurvisie in op de ontwikkeling van stedelijke knooppunten en binnenstedelijke intensivering. Vanuit de perspectieven 'verbinden' (koppelen van gebieden), 'intensiveren en transformeren', 'herstructureren en revitaliseren' en 'beheren en versterken' (verwachte of geambieerde dynamiek binnen een aantal gebieden) werkt de gemeente aan zijn doelstelling: een aantrekkelijke toekomstbestendige woon-werkstad met duidelijke eigen kernkwaliteiten binnen de Metropoolregio Amsterdam.
 
Bij het voorgenomen plan is vooral het perspectief 'intensiveren en transformeren' relevant. Als onderdeel van het perspectief 'herstructureren en revitaliseren' wil de gemeente Zaanstad ruimte bieden aan zelfbouw. Het voorgenomen plan heeft deels betrekking op zelfbouw.
 
Intensiveren en transformeren
Zaanstad heeft geen uitbreidingsmogelijkheden meer in het landelijk gebied vanwege beschermde natuurgebieden. Ook in het regionaal ruimtelijk beleid is uitbreiding in de vorm van uitleg niet aan de orde. Voortaan kan alleen nog maar binnen bestaande stedelijke contouren gebouwd worden. De gemeentelijke strategie is tweeledig:
  • in een aantal gebieden streeft de gemeente naar intensiveren door slim en meervoudig ruimtegebruik op basis van de bestaande functies en structuren;
  • in andere gebieden wil de gemeente juist ingrijpende veranderingen tot stand brengen via transformatie.
Belangrijk onderdeel van de opgave tot 2020 is het scheppen van de juiste randvoorwaarden ten aanzien van milieu, bereikbaarheid en imago. Bij het voorgenomen plan is sprake van intensiveren binnen de bestaande structuren, rekening houdend met de bestaande functies in de omgeving.
 
3.3.2 MAAK.Zaanstad
Op 30 juni 2016 is MAAK.Zaanstad door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen MAAK.Zaanstad is de gemeente Zaanstad met inwoners, ondernemers en organisaties in gesprek gegaan over de toekomst van Zaanstad. MAAK.Zaanstad is een toekomstbeeld en agenda en is eigendom van de stad. Het heeft tot doel met een investerings- en uitvoeringsagenda te komen die ervoor zorgt dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen en werken.
 
MAAK.Zaanstad is een uitwerking van bestaande visies, zoals Zaans Evenwicht en de Economische en Ruimtelijke Structuurvisie. Deze visies zijn verrijkt met het gesprek met de stad en majeure ontwikkelingen, waaruit opgaven, richting en ambitie zijn gedestilleerd.
 
De agenda van MAAK.Zaanstad loopt tot 2040, maar kijkt ook op korte termijn: wat moet er nu al gebeuren? Met MAAK.Zaanstad heeft de gemeenteraad een aantal maatregelen vastgesteld. Onder meer heeft de gemeenteraad bepaald dat (enkel de maatregelen relevant voor het onderhavig plan zijn opgenomen):
  • Het streven is om in Zaanstad tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. Dit aantal extra woningen kan bereikt worden door nieuwbouw, of door alternatieven zoals transformatie van panden en door splitsing/aan- of bijbouwen bij bestaande woningen. Waarbij voor de komende 10 jaar gestreefd wordt de bouwproductie te verhogen naar 1.000 woningen per jaar.
  • Er binnen de stedelijke contouren wordt gebouwd.
  • Bij gebiedsontwikkeling ruimte dient te worden gegeven aan (maatschappelijke) voorzieningen.
  • Extra inzet op kwaliteit openbare ruimte nodig is om de stad schoon, heel, veilig én mooi te maken.
  • Openbare ruimte tegelijkertijd bijdraagt aan de versterking van het toerisme. Duidelijke en aantrekkelijke routes door de stad het toeristisch potentieel aan elkaar verbindt. Het toerisme zorgt voor werkgelegenheid en één van de dragers is voor een goed aanbod van horeca en winkels.
  • Het inzetten op een 'compacte' stad bijdraagt aan draagvlak voor voorzieningen en de stad zodoende sterker maakt. Naast het binnenstedelijk verdichten ingezet wordt op het verkorten en aantrekkelijker maken van de (langzaam verkeers-)routes tussen de verschillende delen van de stad binnen de rode contouren.
  • De stad een grote diversiteit en meer kwaliteit (duurzaam en met een goede fundering) aan bestaande en nieuwe woningen nodig heeft, waarbij speciale aandacht is voor bijzondere doelgroepen.
Planspecifiek
Het onderhavig plan maakt woningbouw mogelijk binnen de stedelijke contouren. De openbare ruimte wordt hoogwaardig herontwikkeld en de parkachtige omgeving versterkt de aantrekkingskracht van het gebied. Het plan beoogt een kwalitatieve herontwikkeling van het centrumgebied van Rooswijk. Het bestemmingsplan draagt daarmee bij aan de doelstellingen van MAAK.Zaanstad. 
 
3.3.3 Actualisatie woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek'
De raad van de gemeente Zaanstad heeft op 11 juli 2019 de geactualiseerde versie van de Woonvisie 'Zaans Mozaïek' vastgesteld (verder: woonvisie). Met 'Zaans Mozaïek' sloeg Zaanstad een nieuwe koers in waarbij de focus veranderde van uitbreiding naar transformatie en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent gedifferentieerde woonmilieus, keuzevrijheid in woningaanbod, kwalitatief goede woningen en een goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken.
De afgelopen jaren heeft de gemeente samen met woonpartners hard gewerkt om het wonen in Zaanstad te verbeteren. De woonvisie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma wonen gaf in deze periode richitng aan deze activiteiten. Inmiddels is er veel veranderd. Desondanks blijven veel van de uitgangspunten en ambities uit de woonvisie van 2015 nog steeds geldend. De gemeente blijft inzetten op gedifferentieerde  woonmilieus, kwalitatief goede woningen en goede leefbaarheid in alle Zaanse wijken. De gewijzigde marktomstandigheden en nieuwe uitdagingen vragen echter ook om een actualisering. Deze actualisatie is ook nodig om nieuwe afspraken met de corporaties en huurdersorganisaties voor de periode 2020-2024 te maken. De gemeenteraad heeft via ‘omgekeerde besluitvorming’, een proces waarbij de raad bij de start meedenkt en beleidsuitgangspunten meegeeft, richting hieraan gegeven. De opgehaalde onderwerpen en richtingen vormen belangrijke input voor deze woonvisie en het uitvoeringsprogramma.
  
De gemeenteraad heeft zes belangrijke opgaven benoemd die doorslaggevend zijn voor de verdere groei en ontwikkeling van Zaanstad: verstedelijking, economische ontwikkeling, kansengelijkheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. Dit wordt in de woonvisie vertaald naar de volgende opgaven: 
  • Stevig inzetten op woonkwaliteit geeft Zaanstad een vitale positie.
  • De kwantitatieve opgave: binnen heldere kaders zorgen voor versnelling van de nieuwbouwproductie.
  • De kwalitatieve opgave: diversiteit, sturen op betaalbaar aanbod en een betere kwaliteit van de bestaande voorraad.
  • Versterken van leefbaarheid en kansengelijkheid in de wijken.
  • Zelfstandig gaan en blijven wonen.
  • Duurzaamheid is de norm en de kans. 
Planspecifiek
Voorliggend plan levert aan bijdrage aan verschillende genoemde opgaven. Het plan behelst een goede woonkwaliteit, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 2.3. Er worden immers moderne woningen gebouwd in een op een binnenstedelijke locatie, waarbij aandacht is voor een veelzijdig en kwalitatief woonaanbod.
 
Kwalitatief richt de woningbehoefte zich op alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector en type woningen en woonmilieu. Om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden is meer aanbod nodig in alle typen en prijsklassen woningen. Zaanstad streeft naar een  zodat er op woongebied voor ieder – jong en oud, huurders en kopers, mensen met een krappe en een ruimere beurs, huidige én nieuwe bewoners - wat wils is.
 
De realisatie van maximaal 153 woningen (grondgebonden woningen en appartementen) op een binnenstedelijke locatie midden in de wijk Rooswijk is in overeenstemming met uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie. Het gaat hier om verdichting binnen de stedelijke contour ten behoeve van woningen waaraan in kwantitatieve zin behoefte bestaat. In kwalitatieve zin bestaat het woningprogramma in het voorgenomen plan uit sociale huurwoningen, huurwoningen in het middensegment, starterswoningen, woningen die geschikt zijn voor senioren en middeldure koopwoningen. Zo heeft er zelfbouw (Particulier mede opdrachtgeverschap) plaats en wordt 30% sociaal gerealiseerd. Dit gevarieerde woningprogramma komt tegemoet aan de vraag van verschillende doelgroepen. Dit past tevens binnen de Uitvoeringsagenda Wonen 2019-2024 (zie toelichting paragraaf 3.3.4) en de afspraken uit de provinciale woonvisie (zie toelichting paragraaf 3.2.3).
 
3.3.4 Uitvoeringsagenda Wonen 2019 - 2024
In het verlengde van geactualiseerde woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' heeft de gemeente Zaanstad de Uitvoeringsagenda Wonen 2019 - 2024 vastgesteld. Door middel van deze agenda wordt een extra impuls gegeven aan het Zaans woonbeleid. De uitvoeringsagenda is samengesteld op basis van een programmatische aanpak rond vijf deelthema's (actieprogramma's):
  1. woningproductie en woonprogrammering nieuwbouw;
  2. verbeteren kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  3. betaalbare huurvoorraad;
  4. wonen draagt bij aan een leefbare wijk;
  5. zelfstandig gaan en blijven wonen.
Deze actieprogramma's gaan over concrete en zichtbare stappen die de gemeente zet om de ambities uit de woonvisie dichterbij te brengen. De uitvoeringsagenda richt het vizier vooral op de korte en middellange termijn. Met dit uitvoeringsprogramma zet de gemeente in op onder andere duurzaamheid, (betere) doorstroming door middel van een gedifferentieerd woningaanbod.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft hoogwaardige nieuwbouw in het centrumgebied van Rooswijk. De aantrekkelijkheid van de wijk neemt daarbij toe. Het woningprogramma bestaat gedeeltelijk uit wonen waarbij het mogelijk is langer zelfstandig te wonen. Daarmee draagt het plan bij aan de deelthema's 1, 4 en 5.
 
In de Uitvoeringsagenda Wonen 2019 - 2024 is aangegeven dat er binnen de gemeente Zaanstad, als gevolg van de huishoudensgroei, minimaal 1.000 woningen per jaar gerealiseerd moeten worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt deels invulling gegeven aan deze ambitie. De voorgenomen woningbouwplannen in het plangebied passen binnen de afgesproken aantallen op regionaal en lokaal niveau.
 
