Plan: | C100 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3771BP-0402 |
Het motto van het rijk in haar meest recente nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is "decentraal wat kan, centraal wat moet" en is gericht op:
In de nota is tevens het begrip 'Nationale Landschappen' gedefinieerd. De Nationale Landschappen hebben tot doel de specifieke kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en te versterken. Het Zaanse buitengebied maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap Laag Holland, waarvan openheid van het veenweidelandschap één van de kernkwaliteiten is.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.
Op 1 september 2004 zijn het nieuwe Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol van kracht geworden. Het Luchthavenindelingbesluit stelt regels omtrent de bestemming en het gebruik van gronden binnen het beperkingengebied zoals dat op de kaart bij dit besluit is aangegeven. Binnen dit beperkingengebied zijn nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in beginsel niet toegestaan. Bestaande gevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Los van het beperkingengebied zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de geluidhinder van het vliegverkeer gevolgen heeft voor de aantrekkelijkheid van een goed woonmilieu. Daarnaast geeft het Lib ook een bouwhoogtebeperking van 150 meter voor een bepaald gebied aan. Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in dit gebied waarvoor een bouwhoogtebeperking van 150 meter geldt.
Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 meter een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal Antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.
Deze wet is van kracht per 1 januari 2008 en is opgenomen in de nieuwe Waterwet. Deze wet formuleert belangrijke taken voor gemeenten. Naast de al bestaande verplichting tot het inzamelen van afvalwater en de afvoer van hemelwater, is in deze wet de zorgplicht voor grondwateroverlast aan gemeentelijke taken toegevoegd. Gemeenten moeten beleid ontwikkelen voor de aanpak van grondwateroverlast met structureel overlast. Gemeenten moeten het beleid voor het afvalwater, hemelwater en de zorgplicht ten aanzien van grondwateroverlast uitwerken in een nieuw verbreed gemeentelijk rioleringsplan.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
De opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding, het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:
Het plan bevat geen uitvoeringsprogramma. De uitvoering van het Nationaal Waterplan verloopt via de beheersplannen van de waterbeheerders. Het Nationaal Waterplan formuleert in hoofdstuk 5 beleid voor een aantal gebieden, maar dit beleid is geen samenvatting van de stroomgebiedsbeheersplannen, maar vormt de beleidsmatige basis voor het opstellen van deze plannen.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.
De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
De nieuwe derde handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.
Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.
De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Deze vergunning moet vooraf worden aangevraagd. De gemeente is bevoegd om hierop te beslissen. Het is strafbaar als er zonder vergunning werkzaamheden worden uitgevoerd. De Monumentenwet 1988 vormt ook de basis voor de subsidieregelingen voor instandhouding, onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen.