Plan: | Oude Haven |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3757BP-0404 |
De ontstaansgeschiedenis verklaart de ruimtelijke opbouw van het Zaanse landschap. Dit cultuurhistorische gegeven wordt landelijk als zeer waardevol beoordeeld. In hoofdlijnen wordt een indeling gemaakt in tijdvakken waarin specifieke landschapsvormen hun oorsprong vinden.
Aan het begin van deze periode lag achter de Nederlandse kuststrook een uitgestrekt getijdengebied waar de Rijn via verschillende takken de Noordzee instroomde (estuarium). Het Oer-IJ was hier de meest noordelijke vertakking van. Door een verminderde uitstroom via het Oer-IJ, verlandde de riviermonding rond 700 voor Christus. Via het gat in de kustlijn stonden enkel de westelijke delen van het gebied, rondom Assendelft en Krommenie, nog onder invloed van de zee via een krekensysteem. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels verlandde en het water zoet werd. Het IJ en het Cromme IJ werden gevormd en zijn nog steeds herkenbaar door de loop van de Noorder IJ- en Zeedijk. In de luwte van de duinenrij ontstond een veenpakket dat via veenstromen (de Zaan, het Cromme IJ, de Kaaik, het Twiske in Landsmeer en het Twiske in Westzaan) afwaterde op het IJ.
In de Vroegere IJzertijd, de Late IJzertijd en de Vroeg Romeinse tijd hebben bewoners door het gebied getrokken. Het gebied werd regelmatig geteisterd door overstromingen. Daardoor werden de mensen steeds weer gedwongen hun toevlucht te nemen tot hogere gronden in de omgeving. Uit de Romeinse tijd zijn in de omgeving van Velsen twee vlootstations bekend. Deze waren van 28 tot 47 na Christus bevolkt. Zij waren gelegen langs de rand van het Oer-IJ, even buiten het plangebied, en dienden als steunpunt voor de Romeinse vloot. Ook ten noorden van het plangebied, langs de Noorderham in Krommenie, is de vroegere aanwezigheid van de Romeinen aangetoond. De eeuwen daarna is de ontwikkeling in de streek gericht op het beschermen tegen het water.
Aanwezigheid Romeinen
Wateroverlast aan het einde van de Romeinse Tijd dwong de bewoners weg te trekken. Het veen overwoekerde de woonplaatsen, weilanden en akkers. Het gebied was een wildernis. Het tijdstip waarop de eerste definitieve bewoning ontstond, hing waarschijnlijk nauw samen met de waterstand in het gebied. In de 10e eeuw was de kust bij Kennemerland gesloten. Het gebied rond Assendelft was daardoor redelijk beschermd tegen het zeewater. Vanaf deze periode drongen kolonisten opnieuw het veengebied binnen. Door de groei van de bevolking ontstond er behoefte aan meer landbouwgrond. Zowel vanuit de monding van de veenrivieren, als vanuit de hoger gelegen delen in het landschap, zoals strandwallen, kreekruggen en de binnenduinrand, werd het veen ontgonnen.
Om het drassige land te ontwateren ontstonden vanuit de ontginningsassen langgerekte kavels, doordat loodrecht op deze as sloten werden gegraven. De ontginning werd 'slag na slag' opgepakt en er ontstond een slagenverkaveling. Het water liep de sloten in zodat het land droog werd en gebruikt kon worden voor akkerbouw en bewoning. Een probleem was het feit dat het water uit nog niet ontgonnen delen van het veenmoeras over het akkerland kon stromen. Daarom werden tussen het akkerland en het wilde gebied veenkades en een brede sloot (een watering of gouw) gegraven om het water uit het moeras op te vangen. Soms wierp men als extra bescherming een dijk op bij de watering. De veenkades en afwateringssloten lagen evenwijdig aan de oorspronkelijke ontginningsas en vormen tegelijkertijd de basis voor een nieuwe ontginningsas. Langs deze assen ontstonden de lintdorpen, zoals het lint van Assendelft. Zo werd het hele veengebied stap voor stap in cultuur gebracht.
Het plangebied is één van de eerste delen van de Zaanstreek die ontgonnen is. In de 11e of 12eeeuw, misschien zelfs vroeger, stichtte de Graaf van Holland een Hof (boerderij) aan de monding van de Zaan. Deze Hof Zaenden werd in 1155 aangevallen door Friezen. Kort na deze datum is de nederzetting verlaten. De bewoners vestigden zich stroomopwaarts, rond de Dam. De Hof Zaenden (ook wel Oude Zaenden genoemd) is dus een voorloop van de stad Zaandam geweest. In 1737 en 1905 zijn in het plangebied resten van deze nederzetting terug gevonden. Een als grafkist gebruikte uitgeholde boomstam, wat schedels en beenderen en enig aardewerk uit de vondst van 1905 worden bewaard in het Zaans Museum.
Door de ontwatering klinkt het veen voortdurend verder in, waardoor de landbouwgronden steeds kwetsbaarder werden voor overstromingen. Daarnaast kreeg de zee weer invloed op het IJ-gebied vanuit de Zuiderzee. Er ontstond veel wateroverlast en er kwamen regelmatig overstromingen voor. In de 11de eeuw werden de eerste dijkjes opgeworpen en rond 1200 na Christus kwam de eerste zeedijk gereed. Rond 1300 na Christus lag de Zaanstreek geheel binnen een bedijking.