3.3.5 Welstandsnota Zaanstad 2013
De Welstandsnota Zaanstad 2013 is het resultaat van een discussie in de gemeenteraad over de te volgen welstandskoers. Het uitgangspunt daarbij was dereguleren en vereenvoudigen, maar met behoud van ruimtelijke kwaliteit in de stad. De gemeenteraad heeft de eerste wijziging van de Welstandsnota Zaanstad 2013 in de vergadering van 4 september 2014 vastgesteld.
 
Het resultaat van de discussie in de raad is het uitgangspunt voor de Welstandsnota Zaanstad 2013: een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudigere regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.
 
Inmiddels is de markt veranderd als gevolg van de economische crisis en ook de rol van de overheid is aan het veranderen. De gemeente moet haar inzet meer gericht inzetten en soms de keuze maken om minder beleid te voeren.
 
In deze welstandsnota wordt daarom een proef met welstandsvrije gebieden ingevoerd. Dit zorgt voor vermindering van de regeldruk en vormt een bijdrage aan de gemeentelijke hervormingsagenda. De welstandsvrije proef betreft delen van een aantal bedrijventerreinen en naoorlogse woonwijken waar geen grootschalige herstructurering of ontwikkeling loopt vanuit de gemeente. Monumenten zijn hiervan uitgezonderd.
 
In overige woonwijken, die vaak een gelijksoortige, seriematige opbouw hebben en waar vooral veel kleine uitbreidingen worden aangevraagd, zijn de regels vereenvoudigd en teruggebracht in aantal. In deze gebieden ligt de nadruk op beheer en is het uitgangspunt 'sturen op basiskwaliteit', vooral door middel van een welstandstoets.
 
In gebieden die typisch Zaans zijn of door andere kwaliteiten vragen om meer sturing op ruimtelijke kwaliteit geldt een gewogen beleid. Dit betekent niet dat er niets kan, maar dat er aan de bestaande eigenschappen van het gebied grote waarde wordt toegekend en dat de bewijslast om met een nieuw plan hiervan af te wijken groter is. De criteria geven aan dat in die gevallen extra zorgvuldigheid en ontwerpdeskundigheid vereist zijn.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een welstandvrij gebied. Daarmee hoeft er niet getoetst te worden aan de redelijke eisen van welstand. Voor de zelfbouw zijn Specifieke regels opgesteld, die bij de uitgifte worden gehanteerd.
3.3.6 Nota Woonbebouwing Zaanstad 2019
De Nota Woonbebouwing Zaanstad 2019 is in werking getreden op 7 februari 2019. In deze nota wordt uitgelegd hoe de gemeente Zaanstad omgaat met aanvragen voor bouwactiviteiten bij woonbebouwing, die afwijken van regels in bestemmingsplannen. De nota bevat regels waaraan initiatieven worden getoetst die afwijken van het bestemmingsplan. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels voor het vergunningsvrije bouwen, maar er is uitdrukkelijk ruimte voor maatwerk, 
 
De nota heeft betrekking op:
  • bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied (erkers) en het achtererfgebied;
  • dakkapellen, dakramen en lichtstraten;
  • dakopbouwen en dakterrassen;
  • voorzieningen op en aan gebouwen, zoals zonnepanelen, zonweringen en afscheidingen tussen balkons;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals tuinmeubilair, speeltoestellen, erfscheidingen, vlaggenmasten, jacuzzi's etc.);
  • overschrijding van het bouwvlak.
Verder zijn de Begrippen en de Wijze van meten gedefinieerd in de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2019.
 
Planspecifiek
In het voorliggende plan is op onderdelen sprake van maatwerk, waarbij de bouwmogelijkheden afgestemd zijn op het specifieke ontwerp. Dat betreft bijvoorbeeld de regeling voor dakkapellen en dakoverstekken. De begrippen en Wijze van meten zijn in het onderhavige bestemmingsplan vooral ontleend aan de nieuwe standaard zoals die binnen de gemeente Zaanstad is ontwikkeld.
 
3.3.7 Bedrijven in woonhuizen
Het beleid omtrent bedrijven in woonhuizen is vastgelegd in een bijlage bij het door de gemeenteraad op 29 januari 1988 vastgestelde 'Evaluatie vrijstellingenbeleid ruimtelijke ordening'. Het beleid omtrent bedrijven in woonhuizen houdt het volgende in: ten aanzien van die gebieden waar alleen een pure woonbestemming geldt, wordt vanuit de Gemeente Zaanstad een terughoudend selectief beleid gevoerd met betrekking tot de vestiging van bedrijven in woonhuizen, ongeacht of het dienstverlening, detailhandel of een ambachtelijke branche betreft. In zo'n situatie staat de woonfunctie voorop, zowel wat de woning als de wijk betreft en hierop mag zo min mogelijk inbreuk worden gemaakt. De bedrijfsvestiging moet daarom ten opzichte van het woonhuis van ondergeschikte betekenis zijn. Van ondergeschiktheid is sprake, indien de vestiging beperkt blijft tot 65 m² en maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen.
 
Het uitoefenen van een huisgebonden bedrijf of beroep mag geen negatieve invloed hebben op de omgeving, zowel ten aanzien van het functioneren op zich, als ten aanzien van de neveneffecten (bijvoorbeeld verkeersaantrekkende werking, parkeeroverlast). Het moet een activiteit betreffen die in principe kleinschalig is, ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en die niet aanzet tot een verdringing van de woonfunctie.
 
De vestiging van bedrijven in detailhandel en ambachtelijke bedrijven met verkoopactiviteiten mag alleen plaatsvinden in de daartoe geschikte gebieden. Dit zijn de specifieke winkelcentra en de gebieden waar een vermenging van functies ingevolge het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Planspecifiek
In het plangebied worden alleen huisgebonden beroepen en bedrijven toegestaan. De uitstraling van deze kleine bedrijven in combinatie met wonen heeft geen negatieve invloed op de woonkwaliteit en de omliggende natuurlijke kwaliteiten.
 
3.3.8 Nota Archeologie Zaanstad 2009
In de Nota Archeologie Zaanstad 2009 zijn de uitgangspunten van de Monumentenwet 1988 verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen, sloopvergunning/-melding of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in projectafwijkingsbesluiten en afwijkingen van het bestemmingsplan.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.5 wordt het aspect archeologie nader toegelicht.
 
3.3.9 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016
Voldoende parkeerruimte is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente stelt daarom als voorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen dat er in afdoende mate in parkeerruimte wordt voorzien. Het parkeerbeleid wordt uitgewerkt in deze Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. De nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto’s en fietsen. De Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 vervangt de Parkeernota Zaanstad 2013.
 
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke berekeningsmethode dient een aantal stappen gevolgd te worden, voor zowel auto als fiets. Per vervoerswijze verschillen deze stappen en berekeningsmethoden.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.7 wordt het plan getoetst aan de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk maximaal 153 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Dit wordt ook als zodanig geconcludeerd in de voor dit project opgestelde Aanmeldnotitie. Deze is als bijlagen bij toelichting, bijlage 8 bijgevoegd.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Als sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, als de bestemmingswijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. De ontwikkeling betreft de realisatie van woningen waardoor een milieugevoelige functie ontstaat met een strenger bodemgebruik. Voordat de bestemming wonen kan worden opgenomen moet door een verkennend bodemonderzoek aangetoond worden dat de bodemkwaliteit zich niet verzet tegen de nieuwe functie.
 
Planspecifiek
Het terrein is begin jaren ’70 bebouwd met het gemeentehuis van Zaandijk. Op deze locatie zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Zo heeft De Vries & van de Wiel in 2005 bodemonderzoek uitgevoerd en door Antea in 2011. Er is een leeflaag aanwezig waarin lichte verontreinigingen zijn aangetoond. Onder het parkeerterrein is deze leeflaag minder duidelijk aanwezig. Vooral in de ondergrond is stortmateriaal (puin en huishoudelijk afval) aangetroffen. Ook is er een voormalige sloot aangetroffen. Er zijn hier immobiele verontreinigingen (zware metalen en PAK’s) en plaatselijk ook mobiele verontreinigingen (o.a. brandstof gerelateerde stoffen) aangetoond. De mobiele verontreinigingen zijn in de meest recente onderzoeken overigens niet meer aangetoond. De puinlagen in de (onder)grond zijn niet asbestverdacht.
De onderzoeksresultaten zijn verwerkt in het actualiserende en nader bodemonderzoek dat in oktober / november 2018 is uitgevoerd door Prommenz (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1.).
Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de boven- en ondergrond en het grondwater. daarnaast is de aard, omvang en ernst van de nog aanwezige matige en sterke verontreinigingen in de grond en het grondwater nader bepaald.
Het terrein is sinds het voorgaande onderzoek in 2012 niet ingrijpend veranderd en het terreingebruik tussen nu en 2012 kan hooguit een oppervlakkige verontreiniging hebben veroorzaakt. Uit het bodemonderzoek volgt dat het mengmonster van de zandige ondergrond met bijmengingen van betonpuin, aan de oostzijde van de locatie, matig verontreinigd is met PAK. Ook de zintuiglijk waarneembaar met olie verontreinigde grondmonsters uit de ondergrond aan de noordwestzijde ter plaatse van de parkeerplaats en aan de oostzijde zijn matig verontreinigd met minerale olie. In beide monsters is een zwaardere oliesoort zoals smeer- of stookolie aanwezig. Tevens is een dieselachtige oliefractie aanwezig.
De overige grond(meng)monsters van de diepere laag met diverse bijmengingen zoals plastic, puin, beton en baksteen ter plaatse van de gedempte sloot, zijn licht verontreinigd met een onbekende oliesoort die het meest doet denken aan een mengsel tussen koolteer en natuurlijke olieachtige stoffen zoals humuszuren.
 
Alleen op het noordoostelijk deel van de locatie en ter plaatse van de oever tegenover de parkeerplaats is in de onverdachte bovengrond een licht verhoogd gehalte aan respectievelijk PCB en kwik aangetoond. De overige mengmonsters van de onverdachte bovengrond en van de overzijde van de watergang zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De vrijkomende baggerspecie is verspreidbaar en valt voor toepassing op landbodem of in oppervlaktewater in de respectievelijke klassen Industrie of A.
 
