direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum Zandvoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2009 is door de gemeenteraad van Zandvoort het bestemmingsplan Zandvoort - Centrum vastgesteld. Tijdens de behandeling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de opdracht gegeven om binnen afzienbare tijd het bestemmingsplan te actualiseren. Dit omdat er veel onduidelijkheden over de uitgevoerde inventarisatie waren. Daarnaast was de raad van mening dat de dorpse kleinschaligheid en de vele authentieke, monumentale en/of historische bouwwerken onvoldoende waren vastgelegd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste actualisering.

1.2 Nota van uitgangspunten

Ter voorbereiding op de actualisatie van het bestemmingsplan is een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd (retrospectieve toets) van de met het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan, strijdige situaties, zowel ten aanzien van gebruik als ten aanzien van bouwen. De inventarisatie is input geweest voor de in maart 2013 door de gemeenteraad vastgestelde Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Centrum 2014. In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven dat alle geconstateerde strijdigheden zijn in te delen in zes categorieën. Voor iedere categorie is in de Nota van Uitgangspunten bepaald welke situaties in het bestemmingsplan positief vertaald kunnen worden.

Voorts is in opdracht van de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek (adviesbureau SteenhuisMeurs) uitgevoerd. Alle panden/ensembles, structuren, straten en bomen binnen het plangebied zijn onderzocht en aangegeven is of en hoe en waarom de bescherming geregeld kan worden. In de Nota van uitgangspunten is bepaald dat het advies uit het uitgevoerde cultuurhistorische onderzoek en het advies van de welstandscommissie daarop leidend zijn voor het (beschermen van) de cultuurhistorische elementen in het plangebied.

De Nota van uitgangspunten bepaalt voorts dat nieuw beleid onder andere op het gebied van opbouwen, bijbehorende bouwwerken en dakkapellen, terrassen, parkeernormen, retail- en horeca en verblijfsaccommodatie, daar waar nodig en mogelijk vertaald worden in het nieuwe bestemmingsplan.

1.3 Plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan Centrum Zandvoort betreft een actualisatie van de planologische regeling voor de historische kern van Zandvoort en enkele aangelegen oude woonbuurten uit de 19de en begin 20ste eeuw. Het plangebied wordt begrensd door de Thorbeckestraat, Burgemeester Engelbertsstraat (westzijde), Zeestraat/Kostverlorenstraat (noordzijde), Koninginneweg (oostzijde), Grote Krocht (oostzijde) en Hogeweg (zuidzijde). In figuur 1.1 zijn de grenzen en de ligging van het plangebied aangegeven. Het Louis Davidscarré behoort maar voor een deel tot het plangebied. Voor het overige deel geldt een afzonderlijk bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied

1.4 Karakter en opgave

Het bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit de toelichting, planregels en ruimtelijke verbeelding van het plan. De planregels en ruimtelijke verbeelding van het plan leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in de planregels en op de ruimtelijke verbeelding van het plan worden gemaakt.

Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan Centrum Zandvoort is een conserverend, gedetailleerd bestemmingsplan met in de dorpskern globalere bestemmingen. In de dorpskern wordt ruimte geboden om in te kunnen spelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen (binnen de vastgestelde beleidskaders). Voor het overige zijn er uitsluitend beperkte ruimtelijke of functionele veranderingen mogelijk in het plangebied. In de planregels is daartoe een aantal flexibiliteitbepalingen opgenomen. In lijn met het vigerende bestemmingsplan is wederom voorzien in een aantal wijzigingsbevoegdheden waarmee beperkt ruimtelijke of functionele wijzigingen mogelijk worden gemaakt. Het gaat om het kunnen wijzigen van twee percelen met de bestemming 'Bedrijf' naar een bestemming 'Maatschappelijk' dan wel de bestemming 'Centrum - 2' en het wijzigen van een perceel met de bestemming 'Verkeer' naar 'Maatschappelijk'.

1.5 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan de orde:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de ruimtelijke en functionele kenmerken;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten (specifieke wet- en regelgeving op gebied van water, milieu, ecologie, archeologie, enzovoorts);
  • hoofdstuk 5 geeft de ambities en uitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regeling: er wordt een motivering en leeswijzer gegeven voor de regeling van de bestemmingen, zoals weergegeven in planregels en op de ruimtelijke verbeelding van het plan;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedskenmerken

Uit de historie, maar ook gelet op het recente verleden, kan worden opgemaakt dat het huidige centrumgebied een geschiedenis kent van voortdurende vervanging en verdichting van bebouwing, variërend van pand- of complexgewijze vervanging van woningen, winkels en bedrijven, tot de bouw van relatief grootschalige, vrijstaande overheidsgebouwen. Vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw richt het gemeentelijk beleid zich meer op inbreiding, stedelijk beheer en vernieuwing van bestaande bebouwing, een exponent hiervan is onder meer de ontwikkeling van het Louis Davidscarré (gedeeltelijk buiten dit plangebied).

2.1 Ruimtelijk

2.1.1 Historie

Zandvoort is verweven met de landschappelijke en geomorfologische hoofdstructuren, zoals die zich manifesteren in de kustzone. Structuren die als het ware een soort 'onderlegger' of vertrekpunt zijn geweest voor de huidige opzet en indeling van het dorp. Zandvoort ontstond als een vissersdorp in een duinvallei direct achter de Zeereep. De vallei stond via een doorgang in de Zeereep met het strand in verbinding. Rond 1850 was het dorp uitgegroeid tot een komvorm. De van oost naar west lopende Kerkstraat verdeelde het dorp in de nog steeds zo geheten Noordbuurt en Zuidbuurt.

Tegen het eind van de 19de eeuw nam de betekenis van Zandvoort als badplaats toe. Deze toeristische impuls was mede te danken aan de oprichting van een mondain badcentrum en de ontwikkeling van de spoorlijn en tramlijn naar Haarlem (de tramlijn werd overigens in 1957 weer opgeheven).

Door woningbouw voor welgestelden, middenstand en arbeiders groeide het dorp tot aan de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk. De woningen uit de eerste twee decennia van de 20ste eeuw kenmerken zich als enkele en dubbele woonhuizen met veranda; doorgaans gebouwd in lintvormige verkavelingen langs straten aan de noord- en oostzijde van het dorp. Langs de boulevards verdichte de bebouwing zich met woonhuizen van een wat voornamer signatuur. Voorts werden in aansluiting op het oude dorp complexgewijze arbeiderswoningen gebouwd. Dit gebeurde in de vorm van een verspringend rechthoekig stratenpatroon achter de lintbebouwing van Haltestraat en Kostverlorenstraat.

Ten oosten van het oude dorp werd in 1911 het nieuwe raadhuis gebouwd, in de buurt van het eindstation van de tram. Hier vormde zich het dorpscentrum waarbij 'uitlopers' als de Haltestraat en de Kerkstraat zich qua winkels sterk ontwikkelden.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd in verband met de aanleg de Duitse kustverdediging (Atlantik-wall), het grootste deel van de bebouwing in een strook langs de Zeereep afgebroken.

Na 1945 werd het aangelegde betonnen vestingcomplex grotendeels afgebroken, waarbij ook het Kurhaus verloren is gegaan, en begon een proces van wederopbouw en uitbreiding met strookgewijze etagebouw in het noordelijk deel en een meer individuele woonhuisbouw in het zuidelijk deel.

2.1.2 Structuren en karakteristieken

De dorpskern ligt in een duinkom omsloten door hoger gelegen ontsluitingswegen. Hogeweg, Thorbeckestraat, Burgemeester Engelbertsstraat, Zeestraat en Kostverlorenstraat vormen mede door de hogere ligging de begrenzingen van de dorpskern. Door het reliëf van het duingebied bestaat de structuur uit gebogen en verspringende straten. Ze vormen een fijnmazige structuur, bestaande uit een complex netwerk van straten, stegen en (relatief kleine) verblijfsruimten. Dit is kenmerkend voor meer vissersdorpen in het duingebied.

Het centrale punt in dit geheel is duidelijk het Raadhuisplein, waar de belangrijkste structurerende assen (wegen, verblijfsgebieden en pleinen) samenkomen. Markante en bijzondere gebouwen als de NH-kerk en het raadhuis ondersteunen deze assen visueel. De Kosterstraat, de Buureweg, de Kerksteeg en de Bakkerstraat zijn weliswaar functioneel van ondergeschikt belang, maar zijn in stedenbouwkundige en/of historische zin bijzonder waardevol. Daarnaast vormen het Kerkplein en (in mindere mate) het Gasthuisplein de voornaamste ruimten in de centrumgebied.

Tussen de structurerende assen ontwikkelden zich de kenmerkende wijken en buurten. Door hun ontstaansachtergrond zeer verschillend van karakter, maar in het algemeen fijnmazig van opbouw en

kleinschalig in karakter. De bouwhoogte is overwegend één of twee bouwlagen, met langs de assen en randen enige (recente) bebouwing van drie of vier bouwlagen en hoger. Verschillen zijn er ook in de sfeer van het ontbreken van rooilijnen of juist een streng stratenplan, verschillen in parcellering of een meer complexe bouwvorm.

Behalve de dorpskerk zijn uit de periode van voor 1850 slechts enkele gebouwen bewaard gebleven. Het betreft hier kleine, voormalige visserswoningen van één bouwlaag met zadeldak. De buitenmuren zijn vaak voorzien van gewitte pleister. Deze oude panden steken laag af tegen nieuwere bebouwing die vanaf begin 20ste eeuw vaak in twee bouwlagen met kap werden opgetrokken.

De gemeentelijke woningbouw die in 1909 en 1914 rond Hulsmanstraat en Hobbemastraat ontstond bestaat uit lange bouwblokken van één bouwlaag met kapverdieping in doorgetrokken zadeldak. De eenvoudige architectuur wordt verlevendigd door bosschages op hoeken, kleine luifels, ronde vensters boven de voordeuren en variatie in goothoogtes en vorm van de dakkapellen.

De middenstandsbebouwing uit de periode 1920-1940 karakteriseert zich over het algemeen door individuele of aaneengebouwde blokvormige volumes. Een voorbeeld hiervan is het puntvormig complex tussen de Hogeweg en de Oranjestraat.

Het overgrote deel van de oudere woonbebouwing bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen, geschakeld in rijen. Vrijstaande bebouwing komt incidenteel voor, met name in de Noordbuurt. Langs de Kostverlorenstraat en de Koninginneweg overheersen halfvrijstaande woningen.

Eveneens belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit en identiteit zijn de groene structuren en elementen. Specifiek kunnen worden genoemd de laanboombeplantingen langs Koninginneweg, en Kostverlorenstraat, groenclusters zoals bij het Gasthuishofje en de NH-Kerk, solitaire boombeplantingen in de Diaconiedwarsstraat - Nieuwstraat, Louis Davidsstraat en Gasthuisplein en groene voortuinen zoals langs de Koninginneweg, een gedeelte van de Ostadestraat en de Hobbemastraat.

2.1.3 Monumenten en cultuurhistorie

De gemeenteraad van Zandvoort vindt het belangrijk dat binnen het centrum van Zandvoort de cultuurhistorische waarden in de vorm van dorpse kleinschaligheid en de authentieke, monumentale en historische bouwwerken, zo veel mogelijk behouden blijven. Dit besluit ligt in lijn met de uitspraken in het Structuurvisiedocument Parel aan Zee + (2010) (zie paragraaf 3.3.1) waarin belang wordt gehecht aan de historie en onderscheidende bebouwing van Zandvoort. Eén van de belangrijkste doelstellingen van het bestemmingsplan is het behoud van deze waarden.

Om de unieke waarden van Zandvoort te beschermen is in het kader van het onderhavige bestemmingsplan een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd naar de voorkomende cultuurhistorische waarden in de vorm van structuren, openbare ruimte, bomen en beeldbepalende panden. De panden die zijn aangewezen als beeldbepalend worden als zodanig karakteristiek voor Zandvoort aangemerkt dat ze zo veel mogelijk beschermd zouden moeten worden. Op basis van het onderzoek is een lijst van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden van het dorpscentrum vastgesteld. In het dorpscentrum van Zandvoort zijn tevens vijf rijksmonumenten aanwezig die eveneens opgenomen zijn. In het plangebied zijn tevens twee monumentale bomen aanwezig. De gemeenteraad heeft de aanbevelingen uit dit onderzoek 'Zandvoort centrum, herziening monumenten en input cultuurhistorie in bestemmingsplan' (SteenhuisMeurs) vastgesteld op 4 juli 2012. De welstandscommissie heeft daar vervolgens advies over uitgebracht waaruit nog enkele aanpassingen zijn voortgevloeid.

