Plan: | C100 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3771BP-0402 |
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.
De Wabo heeft als gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit consequenties voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door de algemene term omgevingsvergunning (indien noodzakelijk is deze term aangevuld met: 'ten behoeve van bouwen en/of slopen'), de term 'aanlegvergunning' is vervangen door omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en tenslotte de term 'ontheffing' is vervangen door afwijking van de bouwregels/gebruiksregels.
Eén van de uitgangspunten voor het begrippenkader is het zoveel mogelijk aansluiten op andere relevante wetgeving zoals de Woningwet , de Wabo en het Bor (Besluit omgevingsrecht). In de Wabo wordt ervan uitgegaan dat elke woning één voorgevel heeft. Deze voorgevelrooilijn wordt als volgt gedefinieerd: de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, beheersverordening of gemeentelijke bouwverordening. Het is dus van belang om in het bestemmingsplan c.q. uitwerkingsplan duidelijk aan te geven waar de voorgevelrooilijn is gelegen. Dit geldt met name voor de regeling met betrekking tot erfafscheidingen, omdat afhankelijk van de ligging ten opzichte van de voorgevelrooilijn deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, al dan niet vergunningsvrij zijn. Alle overige bouwwerken worden niet gerelateerd aan de voorgevelrooilijn maar aan het achtererfgebied van de woning.
In principe kan een woning op een hoek twee voorgevelrooilijnen hebben: één in het verlengde van de voorgevel en één in het verlengde van de zijgevel van de woning, gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. Gelet op het bovenstaande is de systematiek in het bestemmingsplan, maar nog meer in het te zijner tijd te maken uitwerkingsplan, als volgt:
Overigens wanneer gesproken wordt over zijgevel dan wordt hiermee de fysieke zijgevel van een hoofdgebouw bedoeld. In het juridische kader bestaat het begrip 'zijgevel' niet. Alleen de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied worden gebruikt waarbij de voorgevelrooilijn aangeeft waar het voorerfgebied eindigt en het achtererfgebied begint of andersom.
Vergunningsvrij bouwen mag in principe vanaf 1 meter van de voorgevelrooilijn. Voor vergunningsplichtige bouwwerken hanteert de gemeente de eis van 3 meter achter de voorgevelrooilijn. Door het hanteren van deze eis is het duidelijk dat bijvoorbeeld een bijbehorend bouwwerk (aan- of uitbouw) in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, ook gezien vanaf de voorgevel.
Het is belangrijk het volgende in overweging te nemen bij vergunningsvrij bouwen. Een 'erf' is dat gedeelte waarop reeds een hoofdgebouw staat dat bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen' heeft en waarbij de bebouwingsmogelijkheden in voldoende ruimtelijk opzicht direct behoren bij en in functioneel opzicht ten dienste staan van, en/of in feitelijk opzicht direct aansluitend is aan het hoofdgebouw. Een 'erf' kan samenvallen met een perceel, maar een perceel kan ook meer omvatten. Voor de beantwoording van de vraag of een vergunningsvrij bouwwerk in de zin van het Bor kan worden aangemerkt, is het vereist dat het vergunningsvrije bouwwerk op (rond) hetzelfde perceel staat als dat waarop het hoofdgebouw zich bevindt. De omstandigheid dat iemand eigenaar is van zowel het afgesloten gedeelte van het perceel (bijvoorbeeld een weiland) als van het bebouwde deel van het perceel is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van 'een perceel, waarop zich een gebouw bevindt' niet zonder meer doorslaggevend. Ook de omstandigheid dat sprake is van een kadastrale eenheid is niet zonder meer doorslaggevend.