Het grondwater aan de zuidelijke rand van de gedempte sloot is sterk met naftaleen en matig met minerale olie verontreinigd. De verontreiniging lijkt een gevolg van (steen)koolteer. Een groot deel van de overige grondwatermonsters ter plaatse van de gedempte sloot is licht verontreinigd met één of meerdere vluchtige aromatische koolwaterstoffen zoals benzeen, naftaleen en/of xylenen. Verder is in het grondwater een verhoogde concentratie aan barium aangetroffen. Het grondwater ter plaatse van de gedempte sloot en op het noordoostelijk deel van de locatie is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
Uit een beknopte risicobeoordeling volgt dat aan de zuidelijke rand van de gedempte sloot geen sprake is van actuele risico’s als gevolg van blootstelling aan- en verspreiding van de verontreinigingen met naftaleen en minerale olie. Het gemeten gehalte aan naftaleen leidt evenmin tot geurhinder.
 
Voor grondwerkzaamheden ter plaatse van het matig en sterk met minerale olie en naftaleen verontreinigde grondwater moeten conform de CROW 400 beheersmaatregelen in de veiligheidsklasse Rood Vluchtig worden genomen. Voor de licht verontreinigde grond en grondwater is geen veiligheidsklasse behoudens de basishygiëne, van toepassing. Bij het onttrekken van grondwater voor de bouwwerkzaamheden kan het onttrokken grondwater niet ongezuiverd worden geloosd.
 
Het beeld is vergelijkbaar met de resultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken.
 
Conclusies en aanbeveling
De hypotheses van het vooronderzoek worden geaccepteerd aangezien in de grond en het grondwater plaatselijke matige tot sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. De plaatselijke matige verontreiniging met olie in de grond heeft mogelijk een relatie met de sterke olieverontreiniging die in 2005 in het onderzoek van De Vries & van de Wiel was aangetroffen. De matige olieverontreiniging in de grond en de matige verontreiniging met PAK in de ondergrond zijn niet eerder aangetroffen.
Een vergelijkbare sterke grondwaterverontreiniging met naftaleen was in 2011 in het onderzoek van Antea ongeveer 12 meter ten noordwesten, aangetroffen en in het aanvullend onderzoek van Heijmans uit 2008 in een peilbuis die ongeveer 10 meter ten zuidwesten ligt. Omdat het grondwater in de voornoemde bestaande peilbuizen in dit onderzoek hooguit licht zijn verontreinigd, is vermoedelijk sprake van een afname van de sterke verontreiniging in het grondwater. Toch wordt vooralsnog uitgegaan van een omvang groter dan het volumecriterium van 100 m³ bodem met grondwater zodat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
 
De overige lichte grond- en grondwaterverontreinigingen zijn eveneens in de voorgaande onderzoeken aangetroffen.
In aansluiting op de aanbevelingen in de voorgaande onderzoeken wordt het verder begrenzen van de matige tot sterke verontreinigingen niet noodzakelijk geacht. Wel wordt aanbevolen om de peilbuis aan de zuidelijke rand van de gedempte sloot nogmaals te bemonsteren en te onderzoeken op het gehalte aan minerale olie en vluchtige aromatische koolwaterstoffen.
 
Voor de graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging moet vooraf een BUS-melding of saneringsplan worden opgesteld en ter beoordeling aan het bevoegd gezag, de gemeente Zaanstad, te worden voorgelegd. Met betrekking tot de voorgenomen grondwerkzaamheden wordt de aanbeveling uit het voorgaande onderzoek van Antea uit 2011 overgenomen. Hierin wordt aanbevolen om een deelsaneringsplan op te stellen in plaats van een BUS-melding.
 
Vrijkomende en overtollige grond afkomstig uit de bovengrond tot ongeveer een meter diepte kan, behoudens de bovengrond ter plaatse van de oever tegenover de parkeerplaats, onbeperkt worden hergebruikt. Vrijkomende en overtollige grond afkomstig uit de heterogeen verontreinigde ondergrond met diverse bijmengingen oftewel het dempingsmateriaal is in het algemeen niet geschikt voor hergebruik en moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker.
 
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
    
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een geluidgevoelig object volgens de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeer is noodzakelijk om aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er is dan ook een akoestisch onderzoek weg- en railverkeer (Adviesburo Van Der Boom, 18-076, 5 juni 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
  
Wegverkeer
De geluidbelasting door wegverkeer op de John Lennonstraat bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Provincialeweg (N203) bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door geen van de wegen overschreden. Er hoeft voor de beoogde woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.
 
Railverkeer
De hoogste geluidbelasting door railverkeer op de ontwikkeling bedraagt ten hoogste 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daardoor niet overschreden. Een hogere waarde voor railverkeer op de planlocatie is niet nodig.
 
Cumulatie
De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden voor wegverkeer of railverkeer. Er hoeft geen gecumuleerde geluidbelasting te worden bepaald.
 
Goede ruimtelijke ordening
Bij het toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen (inclusief 30 km wegen) bedraagt ten hoogste 55 dB zonder aftrek. De geluidbelasting van 53 dB wordt in 4 rekenpunten op 4 woonlagen overschreden. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woonbestemming wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Bouwbesluit
De hoogste geluidbelasting door wegverkeer bedraagt 54-55 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting hoger dan 53 dB zijn in een nieuwbouwsituatie aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 21-22 dB. In het kader van de omgevingsvergunningen voor het bouwen zal, op basis van invoergegevens zoals het type beglazing, kozijntype, kierdichting en ventilatievoorziening, aangetoond worden dat aan die karakteristieke geluidwering wordt voldaan.
 
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
  
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.  
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 153 woningen gerealiseerd, terwijl in de huidige planologische situatie maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, waaronder een gemeentehuis, zijn toegestaan. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2017) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de achtergrondconcentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 over 2016 respectievelijk maximaal 19,9 µg/m³, 11,2 µg/m³ en 23,2 µg/m³ bedragen. De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet daarmee aan de gestelde grenswaarden van 40 µg/m³voor fijnstof PM10 en NO2 en 25 µg/m³  voor fijnstof PM2,5. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat er ter plaatse van de planlocatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging nabij scholen, een verzorgings- en verpleeghuis, detailhandel en horeca  aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de publicatie met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
In het voorgenomen plan worden gevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt. Aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Oud Koog & Rooswijk' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. Deze zijn weergegeven in de navolgende tabel.
 
AdresActiviteitSBI-2008MilieucategorieRichtafstand gemengd gebied (m)Afstand tot woningen in het plangebied (m)
John Lennonstraat 165-265
- supermarkt
- detailhandel
- horeca
- dienstverlening
- 471  
- 47 A
- 561
- 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82
- 1
- 1         
- 1
- 1
- 0  
- 0        
- 0
- 0
24
John Lennonstraat 267, 269, 271 en 273
- detailhandel
- horeca
- dienstverlening
- 47 A
- 561
- 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82
- 1
- 1
- 1
   
- 0
- 0
- 0
20
Elvis Presleystraat 1
scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs
- 852, 8531
21023
Rooswijkplein 10kinderopvang8891 (2)21080
Rooswijkplein 16kinderopvang8891 (2)21080
Fortuinweg 12scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs
- 852, 8531
210155
George Gershwinstraat 207-207Averpleeghuizen871 (1)21085
  
Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden tot milieubelastende activiteiten in de omgeving. Daarmee staat de aanwezigheid van milieubelastende activiteiten een goed woon- en leefklimaat niet in de weg en worden milieubelastende activiteiten niet in hun mogelijkheden beperkt. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn in het kader van milieuzonering.
 
4.2.5 Geur
In de voorliggende paragraaf wordt het aspect geur op de voorgenomen ontwikkellocatie getoetst aan het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. In deze paragraaf wordt ingegaan op de volgende aspecten:
  • Wat wordt er mogelijk gemaakt? Anders gezegd: zijn er geurgevoelige objecten voorzien? Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van de ontwikkeling of het plangebied?
  • Kun je last hebben van deze geur? Anders gezegd: welke streefkwaliteit geldt er voor de betrokken (standaard, minder, minst) geurgevoelige objecten?
  • Is, alles in ogenschouw nemend, sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat? Hierbij wordt de geurbelasting getoetst ter plaatse van de geurgevoelige objecten.
Wat wordt er mogelijk gemaakt en zijn dat geurgevoelige objecten?
Op de ontwikkellocatie zijn nieuwe geurgevoelige objecten voorzien. Het betreft hier realisatie van maximaal 153 woningen. Deze objecten worden beschouwd als standaard geurgevoelige objecten. Voor deze geurgevoelige objecten hanteert de gemeente een streefkwaliteit voor de geurbelasting met een hedonische waarde van (H) =-1.
 
Streefkwaliteit voor geurbelasting op dit planlocatie
Het Zaans geurbeleid is gericht op het op termijn behalen van de streefkwaliteit voor geurbelasting. De streefkwaliteit wordt uitgedrukt in een hedonische waarde voor de geurbelasting. Met het begrip hedonische waarde wordt de onaangenaamheid van de geur gerelateerd aan de geurconcentratie. De hedonische waarde H=-1 staat voor een licht onaangename geur en de hedonische waarde H=-2 staat voor een onaangename geur. Omdat de concentratie waarin een geur onaangenaam wordt per type geur verschilt, wordt per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald welke geurconcentratie, bij welke hedonische waarde behoort. De geurconcentratie wordt in odourunits per m³ uitgedrukt (ou/m³).
 
Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken in of nabij deze ontwikkeling?
De gemeente Zaanstad is bezig met de ontwikkeling van een geurcontourenkaart van haar grondgebied (zie navolgende afbeelding). De kaart is nog niet volledig. De geurcontouren van Tate & Lyle staan er bijvoorbeeld niet op. De kaart laat wel zien welke bedrijven voor de geuronderbouwing relevant zijn voor de ontwikkeling van de projectlocatie: Cargill Aurora, Tate & Lyle en Olam Koog aan de Zaan.
 
Geurcontourenkaart gemeente Zaanstad (locatie 10 is Bannehof) 
 
Er is onderzocht of de projectlocatie zich op voldoende afstand van bovengenoemde bedrijven bevindt en of er ten opzichte van deze bedrijven voldaan wordt aan de richtafstanden van de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de VNG. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de navolgende tabel en worden hierna toegelicht.
 
