direct naar inhoud van 2.1 Ontstaansgeschiedenis van het plangebied
Plan: Landelijk gebied Westzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301

2.1 Ontstaansgeschiedenis van het plangebied

Voordat het gebied rond het huidige Westzaan werd ontgonnen, was het een hoogveenmoeras. Het werd hoogstens bezocht door wat rondtrekkende boeren met hun vee en door een enkele visser of jager. Die waren afkomstig uit het duingebied en in de IJzertijd (650-0 v.Chr.) en de Romeinse tijd (0-200 n. Chr.) ook uit de nederzettingen ten westen van de huidige dorpen Assendelft en Krommenie.

In de 11e of 12e eeuw groeven ontginners (boeren) sloten om het moeras te ontwateren. Op de ontgonnen gronden legden zij akkers aan waarop ze graan verbouwden. De ontwateringssloten mondden uit in een aantal lange sloten zoals het Twiske (thans Nauernasche Vaart), de Reef, de wegsloot en de Gouw. Deze lange sloten voerden het water uit de ontwateringsssloten af naar het IJ. Het zo ontstane landschap wordt slagenlandschap genoemd. Door de ontwatering klonk het veen in en daalde het maaiveld. Daardoor trad vernatting van de bodem op en was graanverbouw niet langer mogelijk. De boeren stapten noodgedwongen over op veeteelt.

De ontginning verliep in een aantal fasen. Wanneer een fase was afgerond, werd tussen het ontgonnen deel en het moeras een dijk aangelegd om het water uit het moeras tegen te houden. Door de inklinking en oxidatie van het veen kwam de bodem van het ontgonnen deel immers lager te liggen dan het moeras. Rond 1300 was het hele gebied rond Westzaan in cultuur gebracht. Het hoogveenmoeras was een vlak, laaggelegen veenweidelandschap geworden. De ontginningsdijkjes die het moeraswater moesten tegenhouden, hadden hun functie verloren. Een nieuwe, hoge dijk langs het IJ beschermde het land tegen het buitenwater.

De eerste boeren woonden kris kras door het hele gebied. Omdat het steeds natter werd, bouwden ze hun boerderijen op terpjes. In de loop van de dertiende en veertiende eeuw bouwden steeds meer mensen hun terp, met daarop de boerderij, tegen een oude ontginningsdijk aan, die midden in het gebied lag. Zo is de karakteristieke lintbebouwing ontstaan van de huidige Kerkbuurt, de J.J. Allanstraat en het Zuideinde. Een andere oude dijk werd ook bewoond; dat is de Middel geworden. De Middel en de Kerkbuurt/Allanstraat/Zuideinde werden met elkaar verbonden door het Weiver. In de veertiende eeuw stond er al een kerk in Westzaan en uit een vermelding uit de vijftiende eeuw weten we dat in de Kerkbuurt toen een kerk en een rechthuis (later ook raadhuis) stonden.

Na 1580 begon de Zaanse industrie zich te ontwikkelen. Ook in het veld in Westzaan verschenen industriemolens, traankokerijen en pruthuizen. De molens waren voornamelijk houtzaagmolens, papiermolens, pelmolens, oliemolens en verfmolens. De molens hebben tot vandaag hun sporen nagelaten in de vorm van ondiepe sloten op molenterreinen, roestlagen in de grond, (brokken van) molenstenen, poeren, schelpen, knopen en scherven van aardewerk en glas. Het hoogtepunt van deze industrie rond Westzaan lag in de 18e eeuw. Na een moeilijke economische periode rond 1800 volgde een tweede bloeiperiode in de tweede helft van de 19e eeuw. Door de invoering van stoommachines en dieselmotoren verdween de molenindustrie uit het veld en verrezen langs het dorpslint kleine fabrieken. Het agrarische karakter keerde weer terug in het veld. Het veld had inmiddels grotendeels de naam Westzijderveld gekregen; het deel ten westen van de J.J. Allanstraat en het Zuideinde werd de Reef genoemd.

Een belangrijke ingreep in het landschap vond plaats in de jaren zestig van de vorige eeuw, namelijk de aanleg van de snelweg de A8 van Koog aan de Zaan naar de Nauernasche Vaart. Het plangebied viel hierdoor in twee delen uiteen. Het noordelijk deel stond vanaf die tijd bekend als het Guisveld, het zuidelijk deel bleef Westzijderveld heten. Thans kenmerkt het bebouwingslint in het hart van de Polder Westzaan zich door een aaneenschakeling van woningen en niet-agrarisch gebonden vormen van bedrijvigheid, afgewisseld door boerderijen waarvan er ten opzichte van vroegere tijden nog weinig echt als zodanig functioneren.

Het dikke veenpakket is van oudsher in gebruik als grasland ten behoeve van de melkveehouderij. Dat was alleen mogelijk nadat het veen werd ontwaterd. Door de ontwatering trad het klassieke beeld van veenklink op. Aanvankelijk compenseerde men de bijbehorende daling van het maaiveld door van elders aangevoerde klei en bagger op te brengen. Op den duur bleek dit echter niet afdoende en moest het waterpeil steeds opnieuw worden verlaagd. Het probleem daarbij was, dat het gebied als vaarpolder fungeerde (en nog steeds fungeert): de meeste landerijen waren alleen varend bereikbaar. Daardoor stelde de bevaarbaarheid van de watergangen een grens aan de peilverlagingen. Momenteel is echter een nog belangrijker bezwaar van voortgaande peilverlaging, dat de houten funderingen van de (historische) bouwwerken boven het grondwaterpeil komen te liggen, waardoor paalrot kan optreden. Tenslotte is peilverlaging tegenwoordig ook ongewenst vanuit natuurwetenschappelijke en archeologische overwegingen.

Om het probleem van wateroverlast te ondervangen ging men aanvankelijk over op het instellen van onderbemaling. Daarbij werd door middel van windmolentjes per perceel of perceelblok een nog lager waterpeil gerealiseerd dan in de omringende watergangen met hun 'bovenpeil' (= vast polderpeil). Karakteristiek voor het gebied is dat de brede oost-west lopende vaarten naar de boerderijen, grotendeels op het 'bovenpeil' gehandhaafd zijn. Het aantal alleen varend te bereiken percelen, eveneens kenmerkend voor het gebied, is echter afgenomen door aandamming, waarbij op zichzelf staande kavels ten behoeve van een efficiƫntere bedrijfsvoering werden samengevoegd tot grotere kavelblokken. Laatstelijk is dat nog gebeurd in het kader van de uitvoering van het Landinrichtingsplan Westzaan (1998-2011).