direct naar inhoud van 2.1 Geschiedenis plangebied
Plan: Landelijk gebied Assendelft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301

2.1 Geschiedenis plangebied

De ontstaansgeschiedenis verklaart de ruimtelijke opbouw van het Zaanse landschap. Het is geschiedenis die hier slechts in hoofdlijnen wordt behandeld. Er is daarbij een onderverdeling gemaakt in tijdvakken waarin specifieke landschapsvormen hun oorsprong vinden.

2.1.1 Het Oer-IJ (3000 voor Christus tot 1000 na Christus)

Aan het begin van deze periode lag achter de Nederlandse kuststrook een uitgestrekt getijdengebied waar de Rijn via verschillende takken de Noordzee instroomde (estuarium). Het Oer-IJ was hier de meest noordelijke vertakking ervan. Deze zijtak van de Rijn stroomde door een hoogveengebied dat nu de Zaanstreek is en mondde bij Bergen in zee uit. Door een verminderde uitstroom via het Oer-IJ begon de riviermonding rond 700 voor Christus te verlanden. Via een gat in de kustlijn met daarachter een krekensysteem stonden enkel de westelijke delen van het gebied rondom Assendelft en Krommenie nog onder invloed van de zee. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels verlandde en het water zoet werd. Het IJ en het Cromme IJ kwamen te liggen in de resten van het Oer-IJ en zijn nog steeds herkenbaar door de loop van de Noorder IJ- en Zeedijk. In de luwte van de duinenrij kon het veenpakket doorgroeien tot een groot, heuvelachtig gebied dat plaatselijk 3 tot 4 meter boven de waterspiegel uitstak. Via veenstromen (de Zaan, het Cromme IJ, de Stierop,) waterde het af op het IJ.

In de IJzertijd en de Romeinse Tijd woonden mensen aan de westelijke rand van wat nu de Zaanstreek is, ten westen van de dorpen Assendelft en Krommenie. Resten van nederzettingen van deze mensen zijn tijdens archeologisch onderzoek aangetoond in de westelijke helft van het plangebied. Vermoedelijk doorkruisten jagers en vissers de rest van het Zaanse veenmoeras.. Het gebied werd regelmatig geteisterd door overstromingen. Daardoor werden de mensen steeds weer gedwongen hun toevlucht te nemen tot hogere gronden in de omgeving. Uit de Romeinse Tijd zijn in de omgeving van Velsen twee vlootstations bekend. Deze waren van 28 tot 47 na Christus bevolkt. Zij waren gelegen langs de rand van het Oer-IJ, even buiten het plangebied, en dienden als steunpunt voor de Romeinse vloot. Door aanvallen en belegeringen door de inheemse bewoners, de 'Friezen', waren de Romeinen gedwongen zich terug te trekken. Hierdoor werd de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk. Ten noorden van het plangebied, bij Krommenie, is een nederzetting opgegraven waarin scherven zijn gevonden die afkomstig waren uit de Romeinse forten bij Velzen, een aanwijzing dat ook 'Zaanse' Friezen bij de belegeringen en gevechten betrokken waren. Wateroverlast aan het einde van de Romeinse Tijd dwong de bewoners weg te trekken, waarschijnlijk naar het duingebied. Het veen overwoekerde de verlaten woonplaatsen, weilanden en akkers. Het gebied werd weer een wildernis.

2.1.2 Veenontginningen (1000 - 1600 na Christus)

Door overbevolking in het duingebied trokken vanaf de 10e eeuw boeren het Zaanse veenmoeras binnen. Zij vestigden zich als eerste langs de oever van het IJ en de Wijkermeer, aan de kant van Assendelft. Haaks op het IJ en de Wijkermeer groeven ze lange sloten het veen in om dat te ontwateren. Ze legden honderden sloten aan, die evenwijdig aan elkaar lagen. Zo ontstond een slagenverkaveling. Het water liep de sloten in zodat het land droog werd en gebruikt kon worden voor akkerbouw en bewoning. Een probleem was dat het water uit nog niet ontgonnen delen van het veenmoeras over het akkerland kon stromen. Daarom werd tussen het akkerland en het wilde gebied veenkades opgeworpen en een brede sloot (een watering of gouw) gegraven om het water uit het moeras op te vangen. De Kaaik is een dergelijke sloot.

De eerste fase van de ontginning bestond uit twee delen: een noordelijke ontginning en een zuidelijke ontginning. De noordelijke ontginning lag tussen de oever van de Wijkermeer/het IJ en de Kaaik en de zuidelijke in Assendelft-Zuid. Beide ontginningen werden van elkaar gescheiden door een strook wild veenland. De boerderijen lagen kris-kras door beide ontginningen maar langs de Kaaik ontstond een kleine nederzetting die in de jaren '80 van de vorige eeuw door archeologen is bloot gelegd.

Door bodemdaling als gevolg van de ontwatering, werd het land te drassig voor akkerbouw. De boeren staken de Kaaik over en ontgonnen het tweede deel van het veenmoeras. Aan het einde van dit tweede deel legden ze weer een dijkje aan en groeven ze een brede sloot. Ook hier lagen de boerderijen kris-kras door het gebied. De precieze ligging van het dijkje en de sloot die het einde van de ontginning aangeven, is niet bekend maar mogelijk ligt het dijkje onder de Dorpsstraat en was de vroegere wegsloot de sloot die bij dit dijkje hoorde. Het eindpunt van de twee fase kan echter ook bij de sloot de Delft hebben gelegen In de 13e en14e eeuw begonnen zich mensen langs de Dorpsstraat te vestigen. Ook dit tweede ontgonnen deel zakte in en uiteindelijk trokken de boeren weer verder het veen in en ontgonnen het laatste deel. Aan het einde van deze derde en laatste fase groeven ze een grote, brede sloot die de grens vormde met de ontginning van Westzaan. Deze sloot heette het Westzaner Twiske dat na 1633 werd vergraven tot de Nauernasche Vaart.

De strook wild veenland tussen de noordelijke ontginning en de zuidelijke ontginning is ergens in de tweede of derde fase ontgonnen waardoor beide ontginningen één geheel werden. De ligging van deze strook wild veenland is nog steeds te herkennen aan de opvallende knik in de Dorpsstraat tussen nummer 130 en 206 en aan het afwijkende slotenpatroon ter hoogte van deze knik. Na de ontginning van deze strook wild veenland bouwden de Heren van Assendelft daar, aan het Vliet, rond 1400 hun kasteel dat rond 1450 alweer verlaten was.

Zo werd het hele veengebied stap voor stap in cultuur gebracht. Door de inklinking werden de landbouwgronden steeds kwestbaarder voor overstromingen. Daarnaast kreeg de zee weer invloed op het IJ-gebied vanuit de Zuiderzee. Er ontstond veel wateroverlast en overstromingen kwamen regelmatig voor. Een ander gevolg van de inklinking was dat het reliëf uit het landschap verdween. Het heuvelachtige hoogveengebied van Assendelft was een vlak land geworden dat steeds meer beneden zeeniveau kwam te liggen.

In de 11de eeuw werden de eerste dijkjes opgeworpen en rond 1200 na Christus kwam de eerste zeedijk gereed: de St. Aagtendijk. Dit was de aanzet voor een stelsel van dijken waaronder de Noorder IJ- en Zeedijk die het veengebied beschermde. De Zaan werd ingedamd en het veengebied verder bedijkt. Rond 1300 na Christus lag de Zaanstreek geheel binnen een bedijking. De inklinking leidde ook tot de afkalving van de oevers van de veenrivieren waardoor een aantal uitwaaiden tot meren. Door de vernatting van de bodem werd akkerbouw onmogelijk en hielden de boeren zich alleen nog maar met veeteelt bezig. Assendelft was op het einde van de Middeleeuwen beroemd om de enorme hoeveelheden melk die er vandaan kwamen.

Nauerna had, door zijn ligging aan het IJ al vanaf het vroegste begin in de dertiende eeuw een functie in de waterhuishouding van het gebied. Al in 1424 wordt een sluis aangelegd bij het toenmalige Oud-Nauerna aan het eind van de Bloksloot.

2.1.3 Droogmakerijen en industriële ontwikkeling (1600 - 1800 na Christus)

De technische ontwikkeling van de molen gaf de mogelijkheid water uit te pompen en het waterpeil binnen het veenweidegebied te beheersen. Ter vergroting van het landbouwareaal worden uitgewaaide veenrivieren drooggemalen.