Bedrijf
SBI-code (2008)
Locatie
Afstand tot de locatie van geurgevoelige objecten
Richtafstand geur gemengd gebied
Geurklachten bekend
Geurrapport aanwezig
Relevantie voor de planlocatie
Cargill bv Aurora
10821-1
Kalf 17
1,2 kilometer
300
ja
ja
relevant
Tate & Lyle Nederland BV
1062-2
Lagedijk 5 Zaandijk
1,25 kilometer
200
ja
ja
relevant
Olam bv (ADM Cocoa)
10821-1
Stationstraat 78
Koog ad Zaan
660 m
300
ja
ja
relevant
 
Beschrijving en beoordeling van de geursituatie op de ontwikkellocatie
Cargill bv, productielocatie Aurora
Op circa 1,2 kilometer afstand van de planlocatie bevindt zich aan Kalf 17 het bedrijf Cargill Cacao Aurora. In het bedrijf worden cacaobonen tot halffabricaat cacaomassa verwerkt. Op basis van het VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgave 2009 heeft dit bedrijf SBI-code 10821-1. De richtafstand ten opzichte van woningen in gemengd gebied voor het aspect geur is 300 m. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast is in juni 2008 voor het bedrijf, vanwege een uitbreiding, een revisie milieuvergunning verleend.
In 2014 is in opdracht van de gemeente door het adviesbureau SGS de geursituatie van de cacaobedrijven in Zaanstad onderzocht. In dit onderzoek is ook de geurimmissie van het bedrijf Cargill Cacao Aurora, in de huidige situatie en de situatie na het treffen van de BBT-maatregelen in kaart gebracht. De geurcontouren van het bedrijf zijn weergegeven in het rapport 'Geursituatie Cacaobedrijven anno 2014 en na maatregelen' (EZGE-2014-0250-HR, december 2016). Uit dit rapport blijkt dat de planlocatie buiten de H=-1 geurcontour van het bedrijf ligt. Dat wil zeggen dat er voor de planlocatie aan de streefkwaliteit voor geur wordt voldaan. Daarnaast zijn er geen concrete plannen van het bedrijf bekend waarmee relevante geurhinder zal worden veroorzaakt. Geurhinder vanwege dit bedrijf is daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
Tate & Lyle Nederland
Op circa 660 m afstand van de planlocatie bevindt zich het bedrijf Tate & Lyle Nederland bv aan de Lagendijk 5 te Koog aan de Zaan. Het betreft een zetmeelfabriek met SBI-code 1062-2. De richtafstand voor het aspect geur bedraagt 200 m. Voor wat de planlocatie betreft wordt hier ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Voor het bedrijf is in 2012 een nieuwe omgevingsvergunning door de provincie verleend. In de omgevingsvergunning is tevens een geurcontour opgenomen. Uit de contour blijkt dat de ontwikkeling ruim buiten de H=-1 geurcontour van het bedrijf ligt. De H=-1 is gelijk aan de streefkwaliteit. Het bedrijf voldoet ter plaatse van de planlocatie aan de streefkwaliteit voor geur. Geurhinder  vanwege dit bedrijf is daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
Olam Koog aan de Zaan
Op circa 660 meter afstand van de planlocatie bevindt zich het bedrijf Olam Koog aan de Zaan. De richtafstand voor geur van het bedrijf is 300 m. De planlocatie ligt dus op voldoende afstand van het bedrijf.
 
Vergunde situatie Olam Koog aan de Zaan
Op 13 juli 1994 is een revisievergunning Wet milieubeheer verleend en op 2 december 1996 een uitbreidings-/wijzigingsvergunning. Uit deze vergunningen zijn geen eenduidige vergunde geurcontouren te herleiden. In opdracht van het bedrijf is een geurrapport opgesteld (12-EZGE-0162, 25 juli 2012). Daarin is de geursituatie opgenomen zoals deze vergund is. In de huidige vergunning zijn geen maatregelen vastgelegd om de geuremissie verder te reduceren.
Op 4 juni 2015 is een aanvraag gedaan voor een nieuwe vergunning voor de inrichting. Naar aanleiding van deze vergunningaanvraag is een geurrapport opgesteld door SGS (geurrapport Olam Koog a/d zaan, geursituatie na plaatsing van RTO op de afdeling BMW, SGS, EZGE-2015-07-0014R3, 15 september 2016). De aanvraag met geurrapportage is door het bevoegd gezag geaccepteerd en in behandeling genomen. In het rapport is de situatie na het treffen van maatregelen aangegeven. Deze maatregelen zijn op dit moment feitelijk al geïmplementeerd en worden met de beschikking vastgelegd. Dit betreft een thermische naverbrander voor de afgassen van het malen/prepareren van de cacaobonen van de westelijke fabriek (BMW). Op de navolgende afbeelding wordt de situatie weergegeven na installatie van de thermische naverbrander.
 
Geurcontourenkaart na implementatie (RTO SGS, EZGE-2015-07-0014R3, 15 september 2016).
 
Geurconcentraties bij hedonische waarden
Voor cacaogeur gelden de volgende waarden (zie eindrapport Evaluatie Bijzondere regeling cacao industrie, deelrapport 2, dosis-effectrelatie van cacaogeur van SGS van 9 april 2010):
  • H=-1 bij 4 ou/m³;
  • H=-2 bij 15 ou/m³. 
De streefkwaliteit voor cacaogeur komt derhalve overeen met een geurbelasting van 4 ou/m³ als 98 percentiel.
 
Beoordeling van de geurbelasting
Uit de geurcontouren blijkt dat de geurbelasting vanwege Olam Koog aan de Zaan ter plaatse van het Bannehof naar schatting iets meer dan 4 OUE/m³ bedraagt. Daarmee wordt voor de woningen niet voldaan aan de geurconcentratie behorend bij de streefkwaliteit, die 4 OUE/m³ is. De gemeente acht geurgevoelige objecten in gebieden waarin de streefkwaliteit wordt overschreden mogelijk als er voldoende waarborgen bestaan voor een gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit; een goed woon- en leefklimaat. Voor het plan is een nadere onderbouwing noodzakelijk. Hierna wordt ingegaan op de randvoorwaarden die daarvoor in het Zaans Geurbeleid 2016 zijn geformuleerd.
 
Geurimmissie is beter dan onaangenaam
In gevallen waarin de H=-2 contour wordt overschreden wordt de geur als onaangenaam ervaren. Conform het Zaans Geurbeleid 2016 mogen er daarom in beginsel géén nieuwe standaard geurgevoelige objecten (zoals woningen) en minder gevoelige objecten (type 2) worden geprojecteerd in een gebied gelegen binnen een geurcontour die een hedonische waarde van H=-2 overschrijdt.
 
Uit het geuronderzoek blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de ontwikkeling iets meer dan 4 OUE/m³ bedraagt. De geurbelasting is daarmee lager dan de concentratie horend bij de H=-2, zijnde 15 OUE/m³. Ter plaatse van de ontwikkeling wordt dan ook voldaan aan het criterium dat de geurhinder beter is dan onaangenaam.
 
Cumulatie voldoet aan de randvoorwaarde
Om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen is in het geurbeleid opgenomen dat standaard geurgevoelige objecten niet binnen meer dan twee H=-1 contouren mogen staan. Staan standaard geurgevoelige objecten binnen meer dan twee H=-1 contouren dan is de geurimmissie ontoelaatbaar, omdat in dat geval deze woningen veelvuldig geurbelast zullen zijn door verschillende bedrijven. Uit het onderzoek blijkt dat de standaard geurgevoelige objecten binnen de H=-1 contour van alleen Olam Koog ligt. Er wordt daarmee voldaan aan de randvoorwaarde dat de locatie niet binnen meer dan twee H=-1 –contouren mag liggen. Ter plaatse van de ontwikkeling is geen sprake van een ontoelaatbare cumulatie.
 
Geurbelasting op minst geurgevoelige objecten (type 3)
Het Zaans geurbeleid 2016 geeft aan welke geurbelasting op een minst geurgevoelig object aanvaardbaar is. Het betreft hier een standaard geurgevoelig object. Deze randvoorwaarde is daarom niet op deze ontwikkeling van toepassing.
 
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
De volgende geurrelevante aspecten zijn van belang bij de afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
- Hoogte geurbelasting
De geurconcentratie ter plaatse van de ontwikkeling bedraagt iets meer dan 4 OUE/m³ 98 percentiel. Deze concentratie ligt ruim onder de tweemaal de streefkwaliteit waarde van 4 OUE/m³ 98 percentiel die als onaanvaardbaar wordt beschouwd.
 
- Afname geurbelasting in de toekomst
Er is zicht op een vermindering van de geurbelasting en dat is van belang voor de conclusie dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, direct of op termijn, als bedoeld in het Zaans Geurbeleid 2016. In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die zeker getroffen gaan worden en de maatregelen die waarschijnlijk dan wel mogelijk getroffen gaan worden.
 
Op de oostelijke fabriek (BMO genaamd) is nog geen nageschakelde techniek toegepast om de afgassen van het malen/prepareren van de cacaobonen, te reinigen. Onderzocht wordt welke techniek daarvoor het meest geschikt is en wat het verwijderingsrendement daarvan is. In het meest ongunstige geval zal een techniek worden toegepast met een rendement van naar verwachting 70% (gaswastechniek), met een emissie vanaf de bestaande schoorsteen. Deze maatregel is BBT en daarmee verplicht.
 
De omgevingsdienst heeft op 4 april 2017 een besluit maatwerkvoorschiften genomen ten aanzien van geurreducerende maatregelen bij Olam Koog aan de Zaan (zaaknummer 2798071, Maatwerkvoorschriften Wet milieubeheer voor het aspect VOS, NH3 en geur). In dit besluit worden de afspraken met Olam over het treffen van geurreducende maatregelen bij de bedrijfsunit BMO juridisch vastgelegd. Het betreft de volgende voorschriften:
 
  1. Tot uiterlijk 21 maanden na het van kracht worden van dit voorschrift gelden de emissiegrenswaarden voor VOS (gO.2) en NH3 (gA.3) van artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (ABM) niet voor de afgassen van de processen prepareren en malen BMO.
  2. Binnen drie maanden na het van kracht worden van dit voorschrift dient schriftelijk aan burgemeester en wethouders (p/a: De directeur van de Omgevingsdienst NZKG) te worden aangegeven met welke nageschakelde techniek de afgassen van de processtap prepareren en malen BMO worden behandeld. Hierbij dient aannemelijk te zijn gemaakt, dat de nageschakelde techniek voor wat betreft de emissies van VOS (gO.2) en NH3 (gA.3) leidt tot het voldoen aan de emissiegrenswaarden voor VOS (gO.2) en NH3 (gA.3) van artikel 2.5 van het ABM. Ook dient hierbij het effect op geur naar de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten en de omgeving in samenhang met de reeds getroffen maatregelen aan de lage bronnen en bedrijfsunit West (BMW) te worden bepaald.
  3. Uiterlijk 24 maanden na het van kracht worden van dit voorschrift dient bij burgemeester en wethouders (p/a: De directeur van de Omgevingsdienst NZKG) een controlemeetrapport te zijn ingediend waarin wordt aangetoond dat de afgassen van processtap prepareren en malen BMO voldoen aan de emissiegrenswaarden VOS (gO.2) en NH3 (gA.3) van artikel 2.5 van het ABM. Als gevolg van de nog te nemen maatregelen op de BMO zal de geurbelasting op de locatie afnemen. Op basis van de minimale maatregel zal de geurbelasting ter plaatse van de ontwikkeling dalen naar ca. 5O OU/m³ 98 percentiel. Deze concentratie benadert de streefkwaliteit. 
   