In het rapport zijn de beeldbepalende panden onderbouwd door middel van een beschrijving en systematische waardering. In het rapport is ingegaan op de manier van beschermen van de cultuurhistorische waarden. De mogelijkheid van aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht is afgewogen tegen het beschermen van deze waarden in voorliggend bestemmingsplan. Er is gekozen om de bescherming van de monumenten, beeldbepalende panden en waardevolle historische structuren in het bestemmingsplan te borgen. In figuur 2.1. is de waardering van de verschillende gebieden, structuren en waardevolle objecten aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0002.png"

Figuur 2.1. Waardering cultuurhistorische waarden Zandvoort (bron: 'Zandvoort centrum, herziening monumenten en input cultuurhistorie in bestemmingsplan', SteenhuisMeurs 2012)

In hoofdstuk 5 Doelstellingen en Ambities is weergegeven op welke wijze in dit bestemmingsplan met de te beschermen waarden is omgegaan.

2.2 Functioneel

2.2.1 Wonen en werken

In het centrumgebied wordt de functionele structuur in sterke mate bepaald door de dubbelfunctie van Zandvoort: woonplaats en badplaats. Door de vele toeristen en recreanten heeft Zandvoort een centrum met een rijk geschakeerd pakket aan voorzieningen, horeca, bedrijven en detailhandel; zo komen er bijvoorbeeld meer dan twee keer zoveel winkels voor als in een winkelcentrum van een kern met vergelijkbare omvang.

Kantoren zijn in het plangebied nauwelijks aanwezig. Maatschappelijke dienstverlening concentreert zich in het zuidelijk en zuidoostelijk deel. Er is voorts sprake van een beperkt aantal bedrijven en bedrijfspanden. Over het algemeen zijn deze bedrijven kleinschalig. Qua milieubelasting gaat het overwegend om lichte bedrijven (milieucategorieën 1 en 2). Voorts mag verwacht worden dat er behoefte blijft bestaan aan praktijkruimten en kleinschalige bedrijven aan huis. Met name de grotere panden in de randzone zijn hiervoor geschikt.

Hoewel de woonfunctie in het gehele centrumgebied voorkomt, treedt deze het sterkst naar voren in een drietal vrijwel monofunctionele woongebieden die de voorzieningenassen omgeven. Incidenteel zijn binnen wijken en buurten enkele grotere en kleinere bedrijven gevestigd.

Het grote aantal woningen boven winkels en horeca in de winkelstraten is opvallend. Niet geheel duidelijk is of alle bovenwoningen ook daadwerkelijk als woning worden gebruikt; desalniettemin is in tegenstelling tot andere centra hier wel sprake van een significant aandeel dat (nog steeds) wordt gebruikt voor de woonfunctie.

2.2.2 Horeca en (winkel)voorzieningen

In de op 18 februari 2014 door de gemeenteraad van Zandvoort vastgestelde retail- en horecavisie wordt geconstateerd dat na het verlies van de exclusieve zondagsopening het effect direct merkbaar was in het aantal bezoekers en dus de bestedingen. Daarnaast heeft Haarlem zich in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld als bezoekdoel en beschikt over een aantrekkelijk winkelgebied, weliswaar van een andere orde dan Zandvoort. De drukte en gezelligheid van weleer in Zandvoort is geleidelijk aan het verdwijnen in Zandvoort.

In de visie is een ruimtelijke analyse opgenomen van de retail en horeca in de kern (ook delen buiten plangebied). Hieruit blijkt dat het retail- en horeca-aanbod wijd verspreid aanwezig is, de structuur onduidelijk is en de routing niet helder is. Het huidige aanbod is weergegeven in figuur 2.2. Ondanks deze spreiding is er, zoals ook te zien is in figuur 2.2., een concentratie van horeca en retail waar te nemen in de Kerkstraat, het Kerkplein, de Grote krocht en de Haltestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0003.png"

Figuur 2.2. Huidige verspreiding retail en horeca in de kern

In de visie wordt op basis van een eerste analyse geconcludeerd dat Zandvoort wel alles al in huis heeft om het centrumgebied succesvol te laten functioneren. De centrale visie is als volgt: 'Compacter maken, thematiseren en de kwaliteit van het aanbod verbeteren'. In de visie is een wensbeeld opgenomen van de toekomstige situatie waarin functies geclusterd worden. Dit wensbeeld is per straat-deelgebied uitgewerkt inclusief gewenste branchering. In hoofdstuk 5 Doelstelling en Ambities wordt hier nader op ingegaan, tevens wordt de vertaling naar het onderhavige bestemmingsplan daar uiteen gezet.

2.2.3 Verblijfsaccommodaties

In het plangebied, en dan met name in het zuidelijk en het westelijk deel, bevinden zich hotels en pensions. Voor het merendeel zijn deze gelegen aan de Hogeweg, het Badhuisplein en de Burgemeester Engelbertsstraat. Andere vormen van verblijfsrecreatie zoals het verstrekken van logies in een woning, vindt tevens plaats in het plangebied.

In de op 18 februari 2014 door de gemeenteraad van Zandvoort vastgestelde 'Visie op verblijfsaccommodatie' is aangegeven dat Zandvoort een kleine gemeente is met een grote naam als het gaat om strandtoerisme. Als bestemming voor dagtoerisme is Zandvoort een van de leidende bestemmingen aan de Nederlandse kust. De gemeente heeft zichzelf voor de uitdaging gesteld dit ook voor verblijfsaccommodatie te worden. Een hogere kwaliteit van het toeristisch product moet leiden tot meer overnachtingen in de gemeente en een daarmee samenhangende verhoging van het economisch effect. In de Visie wordt de positie van Zandvoort voor bestemming van meerdaags verblijf beschreven. Door allerlei oorzaken, zowel binnen als buiten de invloedssfeer van Zandvoort, is deze positie in de loop der jaren verslechterd. Het is de ambitie van Zandvoort om tot een versterking van het verblijfstoerisme te komen. Een groei van het aantal overnachtingen en daaraan gekoppeld vergroting van het economisch effect is hierbij het doel. De gemeente zet daarvoor in zijn algemeenheid in op vestiging, uitbreiding en vernieuwing van verblijfsaccommodaties. In hoofdstuk 5 Doelstellingen en Ambities is nader ingegaan op de beleidsdoelstellingen en de wijze waarop hiermee in dit bestemmingsplan is omgegaan.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Door de ontwikkeling van kustrecreatie en de groei van Zandvoort als woonplaats is de druk op het centrumgebied en omliggende woongebieden de laatste decennia sterk toegenomen. Groeiend bezoek aan detailhandel, horeca en de kuststrook hebben in de vorm van een toename in verkeer- en parkeerdruk duidelijk gemaakt dat sturing op dit vlak nodig is om afdoende woon- en leefgenot te kunnen blijven garanderen.

Dientengevolge is recentelijk gewerkt aan het vergroten van het onderscheid tussen verkeersruimten en verblijfsgebieden. Het beleid op het niveau van de hoofdwegenstructuur is erop gericht om de bezoekersstromen vanuit het oosten buiten het centrum om te leiden naar de noord- of zuid-boulevard, waar voldoende parkeercapaciteit aanwezig is. Hiermee is getracht een groot deel van de verkeersdruk in het centrumgebied terug te dringen.

Binnen het plangebied worden alle wegen gerekend tot verblijfsgebied. In het kader van het beleid 'Duurzaam Veilig' zijn alle wegen aangewezen als 30 km/h-zone. De doorgaande wegen Hogeweg, Thorbeckestraat en Burgemeester Engelbersstraat zijn bedoeld voor een goede doorstroming van het verkeer en zijn aangewezen als 50 km/h-wegen.

Op het vlak van parkeren is op 9 oktober 2012 de gemeentelijke "Parkeernormennota 2012" vastgesteld door de Zandvoortse gemeenteraad. Deze nota bevat criteria ten aanzien van parkeren voor nieuwe ontwikkelingen in Zandvoort. De parkeernormennota bevat duidelijke regels en richtlijnen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Gezien de aard van het plangebied en de beoogde ontwikkeling is slechts een beperkte relatie met het rijksbeleid aanwezig. Alleen de direct relevante rijksbeleidskaders zijn in deze paragraaf weergegeven. Op rijks, en vooral ook Europees niveau zijn vooral wet- en regeling omtrent bijvoorbeeld geluid, ecologie en archeologie essentieel. Deze worden in het volgende hoofdstuk behandeld.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland. Het Rijk heeft drie hoofddoelen:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het plangebied onderdeel van het 'kustfundament'. Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. De nationale belangen uit de structuurvisie zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Zie hierna.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is de 1e aanvulling op het Barro in werking getreden en op 1 juli 2016 is een wijziging van het Barro in werking getreden.

Het plangebied is aangewezen als onderdeel van het kustfundament. Ten aanzien van het kustfundament is aangegeven dat een ruimtelijk plan dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het (vooraf) geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die een belemmering vormt voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee. Hiervan is geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0004.jpg"

Figuur 3.1: uitsnede kaart 'kustfundament' (geel gearceerd) uit het Barro. Het plangebied is zwart omkaderd.

Daarnaast mag met vaststelling van het bestemmingsplan geen belemmering ontstaan voor de instandhouding of de versterking van het zandige deel van het kustfundament. Het plangebied, ter plaatse van de boulevardzone, ligt voor een deel in de kernzone en voor het overige in de beschermingszone en buitenbeschermingszone. Door middel van een aanduiding zijn de betreffende zones op de plankaart aangegeven, zodat voor een ieder duidelijk is wanneer voor werkzaamheden tevens een vergunning van het waterschap Rijnland nodig is. Het bestemmingsplan “Centrum” is grotendeels een conserverende bestemmingsplan, waarin geen activiteiten zijn opgenomen, die de waterkering kunnen verzwakken. (zie ook de waterparagraaf in paragraaf 4.1).

Het Barro staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Lid 2 luidt als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorliggend plan is in de basis een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt ook voor het plangebied. Hiermee staat het rijksbeleid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Bestaand Bebouwd Gebied. Voorts is de ligging in het kustfundament van belang. Zoals ook uit de waterparagraaf (paragraaf 4.1) blijkt, is het plangebied deels gelegen binnen de kernzone en deels binnen de beschermingszone van de primaire waterkering. In dit bestemmingsplan is de bescherming van het kustfundament door middel van een dubbelbestemming gewaarborgd.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2014)

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op 12 december 2016 hebben PS de meest recente wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV is in werking getreden op 1 maart 2017. Vanaf 1 maart 2017 wordt in de verordening niet meer gesproken over bestaand bebouwd gebied, maar over bestaand stedelijk gebied (als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening).


De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen en beheersverordeningen terecht. De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand stedelijk gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en regels voor het landelijk gebied;
  • de groene ruimte;
  • de blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Relevant voor onderhavig plangebied is de ligging in bestaand stedelijk gebied en de ligging in het kustfundament. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Omdat dit plan in basis een conserverend plan is zijn er vanuit de verordening voorts geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

De Structuurvisie 'Parel aan zee + ' is op 26 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. In de structuurvisie zijn de afwegingen gemaakt voor het toekomstig ruimtelijk beleid. Er zijn keuzes gemaakt over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn, en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn. De visie bestaat uit een structuurvisiedeel met een planperiode tot 2025 en een toekomstvisiedeel tot 2040.

Centrale visie

In de structuurvisie is opgenomen dat de steeds mobieler wordende mens blijft kiezen voor Zandvoort als plek waar men graag woont en recreëert. Hier geeft Zandvoort invulling aan door in te zetten op:

  • een gezonde toekomst, waarin Zandvoort een sterke positie binnen de regio heeft;
  • een toeristische sector als belangrijkste economische motor en die motor moet de komende decennia blijven draaien. Ontwikkelingen zijn gericht op een goed ondernemersklimaat zodat het aantrekkelijk blijft om in Zandvoort te investeren. De aandacht wordt vooral op het verblijfstoerisme gericht en op bezoekers die voor meer komen dan alleen strand;
  • een aantrekkelijke woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw. De luwe ligging binnen de Randstad, tussen natuurgebieden, zorgt voor een goede concurrentiepositie ten opzichte van de omliggende gemeenten;
  • een onderscheidende identiteit. Niet bouwen zoals de buurman, maar de bestaande karakteristieken versterken zonder het verleden letterlijk te kopiëren. De historie van het dorp krijgt een nadrukkelijker rol in de ontwikkeling. Daarnaast wordt de landschappelijke ligging beter benut;
  • kwaliteit boven kwantiteit.