Met de vele (ring)vaarten ontstaat een nieuw vervoer- en transportstelsel over water. Verbindingen over het land waren er nauwelijks. Met het vergraven van het Westzaner Twiske tot de Nauernasche Vaart in 1633 werd de verkeersfunctie van deze waterroute tussen de buitenwereld (het IJ) en Assendelft en Krommenie vergroot. Er was nu groot vaarverkeer mogelijk in het westelijk deel van de Zaanstreek. Deze vaart heeft bijgedragen aan de ontsluiting van het westelijk poldergebied van de Zaanstreek. Aan het eind van de Nauernasche Vaart bij de Schermersluis is de huidige buurtschap Nauerna ontstaan.

Het net van waterwegen was tot in de eerste helft van de 20ste eeuw het belangrijkste transportnet. Dit verkeer bestond onder andere uit de 'vaarboeren' die roeiden in jollen of boomden in pramen naar hun koeien in het veld om te melken en te hooien. Roeien kon men aleen op de Delft en de Kaaik. Alle kavelsloten waren hier te smal en te ondiep voor. Op de Kavelsloten ging men daarom met een typisch Assendelver melkschuitje het veld in om te melken. In het melkschuitje stonden de melkbussen, emmers en ander gerei. De melkschuit werd steeds lopend langs de wegsloot langs de Dorpsstraat door de veehouder zelf met een stok vooruit geduwd. In het weiland kon de melkschuit ook lopend langs de wallekant met de stok voortgeduwd of door hem met een schuitenlijn vooruit getrokken.

Hooi en mest verspreiden ging vaak met paard en wagen. Wanneer het eigen land geen juridisch beschreven overpad over andermans land had, dan ging het vervoer pr praam. Net als het melkschuitje: de praam door de wegsloot met de stok duwen en in het open veld ook één praam met een stok duwen, lopend langs de wallekant.

Verhuizingen gebeurden over de wegsloot. De oude scheepvaartroute tussen het IJ en Alkmaar, het Cromme IJ, slibt na bedijking en afdamming dicht en heeft de Kil als restant.

De nieuwe molens worden in eerste instantie gebruikt voor ontwatering. Wanneer aan het einde van de 16de eeuw de zaagmolen wordt uitgevonden is dit de impuls voor grootschalige molenindustrie. Het vlakke Zaanse land was een ideaal vestigingsgebied voor de molenindustrie. Er was ruimte genoeg, windbelemmerende bebouwing ontbrak en de grondstoffen en eindproducten konden via het uitgebreide waterwegenstelsel makkelijk worden aan- en afgevoerd. Zo stonden in de veengebieden aan weerszijden van de Zaan in die tijd meer dan 1000 molens.

De Nauernasche Vaart heeft het gebied welvaart gebracht in de 17e eeuw. Dat was heel zichtbaar door de komst van zeven olie- en watermolens langs de Vaart, wat vrij bijzonder was voor Assendelft. Hoewel er ook wat hennepkloppers stonden, voor de zeildoekweverij, is de Assendelver polder nooit een echte molenpolder geweest.

Onlosmakelijk verbonden met de handel en het molenbedrijf is de scheepsbouw. Kort na het wegtrekken van de Spaanse troepen werden langs de Voorzaan grote scheepswerven gebouwd. In de eerste helft van de 17de eeuw lagen langs de Zaan tientallen scheepswerven. Veel kleine boeren in Assendelft hadden ook voordeel van deze maritieme industrie. Ze verdienden bij als wever van zeildoek voor de grote Krommenieër zeildoekhandelaren, de zogenaamde 'rolreders' die zeildoek leverden aan de Zaanse scheepswerven en aan scheepswerven elders in Nederland en Europa. Uiteindelijk vonden veel Assendelvers werk in de zeildoekweverij. Langs de Dorpsstraat hebben tientallen kleine, houten zeildoekwevershuisjes gestaan.

In de tweede helft van de 18de eeuw begon de Nederlandse economie terug te lopen. In andere landen werden vaak met behulp van geëmigreerde Nederlanders scheepswerven, houtzagerijen, zeildoekweverijen en andere industrieën opgezet waardoor traditionele afnemers concurrenten waren geworden. Hierdoor kwam ook de Zaanstreek in een diepe crisis terecht. Hoewel de zeildoekwevers natuurlijk getroffen werden, viel de ellende in Assendelft naar verhouding nog mee. Omdat de veeteelt in Holland juist in de twee helft van de 18e eeuw begon op te bloeien en er in Assendelft veel veeboeren waren, raakte het dorp niet diep in verval.