Maatregelen aan de woningen
Ter plaatse van de ontwikkeling wordt op dit moment de streefwaarde overschreden. De verwachting is echter dat de geurbelasting in de toekomst zal afnemen tot een niveau net onder de streefkwaliteit.  De streefkwaliteit zal de komende twee jaar nog in geringe mate worden overschreden. Na implementatie van de geurmaatregelen zal in de toekomst sprake zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geur. Er zijn daarom geen aanvullende maatregelen aan de woningen nodig waarmee de geurbelasting in de woningen aan de streefwaarde kan voldoen.
 
Geurgevoelige objecten als belemmering voor inrichting
De ontwikkeling ligt in stedelijk gebied tussen bestaande woningen en komt niet dichterbij de inrichting dan de reeds bestaande woningen. De ontwikkeling zal daarmee geen beperkingen geven voor Olam Koog aan de Zaan.
 
Conclusies
In de ontwikkeling van het Bannehof worden standaard geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Uit onderzoek naar bedrijven die mogelijkerwijs geurhinder veroorzaken ter plaatse van de ontwikkellocatie blijkt dat de onderzochte bedrijven (met uitzondering van Olam Koog aan de Zaan) nu en naar verwachting in de toekomst geen geurhinder zullen veroorzaken. Op de ontwikkellocatie kan Olam Koog aan de Zaan momenteel nog niet voldoen aan de streefkwaliteit voor geur.
 
Gelet op het Zaans Geurbeleid 2016 is een woonbestemming voor het project toch mogelijk, omdat de geuremissie van Olam Koog aan de Zaan binnen twee jaar gaat afnemen en er na die tijd een acceptabele geursituatie zal ontstaan. De toekomstige situatie wordt acceptabel geacht, omdat;
  • de huidige overschrijding van de streefkwaliteit ter plaatse van de ontwikkellocatie tijdelijk is;
  • de toekomstige geurbelasting van Olam Koog aan de Zaan ter plaatse van de ontwikkeling onder de streefwaarde zal komen te liggen,
  • de geur niet als onaangenaam zal worden ervaren,
  • er is geen sprake is van onaanvaardbare geurcumulatie. 
Olam zal de best beschikbare techniek (BBT) gaan toepassen om aan de emissie-eisen ten aanzien van vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak te kunnen voldoen. Deze maatregelen leiden ook tot een afname van geuremissie. 
Met het maatwerkbesluit van de omgevingsdienst van 4 april 2017 (zaaknummer 2798071) zijn de afspraken met Olam over het treffen van geur reducerende maatregelen juridisch vastgelegd.
Gelet op de huidige en toekomstige geursituatie wordt de tijdelijke huidige hogere geurbelasting en de toekomstige geursituatie aanvaardbaar geacht en is er binnen twee jaar, voor wat geur betreft, sprake van een goede en gezonde leefomgeving.
 
4.2.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Binnen deze contour is de kans op een ongeluk 10-6. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording. Als er sprake is van een toename in het groepsrisico moeten maatregelen getroffen worden om de veiligheid te verbeteren. Deze maatregelen kunnen in het bestemmingsplan of de Omgevingsvergunning worden opgenomen. 
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Als een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Met de risicokaart kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Daarmee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van externe veiligheid en is het plan uitvoerbaar.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Europese kaderrichtlijn water (KRW)
 
De KRW is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd:
  • oppervlaktewater; bereiken van ecologisch goede toestand voor grotere wateren en bereiken van chemisch goede toestand voor alle wateren;
  • grondwater; beschermen, verbeteren en herstellen van grondwater, streven naar evenwicht in onttrekking en aanvulling en reduceren van de grondwaterverontreiniging;
  • beschermde gebieden; deze moeten voldoen aan de strengste normen die hiervoor zijn opgesteld (Europese dan wel nationale);
  • harmonisatie Europese waterwetgeving in twee stappen, 2007 en 2013;
  • duurzaamheidscriteria; zorgvuldige afweging van belangen middels een economische analyse. 
De KRW gaat uit van een nulsituatie: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is echter onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterplan Zaans Blauw
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die eisen stelt aan de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater en verlangt dat dit in 2015 op orde is met een uitloop tot uiterlijk 2027. In het Waterplan Zaanstad “Zaans blauw” (2007-2015) zijn deze kaders, samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, vertaald naar Zaanse beleidsdoelen en een uitvoeringsprogramma. Momenteel wordt gewerkt aan de opvolger van dit Waterplan, Groen- en waterplan Zaanstad 2017.
 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016 - 2021
Op 16 december 2015 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterprogramma 2016 - 2021 vastgesteld. In het Waterprogramma wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
  • Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning. De regels in de Keur zijn onderverdeeld in: 
  • gebodsbepalingen, waarin staat wie welk onderhoud aan waterstaatswerken, zoals sloten of dijken, moet uitvoeren. Bijvoorbeeld sloten schoonhouden of walkanten onderhouden;
  • verbodsbepalingen, die moeten voorkomen dat iedereen wijzigingen aanbrengt in de waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het verboden om zonder toestemming een steiger aan te leggen;
  • gedoogplichten, die beschrijven dat eigenaren van land met of in de buurt van een waterstaatswerk medewerkers en machines van HHNK moeten toelaten voor onderhoudswerkzaamheden. Soms zijn landeigenaren ook verplicht om tijdelijk water op hun land te bergen. 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van dit project is een uitgebreide watertoets vervaardigd. De bevindingen zijn gebundeld in het 'Waterhuishoudkundig plan Bannehoven Zaandijk' (Prommenz BV d.d. 24 januari 2019). Deze rapportage is als bijlagen bij toelichting, bijlage 6, bijgevoegd. Die rapportage is mede gebaseerd op het rapport 'Advies, voorontwerp en uitgangspunten klimaatadaptieve inrichting nieuwbouwwijk De Bannehoven' (Wareco 23 januari 2019). Dat rapport is als bijlagen bij toelichting, bijlage 7, bijgevoegd.
 
Verhardingsbalans
In de oorspronkelijke situatie (zie navolgende afbeelding) waren de gronden in het plangebied vrijwel volledig verhard. In het beoogde plan (zie toelichting paragraaf 2.3.2) krijgt een deel van de gronden die in de oorspronkelijke situatie verhard was een groene invulling. Dit betreft de gronden tussen de woonblokken. Als gevolg van de ontwikkelingen neemt de verharding af met circa 3.500 m² (bron: Prommenz BV).
   
Oorspronkelijke situatie
 
Daarnaast zijn enkele ingrepen ten aanzien van het water voorzien. Zo wordt een insteekhaven aan de zuidzijde van het plangebied gedempt en wordt de oeverlijn aan de zuidkant enigszins aangepast (zie onderstaande afbeelding). In totaal wordt 675 m² water gedempt. Verder wordt een deel van het plein vergraven en toegevoegd aan de waterpartij ten oosten van het plangebied en wordt de oeverlijn plaatselijk aangepast. In totaal wordt een oppervlakte van 750 m² aan water toegevoegd. Per saldo neemt de oppervlakte aan water met  (750 - 675 =) 75 m² toe. Voor aanvang van de betreffende werkzaamheden dient een watervergunning te worden aangevraagd.
 
Veranderingen watergangen (bron: Prommenz BV d.d. 15 februari 2019)
 
Aangezien de oppervlakte aan verharding fors afneemt en het wateroppervlak enigszins toeneemt, treedt een aanzienlijke verbetering op ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is geen watercompensatie vereist en zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect water.
 
Afvoer van hemelwater en afvalwater
In de huidige situatie worden het afvalwater en het ingezamelde regenwater afgevoerd naar het hoofdriool van het hoogheemraadschap nabij de begraafplaats aan de Guisweg. De nieuwe situatie wordt klimaatadaptief ontworpen, met als uitgangspunt dat het huidige rioolstelsel niet extra wordt belast met regenwater vanuit het plan Bannehof. Hierbij worden de volgende maatregelen getroffen:
  • een bouwdeel uitgevoerd met een retentiedak met waterbergend vermogen;
  • op de scheiding tussen de erven wordt voorzien in Rainwinter waterbuffers
  • de aanleg van wadi's voor vertraagd afvoer van hemelwater;
  • waterbergende fundering onder de verharding van het plein.
Dit wordt nader uitgewerkt, buiten het kader van het bestemmingsplan en met een afstemming met het hoogheemraadschap.
 
Voor de afvoer van afvalwater wordt riolering aangelegd. Deze wordt aangesloten op het aanwezige verbeterd gescheiden rioolstelsel.
 
Waterkering
Het plangebied is volgens de Legger Primaire Waterkeringen en de Legger Regionale Waterkeringen niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.
 
Wateren
Het plangebied ligt in polder Westzaan. Binnen het huidige peilbesluit is het streefpeil in dit plangebied door het hoogheemraadschap vastgesteld op NAP -1,04 meter.
Op de kaart bij de Legger Wateren zijn de watergangen ten noorden, oosten en zuiden aangemerkt primair oppervlaktewaterlichaam. Het buitengewoon onderhoud, baggeren en gewoon nat onderhoud ten aanzien van dit oppervlaktewaterlichaam komt voor rekening van het hoogheemraadschap. Het gewoon droog onderhoud is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aanliggende gronden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Natuurinclusief bouwen
De gemeente Zaanstad heeft, op basis van het 'Groen- en waterplan Zaanstad, waardevol groen en water in Zaanstad' (2018), de ambitie om de biodiversiteit binnen de stedelijke omgeving te verbeteren.  De gemeente Zaanstad maakt zich daarom sterk voor natuurinclusief bouwen. Met behulp van enkele eenvoudige maatregelen kan de natuur in de stad versterkt worden en krijgen planten en dieren ook in nieuwe ontwikkelingslocaties de ruimte. Vanwege de omliggende biotopen is het plaatsen van voorzieningen in nieuwbouw kansrijk.
 
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, BE/2018/620, 28 april 2020, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
 
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft op dit moment geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Gedurende de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van foeragerende vleermuizen. Tevens dienen maatregelen te worden getroffen om vestiging van rugstreeppad te voorkomen. De planlocatie en het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen en struiken op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
 
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Er is een separate Aerius-berekening uitgevoerd om de effecten van stikstofdepositie inzichtelijk te maken.
 