De technische ontwikkeling van de molen gaf de mogelijkheid water uit te pompen en het waterpeil binnen het veenweidegebied te beheersen. Ter vergroting van het landbouwareaal worden uitgewaaide veenrivieren drooggemalen. Zoals de Vlietpolder en Polder Noorder Buitendijken. Met de vele (ring)vaarten ontstaat een nieuw vervoer- en transportstelsel over water. Verbindingen over het land waren er nauwelijks. Het net van waterwegen was tot in de eerste helft van de 20ste eeuw het belangrijkste transportnet. Dit verkeer bestond uit de 'vaarboeren' die roeiden in jollen en pramen naar hun koeien in het veld om te melken. Verhuizingen gebeurden over de wegsloot. De oude scheepvaartroute tussen het IJ en Alkmaar, het Cromme IJ, slibt na bedijking en afdamming dicht en heeft de Kil als restant. Door verbeteringen in het watersysteem concentreert het agrarische gebruik zich voornamelijk ten westen van de Nauernasche Vaart.
De nieuwe molens worden in eerste instantie gebruikt voor ontwatering. Wanneer aan het einde van de 16de eeuw de zaagmolen wordt uitgevonden is dit de impuls voor grootschalige molenindustrie. Het vlakke Zaanse land was een ideaal vestigingsgebied voor de molenindustrie. Er was ruimte genoeg, windbelemmerende bebouwing ontbrak en de grondstoffen en eindproducten konden via het uitgebreide waterwegenstelsel makkelijk worden aan- en afgevoerd. Zo stonden in de veengebieden aan weerszijden van de Zaan in die tijd meer dan 1000 molens.
Onlosmakelijk verbonden met de handel en het molenbedrijf is de scheepsbouw. Kort na het wegtrekken van de Spaanse troepen werden langs de Voorzaan grote scheepswerven gebouwd. In de eerste helft van de 17de eeuw lagen langs de Binnenzaan tientallen scheepswerven. Er ontwikkelde zich meer bebouwing langs de Zaan waardoor Zaandam een belangrijke rol in de omgeving krijgt. De Zaanse handel en nijverheid was sterk gericht op Europa, en dan voornamelijk Noord-Europa. De voor Nederland kenmerkende koloniale handel nam hier slechts een ondergeschikte plaats in. De reden is van levensbeschouwelijke aard. Veel Zaanse kooplui hadden een Doopsgezinde achtergrond. In principe wilden zij geen wapens op hun schepen en daarom voeren de Zaanse schepen vooral op de in verhouding veilige en rustige Oostzee en ter walvisvaart.
In de tweede helft van de 18de eeuw begon de Nederlandse economie terug te lopen. In andere landen werden vaak met behulp van geëmigreerde Nederlanders scheepswerven, houtzagerijen en andere industrieën opgezet waardoor traditionele afnemers concurrenten waren geworden. Hierdoor kwam ook de Zaanstreek in een diepe crisis terecht.
In de 17de en 18de eeuw ontwikkelde zich de typisch Zaanse bouwstijl. Door de slappe veengrond waren stenen gebouwen bijzonder duur in aanleg omdat deze flink onderhouden moesten worden. Dit, gevoegd bij de bloeiende houthandel, zorgde ervoor dat de lichtere houtbouw de voorkeur kreeg. Hiermee week de ontwikkeling in de Zaanstreek af van die van de rest van Nederland. Het grootste woningbestand bestond uit eenvoudige huizen, met als enige versiering uitgezaagde windveren en een gesneden bekroning, de zogenaamde makelaar. Er was in deze periode geen duidelijke scheiding in woongebieden tussen arbeiders enerzijds en kooplui en ondernemers anderzijds.
De industrie begon zich in de loop van de 19de eeuw te herstellen. Tussen 1875 en 1940 is er zelfs sprake van een tweede bloeiperiode van de Zaanse industrie. De dorpen in het veld kregen steeds meer een agrarisch karakter. In de langs de Zaan gelegen jongere dorpen, waar de bedrijvigheid het grootst was, stonden de dijken spoedig vol. Uit ruimtegebrek bouwde men huizen langs de paden die haaks op de Zaan stonden. Deze paden waren in eerste instantie aangelegd als verbindingen tussen de bebouwing langs de Zaan en de molens in het veld. Het aldus ontstane stratenpatroon wordt wel aangeduid met de term 'kamstructuur' en is kenmerkend voor de meeste gemeenten langs de Zaan.
Zaanse kamstructuur
De voortschrijdende industriële revolutie en bevolkingsgroei maken het nodig de infrastructuur uit te breiden. Dat ging gepaard met grootschalige ingrepen. Zo worden de eerste treinsporen aangelegd (Nieuwediep-Amsterdam, 1865). Door het belang van de waterwegen speelden de landwegen in de Zaanstreek een ondergeschikte rol. Pas in de 19de eeuw begon men met het verharden van de dorpsstraten en dijken zodat deze als verkeersweg konden dienen.
Na 1880 kwam een bedrijfstak van de grond die na de Tweede Wereldoorlog een spectaculaire groei zou doormaken: het grootwinkelbedrijf. Rond 1880 begon Simon de Wit een kruidenierswinkel in Wormerveer en Albert Heijn stichtte in 1887 een zelfde soort winkel in Oostzaan. Omdat veel Zaanse fabrieken voedingsmiddelen produceerden, werd de Zaanstreek tussen 1875 en 1960 wel de provisiekast van Nederland genoemd.