In de structuurvisie zijn doelstellingen en ambities verder ruimtelijk uitgewerkt. Voor de historische kern (centrum) is de volgende passage opgenomen: 'De historische kern wordt één van de visitekaartjes van Zandvoort. Behoud van oude elementen (bebouwd en onbebouwd) is het uitgangspunt. Nieuwe ontwikkelingen voegen zich in het bestaande en tasten het historische karakter van het centrum niet aan. Door middel van verwijzingen, informatieborden en gerichte promotie wordt de geschiedenis van Zandvoort een trekker voor het toerisme. Zie figuur 3.2. voor kaart ontwerpuitgangspunten voor het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0005.jpg"

Figuur 3.2: Kaart ontwerpuitgangspunten voor het centrum

In het beleid voor het centrum is geformuleerd dat grootschalige (nieuwbouw)projecten niet meer te verwachten zijn. Perceelgerichte ontwikkelingen en kleinschalige ingrepen hebben de voorkeur. De gemeente heeft een stimulerende rol waarbij particulieren hun rol kunnen pakken. In de structuurvisie worden de volgende instrumenten genoemd om de ambitie te realiseren:

  • Nota openbare ruimte voor een gewenste inrichting van de buitenruimte en creëren van eenheid hierin;
  • monumentenbeleid voor bescherming van de karakteristiek van het centrum;
  • eventueel een beschermd dorpsgezicht vaststellen op zeer karakteristieke plekken;
  • bestemmingsplannen, door in het historische deel te conserveren en voor het overige te anticiperen op ontwikkelingen (flexibel bestemmingsplan);
  • welstandsnota voor de gewenste beeldkwaliteit.

Het opstellen van een bestemmingsplan is genoemd in de lijst met instrumenten. Er is voor gekozen om in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mee te nemen en de beeldbepalende panden te beschermen. Op die manier is het historische deel van Zandvoort conserverend bestemd. Voor het vaststellen van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht is op grond van het onderzoek 'Zandvoort centrum, herziening monumenten en input cultuurhistorie in bestemmingsplan' (SteenhuisMeurs) niet gekozen (zie hiervoor ook paragraaf 2.1.3).

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

Met het vaststellen van de Woonvisie 2016-2020 heeft de gemeente samen met de corporatie en huurdersvereniging uitgangspunten geformuleerd voor de gedeelde visie op de volkshuisvestelijke opgave. Relevant zijn onder meer de ambities voor:

Betaalbaarheid en beschikbaarheid

Zandvoort heeft behoefte aan een meer evenwichtige bevolkingsopbouw. De opgave is kansen te blijven bieden voor jonge huishoudens. De instroom van deze groepen moet de hoogste prioriteit hebben. Naast instroom van deze groepen is het behoud van deze groepen even belangrijk. De opgave is ook om de kwaliteit en samenstelling van de sociale huurvoorraad beter op de toekomst te laten aansluiten. Dat betekent op termijn: meer kleine woningen (met een lagere huur) en minder grote woningen.

Wonen met zorg, ouderenhuisvesting

Er moet voldoende aanbod blijven op het gebied van wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Het uitgangspunt is langer zelfstandig wonen.

Nieuwbouw- en/of herstructureringsprojecten

Nieuwbouw gericht op jonge huishoudens. Voor de koopsector betekent dat in ieder geval: goedkope koopwoningen realiseren. Mocht dit de komende jaren aan de orde zijn, dan kan de gemeente onder voorwaarden een (onderbouwd) beroep doen op de corporatie.

In voorliggend plan is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen waarvoor de woonvisie richtlijnen biedt. Mochten zich ontwikkelingen voordoen dan zal rekening moeten worden gehouden met het woonbeleid van de gemeente.

3.3.3 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota van juni 2004 wordt voor elk gebied binnen de gemeente op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens een bepaald welstandniveau wordt gekoppeld; een bijzonder niveau of een regulier niveau.

Vanwege de hoge cultuurhistorische waarden geldt voor het gehele centrumgebied een bijzonder welstandsbeleid. Gesteld wordt dat ten aanzien van 'plaatsing' en 'massa en vorm' het bestemmingsplan maatgevend is. De bijbehorende criteria zijn:

Plaatsing

  • Bij (vervangende) nieuwbouw moet de rooilijn worden afgestemd op die van de belendingen.
  • Bij (vervangende) nieuwbouw moet het gebouw worden georiënteerd op alle aangrenzende openbare ruimtes.
  • Aanwezige tussenruimtes tussen de afzonderlijke panden behouden, tussenpaden niet dicht bouwen (Zeestraat/Kostverlorenstraat).
  • Bij (vervangende) nieuwbouw aansluiten op de ritmiek van de bestaande bebouwing in de omgeving (Zeestraat/Kostverlorenstraat).

Massa en vorm

Bij renovatie of verbouwing moet de bestaande hoofdmassa worden gerespecteerd.

  • (Vervangende) nieuwbouw moet aansluiten op de massa en vorm van de belendingen. Op stedenbouwkundige geëigende locaties is accentuering door afwijkende massa of vorm niet uitgesloten.
  • (Vervangende) nieuwbouw moet de bestaande samenhang in een bouwblok respecteren.
  • Bij (vervangende) nieuwbouw van één bouwlaag moet een steile kap toe worden gepast, bij meer bouwlagen is een plat dak ook toegestaan (Zeestraat/Kostverlorenstraat).
  • Bij (vervangende) nieuwbouw streven naar een veranda of erker op de begane grond aan de voorzijde (Zeestraat/Kostverlorenstraat).

Ook met betrekking tot (gemeentelijke) monumenten worden in de Welstandsnota enkele criteria genoemd waarbij het bestemmingsplan richtinggevend is. Die criteria zijn:

Plaatsing

  • Bij verbouwingen of renovatie dient men aan te sluiten op de verkaveling, positie en oriëntatie van de oorspronkelijke of reeds aanwezige bebouwing.
  • De gebouwen zijn als zelfstandige eenheden herkenbaar en dienen ook als architectonische eenheid behouden te blijven.

Massa en vorm

  • Bij verbouwingen of renovatie dient men aan te sluiten op de bouwmassa en hoofdvorm van de oorspronkelijke of reeds aanwezige bebouwing.
  • Bij verbouwingen dienen de contouren en het silhouet van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw zichtbaar te blijven.

Aangezien er in het bestemmingsplan slechts beperkte kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt (zoals uitbreidingen van gebouwen), is nadere toetsing aan de welstandsnota niet nodig. De huidige beleidskaders uit de welstandsnota komen -voor zover mogelijk en nodig- terug in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Op het moment dat zich ontwikkelingen voordoen dan zal rekening moeten worden gehouden met het welstandsbeleid van de gemeente.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan

In 2005 is het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan: GVVP Zandvoort (2005) vastgesteld.

Algemene doelstelling hierbij is het ontwikkelen van een duidelijke en logische indeling in verkeersruimte en verblijfsgebieden, het verbeteren van de leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid en het bevorderen van gebruik openbaar vervoer en fiets.

In het GVVP zijn de Hogeweg, Thorbeckestraat en de Burgemeester Engelbertsstraat aangewezen als gebiedsontsluitingswegen (50 km/h). Dergelijke wegen zijn verkeersaders en gerichte doorstroming.

De Zeestraat/Kostverlorenstraat is een zogenaamde erftoegangsweg-plus (30 km/h); een weg in een verblijfsgebied, maar met een relatief hoge intensiteit doordat het bijvoorbeeld onderdeel uitmaakt van parkeer- of busroutes. De overige wegen en straten in het plangebied worden aangemerkt als erftoegangswegen (30 km/h); zij hebben voornamelijk een verblijfsfunctie.

Op het vlak van parkeren ziet men kansen om het centrum en de Middenboulevard verblijfsvriendelijker in te richten. Kansen ook die gerelateerd zijn aan het creëren van parkeermogelijkheden aan de randen van het centrum en in combinatie met het Louis Davidscarré (onder andere parkeergarage). In voorliggend bestemmingsplan is de bestaande infrastructuur als zodanig bestemd.

3.3.5 Parkeernormennota

De Parkeernormennota 2012 is op 9 oktober 2012 vastgesteld. In de Parkeernormennota is het beleid vastgelegd ten aanzien van de parkeerplaatsen die gerealiseerd moeten worden bij de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Dit beleid dient als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In de nota zijn parkeernormen vastgesteld die nodig zijn bij bouwprojecten en nieuwe ontwikkelingen in Zandvoort. De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplekken gerealiseerd moeten worden bij een bouwproject of nieuwe ontwikkeling. Afhankelijk van het gebied gelden er specifieke parkeernormen. De parkeernormennota is opgenomen in Bijlage 1.

Aangezien er geen ontwikkelingen van enige omvang in het plan voorzien zijn, is nadere toetsing aan de parkeernormennota niet nodig. Indien er binnen de kaders van het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, dan is de parkeernormennota het gemeentelijk beleidskader. In de bestemmingsplanregels is hiertoe een parkeerregeling opgenomen, waarin verwezen wordt naar het gemeentelijk beleid. In de regels is er rekening mee gehouden dat de parkeernormennota in de planperiode kan wijzigen.

3.3.6 Terrassenbeleid gemeente Zandvoort 2011

Op 5 juli 2011 heeft de gemeente Zandvoort terrassenbeleid vastgesteld. Aanleiding tot aanpassing van het terrassenbeleid is het verzoek om terrassen beter jaarrond te kunnen exploiteren en om waar mogelijk uitbundige terrassen toe te staan. Het in 2004 vastgestelde terrassenbeleid, voldeed niet aan deze wensen en had teveel beperkingen. In het nieuwe beleid zijn nieuwe regels geformuleerd waarbij als uitgangspunt is gehanteerd het exploiteren van een terras gedurende het gehele jaar. Om het terrasbeleid te kunnen uitvoeren respectievelijk te handhaven is de APV aangepast, zodat een aanvraag om een exploitatievergunning aan deze regels kan worden getoetst.

Daar waar nodig is het onderhavige bestemmingsplan (onder andere ten aanzien van de hoogte van terrasschermen) afgestemd op het terrassenbeleid.

3.3.7 Toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan

Op 2 april 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'Toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan ten behoeve van opbouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, het splitsen van grote woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Dit beleid dient als onderlegger voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en als motivering voor het afwijken van de huidige bestemmingsplannen.

Het nieuw vast te stellen beleid biedt een aantal verruimingen ten opzichte van het vorige beleid. In het beleid is tevens rekening gehouden met de ruimere mogelijkheden van vergunningvrij bouwen op grond van de Wabo. Ook wordt voor een deel van Zandvoort een ruimere bouwmogelijkheid van de typische Zandvoortse veranda geboden en wordt een aantal uitgangspunten, dat in het bestaande beleid nog niet was meegenomen alsnog toegevoegd. Naast de aan huis verbonden beroepen is in dit beleid ook de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden kleine bedrijven in of bij een woning te vestigen. Omdat dergelijke beroepen en bedrijven een duidelijk ondergeschikte functie dienen te hebben ten opzichte van de woonfunctie is de oppervlakte gemaximaliseerd. Bij het voorheen gehanteerde percentage van 40% van het bebouwbaar oppervlak zouden er anders zodanig grote praktijkruimten en bedrijven kunnen gevestigd kunnen worden in een woning, waardoor de ondergeschiktheid komt te vervallen. Bovendien kunnen grotere aan huis verbonden beroepen en bedrijven meer hinder opleveren voor de woonomgeving. Voorts is het mogelijk onder voorwaarden grotere woningen te splitsen in maximaal drie zelfstandige woningen

De toetsingscriteria zijn daar waar relevant vertaald in onderhavig bestemmingsplan.

3.3.8 Milieubeleidsplan

Op 21 april 2015 heeft de gemeenteraad het Milieubeleidsplan Zandvoort 2014 - 2018 vastgesteld. Het milieubeleidsplan geeft inzicht in wat er in Zandvoort op milieugebied speelt, geeft het standpunt van de gemeente weer over een aantal kwesties die al langere tijd voorlagen en legt de basis voor het stellen van prioriteiten en het verdelen van middelen binnen het milieubeleid voor de komende vier jaar. Verhoging en de borging van de kwaliteit van wonen, werken en recreëren staat hierbij centraal.

Voor ontwikkelingen zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld:

  • Stedenbouwkundige plannen: Bij ieder bouwplan van 10 woningen of meer, stelt de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Zandvoort, een energievisie op
  • Nieuwbouw (woningen): Inzetten op GPR Gebouw score 8 bij nieuwbouw. GPR Gebouw meet duurzaamheidsprestaties nieuwbouw. De omgevingsdienst heeft licentie voor het gebruik van GPR Gebouw
  • Bedrijfsgebouwen: Voldoen aan de door de overheid vastgestelde GPR scores. De GPR Gebouw berekening moet zijn opgesteld of goedgekeurd door een erkend GPR Gebouw Expert.

Voornamelijk voor nieuwbouw en renovaties is het milieubeleidsplan relevant. Het onderhavige bestemmingsplan is voornamelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Indien dit aan de orde is dan geldt het milieubeleidsplan als toetsingskader.

3.3.9 Retail-horecavisie

Op 18 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Zandvoort de retail- en horecavisie vastgesteld. De visie is in hoofdstuk 2 Gebiedskenmerken en hoofdstuk 5 Doelstellingen en ambities uiteengezet.

3.3.10 Visie verblijfsaccommodatie

Op 18 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Zandvoort de Visie op verblijfsaccommodaties vastgesteld. De visie is in hoofdstuk 2 Gebiedskenmerken en hoofdstuk 5 Doelstellingen en ambities uiteengezet.