2.1.4 Infrastructuur en verstedelijking (1800 na Christus - heden)

De industrie begon zich in de loop van de 19de te herstellen. Op het land werden wegen aangelegd om het groeiende verkeer over land te faciliteren. De Zaandammerweg werd in de jaren 1830 aangelegd. Door de aanleg van het Noordzeekanaal en het bijbehorende zijkanaal C in rond 1873-1876 verloor Nauerna zijn ligging direct aan het IJ maar bleef het wel belangrijk voor het scheepvaartverkeer naar Krommenie, waar langs de Nauernaschevaart allerlei fabrieken verrezen. De Nauernasche polder en de Wijkermeerpolder werden aangelegd, die ingezet werden voor de landbouw.

Tussen 1875 en 1940 is er zelfs sprake van een tweede bloeiperiode van de Zaanse industrie. De industrie concentreerde zich voornamelijk langs de Zaanoevers, waardoor die een overwegend sterk industrieel karakter krijgen in tegenstelling tot de dorpen in het veld die hun agrarische karakter behouden. Boerenbedrijven zijn dan geconcentreerd langs het lint van Assendelft-Zuid en langs de Noorder IJ en Zeedijk.

In de Militaire Vestingswet van 1874 werd besloten tot de aanleg van de Stelling van Amsterdam. Deze verdedigingslinie bestond uit een ring van forten en dijken rond Amsterdam. Het principe van de verdediging van de stelling was gebaseerd op het opzettelijk onder water zetten (inundatie) van een zone polders, met daarachter, op strategische plaatsen, forten. De sector Zaandam van de stelling van Amsterdam bestond in de omgeving van Assendelft uit een dubbele linie: een 1ste en een 2e liniewal. De 1ste linie bestond uit een wal tussen Fort Velsen en Fort Zuidwijkermeer (De Eerstling) en een wal richting het Fort aan de St. Aagtendijk, Fort te Veldhuis, Fort aan de Ham en Fort Krommeniedijk. De 2e linie werd gevormd door de Assenderverzeedijk. De inundatiepolders in de omgeving van Assendelft waren de Heemskerkerzuidbroekpolder, de Buitenlanden en de Wijkermeerpolder. In 1956 is de militaire functie van de forten officieel opgeheven.

De voortschrijdende industriële revolutie en bevolkingsgroei maken het nodig de infrastructuur uit te breiden. Dat ging gepaard met grootschalige ingrepen in het landschap. Zo wordt het IJ ingepolderd, het Noordzeekanaal gegraven (1865-1874) en de eerste treinsporen aangelegd (Nieuwediep-Amsterdam, 1865-1878). Met de aanleg van de Communicatieweg (1846) en de Genieweg (1890) is de aansluiting van Assendelft op het westen en oosten verbeterd. Het gebied is nog steeds voornamelijk gericht op veeteelt maar in het zuiden ook op akker- en tuinbouw.

Door het belang van de waterwegen speelden de landwegen in de Zaanstreek een ondergeschikte rol. Pas in de 19de eeuw begon men met het verharden van de dorpsstraten en dijken zodat deze als verkeersweg konden dienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0003.png"

Profiel van de Dorpsstraat omstreeks 1900 (zicht vanaf de Zeedijk het dorp in)

Het aantal woningen nam toe en in het lint van Assendelft-Zuid vestigden zich bedrijven zoals kaasfabriek De Hoop (1893-1978), tuinders (nu bekend als firma Bak) en er werd er een openbare basis school opgericht. Ook aan de Zaandammerweg vestigden zich tuinders (nu firma Schoone).

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0006.png"

Kaasfabriek De Hoop (1893-1978)

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3758BP-0301_0009.png"

Dorpsstraat 172, openbare lagere school Zuid, geopend in 1922 gesloopt in juli 1985

Door de realisatie van de Afsluitdijk in 1932 verliezen het deel van de Assendelver Zeedijk en de Aagtendijk dat ten noorden ligt van de Nieuwe Overdijking (de Buitenlanden) hun functie als zeewering. De dijkten ten zuiden ervan blijven slaperdijken.
Na 1945 is er een sterke groei van de bevolking en vangt de Zaanstreek de overloop uit Amsterdam op. Rondom het spoor en de Zaan ontstaat een verstedelijkt gebied dat in 1974 door een gemeentelijke herindeling de naam Zaanstad krijgt. Kenmerkend zijn de nieuwe woonwijken die ontstaan en de grote fabriekscomplexen en de pakhuizen op de buitendijkse landen aan de Zaan..