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde gebieden en/of natuurwaarden. Voor Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en overige soorten geldt dat er, op basis van het uitgevoerde onderzoek, geen effecten worden verwacht ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen alsmede functioneel leefgebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, vestiging van rugstreeppad en de aanwezigheid van algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
 
Aeriusberekening
Er zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd (Langelaar Milieuadvies, 29 juni 2020, zie bijlagen bij toelichting). Uit de rekenresultaten met AERIUS Calculator versie 2019A blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase leidt tot een beperkte stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden op nabij gelegen Natura-gebieden gebieden 'Polder Westzaan' (aanleg en gebruik) en 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' (aanleg).
De maximale stikstofdepositietoename in de aanleg- en de gebruiksfase is respectievelijk 0,19 en 0,32 mol/ha/jr. Dit heeft onder andere betrekking op stikstofgevoelige habitats waarbij kritische depositiewaarden reeds worden overschreden. Op grond van de provinciale 'Beleidsregel intern en extern salderen' (juni 2020) en bijbehorende Handreiking en toelichting mag een natuurvergunning op basis van intern of extern salderen onder voorwaarden worden verleend, als de stikstofdepositie op hexagoonniveau per saldo niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie.
Bij het onderhavige project wordt op grond van de beleidsregel intern gesaldeerd. Op de projectlocatie stond het voormalige gemeentehuis die tot november 2011 in gebruik is geweest. Daarna is het gebouw afgebroken met het oog op woningbouw. Er is een rechtstreeks verband tussen de sloop van het gemeentehuis en de onderhavige ontwikkeling.
Het verdwijnen van verkeersbewegingen en verwarming met CV-ketels en warmte-krachtkoppeling (WKK) door het gemeentehuis zijn in dit onderzoek als emissies in de referentiesituatie beschouwd. Verschilberekeningen tussen de referentiesituatie en de aanlegfase tonen aan dat per saldo de NOx depositie op alle kwetsbare habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden tijdens de aanlegfase niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr ten opzichte van de referentiesituatie. Dit geldt ook voor verschilberekeningen tussen de referentiesituatie en de gebruiksfase. Op grond van dit stikstofonderzoek kunnen ten gevolge van project Bannehof negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden door stikstof worden uitgesloten. Hiertoe is reeds een ontheffing aangevraagd (op 31 mei 2020) in het kader van de Wet natuurbescherming.  
 
Natuurinclusief bouwen
De volgende aanbevelingen worden  gedaan voor het voorliggende plangebied: 
  • plaatsing vleermuiskasten of geschikt maken van spouwmuren van nieuwbouw voor vleermuizen; 
  • plaatsen voorzieningen voor huismussen, spreeuwen en gierzwaluwen d.m.v. speciale dakpannen, vogelvides of inmetselstenen; 
  • beplanten en aanleggen van groenstructuren met inheemse soorten die insecten, vogels en vlinders kunnen aantrekken en die als schuilgelegenheid voor stadsvogels kunnen fungeren. 
Dit wordt nader uitgewerkt buiten het kader van het bestemmingsplan.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van woningen op de planlocatie is uitvoerbaar conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet
 
In de Nota Archeologie Zaanstad 2009 is het beleid op het gebied van archeologie van de gemeente Zaanstad gepresenteerd. Op grond van het in 2000 opgestelde en nadien meerdere malen geactualiseerde, archeologische deel van de cultuurhistorische waardenkaart, kan bepaald worden of in het plangebied sprake is van een waardevol archeologisch gebied. Deze of nieuwe gebieden kunnen worden opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan (zie verder toelichting paragraaf 3.3.8).
 
Planspecifiek
Op de navolgende uitsnede van het archeologische deel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat er voor het plangebied geen sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied niet voorzien van een dubbelbestemming die betrekking heeft op de bescherming van archeologische waarden. Het gebied is een oude molenplaats behorende bij papiermolen De Hobbenzak. De bodem is ter plaatse echter reeds verstoord door de bouw van het voormalige gemeentehuis, waardoor er vermoedelijk geen archeologische waarden aanwezig zijn.
   
Uitsnede Archeologische deel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (plangebied is zwart omcirkeld)
4.6 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
In en nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten, provinciale monumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plangebied is gelegen in uitbreidingswijk Rooswijk, die gebouwd is in de periode vanaf de jaren '60 tot de jaren '90. Dit gebied heeft geen specifiek cultuurhistorische en historisch-geografische waarde. Het enige waardevolle element is de Sluissloot in het zuiden van het plangebied. Dit betreft een verwijzing naar het slagenlandschap met afwateringssloten. De Sluissloot blijft behouden. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid vanuit het aspect cultuurhistorie.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers parkeren en kencijfers verkeersgeneratie. Voor de parkeernormen wordt getoetst aan de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' behalve parkeernormen ook kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan op basis van deze publicatie bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in de totale (motor)voertuig-aantrekkende werking.
 
Planspecifiek
Verkeersgeneratie nieuwe situatie
In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van het beoogde plan weergeven, gebaseerd op het beschikbare bouwplan met 153 woningen. Hierbij is, in lijn met de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016, uitgegaan van de maximale kencijfers van CROW-publicatie 381 voor een gebied dat 'sterk stedelijk' is en behoort tot 'rest bebouwde kom'.
 
Type woning
Aantal woningen
Type woning volgens CROW-publicatie 381
Kencijfer (verkeersbewegingen per woning per etmaal)
Verkeersgeneratie (verkeersbewegingen per etmaal)
huurwoningen (appartementen)
47
huur, appartement, midden/goedkoop
4,0
188
appartementen (middensegment koop)
31
koop, appartement, midden
6,0
186
rij- en hoekwoningen (koop, inclusief zelfbouw)
75
koop, huis, tussen/hoek
7,5
562,5
Totaal
153
  
936,5
 
Op verzoek van de Omgevingsdienst Noord Holland Noord is uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie behorend per weekdag vermenigvuldigd met de door het CROW gehanteerde factor 1,11 voor een werkdag. Op basis daarvan bedraagt de maximale verkeersgeneratie op een werkdag 1039,5 motorvoertuigbewegingen.
 
Het vrachtverkeer naar en van woongebieden is doorgaans verwaarloosbaar. Als gemiddelde kan worden uitgegaan van 0,02 vrachtautobewegingen per woning per werkdagetmaal. Dat leidt hier tot 3 vrachtwagenbewegingen per etmaal. Hierbij wordt uitgegaan van middelzwaar vrachtverkeer.
 
Verkeersgeneratie huidige planologische situatie
In de huidige planologische situatie is in het plangebied een gemeentehuis toegestaan. Deze functie komt overeen met 'commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie)' en 'kantoor (zonder baliefunctie)' uit CROW-publicatie 381. Omdat niet het gehele gemeentehuis gezien kan worden als een kantoor met een baliefunctie, wordt het gemiddelde kencijfer van beide functies gehanteerd. Evenals in de toekomstige situatie worden de maximale kencijfers van beide functies op weekdagen gehanteerd. Het gemiddelde kencijfer van beide functies op weekdagen bedraagt (11,8 + 6,5) / 2 = 9,15 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bvo. Het gebouw kende een oppervlak van circa 4.700 m² en gemiddeld 2 bouwlagen (9.400 m² bvo). De bijbehorende verkeersgeneratie bedraagt 94 x 9,15 = 860,1 voertuigbewegingen per etmaal. Hierbij wordt uitgegaan van 0,5 % vrachtverkeer. Op zaterdag en zondag leidt het gemeentehuis (vrijwel) tot geen verkeer. Net als in de beoogde situatie zijn de verkeersaantallen voor een gemiddelde weekdag vermenigvuldigd met 1,11 om tot getallen voor een gemiddelde werkdag te komen. Dit leidt tot 950 lichte en 5 middelzware voertuigbewegingen per werkdag etmaal.
 
Conclusies verkeersgeneratie
Gezien het voorgaande neemt het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van het voorgenomen plan slechts in geringe mate toe ten opzichte van de planologisch geldende situatie. Daarmee is het aannemelijk dat de bestaande verkeersstructuur geschikt is voor de verkeersafwikkeling van het plan.
 
Indien de verkeersgeneratie wordt vergeleken met de feitelijke situatie anno 2019 neemt het autoverkeer op de John Lennonstraat met 35% toe (van 2.900 naar 3.940 mvt/etm). De Fortuinweg nabij de rotonde Guisweg is bijna twee keer zo druk als de John Lennonstraat, dus de toename is daar verhouding veel geringer: 11% (van 10.400 naar 11.440). Beide straten zijn tot en met Bannehof voorzien van fietspaden zodat de veiligheid van fietsers gewaarborgd blijft.
 
Verkeersstructuur
In samenhang met de voorgenomen woningbouw, heeft ook een aanpassing aan de verkeersstructuur plaats. De Elvis Presleystraat wordt ter plaatse van het Elvis Presleypark onderbroken voor gemotoriseerd verkeer. De weg maakt hierbij plaats voor een langzaam verkeersverbinding. Dat komt de verblijfskwaliteiten in het plangebied ten goede, met ook extra ruimte voor zitgelegenheden en speelvoorzieningen.
Het onderbreken van de Elvis Presleystraat heeft gevolgen voor de ontsluiting van de wijk voor gemotoriseerd verkeer. Voor het gemotoriseerd verkeer uit het gebied direct ten (zuid)oosten van deze straat betekent het dat het centrumgebied van Rooswijk nog te bereiken is via de Count Basiestraat en de George Gershwinstraat. Het gaat echter om een relatief klein gebied waarvoor geldt dat een alternatieve route benut moet worden. Bovendien zijn de genoemde straten in staat om de geringe extra verkeersbelasting op te vangen; het gaat slechts om 500 mvt/etm.
Voor het grootste deel van de wijk zal de eventuele gehele of gedeeltelijke onderbreking van de Elvis Presleystraat geen enkel (negatief) effect hebben. De hoofdontsluiting van het centrumgebied van Rooswijk (waar het plangebied deel van uitmaakt) gaat immers via de John Lennonstraat. Deze straat is via de Fortuinweg en de Guisweg aangesloten op de hoofdwegenstructuur. Bovendien blijkt uit de berekening van de verkeersgeneratie dat het onderhavige initiatief minder verkeer genereert dan de destijds bestaande situatie. Derhalve kan gesteld worden dat een mogelijke onderbreking van de Elvis Presleystraat geen overwegende bezwaren oproept ten aanzien van de verkeersontsluiting van dit deel van Rooswijk: bij een intensiteit van 500 mvt/etm gaat het om 25 auto’s per richting in het drukste uur.
    