3.3.11 Prostitutiebeleid

Na de opheffing van het algemeen bordeelverbod per 1 oktober 2000 kunnen aan het Wetboek van Strafrecht geen argumenten worden ontleend om exploitatie van prostitutie geheel te weren. Om te kunnen anticiperen op de mogelijkheid dat ook binnen de eigen gemeentegrenzen bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie kan voorkomen, is op 6 maart 2001 het Bestemmingsplan 'Aanvullende gebruiksregels met betrekking tot seksinrichtingen' vastgesteld. De gemeente voert in deze een restrictief beleid. In 2004 is het prostitutiebeleid geëvalueerd. Het gekozen restrictief beleid blijft gehandhaafd. In de evaluatie is wat betreft ruimtelijke ordening niet gekozen om de regels van bestemmingsplannen aan te scherpen. In feite zou er dan sprake zijn van een nulbeleid hetgeen niet is toegestaan. Via de APV zijn aanvullende regels geformuleerd.

In genoemd bestemmingsplan heeft de gemeente de te hanteren normen, waaronder afstandsmaten en parkeernormen voor de vestiging van de toelaatbare vormen van prostitutiebedrijven geformuleerd. Deze normen zijn in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan verwerkt.

3.3.12 Nota Openbare Ruimte

Op 29 oktober 2013 is de Nota Openbare Ruimte deel A vastgesteld. In de nota geeft de gemeente haar integrale visie op de openbare ruimte in hoofdlijnen. Naast inrichting komen onderhoud en beheer aan bod. Ingezet wordt op een kwaliteitsverbetering van het groen met name op de meest zichtbare plekken (het centrum en de hoofdontsluitingswegen). Hierbij wordt bij de keuze van het groen aangesloten op de functie en de karakteristiek van de omgeving. Met name langs doorgaande routes is de aanwezigheid van groene tuinen met bomen van belang.

In de Nota wordt onderscheid gemaakt in het visitekaartje, de woonwijken en het landschap. Het plangebied centrum maakt onderdeel uit van het visitekaartje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0006.png"

Figuur 3.3. Nota Openbare Ruimte

Voor het visitekaartje geldt de ambitie:

Zandvoort wil een goed visitekaartje afgeven. Gestreefd wordt naar een ruimte die piekfijn in orde, mooi, schoon en vooral functioneel is. Belangrijke opgave is het opruimen van de openbare ruimte; niet meer inrichtingselementen dan strikt noodzakelijk en het ordenen van activiteiten zodanig dat alle functionaliteiten naast elkaar bestaan zonder dat het storend werkt.

Hoofdroutes

Voor de hoofdroutes is het beleid gericht op een goede doorstroming en een logische oriëntatie. De wegen zien er aantrekkelijk uit zonder dat dit ten koste gaat van de functionaliteit. Tegelijk is het streven er op gericht de wegen zo min mogelijk een barrière te laten zijn tussen gebieden.

Over het algemeen is de huidige ring overgedimensioneerd. Dit geeft de wegen een weinig aantrekkelijk en stenig uiterlijk. Bij herinrichting is het uitgangspunt de vermindering van verharding in ruil voor groen.

Centrum

Het centrum inclusief de metropoolboulevard en strand kenmerkt zich door de vele gebruikers in een relatief kleine ruimte. Dit zet het centrum onder druk. Teneinde de vele wensen in de openbare ruimte op te vangen wordt gekozen voor een basis, zowel in materialisering als straatmeubilair, die rust uitstraalt. Onnodige inrichtingselementen worden voorkomen. Voor het centrum wordt gestreefd naar een uitstraling met allure. Het dorp moet na een bezoek op het netvlies blijven staan bij bezoekers. De gemeente zoekt bij het verbeteren en "opschonen" van de openbare ruimte in het centrum naar samenwerking met de ondernemers. Net als de gemeente hebben zij baat bij een hoogwaardige openbare ruimte. Daarnaast zijn de ondernemers naast de gemeente de belangrijkste partij die elementen aan de openbare ruimte toevoegt.

De pleinen binnen het centrum zijn verrassende plekken in het dorp. Ieder plein heeft zijn eigen karakteristieke inrichting die afgestemd is op de functie en het gebruik van het plein.

Handhaving op elementen in de openbare ruimte geschiedt op basis van de APV. Momenteel biedt de APV te weinig regels op basis waarvan ongewenste obstakels uit de openbare ruimte geweerd kunnen worden. Onderzocht zal worden op welke wijze het handhavingsbeleid met betrekking tot obstakels in de openbare ruimte aangescherpt kan worden.

Voor het centrum geldt bij de eerder genoemde ambitie voor het gehele visitekaartje (inclusief hoofdstructuur) nog een aanvullende ambitie:

Naast zon en zee heeft Zandvoort meer te bieden. In het centrum wordt dit zichtbaar gemaakt, getracht wordt toeristen aan te trekken en vast te houden door de meer verborgen lagen (historie en cultuur) zichtbaar te maken.

Binnen het centrum is sprake van een historisch stratenpatroon. In deel B van de Nota Openbare Ruimte zal bekeken worden in hoeverre het mogelijk is de historische profielen (deels) terug te brengen. Voor de kernwinkelroute geldt hierbij dat functionaliteit prefereert boven historie. Onderdeel van de Zandvoortse identiteit is de kunstzinnigheid van het dorp. Voorgesteld wordt een kunst en cultuurroute in te stellen die gekoppeld is aan historisch waardevolle plekken.

In dit bestemmingsplan heeft de openbare ruimte voornamelijk de bestemming Verkeer toegekend gekregen waarbinnen de ambities voor de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd. Daar waar van toepassing is de bestemming "Tuin" zodanig neergelegd dat openheid en een groene inrichting gestimuleerd worden langs ontsluitende wegen. De situering van de tuinen is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

3.3.13 Duurzaam bouwen

De gemeente Zandvoort en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling vanuit het aspect duurzaamheid beleidsdoelstellingen geformuleerd in het milieubeleidsplan 2014-2018. De ambitie van de gemeente Zandvoort is gesteld op een GPR score van minimaal een 8 voor de thema's Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De score wordt afgestemd op het woningtype. Het uitgangspunt is een rij/hoekwoning; voor vrijstaande woningen wordt de score 0,5 punt lager gesteld.

Nieuwe ontwikkelingen

In de vorige eeuw was het gebruikelijk om elk huis en overig gebouw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Sinds het stijgen van de gas- en elektriciteitsprijzen de afgelopen twee decennia en de bewustwording omtrent het klimaat, is men op zoek gegaan naar zuinigere en alternatieven technieken en vormen van energie. Met deze nieuwe technieken kan veel fossiele brandstof worden bespaard en kan de energierekening omlaag worden gebracht, zie ook het rapport 'Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050'. De nieuwe ontwikkelingen op dit gebied brengen ook meer keuzes met zich mee. Krijgen nieuwe gebouwen een traditionele aansluiting of worden ze aangesloten op het warmtenet? Zijn er wel mogelijkheden voor dit warmtenet of is enkel een elektriciteitsaansluiting toch een gunstigere optie? En met wat voor technieken kan ervoor gezorgd worden dat het rendement zo hoog mogelijk is en de kosten beheersbaar blijven? Het is vaak niet één partij die deze keuzes maakt, maar verschillende partijen die samen tot de beste oplossing moeten komen. Dit maakt het lastig om te kiezen voor alternatieve opties. In de voornoemde studie is een groot aantal van deze alternatieve opties meegenomen. Het gaat hierbij zowel om technieken die binnen de huidige structuur passen als technieken die een nieuwe structuur vereisen.

Gemeentelijk beleid voor duurzame bedrijven

Bij nieuw op te richten bedrijvigheid of bij grootschalige veranderingen binnen bestaande bedrijven wordt naast het voldoen aan het wettelijke kaders op milieugebied ook een advies op maat gegeven ten aanzien van milieubesparende maatregelen. Dit zowel op het gebied van (ver)bouwen als op het gebied van toe te passen installaties en voorzieningen. Bestaande bedrijven worden aangespoord om energiezuinige maatregelen te treffen met een terugverdientijd van korter dan vijf jaar.

Aangezien onderhavig plan geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt staat het duurzaamheidsbeleid dit plan niet in de weg. Op het moment dat ontwikkelingen zich voordoen dan zal rekening moeten worden gehouden met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

-Waterbeheerplan 2016-2021-

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels 2015

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels).

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het centrum van Zandvoort. In de huidige situatie is nagenoeg het gehele plangebied verhard.

Bodem en grondwater

De bodem bestaat ter plaatse uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld, en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 meter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Conform de legger van het waterschap blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Omdat het ontbreekt aan oppervlaktewater, is er eveneens geen sprake van een KRW-waterlichaam.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is, zoals weergegeven in figuur 4.1. gelegen in de kern- en beschermingszone van een waterkering, te weten het kustfundament.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0007.jpg"

Figuur 4.1. Waterkering

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen en functiewijzigingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is voor een klein deel gelegen in de kernzone van een waterkering en voorts in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone. Voor de kernzone en de beschermingszone is een beschermende dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan hiervoor bedoeld:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en biedt dan ook geen aanknopingspunten om bovenstaande doelstellingen te realiseren. Bij mogelijke onvoorziene nieuwe ontwikkelingen wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd,

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
  • Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Zoals hiervoor is aangegeven onder 'riolering en afkoppelen', is het bestemmingsplan conserverend van aard, maar zal bij eventueel onvoorziene nieuwe ontwikkelingen sprake zijn van een gescheiden rioleringsstelsel.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft vanwege het consoliderende karakter, en aangezien er geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Wettelijk is bepaald dat een bouwvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Momenteel wordt de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd. Indien de bodemkwaliteitskaart en bijbehorende bodembeheernota zijn geactualiseerd kan hiervan bij grondverzet gebruikgemaakt worden.

Onderzoek en conclusie

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (in verband met milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven. Omdat er sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, en geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, vormt het aspect bodem geen belemmering. Mochten zich ontwikkelingen voordoen dan zal moeten worden aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is.

4.3 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument “Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de archeologische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

Onderzoek en conclusie

Voor onderhavig plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 ADC ArcheoProjecten, Bestemmingsplan Zandvoort Centrum en Zandvoort Kostverloren en Prinsessepark, Gemeente Zandvoort, Een Bureauonderzoek in het kader van een bestemmingsplanwijziging, ADC-Rapport 3601).

Binnen het plangebied Centrum zijn mogelijk archeologische waarden aanwezig. Voor het hele gebied geldt een verwachting voor archeologische waarden uit de periode vanaf de late prehistorie tot en met Vroege Middeleeuwen vanwege de ligging op de strandwal. De resten bevinden zich naar verwachting in of aan de top van de strandwal of indien aanwezig het Oud Duin en onder het aanwezige Jong Duin.

Voor het westen van het plangebied geldt bovendien een hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd vanwege de ligging binnen de historische kern van Zandvoort. Deze resten bevinden zich in of aan de top van het Jonge Duin, en zijn te verwachten direct onder het huidige maaiveld. Verder moet in de uiterste zuidoostelijke hoek van het plangebied rekening gehouden worden met de nu nog aanwezige Rooms-katholieke kerk en de bijbehorende begraafplaats.

In het onderzoek wordt geadviseerd om het plangebied Centrum in het bestemmingsplan op te delen in twee delen:

  • Waarde Archeologie 1. Betreft het westelijk deel van het plangebied dat in het vigerende bestemmingsplan de Waarde Archeologie heeft. Hieraan wordt het gebied in de uiterste zuidoostelijke hoek van het plangebied toegevoegd, vanwege de aanwezigheid van de uit 1854 daterende Rooms katholieke kerk en de bijbehorende begraafplaats. Geadviseerd wordt hieraan een aanleg vergunning te koppelen bij plannen groter dan 50 m2.
  • Waarde Archeologie 2. Betreft het resterende oostelijk deel van het plangebied waarvoor een aanlegvergunning verplicht is bij plannen groter dan 500 m2.

Het voorgaande advies uit het bureauonderzoek is in de juridische regeling van het bestemmingsplan overgenomen.

4.4 Ecologie

Toetsingskader 

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van soorten- en gebiedsbescherming, de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek en conclusie

In dit kader kan in het algemeen worden opgemerkt dat het bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is en geen grootschalige activiteiten toelaat. Het plan is gericht op het handhaven van bestaand centrumgebied. In dat opzicht kan er van worden uitgegaan dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten ten aanzien soorten en natuurgebieden met zich meebrengt.

In het bestemmingsplan is een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Bij toekomstige ontwikkelingen dient te worden nagegaan of de ontwikkeling invloed heeft op leefgebied van beschermde soorten. Aanpassingen aan bebouwing (isoleren van spouw, uitbouw, dakkapel), sloop van bebouwing, het verwijderen van opgaand groen en het dempen van water kunnen leiden tot negatieve effecten. Typische soorten voor de stedelijke omgeving zijn huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In de omgeving van de kern Zandvoort is de rugstreeppad aanwezig. Voornoemde soorten genieten Europese bescherming (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Bij bouwwerkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht. Gezien voorgaande staat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Bedrijvigheid

Beleid en Normstelling

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde ‘groene boekje’, een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft richtafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening. De richtafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Voor de omgevingstypen “rustige woonwijk en rustig buiten gebied” en “gemengd gebied” worden uitgegaan van het principe van functiescheiding. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden.

Onderzoek en conclusie

De bedrijvigheid in het plangebied geeft over het algemeen weinig overlast. Er bevinden zich binnen het plangebied een aantal bedrijven die volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009), onder categorie 1 of 2 kunnen worden gerangschikt. Ook met de afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden vindt hier in principe geen verruiming van plaats. Het is mogelijk activiteiten met ten hoogste één categorie hoger toe te staan voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën die direct zijn toegestaan. Bedrijven die zijn gecategoriseerd als 1 of 2 zijn, qua milieubelasting, in principe passend binnen een woonomgeving en binnen gemengd gebied (dat een centrumgebied is). De in de uitgave geadviseerde afstanden (op basis van verschillende criteria, zoals geluid, stof, geur en gevaar) tussen de verschillende bedrijven en woningen is overigens indicatief. Afwijking van die afstand moeten in nieuwe situaties kunnen worden gemotiveerd. Gezien voorgaande levert het aspect bedrijvigheid geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die beschikken over een PR10-6 contour of een invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico dat over het plangebied is gelegen.

Buiten het plangebied zijn daarnaast de volgende risicobronnen aanwezig:

  • Gasontvangstation 'Mussenpad' op de locatie Mussenpad / Tolweg.
  • Transport van propaan over de Zeeweg (N200) en de N201. Dit vindt maximaal 5 maal per jaar plaats naar de camping De Duinrand.
  • Transport van eindejaar-vuurwerk naar een verkooppunt in het centrum van Zandvoort.

Vervoer van gevaarlijke stoffen Buisleidingen

Ten zuidoosten van het plangebied zijn op grote afstand twee hogedruk aardgasleidingen gelegen, zie ook figuur 4.2. Deze leidingen beschikken niet over een PR10-6 contour die buiten de leidingen ligt. Verder geldt dat het groepsrisico niet zal wijzigen ten gevolge van de ontwikkeling. Het bestemmingsplan is immers hoofdzakelijk consoliderend van aard, maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk en het plangebied is op een te grote afstand gelegen. Het bestemmingsplan heeft daarmee geen effect op mogelijke verhoging van risico's.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Over de N200 en de N201 vindt beperkt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. De voornoemde wegen zijn niet opgenomen in het Basisnet, de reden hiervoor is hoogstwaarschijnlijk het lage vervoersaantal gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart

Aangezien met voorliggend plan geen nieuwe risicovolle activiteiten en grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt levert dit aspect geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

Volledigheidshalve wordt het groepsrisico verantwoord. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N200 en N201 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten via diverse wegen. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Hiermee vraagt het aspect externe veiligheid niet om nadere aandacht.

De afstand van het plangebied en het transport van gevaarlijke stoffen is beperkt. Om risico's te beperkten en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten adviseert de brandweer de volgende maatregelen te realiseren:

  • Noodplannen: voor de in het plangebied aanwezige objecten waar noodplannen voor opgesteld dienen te worden, dienen deze mede op basis van de genoemde externe veiligheidsrisico's opgesteld te worden. De sector Proactie & Preventie van de Brandweer Kennemerland kan daarbij ondersteuning leveren.
  • Risicobewustzijn: draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'.

Deze maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor de hulpverleningsdiensten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, uitsluitend kleinschalige ontwikkelingen (zoals uitbreidingen van bestaande gebouwen) zijn binnen de kaders van het bestemmingsplan mogelijk. Er is dan ook sprake van een plan/project dat valt binnen de categorie “Niet in betekenende mate”. Kortom, het bestemmingsplan levert geen significante bijdrage aan de luchtkwaliteit en nader onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.

Uit de Monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl) blijkt daarbij dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. Ook bij een maximale invulling van het plan zijn geen overschrijdingen te verwachten. De conclusie is dat de luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

4.8.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidszone. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen binnen een woonerf of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur hebben geen zone.

De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Voor nagenoeg alle wegen in het centrum geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur; deze wegen zijn daarom niet zoneplichtig en er hoeft dus geen rekening gehouden te worden gehouden met (planologische) geluidsbeperkende regelingen en maatregelen. De doorgaande wegen Hogeweg, Thorbeckestraat en Burgemeester Engelbertsstraat kennen een maximumsnelheid van 50 km per uur; zij hebben wel een geluidszone.

In de Wet geluidhinder wordt getoetst aan voorkeursgrenswaarden en ontheffingswaarden, deze bedragen respectievelijk 48 dB en 63 dB. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kunnen de gemeenten zelf een hogere waarde vaststellen. Omdat langs de betreffende gezoneerde doorgaande wegen geen sprake is van (planologisch) nieuwe geluidsgevoelige objecten is nadere toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege gelaten.

4.8.2 Industrielawaai

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de zonegrens van het Circuit van Zandvoort (de zuidgrens ligt ruwweg op de lijn Van Ostadestraat - Koningstraat - Kanaalweg). Voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone, dient de geluidsbelasting vanwege industrielawaai te worden bepaald. De gemeente Zandvoort, als zonebeheerder van het Circuit van Zandvoort, kan de geluidsbelasting op locaties binnen de zone bepalen. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai bedraagt 50 dB(A). De maximale geluidsbelasting waarvoor ontheffing verkregen kan worden is 55 dB(A).

Uit een akoestisch onderzoek is gebleken dat door latere getroffen geluidssaneringsmaatregelen de gevelbelasting als gevolg van het industrielawaai (circuitlawaai) beneden de 50 dB(A) komt. Een verzoek om een hogere ontheffingswaarde als gevolg van het industrielawaai is hierdoor niet nodig. Wel dient naar aanleiding van de sanering nog een nieuw zonebesluit genomen te worden, omdat de geluidszone buiten het plangebied komt te liggen. Echter zolang de zonegrens formeel niet is aangepast met een zonebesluit, wordt de bestaande zonegrens van 1985 aan de ruimtelijke verbeelding van het plan aangehouden.

4.8.3 Spoorweglawaai

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Zandvoort-Haarlem. Op grond van het besluit grenswaarden binnen zones langs spoorwegen bevinden zich langs alle spoortrajecten geluidszones, waarbinnen nieuwe geluidsgevoelige objecten alleen mogelijk zijn, indien daarbij de gevelbelasting niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde.

De geluidszone van het spoortraject bedraagt 100 m. In het plangebied worden echter binnen voormelde zone geen (planologisch) nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd.

Conclusie

Omdat er sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, en geen (grootschalige) ontwikkelingen binnen relevante geluidzones mogelijk worden gemaakt, vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Mochten zich ontwikkelingen voordoen dan zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat dit aspect geen belemmeringen oplevert.

Hoofdstuk 5 Doelstellingen en ambities

In algemene lijnen is het beleid gericht op het handhaven en zo mogelijk versterken van de functie die het plangebied heeft als economisch en maatschappelijk centrum voor de toeristen en de bewoners van Zandvoort. In het verlengde hiervan wordt een versterking van de woonfunctie nagestreefd en een verbetering van het leefklimaat, waarbij de kleinschaligheid van het centrum behouden dient te blijven. In de volgende paragrafen komen achtereenvolgens de ruimtelijke en functionele ambities en het stedelijk vernieuwingsgebied aan bod.

5.1 Ruimtelijk

Ruimtelijk is het beleid in hoofdlijnen gericht op het handhaven en versterken van:

  • de structurerende assen, met een sterke functiemenging en rustige (woon)buurten daartussen en daarbuiten;
  • het Raadhuisplein als centraal en kwalitatief hoogwaardig (verblijfs)knooppunt van verschillende structuren en functies;
  • het dorpse karakter, zich onder meer manifesterend in kleinschalige ruimtelijke profielen, en parcellering en beperkte bouwhoogtes;
  • behoud van beeldbepalende bebouwing en ensembles, groen, bomen en structuren;
  • de specifieke kwaliteiten van de openbare ruimte, te denken valt aan kenmerkende hoogteverschillen, steegjes en kleinschalige openbare ruimtes.

Meer specifiek moeten (nieuwe) woningen, winkels, recreatieve voorzieningen en culturele attracties passen binnen de historische omgeving en een duidelijke uitstraling hebben. De verschijningsvorm moet zich voegen naar de gebouwde omgeving (aansluiten bij maat, schaal en ritme of beeldbepalende panden/delen van het centrum), waarbij behoud van de dorpskarakteristieken belangrijk is.

De woonbuurten, met relatief minder 'toeristische drukte', hebben over het algemeen een redelijk (ruimtelijk) kwaliteitsniveau. Gestreefd wordt naar bescherming en verdere ontwikkeling van deze kwaliteiten door goed woningbeheer, beheer openbare ruimte, groenbeheer en aandacht voor de leefomgeving. Ook een zorgvuldig omgaan met beeldbepalende panden en/of straten en met overgangen naar aangrenzende gebieden is aan de orde.

Vertaling bestemmingsplan

Het voorgaande betekent dat de bestaande situatie gedetailleerd is bestemd. Onder andere rooilijnen, hoogten en omvang van bebouwing zijn voorzien van een op de bestaande situatie afgestemde regeling. Het vigerende bestemmingsplan en de op basis daarvan uitgevoerde retrospectieve toets, waarbij bestaande van het vigerende bestemmingsplan afwijkende situaties in beeld zijn gebracht, vormt hiervoor de basis. In de ten behoeve van dit bestemmingsplan opgestelde Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Centrum 2014 (zie Bijlage 3) is een afweging gemaakt met betrekking tot de geconstateerde strijdigheden en is aangegeven welke type strijdigheden positief bestemd worden in dit nieuwe bestemmingsplan. Indien een geconstateerde strijdigheid niet past binnen de Nota van Uitgangspunten, maar wel legaal tot stand is gekomen is dit specifiek mogelijk gemaakt. In de Nota uitgangspunten is voorts ingegaan op een bouwvlak voor bebouwing aan het Raadhuisplein. In het huidige bestemmingsplan is hiervoor een bouwvlak opgenomen. Naar aanleiding van de aangenomen motie van de gemeenteraad (ten tijde van de vaststelling van het huidige bestemmingsplan) om het genoemde bouwvlak niet volledig te benutten, is het bestemmingsplan op dit punt aangepast in die zin dat de gevelrooilijn (Raadhuispleinzijde) 6 meter zal worden teruggelegd.

Het college van burgemeester en wethouders heeft verder recentelijk nieuwe algemene richtlijnen inzake erfbebouwing, opbouwen en dakkapellen bij woningen (Toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan ten behoeve van opbouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, het splitsen van grote woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven). Deze richtlijnen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. De voorschriften uit het nieuwe beleidsstuk bieden een aantal verruimingen ten aanzien van het vorige beleid. Daar waar door vergunningsvrij bouwen ruimere mogelijkheden zijn ontstaan, is het beleid hier bovendien zo mogelijk op aangepast.

Beeldbepalende panden en andere cultuurhistorische waarden

De in het plangebied aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden (zie ook paragraaf 2.1.3.) welke voortvloeien uit het onderzoek 'Zandvoort centrum, herziening monumenten en input cultuurhistorie in bestemmingsplan' (SteenhuisMeurs, zie ook Bijlage 3 van de planregels) zijn aangeduid op de verbeelding en in de regels voorzien van een beschermende regeling.

De waardevolle structuren, openbare ruimten en groenvoorzieningen zijn niet voorzien van een specifieke regeling, maar worden reeds afdoende beschermd door de bestemmingslegging en planregels. De twee aanwezige monumentale bomen (Raadhuisplein en Kerkdwarsstraat) zijn wel specifiek aangeduid.

Binnenterreinen

In woongebieden is de ruimtelijke opbouw over het algemeen zodanig, dat met name in gebieden met eengezinswoningen de woningen een rustige/privé zijde hebben en een drukkere/openbare zijde.

De woningen zijn dan vaak geordend langs straten, wegen, stegen, pleinen en lanen van waaruit ze worden ontsloten. Daarnaast zijn ze aan de achterzijde veelal gelegen rond, bij voorkeur groene, binnenterreinen met erfbebouwing. Deze erfbebouwing is in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt aan de woningen die rond het binnenterrein zijn gesitueerd. De binnenterreinen zijn veelal alleen bereikbaar via de woningen en/of de percelen van de woningen. Bestemmingsplannen zijn dan ook zo ingericht dat deze binnenterreinen een erfbestemming (behorende bij de woonbestemming) hebben of een tuinbestemming.

Het realiseren van bebouwing met een zelfstandige functies op binnenterreinen is in strijd met deze ruimtelijke opbouw. Deze zelfstandige functies hebben de nodige ruimtelijke uitstraling en leggen een bepaalde druk op de directe omgeving. Het verstoort het rustige (geluid) en private karakter (inkijk) omdat het binnenterrein een meer openbaar karakter krijgt en intensiever wordt gebruikt. Daarbij is de rechtstreekse bereikbaarheid vanaf de openbare weg veelal slecht, wat weer betekent dat er een onveilige situatie wordt gecreëerd met name bij calamiteiten als brand.

In het centrum van Zandvoort is de bebouwingsdichtheid groot. Het toevoegen van woningen op binnenterreinen doet in het algemeen afbreuk aan de leefbaarheid en het woongenot van de bestaande woningen. Het betekent eveneens meer verkeersbewegingen en het verhoogt de parkeerdruk. Hiermee is het niet gewenst zelfstandige woningen op binnenterreinen te realiseren.

Stationsstraat 20A

In het algemeen zijn zelfstandige woningen op binnenterreinen onwenselijk. In casu gaat het niet om een nieuwe situatie, maar om het legaliseren van een reeds bestaande situatie. In 1964 is een woonvergunning verleend voor het pandje aan de Stationsstraat 20A en het pandje is vervolgens meer dan 50 jaar bewoond (geweest). Er is altijd OZB Wonen geïnd. Sinds 1964 is kenbaar geweest dat het pand bewoond werd en er is hiertegen nooit handhavend opgetreden. Er zijn geen handhavingsverzoeken van derden of klachten tegen de bewoning bekend bij de gemeente. Gelet op deze omstandigheden heeft Omgevingsdienst IJmond het college geadviseerd van handhaving af te zien. Handhavend optreden (het terugbrengen van de woning naar een bijgebouw) zou zodanig onevenredig zijn in verhouding tot het te dienen belang van het vrijhouden van binnenterreinen van zelfstandige functies dat daarvan behoort te worden afgezien. Daar komt bij dat in dit specifieke geval gelet op de geringe afmetingen van het pandje en de reeds bestaande bebouwingsstructuur van de omliggende panden geen sprake zal zijn van onevenredige geluidshinder. En uit navraag bij de brandweer blijkt dat het pandje via de steeg zodanig bereikbaar is dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden.

Gelet op bovengenoemde omstandigheden prevaleert het belang van legalisatie van de reeds bestaande woonsituatie boven de andere (ruimtelijke) belangen. Hierbij wordt opgemerkt dat aspecten als geluidsoverlast en slechte bereikbaarheid niet als onevenredig belemmerend moeten worden aangemerkt.

5.2 Functioneel

5.2.1 Centrumgebied: detailhandel en horeca

De verzorgingsfunctie van het centrum voor toerist en inwoner, vooral gelet op het brede aanbod van detailhandel en horeca, dient gehandhaafd en waar nodig versterkt te worden. In de retail- en horecavisie is een onderscheid gemaakt tussen een korte, middellange en lange termijn strategie. Voor het centrum zijn de volgende ruimtelijke relevante acties opgenomen:

Korte termijn

  • Innovatieve invulling voor leegstaande etalages/winkelruimtes zoals pop-up stores;

Middellange termijn

  • Nieuwe zonering en branchering vermarkten door nieuwe ondernemers te benaderen;
  • Bestaande ondernemers kansen bieden binnen nieuwe zonering en branchering (actief beleid/implementatie R&H Visie);
  • Terugbrengen van het aantal horeca gelegenheden;
  • Start maken met compacter maken van centrum;
  • Durf nieuwe initiatieven op ongewenste locaties te weigeren;

Lange termijn

  • Compacter en gethematiseerd centrum realiseren;
  • Ondernemers stimuleren te verhuizen naar betere locaties binnen nieuwe zonering en branchering;
  • Realiseren van aanvullende nieuwe jaarrond faciliteiten;

In de visie is de ambitie uitgesproken om de acties vast te leggen in een convenant met alle betrokken partijen om uitvoering te geven aan de visie. In de visie wordt tevens aangegeven dat in bestemmingsplannen aansluiting gezocht dient te worden bij de kerngedachte van de visie om de horeca- en winkelstructuur van Zandvoort compacter te maken (van confetti naar compact cluster) en de verschillende deelgebieden te thematiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0009.png"

Figuur 5.1 Voorgestelde clustering van retail en horeca in de kern (compact cluster)

In overleg met de ondernemers is er voor gekozen om het onderscheid tussen de deelgebieden uit de visie niet op strikte wijze te vertalen in het bestemmingsplan. Zo wordt er in het bestemmingsplan geen onderscheid gemaakt tussen het eerste en tweede deel van de Haltestraat en is er gekozen voor dezelfde mogelijkheden voor detailhandel en (boven)woningen in de Haltestraat en Zeestraat als in de Kerkstraat en Grote Krocht. Het onderscheid is in het huidige bestemmingsplan ook niet aanwezig en uitvoering van de visie zou veel meer plaats moeten vinden door middel van overleg, stimulatie en natuurlijk verloop. De visie wordt op dit punt aangepast zodat er geen onderscheid meer is tussen bestemmingsplan en visie.

Hieronder per deelgebied uit de visie -met inachtneming van het bovenstaande- de mogelijkheden voor functies.

Zonering vertaald naar bestemmingslegging

1. Badhuisplein (slechts voor een klein deel gelegen in het onderhavige plangebied)

In dit gebied worden de volgende functies toegestaan:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • bestaande horecavestigingen;
  • bovenwoningen;
  • bestaande andere functies.

2. Thorbeckestraat/ 4. Gasthuisplein, Kleine Krocht, Swaluëstraat

Toegestaan worden de volgende functies:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • bestaande horecavestigingen;
  • woningen;
  • bestaande andere functies.

3.en 3a Kerkstraat eo

Toegestaan worden de volgende functies:

  • detailhandel;
  • bestaande horecavestigingen;
  • bestaande dienstverlening;
  • bovenwoningen;
  • bestaande andere functies.

5. Raadhuisplein/Grote krocht

In dit gebied worden de volgende functies toegestaan:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • bestaande horecavestigingen;
  • bovenwoningen;
  • bestaande andere functies.

6. Eerste deel Haltestraat

In dit gebied worden de volgende functies toegestaan:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • bestaande horecavestigingen;
  • bovenwoningen;
  • bestaande andere functies.

7. Tweede deel Haltestraat/ 8. Zeestraat

In dit gebied worden de volgende functies toegestaan:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • bestaande horecavestigingen;
  • bovenwoningen;
  • bestaande andere functies.

12. Verspreid

Dit betreft woongebied. Verspreid zijn her en der voorzieningen aanwezig. Nieuwe voorzieningen zijn in dit gebied niet gewenst. Het beleid is immers gericht op een compact centrum. Ter plaatse van de verspreid liggende voorzieningen is na beëindiging de woonfunctie gewenst.

In de gebieden waar in beginsel alleen bovenwoningen toegestaan zijn, blijven uiteraard bestaande woningen wel toegestaan. Ook zijn op enkele locaties woningen op de begane grond wel gewenst. Het betreft locaties waar de winkelstructuur niet wordt aangetast en die al omringd worden door andere woningen.

Ondergeschikte horeca

Aansluitend bij de landelijke trend en pilot dat in winkels en ook bij dienstverlening behoefte is aan een horecadeel (BV koffiecorner) wordt ondergeschikte horeca bij detailhandel en dienstverlening toegestaan. Hierbij gelden verschillende voorwaarden om te voorkomen dat er zelfstandig functionerende horeca ontstaat. Hier ligt ook een relatie met de Drank- en Horecawet. In die wet is schenken van drank voorbehouden aan horeca-ondernemers en niet aan andere ondernemers. Dit is op basis van volksgezondheids-, openbare orde- en zedelijkheidsargumenten. Op de achtergrond daarvan spelen argumenten als de dreiging van te lichtvaardige alcoholaankoop en -consumptie. In dit bestemmingsplan is dan ook de bepaling opgenomen dat het schenken van alcohol bij de ondergeschikte horeca niet is toegestaan.

Horeca-indeling

Er is gekozen voor een indeling met klassenaanduidingen, oplopend naar de 'zwaarte' van het bedrijf ten opzichte van de woonomgeving. De zwaarte is grotendeels gebaseerd op dag-, avond- of nachtelijke openingstijden. In oplopende volgorde van zwaarte gaat het dan om horecaondernemingen vergelijkbaar met een croissanterie (1), restaurants en snackbars (2), cafés/bars (3), bar-/dancings en discotheken (4). Voor hotels is een 'afzonderlijke' categorie (5) gehanteerd. Ten aanzien van deze laatste categorie wordt opgemerkt dat logiesverstrekkende bedrijven (zoals hotels en pensions) apart zijn geregeld. Het gaat hierbij namelijk om het verstrekken van logies (zie hierna).

5.2.2 Verblijfsaccommodaties

Zoals reeds in paragraaf 2.2.3 is aangegeven is in de op 18 februari 2014 door de gemeenteraad van Zandvoort vastgestelde 'Visie op verblijfsaccommodatie' (Grontmij Nederland B.V.) gesteld dat het de ambitie van Zandvoort is om tot een versterking van het verblijfstoerisme te komen. De gemeente zet daarvoor in zijn algemeenheid in op vestiging, uitbreiding en vernieuwing van verblijfsaccommodaties. De gemeente wil haar doelstellingen realiseren door vanuit de volgende invalshoeken het verblijfstoerisme te benaderen:

  • Het creëren en uitdragen van een onderscheidende identiteit voor dag- en verblijfstoerisme, dit versterkt de mogelijkheden voor het verblijfstoeristisch product.
  • Verlenging van het seizoen voor verblijfstoerisme op basis van nieuwe bezoekmotieven, gebaseerd op de identiteit, ook buiten het seizoen.
  • Creëren van nieuwe productlevenscycli door productontwikkeling en innovaties (nieuwe leefstijlsegmenten kunnen hiermee worden bediend).
  • Versterken van het doelgroepgericht denken, richten op marktniches en zo komen tot kwaliteitsverbetering van het product (de kwaliteit van het aanbod creëert in belangrijke mate zijn eigen vraag).
  • Ontwikkelingen van verblijfsaccommodaties niet alleen vanuit de accommodatie aanvliegen, maar aansluiten op de ontwikkelingen en kansen uit andere sectoren en de omgeving (wat kan een verblijfsaccommodatie bijdragen aan haar omgeving en vice versa).
  • Het versterken van de duurzaamheid van het toeristisch-recreatief product, onder meer in de bedrijfsvoering van de verblijfsaccommodaties.

Per accommodatievorm/sector is vervolgens een beleidsaanbeveling gedaan en zijn toetsingscriteria (college 16 juni 2015) gegeven, zowel economische als ruimtelijke criteria. Het betreft de volgende sectoren: hotelsector, logiesvertrekking met meer dan vier bedden, logiesverstrekking tot en met vier bedden, particuliere huursector, bungalowsector en kampeersector en campers. De laatste twee accommodatievormen (bungalowsector en kampeersector en campers) zijn voor het centrum niet relevant. Voor de overige accommodatievormen ziet de gemeente in algemene zin mogelijkheden voor nieuwvestiging in het centrumgebied. Echter omdat het tevens gewenst is te sturen op de toegevoegde waarde van een nieuwe voorziening voor Zandvoort en op de ruimtelijke consequenties biedt dit bestemmingsplan geen mogelijkheden voor nieuwvestiging. De bestaande accommodaties zijn als zodanig bestemd. Mogelijke nieuwe accommodaties kunnen aan de hand van de toetsingscriteria worden toegestaan met een afzonderlijke juridisch-planologische procedure. Het voorgaande geldt niet voor logiesverstrekking tot en met vier bedden, deze vorm van verblijfsrecreatie is in beginsel overal toegestaan bij eengezinswoningen en appartementen ter plaatse van de bestemmingen 'Wonen -1' en ' Wonen 2' (onder enkele voorwaarden). Ten opzicht van het vigerende bestemmingsplan wordt logiesverstrekking ook toegestaan bij appartementen en niet alleen bij eengezinswoningen.

5.2.3 Voorzieningen

Het beleid ten aanzien van bestaande maatschappelijke en welzijnsvoorzieningen is gericht op het behoud, in combinatie met het onder voorwaarden bieden van uitbreidingsmogelijkheden en mogelijkheden voor functieverbreding en/of gebruiksintensivering.

Daarnaast kan het in verband met toekomstige ontwikkelingen gewenst zijn om de nodige uitwisselbaarheid van (maatschappelijke) voorzieningen mogelijk te maken, evenals een veranderbaarheid naar andere functies (als wonen en dienstverlening). Het bestemmingsplan voorziet daarin.

5.2.4 Wonen

Ten aanzien van de bestaande bebouwing staat, zowel in het centrumgebied als daarbuiten, behoud en zo mogelijk versterking van de woonfunctie en van de huidige kwaliteit van het wonen voorop. Uiteraard is er in het licht van veranderende behoeftepatronen, ruimte voor kwaliteitsverbetering en aanpassing van woningen aan de eisen van de tijd. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in een toenemende vraag naar werkruimtes aan huis.

Ook een toename van het aantal oudere bewoners en kleine huishoudens leidt tot de vraag naar aanpasbaarheid en veranderbaarheid van woningen. Eén en ander betekent dat een zekere uitbreiding en/of kwaliteitsverbetering van woningen mogelijk moet zijn, mits passend in het bebouwingspatroon en mits de bewoningssituatie dat toelaat.

De aandacht ten aanzien van de woningvoorraad verschuift in de (nabije) toekomst steeds meer van nieuwbouw naar verbeteringen in de bestaande voorraad. In verschillende delen van de bestaande voorraad moeten in de komende periode verbeteringen aangebracht worden, om de kwaliteit van de woningen op peil te houden.

In het bestemmingsplan zijn de bestaande (boven)woningen als zodanig bestemd. Voorts worden binnen het centrum in enkele gebieden (nummers 2 en 4 uit figuur 5.1.) in plaats van de nu aanwezige functies, ook benedenwoningen toegestaan zoals dat ook reeds in het nu vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Voorts is het onder voorwaarden mogelijk gemaakt om grotere woningen te splitsen in maximaal 3 wooneenheden. Voor de locatie Schelpenplein 5 is een woonbestemming opgenomen conform de bestaande feitelijke situatie.

5.2.5 Bedrijvigheid

Uitgangspunt is dat bedrijfsfuncties op hun huidige locatie moeten kunnen blijven functioneren. Een uitbreiding is eventueel op bescheiden wijze mogelijk, mits voldoende ruimte aanwezig is en geen sprake is van visuele hinder en/of aantasting van het kleinschalig karakter. Voor zover nodig stelt de milieuwetgeving beperkingen aan de belasting van woningen in de nabijheid van bedrijven.

Gelet op de aard van het plangebied met een overwegende woonfunctie en vanwege de verzorgende functie van het centrum, worden buiten het centrumgebied geen nieuwe bijzondere functies (bedrijvigheid, detailhandel) toegestaan. Een uitzondering geldt voor een combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of incidenteel een bedrijf. Het wonen dient daarbij de hoofdfunctie te blijven.

Uitgangspunt voor het toestaan van de aard van de bedrijvigheid zijn de lichte categorieën (1 en 2) volgens de VNG-indeling. Dit zijn niet of nauwelijks milieuhinderlijke bedrijven die in woonbuurten gevestigd kunnen zijn. Een eventueel te grote milieuhinder dient via de milieuvergunning in de hand te worden gehouden.

5.2.6 Verkeer en parkeren

Uitgangspunten aangaande het verkeer in het plangebied kunnen worden afgeleid van het algemene streven om de wegen in de woon- en centrumgebieden als verblijfsgebied aan te merken. Dat wil zeggen: gebieden waar de maximumsnelheid 30 km/h mag bedragen. In het bestemmingsplan wordt aangesloten op de eerder aangehaalde wegencategorisering.

Voor parkeren is de parkeernormennota van toepassing, deze wordt gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. Bij nieuwe ontwikkelingen in het centrum wordt aan de hand van de nota getoetst of er sprake is van voldoende parkeren. Hiermee levert dit aspect geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan.

Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

6.2 Digitaal bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving wordt het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.3 De bestemmingsregeling

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Allereerst wordt echter een toelichting gegeven op enkele onderwerpen die van toepassing kunnen zijn op alle voorkomende bestemmingen

6.3.1 bijzondere onderwerpen

Cultuurhistorie

Monumenten en beeldbepalende panden en ensembles komen vrijwel in elke bestemming voor (met de functieaanduidingen 'cultuurhistorische waarden' en 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend') en voor al deze panden geldt een gelijkluidende regeling:

  • behoud van het betreffende pand/ensemble;
  • de huidige bouwvorm (hoogte en omvang) moet worden behouden;
  • wijziging van de bouwvorm is enkel toegestaan nadat hiervoor een vergunning is verleend, waarbij o.a. moet worden aangetoond dat de wijziging de beeldbepalende kenmerken niet aantast;
  • het pand mag niet worden gesloopt, tenzij hiervoor een vergunning is verkregen;
  • er geldt een wijzigingsbevoegdheid om nieuwe panden als cultuurhistorisch waardevol dan wel ''specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' aan te duiden, dan wel de aanduiding daarvoor van het pand te verwijderen.

Bestaande maten-regeling

Vanwege de grote mate van organische groei van bouwvolumes in het centrum van Zandvoort, is het niet te voorkomen dat legaal tot stand gekomen bouwwerken niet met de juiste maatvoering in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De gemeente heeft door middel van de retrospectieve toets onder andere de aanwezige bebouwing op zeer zorgvuldige wijze in beeld gebracht. Op diverse plaatsen is er voor gekozen om strijdige situaties met het vorige bestemmingsplan en met de algemene regels van dit nieuwe bestemmingsplan niet specifiek aan te duiden of te bestemmen. Het betreft gevallen die niet passen binnen de beleidslijn uit de Nota van uitgangspunten, maar die wel legaal tot stand zijn gekomen. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat zich situaties voordoen die onjuist zijn ingeschat dan wel over het hoofd zijn gezien. Om te voorkomen dat deze legaal tot stand gekomen bouwwerken deels dan wel geheel worden wegbestemd, is in dit plan een regeling opgenomen waarmee alle legale bouwwerken alsnog positief worden bestemd, ongeacht de maatvoeringen in de regels en op de verbeelding.

Goot- en bouwhoogten

De toegestane goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen zijn op de verbeelding aangeduid. In de regels is voorts bepaald dat indien een gebouw geheel plat is afgedekt de maximale bouwhoogte gelijk is aan de aangeduide maximale goothoogte. Een gebouw is geheel plat afgedekt indien er geen sprake is van een helling. Indien er nog sprake is van een beperkte dakhelling, kan niet gesproken worden van een geheel plat afgedekt hoofdgebouw, maar is er sprake van een plat afgedekte kap.

Terrassen

In de regels zijn voorwaarden gesteld aan terrassen. Van belang is te vermelden dat naast deze regels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het daaraan gekoppelde terrassenbeleid onverkort van toepassing blijven en dat ook daaraan voldaan dient te worden.

6.3.2 Planregels

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is in Artikel 1 Begrippen een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Hieronder is het begrip peil specifiek toegelicht.

Ten aanzien van het begrip 'peil' wordt gemeten vanaf de hoogte van de kruin van weg of in andere gevallen het aansluitend afgewerkte maaiveld. Indien er sprake is van een hoogteverschil in de loop van de weg, dient het bouwwerk aan dit hoogteverschil te worden aangepast.

Daarnaast is het Artikel 2 Wijze van meten opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

In de bestemming "Tuin" zijn de termen 'breedte' en 'diepte' opgenomen. In onderstaande afbeelding is verduidelijkt wat wordt bedoeld met breedte en wat met diepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BpCENTRUM-VA01_0010.png"

Figuur 6.1: de termen 'breedte' en 'diepte' verklaard in de tuinbestemming.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf 

Op enkele locaties in het plangebied hebben bedrijven de bestemming 'Bedrijf' gekregen, conform het thans vigerende plan. De overige bedrijven vallen binnen andere bestemmingen en kennen daar een specifieke aanduiding.

De toegestane bedrijvigheid betreft lichte vormen van bedrijvigheid met een eventuele bedrijfswoning. De toegestane vormen van bedrijvigheid zijn ontleend aan de Basiszoneringslijst van de VNG en in bijlage 2 bij de planregels opgenomen. Geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen ingevolge respectievelijk de Wet geluidhinder en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zijn uitgesloten. Als uitgangspunt voor het bestemmingsplan is genomen dat, gelet op het feit dat het hier om woonbuurten gaat, in principe alleen categorie 1- en 2-bedrijven (lichte vormen) gevestigd kunnen worden.

Binnen de aanduiding 'wetgevingzone wijzigingsgebied 1' - toepasselijk voor een deel van het bedrijfspand gelegen aan de Achterom - is het toegestaan om de bestemming te wijzigen naar 'Maatschappelijk' en de daarbij behorende functies. Voorwaarde bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat één en ander op een verantwoorde wijze wordt ingepast.

Binnen de aanduiding 'wetgevingzone wijzigingsgebied 3' mag de bestemming Bedrijf’ worden gewijzigd naar de bestemming ‘Centrum -2 ’. Voorwaarde is dat de wijziging stedenbouwkundig goed inpasbaar is en niet leidt tot een onevenredig nadelig effect op de omgeving.

Artikel 4 Centrum - 1 en Artikel 5 Centrum - 2

Er zijn twee verschillende bestemmingen Centrum toegekend. Een en ander gebaseerd op hetgeen in 5.2.1 uiteen is gezet.

Centrum - 1 : Badhuisplein, Kerkstraat e.o., Raadhuisplein/Grote Krocht

Binnen deze bestemmingen is detailhandel algemeen toegestaan. Ook dienstverlening is toegestaan, behoudens in de Kerkstraat/Raadhuisplein waar in beginsel alleen detailhandel is toegestaan. De aanwezige horecavestigingen zijn toegestaan en aangeduid op de kaart met de daarbij behorende horecacategorie. Ook de aanwezige andere functies zijn specifiek aangeduid en ter plaatse toegestaan. Verder is wonen alleen toegestaan op de verdiepingen, tenzij specifiek is aangeduid dat woningen op de begane grond tevens zijn toegestaan (zo blijven bestaande woningen uiteraard toegestaan). Ondergeschikte horeca is toegestaan bij detailhandel en dienstverlening.

Voor dit gebied geldt de mogelijkheid om via een binnenplanse afwijking andere horecavestigingen (andere categorie) toe te staan. In dit gebied hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om aanduidingen te verwijderen indien een woning op de begane grond niet langer aanwezig is. Ook hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid het plan te wijzigen om onder voorwaarden een woning op de begane grond toe te staan aan de Kosterstraat. Het betreft hier achterkanten van een winkelstraat.

Via een binnenplanse afwijking kunnen voorts woningen op de begane grond worden toegestaan, maar uitsluitend indien dit geen afbreuk doet aan de bestaande winkelstructuur. Indien er sprake is van een aaneengesloten winkelfront, zoals in de Kerkstraat, zal een woning afbreuk doen aan de winkelstructuur en zal de afwijking niet worden toegepast. Voorts mag afwijking niet leiden tot afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een horecavestiging door toevoeging van een woning in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Centrum - 2 : Haltestraat/ Thorbeckestraat / Gasthuisplein / Kleine Krocht / Swaluëstraat / Zeestraat

Hier zijn detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen algemeen toegestaan. De aanwezige horecavestigingen zijn toegestaan en aangeduid op de kaart met de daarbij behorende horecacategorie. Ook de aanwezige andere functies zijn specifiek aangeduid en ter plaatse toegestaan. Verder is wonen alleen toegestaan op de verdiepingen, tenzij specifiek is aangeduid dat woningen op de begane grond tevens zijn toegestaan. Dit is het geval aan de Thorbeckestraat en het Gasthuisplein/Kleine Krocht. Ook zijn bestaande woningen op de begane grond uiteraard toegestaan. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij detailhandel en dienstverlening.

Voor dit gebied geldt de mogelijkheid om via een binnenplanse afwijking andere horecavestigingen toe te staan (andere categorie). Ook hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid het plan te wijzigen om onder voorwaarden een woning op de begane grond toe te staan aan de Swaluëstraat. Het betreft hier achterkanten van panden aan de Haltestraat.

Via een binnenplanse afwijking kunnen voorts woningen op de begane grond worden toegestaan, maar uitsluitend indien dit geen afbreuk doet aan de bestaande winkelstructuur en niet leidt tot afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een horecavestiging door toevoeging van een woning in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Artikel 6 Detailhandel  

Voor het gebouw aan de Swaluëstraat 7 is de bestemming 'Detailhandel' opgenomen. De hoofdfunctie van deze locatie is detailhandel. Om wonen mogelijk te maken is de aanduiding (w) opgenomen. Ondergeschikte horeca is toegestaan.

Artikel 7 Gemengd 

Op verschillende locaties langs de Hogeweg is de bestemming 'Gemengd' van toepassing. Het gaat hier om horeca, dienstverlening, maatschappelijke functies en wonen. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.

De horeca in de bestemming 'Gemengd' komt minder vaak voor, maar kent een vergelijkbare regeling als onder de centrumbestemmingen: specifiek aangeduid en onderverdeeld in horecacategorieën. Specifieke functies binnen deze bestemming zijn geregeld door middel van aanduidingen.

Artikel 8 Horeca 

Horecabedrijven buiten het winkelgebied (en de aanloopstraten) zijn afzonderlijk bestemd. Zij kennen dezelfde categorisering zoals die is gehanteerd onder de centrumbestemming.

Artikel 9 Maatschappelijk 

Gebouwen met een maatschappelijke functie zoals scholen, kerken, het gemeentehuis/raadhuis, musea en dergelijke, vallen, voor zover zij niet zijn geregeld onder de centrum/gemengde bestemming onder de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor het gemeentehuis geldt dat in de toekomst het gehele gebouw niet meer nodig is. Er is daarom een specifieke aanduiding opgenomen die (andere) kantoren ook mogelijk maakt. De begraafplaats bij de RK-kerk aan de Grote Krocht is middels een aanduiding geregeld.

Artikel 10 Tuin 

De bestemming 'Tuin' is gelegd op de delen van de percelen die als voor- of zijtuin (of waardevol groen binnenterrein) zijn aan te merken en waar het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst wordt geacht erfbebouwing te situeren.

De bestemmingsgrens ligt voor het merendeel tegen de voorgevel en in hoeksituaties tegen de zijgevel van het hoofdgebouw. De bestemming kent een regeling voor het plaatsen van erkers aan de voor- en zijkant van een woning. Voor woningen die direct grenzen aan de openbare weg van de Kostverlorenstraat en de Koninginneweg is een bredere erker of serre toegestaan (2/3 gevelbreedte) en met een grotere diepte (2,5 meter i.p.v. 1,5 m standaard). Dit in verband met de reeds bestaande situatie.

In enkele gevallen is het toegestaan een terras binnen de tuinbestemming te realiseren.

Artikel 11 Verkeer 

Onder deze bestemming vallen de straten, paden, pleintjes en parkeerhavens en het daarvan deel uitmakende (kleinschalige) openbaar groen.

Ook speelvoorzieningen geplaatst in de openbare ruimte, worden tot deze bestemming gerekend. In de bestemmingsomschrijving is eveneens rekening gehouden met de wekelijkse markten.

De bestemming is van toepassing op de openbare ruimte die slechts een verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving heeft. Voor herinrichtingsmaatregelen en maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid (bijvoorbeeld inrichting als 30 km/h-zone), biedt deze bestemming voldoende ruimte.

Binnen de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' is het toegestaan om de bestemming te wijzigen naar 'Gemengd' en de daarbij behorende functies. Voorwaarde bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat één en ander op een verantwoorde wijze wordt ingepast en dat de wijziging wordt vergezeld van een exploitatieplan.

Ook de muziektent op het Raadhuisplein heeft, in verband met de functie en afmetingen van het gebouw, een eigen aanduiding.

Op verschillende plaatsen komt het voor dat de gronden met de bestemming Verkeer mede voor functies uit aangrenzende bestemmingen wordt gebruikt. Denk aan een horecaterras, maar ook reclameborden en delen van gebouwen (denk aan erkers) die over de bestemming verkeer hangen. Deze gebruiksvormen zijn ook in dit plan toegestaan. Verder is op enkele locaties sprake van geveltuinen (Kanaalweg en Koningsstraat). Deze zijn specifiek aangeduid.

Binnen deze bestemming zijn ook regels opgenomen voor reclame-uitingen. Zo zijn gevelreclames die een bestemmingsgrens overschrijden (voorbeeld: de reclame zit vast aan een hoofdgebouw binnen de bestemming Centrum - 1, maar de reclame zelf hangt binnen de bestemming Verkeer) onder voorwaarden toegestaan.

De maximale hoogte van terrasschermen (4 meter) is afgestemd op het geactualiseerd gemeentelijk terrassenbeleid, zie ook paragraaf 3.3.6.

Tot slot zijn de aanwezige monumentale bomen binnen deze bestemming als zodanig aangeduid.

Artikel 12 Wonen - 1 

De vrijstaande, twee-onder-een-kap- en rijtjeswoningen (grondgebonden) vallen onder bestemming 'Wonen - 1' met respectievelijk de aanduidingen 'vrij', 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd', Boven- en benedenwoningen zijn ook binnen deze bestemming opgenomen en specifiek aangeduid. Ten aanzien van de laatste genoemde woningen wordt opgemerkt dat deze specifiek zijn aangeduid om te voorkomen dat de verschijningsvorm van een grondgebonden woning wijzigt naar een appartementencomplex en dat er dan meerdere appartementen mogelijk zijn. In 'Wonen - 1' komen ook andere functies voor, onder meer horecabedrijven. Deze functies zijn vanwege hun afwijkende doel specifiek aangeduid.

Binnen de bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen mogelijk en met een binnenplanse afwijking ook aan-huis-verbonden bedrijven. De pensions, detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven zijn geregeld via een aanduiding.

Via een wijzigingsbevoegdheid zijn ontwikkelingen mogelijk binnen de bestemming. Het gaat daarbij om wijzigingen in de hoofdfunctie van de gebouwen.

Het bouwvlak mag tot 100% worden bebouwd, waarbij maximum goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd op ruimtelijke verbeelding van het plan. Hierbij wordt in eerste instantie uitgegaan van een kap, maar een plat dak is ook mogelijk, zij het dat in dat geval de goothoogte de maximale bouwhoogte wordt.

Het gezamenlijke oppervlak aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen mag buiten het bouwvlak niet meer dan 35% van het erf beslaan met een maximum tot 50 m². Hierbij wordt uitgegaan van één bouwlaag met eventueel een kap.

Artikel 13 Wonen - 2 

Gestapelde woningen en appartementencomplexen zijn onder de bestemming 'Wonen - 2' gebracht. Ook binnen deze bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen mogelijk en met een binnenplanse afwijking ook aan-huis-verbonden bedrijven. Daarnaast zijn de locaties waar sprake is van detailhandel, dienstverlening of maatschappelijke voorzieningen, eveneens met een aanduiding geregeld.

De bebouwingsmogelijkheden zijn vergelijkbaar met de vorige bestemming, zij het dat bijvoorbeeld in het geval van appartementencomplexen doorgaans geen of weinig ruimte is voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen.

Via een wijzigingsbevoegdheid zijn ontwikkelingen mogelijk binnen de bestemming. Het gaat daarbij om wijzigingen in de hoofdfunctie van de gebouwen.

14 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 15 Waarde - Archeologie 2 

Het plangebied is in verband met de mogelijke waarden op het vlak van archeologie extra beschermd.

  • Waarde - Archeologie 1. Betreft het westelijk deel van het plangebied dat in het vigerende bestemmingsplan de Waarde Archeologie heeft alsmede de uiterste zuidoostelijke hoek van het plangebied. De regeling is dusdanig dat, wanneer meer dan 50 m² wordt bebouwd, een archeologisch onderzoek nodig is. Daarnaast is vanuit diezelfde optiek een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden op het vlak van kabels en leidingen of wanneer voor meer dan 50 m² en dieper dan 0,4 m de grond wordt bewerkt. Ook voor diepwortelende bomen en beplanting geldt dit omgevingsvergunningvereiste.
  • Waarde - Archeologie 2. Betreft het resterende oostelijk deel van het plangebied. De regeling is dusdanig dat, wanneer meer dan 500 m² wordt bebouwd, een archeologisch onderzoek nodig is. Daarnaast is vanuit diezelfde optiek een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden op het vlak van kabels en leidingen of wanneer voor meer dan 500 m² en dieper dan 0,4 m de grond wordt bewerkt. Ook voor diepwortelende bomen en beplanting geldt dit omgevingsvergunningvereiste.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

Zoals beschreven in paragraaf 3.1.2 en 4.1 ligt een deel van het plangebied binnen de zone aangeduid als kustfundament. Door middel van deze dubbelbestemming is de waterkering (kustfundament) op de ruimtelijke verbeelding van het plan geregeld. Hiermee is voor een ieder duidelijk dat hier extra beschermende maatregelen van toepassing zijn en dat voor bepaalde werkzaamheden tevens een vergunning van Hoogheemraadschap van Rijnland nodig is. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn bouwregels opgenomen ten behoeve van de bescherming van het waterkeringsbelang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 18 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval vallen onder de algemene verbodsbepaling op 'strijdig gebruik'. In beginsel is een seksinrichting 'strijdig gebruik', maar hiervan kan eventueel worden afgeweken. In dit artikel is ook een algemene bepaling opgenomen met betrekking tot parkeren.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden enkele bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Het gaat om de bepaling dat binnen de geluidszone van het circuit van Zandvoort geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn toegestaan.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn een aantal specifieke wijzigingsregels opgenomen. Enerzijds om nieuwe cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden aan te duiden en anderzijds om de bestemmingen Bedrijf te wijzigen in een woonbestemming indien de gronden niet meer voor andere functies worden gebruikt.

Artikel 23 Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen- of wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht is in Artikel 24 Overgangsrecht conform de regeling in het Bro opgenomen. Voor twee situaties, die zowel in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan als dit nieuwe bestemmingsplan is een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen voor afwijkend gebruik. Dit betekent dat uitsluitend de huidige gebruikers de strijdige situatie mogen voortzetten.

In Artikel 25 Slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

7.1 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening, beschikken de gemeenten over meer mogelijkheden voor kostenverhaal. Bovendien hebben zij meer sturingsmogelijkheden, doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor (bijvoorbeeld overeenkomsten), dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beiden is ook mogelijk.

Het bestemmingsplan Centrum Zandvoort is een actualisatie van het bestaande bestemmingsplan. Er worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een exploitatieplan of anterieure overeenkomst nodig is.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Van kostenverhaal is geen sprake. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van bestaand beleid, toelichting en regels. Het plan is economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bestemmingsplanprocedure

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. Daarnaast heeft het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 2 september 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Op 19 september 2016 is een inloopavond georganiseerd. Gedurende de inspraak/overlegtermijn zijn 7 inspraakreacties binnengekomen en 5 overlegreacties (waarvan 3 instanties aangeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben). Het resultaat van het overleg en de inspraak is verwerkt in een nota inspraak en overleg, zie bijlage 4. In deze nota is aangegeven op welke punten het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van de naar voren gebrachte inspraak- en overlegreactie is aangepast. In 3 gevallen is afgeweken van de nota en is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in plaats van een direct bouwrecht

De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt, na verwerking van de inspraak- en overlegreacties en eventueel ambtshalve wijzigingen, gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden worden binnen deze periode in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze in te dienen. De eventuele zienswijzen worden verwerkt in een Nota van zienswijzen. Indien de zienswijzen aanleiding geven tot wijzigingen wordt het bestemmingsplan aangepast voor de vaststelling, zo niet dan wordt het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.

Handhaving

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan is de mogelijkheid van de daadwerkelijke handhaving van de regels. Voor de handhaafbaarheid van regelgeving in het bestemmingsplan is een duidelijke formulering van de planregels nodig, vooral om interpretatieproblemen te voorkomen. Ook moet duidelijk zijn hoe de regels worden gehanteerd.

Hierdoor worden interpretatieproblemen voorkomen. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de planregels.

Gemeente, bouwbedrijven en bewoners hebben in dit kader ieder hun eigen verantwoordelijkheid. Zo heeft de gemeente naast de toezichthoudende taak eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken na te komen en ook de bewoners onderling dienen zich aan de spelregels te houden.

Om de geconstateerde strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan in beeld te brengen is een retrospectieve toets uitgevoerd. De lijst met strijdigheden is beoordeeld en waar wenselijk is dit bestemmingsplan aangepast zodat strijdigheden zijn komen te vervallen. De gehanteerde volgorde hierbij is dat allereerst bezien is of de strijdigheid wel past binnen de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan (conform de Nota van Uitgangspunten). Indien dit het geval is vervalt de strijdigheid. Vervolgens is bezien of er ondanks de strijdigheid met het vigerende en toekomstige bestemmingsplan, in het verleden een vergunning is verleend. Is dat laatste geval, dan is de strijdigheid alsnog mogelijk gemaakt. Is dat laatste niet het geval, dan wordt er handhavend opgetreden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Indien er bijzondere omstandigheden zijn is het bestemmingsplan aangepast veelal in de vorm van een specifieke regeling. Zo zijn er specifieke bouwaanduidingen binnen de bestemming Wonen-1 opgenomen voor afwijkingen van de algemene regeling voor erfbebouwing. De retrospectieve toets wordt tevens gezien als nulmeting voor nieuwe strijdigheden.

De controle op de naleving van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst IJmond. Nadat een (niet te legaliseren) feit is geconstateerd wordt, ingevolge het draaiboek, behoudens spoedeisende gevallen, eerst de overtreder benaderd aan de overtreding een einde te maken. Dit kan door middel van het staken en opheffen van de strijdigheid.

Indien de strijdigheid niet wordt beëindigd, wordt aan het dagelijks bestuur van de gemeente voorgelegd met het middel van bestuursdwang of door het opleggen van een dwangsom te bevorderen, dat de situatie in overeenstemming wordt gebracht met de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Daartoe wordt aan de overtreder een besluit verzonden, waarin is vermeld binnen welke termijn de overtreding moet worden beëindigd. Tevens staat in het besluit vermeld, welke actie vanwege de gemeente kan worden verwacht indien de strijdigheid niet wordt beëindigd. De kosten van deze handhaving worden op de overtreder verhaald.

Voor de gemeente Zandvoort is een handhavingsprogramma vastgesteld, waarin is aangegeven wanneer en op welke wijze handhavend wordt opgetreden. Dit plan geldt voor ook het plangebied 'Centrum'.