Ook het platteland verstedelijkt snel. Niet alleen de bebouwing, maar vooral de infrastructuur heeft het landschap sterk beïnvloed. Lintdorpen zoals Assendelft, verliezen hun agrarische karakter door schaalvergroting bij de boeren. Open ruimten tussen de bebouwing worden volgebouwd. Er wordt steeds minder gewerkt en meer 'gewoond'. Oude stolpen worden verbouwd tot woonboerderijen. Om in de behoefte aan woningen te voorzien zijn op de locatie van de voormalige kaasfabriek De Hoop en van de Openbare basisschool, kleinschalige uitbreidingen aan het lint toegevoegd.

Nauerna functioneert in die jaren voornamelijk als dijkdorp waar gewoond wordt. De rol van de Nauernasche Vaart voor het vrachtverkeer wordt steeds kleiner. In Nauerna is aan de vaart geen industrie van betekenis overgebleven. De ontwikkelingen in de Amsterdamse havens, Schiphol, de komst van de vuilstort Nauerna en het autoverkeer hebben effecten op het dorp. Nauerna blijft echter met zijn gemaal en ligging aan de dijk een rol spelen in de waterhuishouding van het gebied. Bovendien heeft Nauerna sinds de komst van de jachthaven een nieuwe recreatieve functie.

Verder staat ook de landbouw niet stil. Er is behoefte aan schaalvergroting voor een efficiëntere bedrijfsvoering. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben twee ruilverkavelingen plaatsgevonden: ruilverkaveling Assendelft en ruilverkaveling Wijkermeer. De ruilverkaveling Assendelft is de meest ingrijpende geweest door veranderingen in de waterbeheersing, (in grote delen van de Assendelverpolder werd het polderpeil 70 centimeter verlaagd), de aanleg van nieuwe landbouwontsluitingswegen en boerderijverplaatsingen. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon is veranderd en aangepast aan de eisen van het moderne agrarische gebruik. Hoewel een groot aantal sloten verdween door samenvoeging van percelen en de kavels zijn ingekort, is het oorspronkelijke middeleeuwse ontginningspatroon in grote lijnen intact gebleven. Wel zijn sloten en kavels aangepast om een mogelijk toekomstige rijkswegenstructuur in te passen.

Vanwege het administratieve karakter had de ruilverkaveling Wijkermeer minder ingrijpende gevolgen voor het landschap. De veranderingen betreffen vooral de eigendomssituatie. Er zijn op kleine schaal verbeteringen aangebracht in de waterhuishouding. De andere veenweidegebieden zijn grotendeels intact gebleven. Naast schaalvergroting was er ook sprake van schaalverbreding. Agrariërs richten zich ook op nevenactiviteiten zoals grondverplaatsing, loonwerk, recreatieve functies e.d.

2.1.5 Conclusie

Het huidige landschap van Zaanstad is het resultaat van eeuwenlange ontwikkelingen die in het landschap nog steeds herkenbaar zijn. Het oorspronkelijke stroomgebied van het oude IJ is nu te herkennen als een zeekleigebied dat het resultaat is van verlanding, bedijking en inpoldering van het Wijkermeer en het Cromme IJ. De veenkussens zijn ontgonnen tot een uitgebreid veenweidegebied dat in de loop der eeuwen gebruikt is voor de landbouw (akkerbouw, veeteelt en melkveehouderij) en (scheepvaart)industrie. Het stedelijke gebied heeft een deel van het landschappelijke gebied ingenomen en oefent een sterke druk uit op het landschap.

Ondanks de vele veranderingen zijn er langs de Dorpsstraat nog veel gebouwen over die herinneren aan het bewogen verleden van Assendelft. Een aantal daarvan is inmiddels beschermd monument geworden. Maar ook in de bodem zijn nog resten van het verleden te vinden in de vorm van archeologische vindplaatsen. Het gaat hier om boerennederzettingen uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd ten westen van de Dorpsstraat, om ontginningsboerderijen uit de 10e tot 14e eeuw, die kris-kras door het hele plangebied liggen en om resten van bewoning, molens, het Kasteel van de Heren van Assendelft, een schans uit de Spaanse Tijd en andere zaken uit de Middeleeuwen en later die ook overal verwacht kunnen worden.