Parkeren
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de gemeentelijke Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 aangehouden. In de planregels wordt hiernaar verwezen, waarmee het realiseren van voldoende parkeervoorzieningen juridisch-planologisch is geborgd. De wijk Rooswijk behoort in de gemeentelijke Uitvoeringsnota  tot de categorie ‘Matig stedelijk C’. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen voor dit gebied is een parkeerbalans (zie navolgende tabel) opgesteld.
 
Type woning
Aantal woningen
Type woning volgens Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016
Parkeernorm inclusief bezoekersparkeren (aantal parkeerplaatsen per woning)
Totaal aantal parkeerplaatsen
huurwoningen (appartementen)
47
woningen,
midden/goedkoop
1,2
56,4
appartementen (middensegment koop)
31
woningen midden
1,7
52,7
rij- en hoekwoningen (koop, inclusief zelfbouw)
75
woningen midden
1,7
127,5
Totaal
153
  
236,6
 
Het parkeren voor de woningen wordt binnen het bouwvlak opgelost, deels halfverdiept en deels op maaiveld (veelal overdekt). Het gaat hier om in totaal 209 parkeerplaatsen binnen de bouwblokken.
In het gebied komen ook 56 nieuwe parkeerplaatsen aan de openbare weg. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt daarmee op (209 + 56 =) 265 parkeerplaatsen. Daarmee voldoet het plan aan de parkeernormen van de gemeente Zaanstad.
 
De 56 nieuwe parkeerplaatsen aan de openbare weg kunnen worden gebruikt door bewoners, bezoekers van de woningen, bezoekers van de winkels en de school. Voor een groot deel zijn dit overlappende gebruikersgroepen, dat wil zeggen dat er bijvoorbeeld op een parkeerplaats ’s morgens een docent staat, ’s middags een winkelbezoeker, ’s avonds een woningbezoeker en ’s nachts een bewoner. Op het drukste moment van de week, de doordeweekse middag, zijn er dankzij dubbelgebruik nog steeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig in het gebied.
  
De minimale fietsparkeernormen bedragen volgens de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 1,0 fietsparkeerplaatsen per 25 m² GBO voor goedkope, midden en dure woningen en 2,0 fietsparkeerplaatsen voor starterswoningen. Voorzien zal worden in voldoende fietsparkeerplekken.
 
4.8 Duurzaamheid
Zaanstad heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Passend in deze ambitie heeft het college, bij het collegebesluit van 8 februari 2017, aangegeven samenwerking te zoeken met marktpartijen die de ambitie van energieneutraal bouwen en aardgasloos bouwen delen. Dit besluit behelst dat er ten minste een 60% lagere energieprestatie wordt gerealiseerd ten opzichte van het Bouwbesluit. Voor de functie wonen komt dit neer op een EPC-score van kleiner of gelijk aan 0,16. Een maatregelenpakket om energieneutraal te bouwen dient binnen het plangebied tot stand te worden gebracht en betreft de volgende achtereenvolgende stappen:
  1. het nemen van energiebesparende maatregelen, zoals goede isolatiewaarden van gevels, daken en glas, overstekken en buitenzonwering;
  2. het toepassen van duurzame warmte (en koude), zoals warmte- en koudeopslag en douchewaterwarmteterugwinning;
  3. het toepassen van zonnepanelen, al dan niet in combinatie met vegetatiedaken.  
De gemeentelijke ambitie voor het plan is dat er, naast een ten minste een 60% lagere gemiddelde EPC-score op gebiedsniveau ten opzichte van het Bouwbesluit, aardgasloos wordt gebouwd, wat sinds de inwerkingtreding van de meeste recente versie van het Bouwbesluit per 1 juli 2018 verplicht is.
 
Klimaatadaptie
Daarnaast zijn maatregelen mogelijk op het gebied van klimaatadaptie, op basis van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018). Dit houdt verband met klimaatverandering die leiden tot meer hittegolven, vaker extreme neerslag, meer droogte perioden en een grotere kans op overstromingen. Het doel is om Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.
In het vastgestelde Groen- en waterplan Zaanstad (2018) is de ambitie geformuleerd dat Zaanstad is voorbereid op klimaatverandering door klimaatadaptieve inrichting, bebouwing en beheer. Dit kan het meest efficiënt gebeuren door kleine en lokale maatregelen, waarvoor een samenwerking met diverse partijen nodig is.
 
Planspecifiek
Aan het ambitieniveau wordt invulling gegeven door een EPC-score van maximaal -0,15 na te streven en gasloze woningen te bouwen. Hierbij worden de volgende maatregelen toegepast: individuele warmtepompen met bodemwisselaars bij de grondgebonden woningen, collectieve luchtwarmtepompen bij de appartementen, ventilatie met warmteterugwinning (WTW), warmteterugwinning van douchewater, PV-panelen en vloerkoeling. De energievraag wordt verder beperkt door goede isolatie en veel natuurlijke lichtinval en een innovatief ventilatieconcept (onder andere WTW).
 
Op het gebied van klimaatadaptie zijn maatregelen te treffen om wateroverlast te voorkomen. Door de inrichting van de openbare (tussen-)ruimte komt er niet meer dan 10cm water (richtlijn) aan de gevel te staan. Daarbij is het de ambitie om het regenwater van de woningen af te laten afvoeren door middel van wadi’s. Dit wordt nog uitgewerkt ten aanzien van de haalbaarheid. Ten aanzien van het voorkomen van hittestress, zijn vooral de grote dakoverstekken relevant. Daken en gevels krijgen, waar mogelijk, een tweede functie (groene daken, waterdaken, zonnepanelen). Verder worden de bewoners gestimuleerd om rekening te houden met droogte-effecten (regentonnen, etc.). Dit wordt nader uitgewerkt buiten het kader van het bestemmingsplan.
 
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
5.2 Plansystematiek
Voor het opstellen van de planregels is zoveel mogelijk aangesloten op de plansystematiek zoals deze in de gemeente Zaanstad wordt toegepast. Wat betreft de woningen is juist beoogd om door middel van de bestemming 'woongebied' zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden. Bij de invulling van deze bestemming is maatwerk toegepast om een flexibele doorvertaling te krijgen van het stedenbouwkundig plan naar het bestemmingsplan.
 
In hoofdstuk 2 van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer. De regels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de regels). De algemene regels, waaronder ontheffings-, aanduidings- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de bij het plan behorende regels. Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotbepalingen. De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.
5.3 Bestemmingen
De in het plangebied voorkomende hoofdgroepen bestemmingen, al dan niet met bijbehorende (hoofd)functies/ gebruiksdoelen (in alfabetische volgorde) en gebruiken van de gronden, zijn:
 
Groen
Binnen de groenbestemming zijn met name groenvoorzieningen en voet- en fietspaden toegelaten. Verder zijn bouwregels opgenomen, zoals voor speeltoestellen.
Tevens zal het gebied tussen de bouwblokken bereikbaar zijn voor hulpdiensten, verhuiswagens en onderhoudsvoertuigen e.d.; dit is toegestaan op basis van de Algemene gebruiksregels (toegestaan ondergeschikt gebruik) 
 
Verkeer-Verblijfsgebied
Deze bestemming heeft betrekking op erftoegangswegen. In het voorliggende plangebied betreft het de ontsluiting van de parkeervoorzieningen in de woonblokken en de bestaande weg door het Elvis Presleypark. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegelaten. Verder zijn hierop de in de gemeente gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden van toepassing.
 
Water
De bestemming 'Water' is gelegd op de bestaande en uit te breiden waterpartijen binnen het plangebied. Er zijn steigers toegelaten; hiervoor zijn algemene regels opgenomen.
Binnen de Algemene bouwregels en Algemene gebruiksregels zijn ook bruggen, duikers en dammen toegelaten.
   
Wonen
De woongebouwen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen het plangebied mogen maximaal 153 woningen worden gebouwd. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangeduid. De binnenterreinen van de grondgebonden woningen maken eveneens deel uit van het bouwvlak; op begane grond wordt geparkeerd met daarboven buitenruimten van de aanliggende woningen. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor uitbouwen aan de voorzijde van de zelfbouwwoningen. Er is tevens een regeling opgenomen voor de markante dakoverstekken.
Tevens zijn op de verbeelding de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten aangegeven. Hierbij is rekening gehouden met de voorgestelde asymmetrische kappen: de goothoogte wordt uitsluitend aan de voorzijde van de hoofgebouwen gemeten. Voor de appartementengebouwen is een minimale dakhelling van 15 graden aangegeven op de verbeelding.
De plekken waar binnen de woonbestemming wordt geparkeerd, zijn aangeduid.
 
De in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, gastouderopvang aan huis en zorgwonen worden geboden.
Tevens worden mogelijkheden geboden voor het realiseren van dakkapellen (maximaal 6 per bouwblok), erkers en serres, erfafscheidingen en dakoverstekken. Op het meest westelijke bouwblok worden in het bestemmingsplan geen dakkapellen toegestaan.
5.4 Algemene bestemmingen
Anti-dubbeltelregel
Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.
  
Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt verwezen naar de normen in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 of de rechtsopvolger hiervan.
Ook is hier het bouwen van duikers en bruggen boven water geregeld.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt. Daaronder valt onder meer het verbod op seksinrichtingen, Bevi-inrichtingen etc. Ook is in deze regels bepaald dat een bestaande woning niet mag worden omgezet en/of vergroot tot twee of meer zelfstandige woningen.
Verder is in dit artikel het toegestane ondergeschikte gebruik geregeld. Dat betreft bijvoorbeeld laad- en losvoorzieningen, manoeuvreerruimtes, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
 
Algemene afwijkingsregels
Hierin zijn onder meer afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het oprichten van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen, voor beperkte overschrijdingen van maten, afmetingen, percentages met maximaal 10%, afwijken van bestemmingsgrenzen en aanduidingen en voor bouwwerken ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen.
Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden voor de aanleg van wegen buiten de bestemmingsgrens.
 
Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
 
De slotregel regelt de naam waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente is eigenaar van de grond. Middels een verkoopprocedure wordt de grond verkocht aan de initiatiefnemer van het plan. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure, door de gemeente te maken kosten en eventuele planschade worden door middel van een koop-, ontwikkel- en realisatieovereenkomst verhaald op de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ligt het bestemmingsplan na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.2 Participatie
Ten behoeve van het voorliggende initiatief is een participatiegroep opgericht met een afvaardiging vanuit de buurt. Tijdens de selectiefase (d.d. 11 juli 2017) heeft ontwikkelcombinatie EME-BPD (thans BPD-T&G geheten) met de participatiegroep de vraag van de gemeente omgedraaid. In plaats van een ontwerp te presenteren hebben zij allerlei vragen gesteld en heeft de groep haar wensen uitgesproken. Die wensen zijn betrokken bij de verdere planvorming. De groep bestaat in totaal uit ongeveer 18 personen.
 
Bij de tweede presentatieavond (d.d. 6 september 2017)  is een schetsontwerp gepresenteerd waarin de wensen van de participatiegroep zo veel als mogelijk waren verwerkt. Mede op basis van dat schetsontwerp heeft de gemeente de verkoop gegund aan de ontwikkelcombinatie BPD-T&G. Inmiddels is het gepresenteerde schetsontwerp verder uitgewerkt.
 
In juni 2018 is in samenspraak met de participatiegroep een brief verzonden naar alle buurtbewoners, waarbij geïnteresseerden zich konden aanmelden om mee te denken over de inrichting van het openbare gebied. Tien omwonenden hebben zich aangemeld om mee te doen aan de participatie. Zij denken mee over de verdere invulling van het openbare gebied in het plan.
Op 25 juni 2018 is in de Participatiegroep/klankbordgroep is de wijze van participeren besproken en hoe inbreng en ideeën van bewoners wordt gekanaliseerd. Hierbij zijn drie hoofdgroepen gevormd waarin de diverse leden deel nemen, naar de volgende onderwerpen: het plein rondom de kiosk inclusief de straat rondom de winkels, het park en de openbare ruimte in aansluiting op de school.
 
Op 3 oktober 2018 is een participatiemiddag/-avond georganiseeerd, waarbij de groep was ingedeeld in drie participatiegroepen. Aansluitend zijn de bevindingen uit de participatiegroepen teruggekoppeld naar de algemene klankbordgroep.
 
Op 15 januari 2019 is gesproken met de klankbordgroep. Toen is de bestemmingsplanprocedure besproken en is een presentatie gegeven van de uitwerking van de openbare ruimte. Naar aanleiding daarvan is gesproken over het verkeersaspect, terrasvergunningen en speelplekken. Ook de afstemming met het Saenredam College is aan bod gekomen.
 
Op 22 januari 2019 heeft de gemeente een inloopavond georganiseerd voor omwonenden. De hele Rooswijk is hiervoor uitgenodigd. Heren 5 architecten heeft een presentatie gegeven van de nieuwbouwplannen en van de openbare inrichting. Namens de ontwerpende partijen zijn diverse personen aanwezig die nadere uitleg van de plannen aan omwonenden kunnen geven.
 
Op 8 juli 2019 is opnieuw gesproken met de klankbordgroep. De doorgevoerde wijzigingen ten aanzien van de openbare ruimte zijn toegelicht. Dat betreft bijvoorbeeld de inrichting van de 30 km-zone, het fietspad aan de Elvis Presleystraat/Oud Heinstraat en het vervallen van de trekpont. Verder is een toelichting gegeven op de belangrijkste wijzigingen in het ontwerp van de woningen. Tevens zijn voorstellen gedaan voor mogelijke straatnamen in het plangebied.
6.2.3 Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 is het ontwerpbestemmingsplan op 30 november 2018 voorgelegd aan de vooroverlegpartners. Er zijn vier reacties binnengekomen. In deze paragraaf zijn deze van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
 
Van de volgende vier instanties zijn reacties ontvangen:  
1. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland
Opgemerkt wordt dat in de toelichting staat dat de bestemming Groen ook toegankelijk is voor calamiteitenverkeer. In de regels wordt dit niet expliciet vermeld. En is dat bedoeld voor alleen hulpdiensten of ook bijv. verhuiswagens?
Het gebruik voor hulpdiensten, onderhoudsvoertuigen en verhuiswagens e.d. is toegevoegd aan het algemeen toegestaan ondergeschikt gebruik in artikel 9.2.
 
Praktisch wijst VRZW er op dat er twee brandkranen aan de zuidzijde van het huidige parkeerterrein Bannehof zullen verdwijnen in verband met de voorgenomen woningbouw. Dit is ongewenst in verband met de aanwezige school. Bij de verdere uitwerkingen zal hiermee rekening worden gehouden, maar dat gebeurt buiten het kader van dit bestemmingsplan.
 
2. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 
Het hoogheemraadschap staat positief tegenover het principe in dit plan om veel water en groen de wijk in te trekken. Aan de inrichting hiervan moeten echter wel eisen worden gesteld om wateroverlast te voorkomen en om het natte groen goed te kunnen beheren en onderhouden. De voorgestelde groene tussenruimten ogen echter kwetsbaar voor wateroverlast en de halfverdiepte parkeergarages vormen een aandachtspunt. HHNK wordt graag betrokken bij de verdere uitwerking hiervan om tot een gewenste duurzame klimaatbestendige en onderhoudbare oplossing te komen.
Het bestemmingsplan biedt slechts de kaders voor de nieuwe ontwikkeling. Hoe het plan daarbinnen vorm gegeven wordt, is nog niet geheel uitgekristalliseerd. Uiteraard zal het HHNK hierbij betrokken worden om te komen tot een duurzame, klimaatbestendige en onderhoudbare oplossing.
 
De aanduiding 'brug' ontbreekt op de verbeelding. Verzocht wordt om deze toe te voegen aangezien bekend lijkt te zijn waar deze gaan komen.
Er zijn weliswaar gedachten over de plek waar een brug gerealiseerd kan worden, maar de uiteindelijke locatie is afhankelijk van hoe het plan verder vorm krijgt. Vanwege de flexibiliteit zijn bruggen daarom mogelijk gemaakt op basis van artikel 9.2 en is het niet nodig om deze aan te duiden op de verbeelding.
 
Het plan gaat uit van natuurlijke oevers met riet en waterplanten. Het hoogheemraadschap adviseert om langs particuliere tuinen geen natuur(vriende)lijke oevers aan te leggen. In de gebruikssituatie leidt dit vaak tot ongewenste situaties. Natuur(vriende)lijke oevers dienen langs openbare oevers te worden gesitueerd die goed bereikbaar zijn voor onderhoudsvoertuigen vanaf openbaar terrein. Op deze wijze kan een groene inrichting duurzaam in stand worden gehouden.
De betreffende natuurlijke oevers worden niet uitgegeven aan de bewoners en zullen goed bereikbaar zijn vanuit het openbare gebied.
 
Verder merkt HHNK op dat in de groene tussenruimten weinig ruimte aanwezig lijkt te zijn voor onderhoudsvoertuigen.
De tussenruimten zullen ook bereikbaar moeten zijn voor hulpdiensten en voor een verhuiswagen. Dus zal het ook geschikt zijn voor onderhoudsvoertuigen. Voor de volledigheid zijn onderhoudsvoertuigen aan het ondergeschikte gebruik (artikel 9.2) toegevoegd.
 
HHNK verzoekt om toe te voegen dat het plangebied in polder Westzaan ligt en dat binnen het huidige peilbesluit het streefpeil in dit plangebied door het hoogheemraadschap is vastgesteld op NAP -1,04 meter.
De toelichting zal op dit punt worden aangevuld.
 
Terecht wordt gesteld dat de ontwikkeling een afname van verharding geeft ten aanzien van de oorspronkelijke situatie ten tijde van het gemeentehuis. Hiervoor is dus geen watercompensatie noodzakelijk. Het hoogheemraadschap verzoekt nog wel het dempen en graven goed in beeld te brengen om aan te tonen dat de ontwikkeling minimaal waterneutraal is.
Er wordt een uitgebreide watertoets opgesteld, die aan het HHNK wordt voorgelegd. Verder zal de toelichting op dit onderdeel worden aangevuld.
 
In de zuidoosthoek van het plangebied, ter plaatse van de toekomstige langzaam verkeersbrug, wordt de waterloop versmalt. Het hoogheemraadschap adviseert om de binnenbocht van de hoofdwaterloop hier niet te versmallen en de oeverlijn hier juist vloeiend te laten lopen. Hierdoor blijft een goede aan- en afvoer van het oppervlaktewater gegarandeerd.
Naar aanleiding van deze reactie is met de ontwikkelaar afgesproken dat doorgerekend wordt of de versmalling van het water belemmerend is voor de waterhuishouding. Daarna wordt gekeken of het nodig is om de plannen aan te passen. Het bestemmingsplan vormt hierbij geen belemmering, omdat water ook is toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
 
De hoofdwaterloop aan de zuid- en oostzijde van het plangebied worden door het hoogheemraadschap onderhouden. Het hoogheemraadschap gaat ervan uit dat de gemeente het onderhoud van de groene infiltratiezones op zich neemt en verzoekt om dit aspect ook nog op te nemen in de waterparagraaf.
Het onderhoud van het water is niet iets wat in het bestemmingsplan geregeld wordt. Dit zal in een latere fase worden afgestemd met het HHNK.
 
Binnen de bestemming 'Water worden ook steigers toegestaan op de aangewezen locaties. Afhankelijk van het type steiger: particulier of openbaar gelden vanuit de beleidsregels van het hoogheemraadschap maximale afmetingen. Verzoek om de randvoorwaarden van de steigers nader toe te lichten in de waterparagraaf en in Artikel 5 Water.
Zoals weergegeven in artikel 5.2.4 mogen steigers alleen gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'steiger'. Daarmee is de omvang van de steigers objectief begrensd. Het wordt niet nodig geacht hierover nadere regels op te nemen. Bovendien is de Keur van HHNK met beleidsregels over steigers van kracht.
Overigens is de wijze van bestemmen van steigers nadien aangepast. Er is aangesloten bij de in de gemeente gangbare verbale regeling voor steigers, zonder deze aan te duiden op de verbeelding.
 
Het HHNK merkt op dat in artikel 8.2 wordt ingegaan op de duikers en bruggen. Gezien de classificatie hoofdwaterloop van het aanwezige water in het plangebied zijn aangegeven minimale doorvaarthoogte en -breedte niet alleen voor bruggen maar óók voor duikers van toepassing. Verzocht wordt om dit toe te voegen. Het HHNK geeft verder in overweging om de term 'duiker' achterwege te laten, aangezien het uitgangspunt voor de langzaam verkeerverbindingen namelijk een brugverbinding moet zijn.
Het is niet gewenst om minimale maatvoering voor duikers in het bestemmingsplan op te nemen, aangezien daarin geen onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende waterlopen. Overigens zijn er geen plannen om in de hoofdwaterloop een duiker aan te leggen. Uitgangspunt is, zoals het HHNK zelf al aangeeft, dat er een brugverbinding komt.
 
3. Gasunie
De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
 
4. Provincie Noord-Holland
Het bestemmingsplan geeft geen reden tot het maken van opmerkingen
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
 
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 maart 2019 tot en met 1 mei ter inzage gelegen. Er is in deze periode één zienswijze ingediend. Deze is tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk. De betreffende zienswijze is in een separate notitie samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien; zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9. De zeinswijze heeft niet geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan.