direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestond tot voor kort de plicht om voor het gehele grondgebied van de gemeente actuele bestemmingsplannen te hebben vastgesteld, die niet ouder zijn dan 10 jaar. Met deze wet werden de gemeenten gedwongen een strikter beleid te voeren ten aanzien van de houdbaarheid van hun bestemmingsplannen. Met de komst van de nieuwe Omgevingswet in 2021 is de actualisatieplicht per 1 juli 2018 afgeschaft, zodat de gemeenten de vrijgekomen ruimte kunnen gebruiken voor het voorbereiden van omgevingsplannen.

De actualisatie van dit bestemmingsplan was al opgestart begin 2017 en wordt om die reden nog afgerond. Daarnaast zorgt onderhavig bestemmingsplan voor een adequate planologische regeling, die in overeenstemming is met de gewenste ruimtelijke inzichten van het betreffende gebied.

Daarnaast verplicht de Wro dat bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht digitaal vervaardigd dienen te worden en digitaal raadpleegbaar dienen te zijn.

Dit bestemmingsplan kan worden gezien als een actualisatie van diverse voorgaande bestemmingsplannen in het plangebied. De regeling is afgestemd op de huidige wet- en regelgeving. Daarnaast zijn in het plan diverse (nieuwe) wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden opgenomen waarmee (kleinschalige) ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt.

1.2 Uitgangspunten van het bestemmingsplan

Ter voorbereiding op het opstellen van dit bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd van alle vigerende bestemmingsplannen voor het gebied stationsomgeving en Oud Noord. Strijdige situaties, zowel ten aanzien van gebruik als ten aanzien van bouwen, planwijzigingen en nieuwe initiatieven zijn geïnventariseerd.

De inventarisatie is input geweest voor de Nota van Uitgangspunten Stationsomgeving/Oud Noord. Deze Nota van Uitgangspunten is op 23 mei 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven hoe dient te worden omgegaan met geconstateerde strijdigheden, planwijzigingen en nieuwe initiatieven en op welke wijze deze in het bestemmingsplan vertaald kunnen worden. Deze Nota van Uitgangspunten is als bijlage 1 opgenomen bij deze Toelichting. De bijbehorende Retrospectieve toets is in bijlage 2 opgenomen.

1.3 Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Zandvoort. Het plangebied betreft de stationsomgeving en de wijk Oud Noord en wordt globaal begrensd door de volgende wegen en percelen:

  • Noordzijde: Van Lennepweg, Vondellaan, voetpad ten zuiden van parkeerterrein Center Parcs, Doctor Jacobus P. Thijsseweg, Linnaeusstraat;
  • Oostzijde: Linnaeusstraat (oostzijde begraafplaats en brandweer);
  • Zuidzijde: Zeestraat, Haltestraat, zuidzijde spoorlijn, Van Lennepweg, noordzijde spoorlijn;
  • Westzijde: Stationsplein, Van Speijkstraat.

In onderstaande figuur is de globale ligging van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied


1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de bestemmingsplannen “Oud Noord”, “Stationsomgeving” (inclusief partiële herziening uit 2005), “Snackverkooppunt Tollensstraat” (De Zilvermeeuw), “Brandweerkazerne” en het “Uitwerkingsplan artikel 11 WRO T.b.v. snackverkooppunt Vondellaan / J.P. Heijeplantsoen” (Cafetaria De Oude Halt Anytime) van kracht. Het bestemmingsplan “Oud Noord” is vastgesteld op 11 december 2007 en het bestemmingsplan “Stationsomgeving”, uit 1998, is bij besluit van 30 juni 2008 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland verlengd tot 1 januari 2018. Het uitwerkingsplan is vastgesteld op 17 februari 2009. Het bestemmingsplan “Brandweerkazerne” is vastgesteld op 25 januari 2011 en het bestemmingsplan “Snackverkooppunt Tollensstraat” is vastgesteld op 25 mei 2011.

Oud Noord
Het bestemmingsplan “Oud Noord” was conserverend van aard en zoveel mogelijk gericht op het handhaven van de bestaande structuren, waarbij wel door middel van een aantal flexibiliteitsbepalingen ruimte gegeven werd aan bepaalde kleinschalige ontwikkelingswensen. In dit plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een brandweerkazerne. In 2011 is uiteindelijk hiervoor een separaat bestemmingsplan opgesteld.

Stationsomgeving
Het bestemmingsplan “Stationsomgeving” had in 1998 tot doel de stedenbouwkundige basis te leggen voor de verlening van de nodige bouwvergunningen en voor het (toen nog deels onbebouwd) gebied als dat eenmaal bebouwd en ingericht was. Dit bestemmingsplan was daarmee grotendeels een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. In 2005 is een partiële herziening ten aanzien van de voorschriften van het woonwagencentrum Oosterveld vastgesteld. In 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het bestemmingsplan verlengd met 10 jaar.

Snackverkooppunt Tollensstraat
In 2011 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Snackverkooppunt Tollensstraat” vastgesteld ten behoeve van het mogelijk maken van een nieuwe en grotere unit op de (toen al reeds bestaande) horecaplaats. Het bestaande bestemmingsvlak (in het bestemmingsplan “Oud Noord”) was hiervoor te klein. Met dit bestemmingsplan is het bestemmingsvlak vergroot.

Snackverkooppunt Vondellaan / J.P. Heijeplantsoen
Het uitwerkingsplan is opgesteld ten behoeve van de realisatie van een snackverkooppunt ter plaatse van het plantsoen gesitueerd tussen de Vondellaan, Tollensstraat en J.P. Heijeplantsoen. Het uitwerkingsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan Oud Noord.

Brandweerkazerne
Het bestemmingsplan “Brandweerkazerne” is eveneens een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarbij het realiseren van een brandweerkazerne en herprofilering van de Linnaeusstraat mogelijk gemaakt is.

1.5 Karakter en opgave

Het bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit planregels en de ruimtelijke verbeelding van het plan. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting. De planregels en ruimtelijke verbeelding van het plan leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in de planregels en op de ruimtelijke verbeelding van het plan worden gemaakt.

Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan Stationsomgeving/Oud Noord is een conserverend, gedetailleerd bestemmingsplan. Het plan biedt een beperkte ruimte om in te kunnen spelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen (binnen de vastgestelde beleidskaders). Voor het overige zijn er uitsluitend beperkte ruimtelijke of functionele veranderingen mogelijk in het plangebied. In de planregels is daartoe een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

1.6 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan de orde:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de ruimtelijke en functionele kenmerken;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten (specifieke wet- en regelgeving op gebied van water, milieu, ecologie, archeologie, enzovoorts);
  • hoofdstuk 5 geeft de ambities en uitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regeling: er wordt een motivering en leeswijzer gegeven voor de regeling van de bestemmingen, zoals weergegeven in planregels en op de ruimtelijke verbeelding van het plan;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De resultaten van de inspraak en het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn toegevoegd in bijlage 5 'Nota inspraak en vooroverleg'.

Hoofdstuk 2 Gebiedskenmerken

2.1 Ruimtelijk

2.1.1 Historie

Zandvoort ontstond in de 19e eeuw als een vissersdorp in een duinvallei direct achter de Zeereep. De vallei stond via een doorgang in de Zeereep met het strand in verbinding. Rond 1850 was het dorp uitgegroeid tot een komvorm.

Tegen het eind van de 19de eeuw nam de betekenis van Zandvoort als badplaats toe. Deze toeristische impuls was mede te danken aan de oprichting van een mondain badcentrum en de ontwikkeling van de spoorlijn en tramlijn naar Haarlem (de tramlijn werd overigens in 1957 weer opgeheven).

Door woningbouw voor welgestelden, middenstand en arbeiders groeide het dorp tot aan de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk. De woningen uit de eerste twee decennia van de 20ste eeuw kenmerken zich als enkele en dubbele woonhuizen met veranda; doorgaans gebouwd in lintvormige verkavelingen langs straten aan de noord- en oostzijde van het dorp. Langs de boulevards verdichtte de bebouwing zich met woonhuizen van een wat voornamer signatuur. Voorts werden in aansluiting op het oude dorp complexgewijze arbeiderswoningen gebouwd.

Veel bestaande gebouwen zijn evenals de toenmalige boulevard door de bezetter verwijderd gedurende de oorlogsjaren, vanwege de vrees voor een mogelijke invasie vanuit Engeland. Omvangrijke verdedigingswerken kwamen ervoor in de plaats.

In de naoorlogse jaren zijn de verdedigingswerken gesloopt, is de boulevard in andere gedaante herbouwd en begon een proces van wederopbouw en uitbreiding met strookgewijze etagebouw in het noordelijk deel en een meer individuele woonhuisbouw in het zuidelijk deel. Zandvoort heeft zijn plaats als vakantiebestemming voor dag- en de verblijfsrecreatie ten volle kunnen behouden. In de jaren ’60 en ’70 zijn meer grootschalige woonwijken gebouwd naar de toentertijd geldende stedenbouwkundige principes.

2.1.2 Structuren en karakteristieken

Het plangebied is te verdelen in het oostelijk deel bestaande uit de wijk Oud Noord en in het westelijk deel bestaande uit het Stationsgebied. Beide gebieden worden gekenmerkt door hoofdzakelijk woonbebouwing. De belangrijkste structurerende ruimtelijke elementen zijn met name de ontsluitingswegen Van Lennepweg, de Vondellaan, de Van Speijkstraat, de spoorlijn en de groenzone langs de spoorlijn. Daarnaast is de begraafplaats ten oosten van het plangebied een opvallende structurerende zone. De begraafplaats heeft een gesloten karakter, is grootschalig opgezet en is een waardevol groenelement in het plangebied.

De wijk Oude Noord bestaat uit het 'oude' en 'nieuwere' gedeelte. Het oude, vooroorlogse gedeelte (’t Rode Dorp) is gebouwd vanaf 1920. Dit deel kent voor deze bouwperiode een kenmerkende en herkenbare tuindorpstructuur. Hierbij hoort een ruimtelijk patroon van (smalle) straten, met kleine pleintjes, plantsoenen, doorgangen en voortuintjes. De meeste bebouwing in dit gebiedsdeel is gebouwd in een half open blokstructuur, waarbij hoekbebouwing zorgvuldig is vormgegeven, zodat vrijwel nergens gesloten gevels aan de openbare ruimte grenzen. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit rijtjeswoningen van één of twee bouwlagen. De gevelindeling is doorgaans eenvoudig en de geveldetaillering is beperkt tot het uit constructief oogpunt noodzakelijke. Hierdoor is een sterke samenhang ontstaan, die het collectieve karakter van de buurt versterkt.

Het nieuwere gedeelte van Oud Noord stamt uit de periode 1980-1990. Dit deel is opgezet in een half open blokverkaveling, echter met een rationeel rechtlijnig stratenpatroon. De bebouwing bestaat hier hoofdzakelijk uit rijtjeswoningen van twee lagen met een asymmetrische kap en kleinschalige appartementencomplexen met een plat dak. De hoeken van de bouwblokken worden benadrukt door laagteaccenten en door middel van tot nokhoogte doorgetrokken gevels met lessenaarsdak.

Het stationsgebied vormt het westelijk deel van het plangebied is lange tijd buiten de stedenbouwkundige ontwikkelingen van Zandvoort gebleven. De structuur van het stationsgebied bestaat voornamelijk uit lijnen die parallel aan de kustlijn lopen en lijnen die haaks op de kustlijn staan. Het woongebied ten noorden van het station kenmerkt zich door de vele hoogteverschillen, wat gevolgen heeft voor de ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer. Ten zuiden van het station, aan de Zeestraat, bevinden zich in de jaren tien en twintig gebouwde panden in kenmerkende lintbebouwing en verkavelingstypologie met typerende veranda's.

2.1.3 Monumenten en cultuurhistorie

Het gemeentebestuur vindt het belangrijk dat binnen Zandvoort de cultuurhistorische waarden in de vorm van dorpse kleinschaligheid en de authentieke, monumentale en historische bouwwerken, zo veel mogelijk behouden blijven. Dit besluit ligt in lijn met de uitspraken in het Structuurvisiedocument Parel aan Zee + (2010) waarin belang wordt gehecht aan de historie en onderscheidende bebouwing van Zandvoort (zie tevens paragraaf 3.3.1) .

Voor het plangebied is het vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang dat de stedenbouwkundige structuur en de bijbehorende architectuur zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. Het beleid is dan ook gericht op het handhaven (consolideren) van de bestaande kwaliteiten en eigenschappen. In geval van verandering of vervanging van bestaande elementen dient de nadruk te liggen op conformeren aan de reeds aanwezige context en waar mogelijk het herstellen van verloren waarden.

In het plangebied is één rijksmonument aanwezig, namelijk het stationsgebouw aan het Stationsplein. Er zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig in het plangebied. Aan de noordzijde van de begraafplaats, die binnen het plangebied is gelegen, is een oorlogsmonument aanwezig.

2.2 Functioneel

2.2.1 Wonen en werken

Het plangebied is hoofdzakelijk te typeren als een woongebied. Aaneengebouwde woningen worden afgewisseld met gestapelde woningen en enkele vrijstaande woningen. Naast wonen zijn er in het plangebied ook een aantal andere functies aanwezig. Deze functies voegen zich op dit moment goed in het woonmilieu van de wijk. Zo is er een kapper gevestigd aan de Potgietersstraat 24, een sportschool aan de A.J. van der Moolenstraat 47 en het Rode Kruisgebouw aan de Nicolaas Beetslaan 14. Tevens zijn er in het plangebied een tweetal snackbars gevestigd, aan de Vondellaan en aan de Tollensstraat 2a. Aan de oostzijde van het plangebied is de Algemene Begraafplaats gelegen.

Een andere opvallende functie is het stationsgebouw. In dit gebouw zijn onder andere dienstverlenende bedrijven gevestigd en even buiten het stationsgebouw, op het perron is een kiosk aanwezig. Daarnaast komen aan de Zeestraat en de Haltestraat ook een aantal gemengde functies voor, zoals horeca en het bedrijfsmatig verstrekken van logies.

Tussen de Zeestraat en het spoor bevindt zich een caravanterrein. Binnen het plangebied komen tevens enkele bedrijven voor, zoals aan de Hofdijkstraat en achter de woonbebouwing aan de Helmersstraat/Da Costastraat. Tevens bevindt zich in het plangebied een benzinestation aan de Van Lennepweg. De maatschappelijke voorzieningen die zich in het plangebied bevinden zijn een voorziening van het Rode Kruis aan de Nicolaas Beetslaan en de begraafplaats aan de Van Lennepweg.

2.2.2 Verkeer en parkeren

Bepalend voor de verkeersstructuur in het plangebied zijn de spoorlijn Haarlem-Zandvoort en de gebiedsontsluitingswegen: Van Lennepweg en Linnaeusstraat. In het plangebied zijn tevens een aantal erftoegangswegen-plus aanwezig. Dit zijn de Zeestraat, het Stationsplein, de Ingenieur E.J.J. Kuinderstraat, de Van Speijkstraat, de Vondellaan en de Haltestraat. De overige wegen in het plangebied fungeren als erftoegangsweg. De Vondellaan en de Van Lennepweg zijn tevens primaire fietsroutes. De Tollensstraat langs het spoor is aangemerkt als een secundaire fietsroute.

In het algemeen is op stranddagen en gedurende een groot aantal weekeinden de parkeerdruk hoog in Zandvoort. De vraag naar parkeerplaatsen in Zandvoort fluctueert sterk. De toestroom van dagrecreanten naar Zandvoort tijdens stranddagen, evenementen en andere topdagen leidt tot problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Zandvoort beschikt over meerdere parkeerterreinen, maar een deel van de capaciteit is alleen gedurende de zomermaanden beschikbaar. In het westelijk deel van het plangebied (stationsomgeving) vindt parkeren met name inpandig, onder de grond of voor de voorgevel (op eigen terrein) plaats. Ook langsparkeren komt in een groot deel van de straten voor. In het oostelijk deel van het plangebied (Oud Noord) vindt parkeren boven de grond plaats evenwijdig aan of haaks op de bestaande straten. Op enkele plaatsen vindt parkeren op eigen terrein plaats.

2.2.3 Natuur en landschap

Opvallend is het verschil in de aanwezigheid van groen tussen de gebieden Stationsgebied en Oud Noord. In het Stationsgebied is er bewust voor gekozen om het groen te concentreren in de wijk. Het groen is hier met name aanwezig rondom de waterpartij in de binnentuin van het appartementencomplex en een groene zone langs het spoor. Doordat het groen in de wijk geconcentreerd is in een binnentuin en aan de rand heeft het gebied op het eerste oog een versteend karakter. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op het groen (eventuele vergroening) in de wijk.

In het plangebied Oud Noord is het groen meer zichtbaar aanwezig in de wijk. Aan de rand van het plangebied, aan het spoor bevindt zich een groene bufferzone met ecologische waarde. Naast deze gebieden heeft de Vondellaan ook een belangrijke groene functie in de wijk. Het wijkgroen kenmerkt zich verder door de aanwezigheid van losse groenelementen verspreid over het plangebied die in veel gevallen in directe relatie staan tot de stedenbouwkundige structuur van de wijk en dus een belangrijke kwaliteit voor het plangebied vormen.

De Algemene Begraafplaats is tevens een waardevol groenelement in het gebied. Formeel gezien maakt het gebied onderdeel uit van het aangrenzende duinlandschap, maar dat is op dit terrein slecht zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland. Het Rijk heeft 3 hoofddoelen:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Plangebied
Onderhavig bestemmingsplan heeft nauwelijks raakvlak met het nationale beleid. Gelet op het karakter van dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is de 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Op 1 juli 2016 trad een wijziging van het Barro in werking. Het Barro stelt een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0002.png"
Figuur 3.1: Uitsnede uit het Barro, met in geel het 'kustfundament'


Plangebied:
Het volledige plangebied is aangewezen als onderdeel van het kustfundament. Ten aanzien van het kustfundament is aangegeven dat een ruimtelijk plan dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het (vooraf) geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die een belemmering vormt voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee. Daarvan is ter plaatse van deze locatie geen sprake.

Daarnaast mag met vaststelling van het bestemmingsplan geen belemmering ontstaan voor de instandhouding of de versterking van het zandige deel van het kustfundament. Voor het betreffende plangebied zijn geen activiteiten mogelijk die de waterkering zouden kunnen verzwakken. Het Barro staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapacitiet). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.

Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als de Ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, lid 1 van het Bro. Waarbij onder andere aandacht moet worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Plangebied

Zoals wordt beschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting worden er in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die vallen onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in de duurzaamheidsladder. De Ladder is op dit bestemmingsplan dan ook niet van toepassing. De toelichting van dit bestemmingsplan gaat in op de uitvoerbaarheid, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid van het Bro, van dit bestemmingsplan.

3.1.4 Ontwerp structuurvisie Ondergrond

Op 11 november 2016 is de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond gepubliceerd. Hierin worden de beleidsvelden van de ruimtelijke ordening en de ondergrond op nationale schaal bij elkaar gebracht.

In de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond (STRONG) worden de beleidsopgaven uitgewerkt die betrekking hebben op de nationale belangen 'drinkwatervoorziening' en 'mijnbouwactiviteiten', zoals de winning van olie, gas en aardwarmte en opslag van stoffen in de ondergrond. De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron van onze drinkwatervoorziening.

Plangebied:
Het plangebied is in de STRONG aangewezen als gebied voor “Aanvullende Strategische Voorraden”. De provincies hebben met het Rijk afgesproken dat zij binnen een periode van 2 tot 3 jaar Aanvullende Strategische Voorraden (van grond- en oppervlaktewater) zullen vaststellen met een bijbehorend beschermingsregime. De provincies nemen daarbij een aantal afgesproken uitgangspunten in acht. Het Rijk overlegt periodiek met de provincies over de voortgang van dit project.

In het nieuwe bestemmingsplan worden geen activiteiten opgenomen die van invloed zijn op de verontreiniging van het grondwater.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In deze structuurvisie vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.


Plangebied:
In de provinciale structuurvisie valt het plangebied onder het "bestaand stedelijk gebied", waarbij het gebied tevens is aangewezen als 'efficiënter benutten OV-knooppunt'. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn stedelijke functies als wonen toegestaan. Voor OV-knooppunten geldt dat er een goede koppeling moet zijn tussen het openbaar vervoer, auto-, fiets- en voetgangersnetwerken en bijbehorende overstapvoorzieningen zoals P+R en fietsenstallingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0003.png"
Figuur 3.2: Uitsnede Structuurvisie Noord-Holland 2040

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening gewijzigd. Op 12 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening wederom gewijzigd. Deze wijziging is in werking getreden op 1 maart 2017.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen en beheersverordeningen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand stedelijk gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Stedelijk Gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).


Plangebied:
Voor het plangebied is de ligging binnen 'bestaand stedelijk gebied' van belang. Het plangebied grenst niet direct aan het Natuurnetwerk Nederland, maar deze is wel rondom Zandvoort aanwezig. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn stedelijke functies, zoals aanwezig binnen het plangebied, toegestaan. Omdat er via dit bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zijn er vanuit de verordening geen specifieke aandachtspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Provinciale Milieuverordening

Op 14 januari 2002 is de Provinciale Milieuverordening (PMV) van de provincie Noord-Holland vastgesteld. Deze verordening is via een aantal tranches verder aangevuld, gewijzigd en geactualiseerd. Op 14 december 2015 is tranche 9 van de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld. In deze PMV komt onder andere grondwaterbescherming en de bescherming van de aardkundige monumenten aan de orden.

Een klein deel van het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Het westelijke deel van de Tollensstraat en het westelijke deel van de Linnaeusstraat bevinden zich in een grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland kent drie zones ten behoeve van de bescherming van drinkwater; waterwingebied (60-dagen zone), grondwaterbeschermingsgebied I (25 jaar zone) en grondwaterbeschermingsgebied II (110/ 200 jaar zone). Binnen grondwaterbeschermingsgebieden gelden diverse gebruiksbeperkingen om het drinkwaterbelang te beschermen, deze zijn beschreven in de provinciale milieuverordening. Het plangebied is aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied II.

De provinciale milieuverordening schrijft in artikel 5 voor dat het verboden is om in deze gebieden een inrichting op te richten of in werking te hebben die zijn aangewezen in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

Plangebied:
Binnen dit grondwaterbeschermingsgebied in het plangebied komen dergelijke bedrijven niet voor en er zal ook geen mogelijkheid voor worden opgenomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijke Structuurvisie Zandvoort, Parel aan Zee +

De Structuurvisie Zandvoort, Parel aan Zee + is op 26 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie geeft het gemeentelijk beleid op de ruimtelijke ordening weer tot aan 2025 en biedt een verdere doorkijk naar 2040.

De centrale visie van de gemeente is dat Zandvoort wil dat de steeds mobieler wordende mens blijft kiezen voor Zandvoort als plek waar men graag woont en recreëert. Zandvoort zet daarom in op een gezonde toekomst, met een sterke positie binnen de regio; een toeristische sector als belangrijkste economische motor; een aantrekkelijke woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw; een onderscheidende identiteit en 'kwaliteit boven kwantiteit'.

Aan de hand van zeven ambities wordt inhoud gegeven aan de centrale visie: 'thuiskomen', 'iedereen doet mee', 'toerisme en recreatie als economische motor', 'bestemming Zandvoort', 'beleef het landschap', 'authentiek en kleinschalig' en 'een veilige kust in weer en wind'.

Figuur 3.3 en 3.4 geven de gemeentelijke structuurvisie weer voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0004.png"
Figuur 3.3: Uitsnede Gemeentelijke Structuurvisie Stationsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0005.png"
Figuur 3.4: Uitsnede Gemeentelijke Structuurvisie Oud Noord


Op de visiekaart van de structuurvisie heeft het plangebied diverse aanduidingen gekregen.

Plangebied:
Ingrijpende ontwikkelingen zijn in het plangebied niet aan de orde. Voor kleinere ontwikkelingen is het vigerende bestemmingsplan het uitgangspunt. Wel is een tweetal projecten voorzien binnen het plangebied. Dat is 'E15, A.J. van der Moolenstraat' en 'E17, Van Lennepweg'. E15 is gericht op de herontwikkeling van een sportschool tot woning, nadat de sportschool elders is ontwikkeld. Dit project wordt door een particuliere partij gedragen. Het project E17 betreft de herstructurering van het sociale woningblok in Oud Noord. De trekker van dit project is Woonstichting De Key. Deze 'projecten' dienen nog nader uitgewerkt te worden. De plannen zijn op dit moment niet concreet genoeg om dit bestemmingsplan op te nemen. De Key heeft kenbaar gemaakt momenteel geen (concrete) plannen te hebben voor herstructurering van het desbetreffende woningblok. Voor het project E15 is in overleg met de eigenaar een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar woningbouw.

3.3.2 Nota Openbare Ruimte deel A en deel B1

Op 29 oktober 2013 is de Nota Openbare Ruimte deel A vastgesteld. In de nota geeft de gemeente haar integrale visie op de openbare ruimte in hoofdlijnen. De Nota richt zich op de volgende in de structuurvisie omschreven speerpunten:

  • het maken van een kwaliteitsslag in het dorp;
  • het geven van een impuls aan het toerisme in het dorp;
  • het behouden c.q. versterken van een aantrekkelijke woongemeente;
  • een onderscheidende identiteit met een meer nadrukkelijke rol voor de historie en een betere benutting van de landschappelijke ligging.

In de Nota wordt onderscheid gemaakt in het visitekaartje, de woonwijken en het landschap. In de woonwijken is het streven om, met name in de groenarme wijken, de groene uitstraling te vergroten.

Het plangebied betreft de wijken Park Duinwijk, Jacob Catsstraat e.o., Oud Noord en een klein deel van het Centrum. Park Duinwijk heeft relatief weinig groen. De gemeente zal onderzoeken waar ruimte is om meer of kwalitatief beter groen toe te voegen.

Op 26 september 2017 is het Handboek inrichting openbare ruimte, deel B1 door de gemeenteraad vastgesteld. Het handboek is een uniform inrichtingskader waarin de algemene inrichtingseisen opgenomen zijn voor de openbare ruimte uit het oogpunt voor beheer en onderhoud. Het ambitieniveau is beschreven als ook welke stappen er nodig zijn om dit te bereiken. De inhoud van dit handboek zal verwerkt moeten worden tot concrete wijkinrichtingsplannen (deel B2). Daarin zullen bewoners een belangrijke rol spelen. De gemeente wil participatie in de openbare ruimte stimuleren. Burgers en ondernemers worden actief betrokken bij de inrichting van de openbare ruimte middels ontwerpateliers.

Plangebied
In dit bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling waarmee het bestaande openbare groen behouden kan blijven. In dit bestemmingsplan heeft de openbare ruimte voornamelijk de bestemming 'Verkeer' en de bestemming 'Groen' gekregen, waarbinnen de ambities voor de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd.

3.3.3 Toetsingskader voor het verlenen van afwijken van het bestemmingsplan

Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de (nieuwe) toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van:

  • opbouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, het splitsen van grote woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven.

Dit vastgestelde beleid biedt een aantal verruimingen ten opzichte van het vorige beleid. Daar waar door het vergunningsvrij bouwen ruimere mogelijkheden zijn ontstaan is het beleid zo mogelijk aangepast. Naast de aan huis verbonden beroepen is in dit beleid ook de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden kleine bedrijven in of bij een woning te vestigen. Vrije beroepen en bedrijven dienen een duidelijk ondergeschikte functie te hebben ten opzichte van de woonfunctie, waardoor de oppervlakte is gemaximaliseerd.

Plangebied:
De toetsingscriteria zijn daar waar relevant vertaald in dit bestemmingsplan.

3.3.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) 2005

Het GVVP uit 2005 beschrijft in hoofdlijnen het gewenste beleid ten aanzien van verkeer en vervoer dat de gemeente Zandvoort voor de korte en lange termijn wenst te voeren. In het GVVP is een korte en lange termijnvisie op de onderdelen infrastructuur, fietsverkeer en openbaar vervoer gegeven.

De algemene doelstelling van het verkeers- en vervoerbeleid is te definiëren als ”een duidelijke en logische indeling ontwikkelen in verkeersruimte en verblijfsgebieden. Het verbeteren van de leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Het bevorderen van gebruik openbaar vervoer en fiets”.

Het GVVP geeft een wegencategorisering voor de gehele gemeente.

Plangebied:
De Van Lennepweg is en de Linnaeusstraat zijn aangeduid als gebiedsontsluitingswegen. Op deze wegen mag 50 km/h gereden worden. Deze wegen ontsluiten de woonwijken in het plangebied en zijn gericht op doorstroming. Tevens zijn er een aantal erftoegangswegen-plus in het plangebied. Dit zijn de Zeestraat, het Stationsplein, de Ingenieur E.J.J. Kuindersstraat, de Van Speijkstraat, de Vondellaan en de Verlengde Haltestraat. Op deze wegen mag 30 km/h gereden worden. Dit zijn wegen met een relatief hoge intensiteit, onderdeel van een bus- of parkeerroute of uitrukroutes van hulpdiensten. De overige wegen in het plangebied fungeren als erftoegangsweg. Deze wegen bevinden zich in gebieden met een overwegende verblijfsfunctie.

De Doctor Jacobus P. Thijsseweg is aangeduid als een recreatieve fietsroute. Er is hier tevens sprake van gemotoriseerd verkeer, waarbij deze weg als ontsluitingsweg richting de sportvelden fungeert.

In het nieuwe verkeers- en vervoersbeleid zal de categorie erftoegangsweg-plus komen te vervallen.

In onderhavig bestemmingsplan is de bestaande infrastructuur als zodanig bestemd.

3.3.5 Welstand/ Beeldkwaliteit

De gemeentelijke Welstandsnota is uit 2004. Voor elk gebied binnen de gemeente is op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens een bepaald welstandniveau wordt gekoppeld; een bijzonder of regulier niveau.

Voor de gebieden Zeestraat/Kostverlorenstraat en Oud Noord in het plangebied geldt een bijzonder welstandsniveau. De Zeestraat/Kostverlorenstraat wordt gekarakteriseerd door zijn vloeiende verloop van de bebouwingsdichtheid. De meeste bebouwing is vooroorlogs en bestaat uit individueel vormgegeven woningen van één of twee bouwlagen. Vanwege de hoge beeldkwaliteit en het unieke karakter van de gemengde bebouwing geldt voor dit gebied een bijzonder welstandsbeleid. Er zijn gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld om aan te toetsen. Het gebied Oud Noord is op te delen in een nieuw en ouder gedeelte. Het vooroorlogse gedeelte ('t Rode Dorp) is gebouwd vanaf 1920. Het nieuwe gedeelte stamt uit de periode 1980-1990. Het oudere gedeelte kent voor de bouwperiode kenmerkende en herkenbare tuindorpstructuur. Oud Noord is door de stedenbouwkundige en architectonische samenhang van bijzondere waarde. Het oudere gedeelte heeft een aanzienlijke cultuurhistorische waarde. Ook voor dit gebied zijn gebiedsgerichte welstandcriteria opgesteld.

Er is een nieuwe Welstandsnota in voorbereiding. Via gebiedsgerichte criteria zullen initiatieven in het plangebied worden getoetst.

Plangebied:
Hoewel de Welstandsnota niet juridische vertaald kan worden in een bestemmingsplanregeling, sluit de juridische regeling van dit bestemmingsplan wel aan bij de uitgangspunten uit de Welstandsnota voor dit gebied. De planregels zijn met name gericht op het behoud van het stedenbouwkundige karakter. Bouwvlakken zijn zoveel mogelijk strak om de bestaande hoofdgebouwen gelegd. Daarnaast zijn maximum goot- en bouwhoogtes opgenomen in het bestemmingsplan.

3.3.6 Retail- en horecavisie

Op 18 februari 2014 is de retail- en horecavisie vastgesteld. Het beleid in deze visie is erop gericht om de horeca meer te concentreren in het centrum van Zandvoort. In de visie is bepaald dat de abstracte doelstellingen concreter zouden moeten worden gemaakt in een uitvoeringsconvenant. In 2016 is een (uitvoerings)convenant afgesloten tussen ondernemers van het dorp en de gemeente Zandvoort. In dit uitvoeringsconvenant staan enkel zaken waar de aangeslotenen direct en gezamenlijk de schouders onder willen gaan zetten. Expliciet valt het compact maken van het centrum door de Zeestraat en het tweede gedeelte van de Haltestraat een status apart te geven, hier niet onder. Afgesproken is om dit knelpunt uit de Retail- en Horecavisie in een apart traject te bespreken en op te lossen. De doelstellingen en acties vallen uiteen in een vijftal categorieën:

  • 1. Ruimte voor ondernemerschap;
  • 2. Samenwerking;
  • 3. Openbare ruimte;
  • 4. Vastgoed;
  • 5. Overig.

In het convenant is aangegeven dat bestemmingsplannen flexibeler gemaakt zouden moeten worden. Gestreefd wordt naar het meer toestaan van mengvormen tussen retail en horeca.

Plangebied:
De nieuwe afspraken uit het convenant zijn indien mogelijk (en ruimtelijk relevant) overgenomen in dit bestemmingsplan. Voor het eerste en tweede deel van de Haltestraat en de Zeestraat is dezelfde regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Deze regeling sluit aan bij het bestemmingsplan Centrum. Bestaande functies zijn positief bestemd.

3.3.7 Visie op verblijfsaccommodatie

Op 18 februari 2014 is de Visie op verblijfsaccommodaties Zandvoort vastgesteld. De toetsingscriteria die hierin zijn opgenomen zijn ingetrokken en op 16 juni 2015 door burgemeester en wethouders opnieuw vastgesteld. In de visie wordt de positie van Zandvoort als bestemming voor meerdaags verblijf beschreven. Deze positie is door de jaren heen verslechterd. De visie is bedoeld om het tij te keren.

Plangebied:
In dit bestemmingsplan is deze visie in de regels vertaald. Voor het plangebied betekent dit dat er binnen de woonbestemming een regeling voor nachtverblijf is opgenomen. Nachtverblijf betreft het verstrekken van nachtverblijf aan maximaal 4 bedden.

3.3.8 Parkeernormennota

De Parkeernormennota 2012 is op 9 oktober 2012 vastgesteld. In de Parkeernormennota is het beleid vastgelegd ten aanzien van de parkeerplaatsen die gerealiseerd moeten worden bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Dit beleid dient als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In de nota zijn parkeernormen vastgesteld die nodig zijn bij bouwprojecten en nieuwe ontwikkelingen in Zandvoort. De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplekken gerealiseerd moeten worden bij een bouwproject of nieuwe ontwikkeling. Afhankelijk van het gebied gelden er specifieke parkeernormen. De parkeernormennota is opgenomen in bijlage 3.

Plangebied:
Aangezien er geen ontwikkelingen van enige omvang in het plan voorzien zijn, is nadere toetsing aan de Parkeernormennota niet nodig. Indien er binnen de kaders van het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, dan is de parkeernormennota het gemeentelijk beleidskader. In de bestemmingsplanregels is hiertoe een parkeerregeling opgenomen, waarin verwezen wordt naar het gemeentelijk beleid.

3.3.9 Entree Zandvoort

Entree Zandvoort is de naam van het project vanaf het station tot aan de boulevard ter hoogte van het hotel Bouwes Palace. Het plan is om dit gebied te herontwikkelen, waarbij de openbare ruimte meer kwaliteit krijgt, de route van het station naar het strand en de boulevard duidelijker is en een dynamische locatie aan zee ontstaat met ruimte voor hotel, horeca, retail en wellness. Een deel van dit project, namelijk het stationsgebied, is in het plangebied gelegen. Het project is met name gericht op (een verbetering van) de kwaliteit van de openbare ruimte. Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn daar reeds 'open terreinen' toegestaan met bepaalde bouwmogelijkheden. Daarnaast zijn er vergunningvrije mogelijkheden om een impuls te geven aan de openbare ruimte.

Plangebied:
In dit bestemmingsplan zijn de huidige gebruiksmogelijkheden opnieuw opgenomen. Het stationsgebouw is een rijksmonument. De Nederlandse Spoorwegen zal op termijn het stationsgebouw restaureren/renoveren. De wens is om hier functies, zoals horeca en bedrijven, te vestigen, die niet bij voorbaat behoren bij de bestemming. Daarnaast bevinden zich in het stationsgebouw reeds een atelier en een kapper. Voor deze functies is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat het voor het plangebied gewenst is om zorgvuldig om te gaan met de bestaande situatie. Het is van belang dat de bestaande situatie in het plangebied gehandhaafd blijft en daar waar nodig versterkt wordt. Het groen in de omgeving blijft een aandachtspunt.

3.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het vanuit Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid gewenst is om binnen het plangebied zorgvuldig om te gaan met de bestaande situatie. Het is vanuit de verschillende beleidskaders niet gewenst dat er grote ingrepen in het plangebied gaan plaatsvinden de komende jaren. Het behouden en versterken van het huidige karakter en de omgeving is één van de belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen en ambities


Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is om de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige karakteristieken en kwaliteiten van het (woon)gebied te behouden en waar mogelijk te versterken in combinatie met het handhaven van het bestaande profiel van de openbare ruimte.

In de Nota van Uitgangspunten, opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting, zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan benoemd. De uitgangspunten die ruimtelijk en stedenbouwkundig van aard zijn worden hieronder toegelicht.

4.1 Ruimtelijk

4.1.1 Terughoudendheid nieuwe woonbebouwing

Ten behoeve van het behouden van het stedenbouwkundige karakter van het gebied is het uitgangspunt dat terughoudend wordt omgegaan met het toevoegen van nieuwe woonbebouwing in het plangebied. Indien uit een stedenbouwkundige c.q. verdichtingsstudie blijkt dat er in het plangebied mogelijkheden zijn tot het toevoegen van woonbebouwing, zal dit worden mogelijk gemaakt via een aparte (planologische) procedure. Voor het overige is woningsplitsing alleen toegestaan na het toepassen van een binnenplanse afwijkingsprocedure.

4.1.2 Erfbebouwing

Ten aanzien van de mogelijkheden van erfbebouwing is aangesloten bij de toetsingscriteria die het
college heeft vastgesteld ten behoeve van erfbebouwing, opbouwen en dakkapellen bij woningen.
De volgende uitgangspunten zijn opgenomen in het bestemmingsplan:

  • Erfbebouwing mag in principe binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht. Erfafscheidingen in het voorerfgebied bij een woningen zijn tot een hoogte van 1 meter vergunningvrij. Hoger dan 1 meter is vergunningplichtig.
  • De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen per bouwperceel mag buiten het bouwvlak niet meer dan 35% van het erf bedragen, met een maximum van 50 m².
  • Voortuinen dienen in principe vrij te blijven van bebouwing.
  • De afwijkende dakkapellenregeling voor een deel van de Potgieterstraat, Helmerstraat, de Constantijn Huigensstraat en Nicolaas Beetslaan uit het bestemmingsplan Oud Noord wordt geconsolideerd in dit nieuwe bestemmingsplan.


4.2 Functioneel

4.2.1 Wonen

Ten aanzien van de bestaande bebouwing staat behoud en zo mogelijk versterking van de woonfunctie en van de huidige kwaliteit van het wonen voorop. Uiteraard is er in het licht van veranderende behoeftepatronen ruimte voor kwaliteitsverbetering en aanpassing van woningen aan de eisen van deze tijd.

Binnen de bestemming 'Wonen' is daarom bijvoorbeeld een regeling voor 'aan-huis-verbonden beroepen' opgenomen. Conform de gemeentelijke regeling die vastgelegd is in de 'toetsingscriteria voor het verlenen van afwijkingen van het bestemmingsplan ten behoeve van opbouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, het splitsen van grote woningen en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven'.

Woonwagencentrum Oosterveld
Ten noorden van het station bevindt zich woonwagencentrum Oosterveld. Ten behoeve van het woonwagencentrum is in april 2005 een partiële herziening van het bestemmingsplan Stationsomgeving vastgesteld. Het betreft hier uitsluitend een aanpassing van de voorschriften. In de aangepaste voorschriften is een aantal nieuwe begrippen toegevoegd, waaronder 'woonwagen' en 'standplaats'. Daarnaast regelt de herziening de hoogtes van woonwagens en daarbij behorende bouwwerken, het gebruik van deze bouwwerken, het aantal bijgebouwen en de oppervlakte daarvan. In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de regels uit de herziening van 2005. De bestaande situatie is gedetaileeerd vastgelegd en er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden.

4.2.2 Niet-woonfuncties

Naast wonen zijn er in het plangebied ook een aantal andere functies aanwezig. Deze functies liggen verspreid over het plangebied. Aan de Zeestraat en Haltestraat vindt een concentratie plaats van niet-woonfuncties. Het bestaande (legale) gebruik is in dit bestemmingsplan positief bestemd. Er worden in dit bestemmingsplan geen mogelijkheden geboden voor het vestigen van nieuwe niet-woonfuncties.

Gemengde functies (o.a. horeca)
De in het plangebied aanwezige (legale) gemengde functies aan de Zeestraat en de Haltestraat worden gehandhaafd. Hierbij wordt aangesloten bij het tevens in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan 'Centrum'.

Bedrijvigheid
Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is geweest dat bestaande (legale) bedrijfsfuncties op hun huidige locatie kunnen blijven functioneren. Bestaande bedrijven zijn dan ook positief bestemd, maar mogen niet doorgroeien naar een hogere milieucategorie.

Verblijfsrecreatie
Aan de zuidzijde van het spoor is een caravanterrein gelegen, welke een recreatieve functie heeft. De Nederlandse Spoorwegen zijn eigenaren van dit terrein en hebben plannen om dit terrein op termijn te (her)ontwikkelen. Tussen de NS en de gemeente vinden gesprekken plaats over de mogelijkheden van een eventuele herontwikkeling van het terrein. Er zijn op dit moment nog geen concrete plannen. De gemeente heeft in ieder geval besloten dat er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn en dat permanente bewoning wordt uitgesloten.

4.2.3 Parkeren

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is er een retrospectieve toets uitgevoerd voor het plangebied. Doel van deze toets was om inzicht te krijgen in de situaties in bouw en gebruik die binnen het plangebied bestaan welke niet in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vrijstellingen. De reprospectieve toets is opgenomen in bijlage 2.

Uit de retrospectieve toets is gebleken dat op een aantal percelen in het plangebied sprake is van strijdig gebruik van de (voor)tuin. Er worden auto's geparkeerd vóór de voorgevel(rooilijn) in de bestemming 'Tuin'. Dit is (op de meeste locaties) in strijd met het vigerende bestemmingsplan, want parkeren is alleen toegestaan achter (het denkbeeldige verlengde van) de voorgevel van de woning, of op een hiervóór gelegen oprit naar de op hetzelfde perceel aanwezige parkeergelenheid achter (denk denkbeeldige verlengde van) de voorgevel.

In dit bestemmingsplan blijft parkeren op eigen erf in beginsel alleen toegestaan op de percelen welke voldoen aan de 'Beleidsregels Uitwegen' en daarmee aan de relevante bepalingen uit het bestemmingsplan. Dit betekent dat (onoverdekt) parkeren alleen is toegestaan achter de voorgevelrooilijn van een hoofdgebouw, behoudens op een hiervóór gelegen oprit naar de op hetzelfde perceel achter de voorgevelrooilijn aanwezige parkeergelegenheid. Daarnaast geldt voor het Stationsgebied dat de locaties waar parkeren in de tuin reeds mogelijk was (aangeduid op de verbeelding) deze positief zijn vertaald in het bestemmingsplan door middel van een specifieke aanduiding. In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden van de regeling voor het parkeren af te wijken.

4.3 Ontwikkelingen

Ingrijpende ontwikkelingen zijn in het plangebied niet aan de orde. Wel wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid.

Sportschool A.J. van der Moolenstraat
De sportschool aan de A.J. van der Moolenstraat is gelegen in een woonwijk met aan de oostzijde eengezinswoningen en aan de westzijde beneden- en bovenwoningen. Ten aanzien van het parkeren geeft deze bestemming enige overlast. De eigenaar van dit perceel heeft aangegeven de gronden in de toekomst te willen ontwikkelen (indien de sportschool niet meer op deze locatie aanwezig zal zijn). De locatie zal dan vrijkomen en in aansluiting tot de directe omgeving geschikt zijn voor woningbouw waarvan de voorgevelrooilijn in het verlengde komt te liggen van de rooilijn van de aangrenzende woningbouw. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal, in aansluiting op de aangrenzende percelen, niet hoger worden dan respectievelijk 6 en 9 meter.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt, staat de fysieke leefomgeving en de activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving centraal. De definitie van een 'fysieke leefomgeving' is heel breed en omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.

In de Omgevingswet zijn als gevolgen voor de fysieke leefomgeving in ieder geval gevolgen aangemerkt die kunnen voortvloeien uit:

  • het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan,
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
  • activiteiten waardoor emissies, hinder of risico's worden veroorzaakt,
  • het nalaten van activiteiten.

Voor de beschrijving van de in artikel 3.1.6 van het Bro bedoelde omgevingsaspecten in dit bestemmingsplan is vooruitlopend op de Omgevingswet onderscheid gemaakt naar de verschillende componenten van de fysieke leefomgeving.

5.2 Technische componenten

5.2.1 Bedrijvigheid
5.2.1.1 Wettelijk kader

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het toetsen van het plan bestaat uit:

  • Het toetsen van de afstanden van de bestaande milieubelastende activiteiten aan de te bouwen milieugevoelige functies.
  • Het toetsen van de afstanden van bestaande milieugevoelige functies aan de te realiseren milieubelastende activiteiten.

5.2.1.2 Plangebied

In het grootste deel van het plangebied is sprake van een rustige woonwijk. Langs de Linnaeusstraat en Van Lennepweg is sprake van een gemengd gebied. Dit in verband met de aanwezigheid van een doorgaande weg en de aanwezigheid van een aantal niet-woonfuncties.

In het plangebied zijn in beperkte mate bedrijfsactiviteiten aanwezig. Dit zijn bedrijven die volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' in een lage milieucategorie vallen en zich goed voegen in het woonmilieu. Opvallend is het tankstation aan de Van Lennepweg 4. De bedrijfspanden aan de Hofdijkstraat zijn in gebruik als garage c.q. werkplaats met opslagruimte. Daarnaast bevinden zich achter de woonbebouwing aan de Da Costastraat 16a en 16b ook nog een paar bedrijfspanden.

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven positief bestemd, maar zijn er geen doorgroeimogelijkheden opgenomen. Er worden ook geen mogelijkheden geboden voor het vestigen van nieuwe bedrijfsfuncties.

Binnen dit bestemmingsplan is het wel mogelijk om aan huis verbonden beroepen en/of bedrijfsactiviteiten te realiseren bij woningen. Hiervoor gelden specifieke gebruiksregels. Binnen deze categorie mogen maximaal milieucategorie 1 bedrijven, zoals bepaald in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering worden gevestigd. Dit soort bedrijvigheid doet geen afbreuk aan de woonfunctie en/of brengt over het algemeen geen overlast met zich mee. Daarnaast is een aantal specifieke activiteiten expliciet uitgesloten en mogen deze alleen in hoofdgebouwen en/of de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvinden. Samenvattend geldt dat de aan huis gebonden beroepen en bedrijven, zoals opgenomen in de regels, een dusdanige beperkte uitstraling hebben, dat deze passend zijn in een woonomgeving.

Wijzigingsbevoegdheid sportschool A.J. van der Moolenstraat
In de nabijheid, op meer dan 30 meter afstand van deze locatie, zijn garageboxen gevestigd waar autopoetsactiviteiten en opslag door een aannemer plaatsvindt. De richtafstand behorende bij deze type werkzaamheden bedraagt 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Er zijn geen ruimtelijke belemmeringen om deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op te nemen.

Het bestemmingsplan is op het gebied van 'bedrijvigheid' uitvoerbaar.

5.2.2 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Energietransitie
De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050 in Nederland, die dan dus voor 100% bestaat uit groene energie. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Energieakkoord. Naar verwachting zal eind 2018 in Nederland een Klimaatwet worden vastgesteld. Voor de gebouwde omgeving betekent dit dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen, verwarmen van tapwater en koken.

Regelgeving aardgasvrij- en energie neutrale nieuwbouw (VET en BENG)
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Daarmee is aardgasvrij voor nieuwbouwwoningen de nieuwe norm. Vanaf 1 januari 2020 moet alle nieuwbouw in Nederland een Bijna Energie Neutraal Gebouw oftewel BENG zijn. De energieprestatie wordt nu nog uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2020 wordt de EPC voor nieuwbouw vervangen door BENG-eisen. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

GPR Gebouw
Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer het gebouw of de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat u HR++ glas gaat vervangen door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper. Ook kunt u circulair bouwen bespreekbaar en toetsbaar maken bij ontwikkelaars. De licentie wordt gratis verstrekt door de Omgevingsdienst IJmond (info@odijmond.nl).

5.3 Biotische componenten

5.3.1 Ecologie
5.3.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun
directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is
echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene
verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een
algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat
menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met
beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet
natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel, artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten
    vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een
    zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de
    bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de
    inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

5.3.1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en laat geen grootschalige activiteiten toe. Het plan is gericht op het handhaven van bestaand bebouwd gebied. Voor de sportschool aan de A.J. van der Moolenstraat is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Er hoeft daarvoor (vooralsnog) geen onderzoek te worden verricht. Ten behoeve van mogelijke ontwikkelingen vinden afzonderlijke procedures plaats. In dat opzicht kan er vanuit worden gegaan dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten ten aanzien van plant- en diersoorten met zich meebrengt.

5.4 Abiotische componenten

5.4.1 Bodem
5.4.1.1 Wettelijk kader

Het is verboden om onder andere nieuwe woningen, maar ook andere kwetsbare bestemmingen, te
bouwen op verontreinigde grond. Om deze reden moeten bij een bouwplan (dus: bij een ruimtelijke
ontwikkeling) altijd recente gegevens over de kwaliteit van de bodem bekend zijn. Een bodemonderzoek start met een verkennend onderzoek, dat bestaat uit een historisch onderzoek (conform de NEN 5725) en veldwerk (conform NEN 5740). De resultaten van dit onderzoek worden getoetst aan de Wet bodembescherming. De kwaliteit van de bodem moet geschikt zijn voor het beoogde gebruik van de locatie of het gebied. Indien uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat er geen belemmering bestaat voor het beoogde gebruik, kan een geschiktheidsverklaring worden afgegeven. Indien uit de resultaten blijkt dat er mogelijk een belemmering is wordt nader bodemonderzoek geadviseerd. In een nader bodemonderzoek wordt de omvang, herkomst en de spoedeisendheid van de verontreiniging bepaald. Een omgevingsvergunning wordt van kracht als de bodem, eventueel na sanerende maatregelen, geschikt is voor het beoogde gebruik.

Rol Omgevingsdienst IJmond
Omgevingsdienst IJmond adviseert een bodemonderzoek uit te laten voeren voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Omgevingsdienst IJmond toetst de resultaten van het bodemonderzoek en adviseert hierover aan de gemeente Zandvoort. Het bodemonderzoek moet in principe worden uitgevoerd door de initiatiefnemer van een bouwplan. Als de gemeente initiator is van een project of bouwplan kan de gemeente aan de Omgevingsdienst IJmond opdracht geven het onderzoek te laten uitvoeren en begeleiden.

5.4.1.2 Plangebied

Voor het plangebied zijn bij Omgevingsdienst IJmond historische gegevens beschikbaar over de kwaliteit van de bodem. Deze bodemgegevens zijn opgenomen in het Bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst IJmond. Binnen het plangebied zijn geen significante bodemverontreinigingen bekend die ontwikkelingen van het gebied in de weg kunnen staan. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe (bodem)gevoelige functies mogelijk gemaakt. De bestaande (legale) situatie is vastgelegd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4.2 Archeologie
5.4.2.1 Wettelijk kader

Wet op de archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument “Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de archeologische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

5.4.2.2 Plangebied

Er is een bureauonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Dit rapport "Bestemmingsplan Stationsomgeving/ Oud Noord, gemeente Zandvoort" van ADC ArcheoProjecten met nummer 4572 van 27 juli 2018 is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

Op basis van het bureauonderzoek worden archeologische resten vanaf de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verwacht, vanwege de aanwezigheid van een strandwal die vermoedelijk tussen 2750 en 1500 v. Chr. gevormd is. De resten bevinden zich naar verwachting in of aan de top van de strandwal of de Oude Duinen. Op basis van het bureauonderzoek lijkt deze top zich in het plangebied op 2,0 à 2,5 m +NAP te bevinden, maar dit kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden, mede omdat de grens tussen Oude en Jonge Duinen in veel gevallen niet duidelijk vast te stellen is. Bovendien is het duinlandschap reliëfrijk geweest en kunnen binnen het plangebied opduikingen in de Oude Duinen voorkomen. Vandaar dat ook op hogere NAP-hoogtes nog archeologische waarden kunnen voorkomen. Op basis van archeologische onderzoeken in de regio ligt de maximale hoogte waarop het Oude Duinzand voorkomt, op 6 m +NAP. Het maaiveld bevindt zich in het grootste deel van het plangebied op ca. 4 m +NAP. In het zuidoosten bevinden zich Jonge Duinen tot 11 m +NAP. Mogelijk bevindt zich hieronder nog Oud Duinzand op een hoger niveau dan 4 m +NAP, tot maximaal 6 m +NAP. Binnen de Jonge Duinafzettingen worden op basis van het bureauonderzoek geen archeologische resten verwacht. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Zandvoort wordt verwacht dat in ieder geval de bovenste 40 cm verstoord is. Op basis van bovenstaande worden archeologische resten dieper dan 40 cm –mv of 6 m +NAP verwacht.

Op basis van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om aan het bestemmingsplangebied een aanlegvergunning te koppelen bij plannen groter dan 250 m2 en dieper dan 6 m +NAP of, indien het maaiveld op 6m +NAP of lager ligt, dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

Het voorgaande advies uit het bureauonderzoek is in de juridische regeling van dit bestemmingsplan overgenomen.

5.4.3 Cultuurhistorie
5.4.3.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente in de toelichting het volgende aangeeft:

`Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'.

Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument “Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de cultuurhistorische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

5.4.3.2 Plangebied

In de Nota Belvedère (1999) worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvedère gebieden. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan wat betreft cultuurhistorie. het plangebied maakt onderdeel uit van het belvedèregebied Zuid-Kennemerland. Kenmerkend voor dit gebied zijn de landschappelijk fraaie landgoederen en oude villawijken die op het oude duingebied zijn gebouwd. Deze waarden dienen beschermd te worden en nieuwe ontwikkelingen dienen ingepast te worden met aandacht voor cultuurhistorische waarden.

De gemeente Zandvoort benoemt op basis van onder andere de welstandsnota, voor verschillende delen van het plangebied cultuurhistorische en bouwkundige kwaliteiten. Deze kwaliteiten zijn duidelijk zichtbaar op het gemeentelijke schaalniveau en hangen nauw samen met de analyse en waardering die aan bepaalde gebieden wordt gegeven.

Het gaat dan met name om de gebieden Zeestraat/Kostverlorenstraat, 't Rode Dorp: het vooroorlogse gedeelte van Oud Noord, en het (rijks)monumentale stationsgebouw. De aanwezige stedenbouwkundige eigenschappen zijn van een zodanige kwaliteit dat het beleid vooral gericht moet zijn op handhaven (consolideren) van de bestaande kwaliteiten en eigenschappen.

Uitgangspunten in dit bestemmingsplan zijn:

  • terughoudendheid met het toevoegen van nieuwe woonbebouwing;
  • het opnemen van een vrij gedetailleerde wijze van bestemmen van de aanwezige woningen;
  • aansluiten bij het beleid voor aan- en uitbouwen;
  • bestaande verkeers- en groenstructuur als zodanig bestemmen.

5.4.4 Water
5.4.4.1 Wettelijk kader

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen ze regels waar dat moet.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Dan verlenen zij een watervergunning.

De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels.

5.4.4.2 Plangebied

Bodem en grondwater
Een klein deel van het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Noord-Holland. Het westelijke deel van de Tollensstraat en het westelijke deel van de Linnaeusstraat bevinden zich in een grondwaterbeschermingsgebied van de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland kent drie zones ten behoeve van de bescherming van drinkwater; waterwingebied (60-dagen zone), grondwaterbeschermingsgebied I (25 jaar zone) en grondwaterbeschermingsgebied II (110/ 200 jaar zone). Binnen grondwaterbeschermingsgebieden gelden diverse gebruiksbeperkingen om het drinkwaterbelang te beschermen, deze zijn beschreven in de provinciale milieuverordening. Het plangebied is aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied II.

De provinciale milieuverordening schrijft in artikel 5 voor dat het verboden is om in deze gebieden een inrichting op te richten of in werking te hebben die zijn aangewezen in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

Binnen dit grondwaterbeschermingsgebied in het plangebied komen dergelijke bedrijven niet voor en er zal ook geen mogelijkheid voor worden opgenomen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen
De duinen behoren tot de primaire waterkeringen die ons land beschermen tegen hoogwater vanuit de zee. De Noordzeekust is helemaal op orde, de basiskustlijn wordt door het Rijk met zandsuppleties op orde gehouden. In 2017 start de vierde landelijke toetsronde van primaire waterkeringen.

Het plangebied ligt net buiten de primaire waterkering, daardoor is het niet nodig om via het bestemmingsplan beschermende maatregelen te nemen tot behoud van de waterkerende functie.

Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig met het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan hiervoor bedoeld:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

In grote delen van het plangebied is sprake van een gescheiden rioolsysteem, waarbij regenwater wordt afgekoppeld en via een infiltratieriool loopt. Het DWA water (af te voeren vuil water) wordt rechtstreeks afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Het schone water van het wegoppervlak (HWA water) wordt middels een infiltratieriool naar het grondwater afgevoerd.

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en biedt geen verdere directe mogelijkheden om de doelstellingen met betrekking tot riolering en afkoppelen te realiseren. Bij mogelijke nieuwe ontwikkelingen wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Zoals hiervoor is aangegeven is het bestemmingsplan conserverend van aard. Bij eventueel onvoorziene nieuwe ontwikkelingen zal sprake zijn van een gescheiden rioleringsstelsel.

Het bestemmingsplan heeft vanwege het consoliderende karakter geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.4.5 Geluid
5.4.5.1 Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidszone. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen binnen een woonerf of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

In de Wet geluidhinder wordt getoetst aan voorkeursgrenswaarden en ontheffingswaarden, deze bedragen respectievelijk 48 dB en 63 dB. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kunnen de gemeenten zelf een hogere waarde vaststellen.

Industrielawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben ook gezoneerde industrieterreinen een geluidszone. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A). Bij een hogere geluidbelasting is het mogelijk tot en met 55 dB(A) een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.

Spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben ook spoorwegen een geluidzone, waarbinnen nieuwe geluidgevoelige objecten alleen mogelijk zijn, indien daarbij de gevelbelasting niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde.

5.4.5.2 Plangebied

Wegverkeerslawaai
Voor nagenoeg alle wegen in het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur of een 30 km zone; deze wegen zijn daarom niet zoneplichtig en er hoeft dus geen rekening gehouden te worden met (planologische) geluidsbeperkende regelingen en maatregelen. De onsluitingsweg Van Lennepweg, kent een maximumsnelheid van 50 km per uur.

Omdat langs de betreffende gezoneerde doorgaande wegen geen sprake is van (planologisch) nieuwe geluidsgevoelige objecten is nadere toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege gelaten.

Industrielawaai
In het plangebied zijn geen (gezoneerde) bedrijventerreinen gelegen. Wel zijn er enkele afzonderlijke bedrijven gevestigd. Allen vallen echter in een lage milieucategorie en hebben een lage richtafstand voor geluid. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Nadere toetsing aan de Wet geluidhinder is achterwege gelaten.

Het plangebied is wel grotendeels gelegen binnen de zonegrens van het Circuit van Zandvoort. In afbeelding 5.2 is de zonering van het circuit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0006.jpg"Afbeelding 5.2: Zone circuit


Voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone, dient de geluidsbelsating vanwege industrielawaai te worden bepaald. De gemeente Zandvoort, als zonebeheerder van het Circuit van Zandvoort, kan de geluidsbelasting op locaties binnen de zone bepalen. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai bedraagt 50 dB(A). De maximale geluidsbelasting waarvoor ontheffing verkregen kan worden is 55 dB(A).

Vanwege de aanwezigheid van deze grote lawaaimaker (Circuit Zandvoort) op basis van de Wet geluidhinder, is er bij besluit van 4-4-1996 met kenmerk 96-511793, datum beschikking VROM 21-10-1996 en beschikkingsnummer MBG 96021220/574 voor vele woonlocaties hogere waarde industrielawaai verleend tot 55 dB(A).

De zonegrens zoals opgenomen in afbeelding 5.2 dateert uit 1985. Door getroffen geluidssaneringsmaatregelen komt de gevelbelasting als gevolg van het industrielawaai (circuitlawaai) op een lager niveau uit. Naar aanleiding van de sanering dient nog een nieuw zonebesluit genomen te worden. Echter zolang de zonegrens formeel niet is aangepast met een zonebesluit, wordt de bestaande zonegrens uit 1985 aangehouden. Deze zone is op de verbeelding van dit plan opgenomen.

Spoorweglawaai
In het zuiden van het plangebied ligt spoorlijn Zandvoort-Haarlem. De geluidszone van het spoortraject bedraagt 100 m. In deze zone zijn geen (bouw)ontwikkelingen gepland voor geluidsgevoelige objecten. Het aspect spoorweglawaai is niet aan de orde.

5.4.6 Luchtkwaliteit
5.4.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatsgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³  
 
2010 tot en met 2014  
  Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³     Vanaf 2015  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³     Vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³     Vanaf 11 juni 2011  

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

5.4.6.2 Plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 14,7 µg/m3,16,9 µg/m3 en 9,9 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 \worden niet overschreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, uitsluitend kleinschalige ontwikkelingen zijn binnen de kaders van het bestemmingsplan mogelijk. Er is dan ook sprake van een plan/project dat valt binnen de categorie “Niet in betekenende mate”. Kortom, het bestemmingsplan levert geen significante bijdrage aan de luchtkwaliteit en nader onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4.7 Externe veiligheid
5.4.7.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als de planlocatie in het invloedsgebied van een inrichting is gelegen of als de planlocatie in de 200 m toetsings-zone van een transportroute is gelegen.

Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in het plaatsgebonden risico (PR-toets) en dient de verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
In het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (2015) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. De concrete uitwerking is opgenomen in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor d elange termijn duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. Op basis van het BEVT geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Op een afstand van 200 m vanaf het tracé hoeven in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

5.4.7.2 Plangebied

Risicovolle inrichtingen
Zowel in als nabij het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten (inrichtingen) met gevaardelijke stoffen aanwezig die zorgen voor een risicocontour geheel/gedeeltelijk over het plangebied. Binnen het plangebied liggen geen bedrijven waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd, zodanig dat het plaatsgebonden risico van de inrichting buiten de inrichtingsgrenzen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0007.jpg" Afbeelding 5.3: uitsnede risicokaart


Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat er nabij het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie aanwezig zijn (zie afbeelding 5.3). Buisleiding W-532-02 heeft een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 40,0 bar en ligt op circa 0,5 km afstand en leiding A-560 heeft een diameter van 36 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar en ligt op circa 1,5 km afstand.

Het plangebied valt zelf niet binnen de inlvoedsgebieden van de aardgasleidingen.

Plaatsgebonden risico
De buisleiding A-560 heeft lokaal een 10-6/jaar PR-contour. De buisleiding W-532-02 heeft geen 10-6/jaar PR- contour waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contour. Het plan voldoet.

Groepsrisico
De W-532-02 heeft een 100% letaliteitszone van 40 meter en een 1% letaliteitszone van 70 meter (invloedsgebied). De A-560 heeft een 1% letaliteitszone van 430 meter.

Binnen de zone van 70 respectievelijk 430 meter moet het groepsrisico worden verantwoord, tenzij het groepsrisico lager is dan 10% van de oriënterende waarde of de toename van het groepsrisico minder is dan 10%, waarbij de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Het plangebied valt zelf niet binnen de invloedsgebieden van de aardgasleidingen. De in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden leiden niet tot een noemenswaardige toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleidingen. Het plan voldoet. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Transport/vervoer
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van wegen, spoor of vaarwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Behoudens het vervoer van benzine naar benzinestations vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.BPStationsomgOudNo-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 5.4

Vanwege de algemene regel dat de bebouwde kom moet worden gemeden is het niet aannemelijk dat er vervoer van eindejaarsvuurwerk of propaan plaatsvindt langs het plangebied (Boulevard Barnaart e.a.). Als het toch het geval is (omdat het niet anders kan), is de frequentie uiterst laag/incidenteel.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan.

Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

6.2 Digitaal bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan via het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

In het kader van de huidige wet- en regelgeving wordt het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.3 De bestemmingsregeling

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel "Wijze van meten” zijn regels opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf
Met deze bestemming zijn de gronden aangewezen waar bedrijven of bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 van de regels onder de milieucategorieën 1, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Met specifieke aanduidingen is aangegeven waar nutsvoorzieningen en een verkooppunt voor motorbrandstoffen zijn toegestaan.

Artikel 4 Bedrijf - Brandweerkazerne
De aanwezige brandweerkazerne in het plangebied heeft een aparte bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is uitsluitend een brandweerkazerne, met bijbehorende voorzieningen, toegestaan. Overige bedrijven zijn binnen deze bestemming uitgesloten.

Artikel 5 Centrum - 2
Deze bestemming is toegekend aan de gronden langs de Zeestraat en de Haltestraat. Hier zijn detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen algemeen toegestaan. De aanwezige horecavestigingen zijn toegestaan en aangeduid op de kaart met de daarbij behorende horecacategorie. Ook de aanwezige andere functies zijn specifiek aangeduid en ter plaatse toegestaan. Verder is wonen alleen toegestaan op de verdiepingen, tenzij specifiek is aangeduid dat woningen op de begane grond tevens zijn toegestaan. Ook zijn bestaande woningen op de begane grond toegestaan. Ondergeschikte horeca is toegestaan bij detailhandel en dienstverlening. Voor dit gebied geldt de mogelijkheid om via een binnenplanse afwijking andere horecavestigingen toe te staan (andere categorie).

Artikel 6 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de belangrijkste groenstructuren in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn beperkte bouwmogelijkheden opgenomen. Binnen de bestemming zijn voet- en fietspaden, inritten, water en straatmeubilair toegestaan.

Artikel 7 Horeca
De twee bestaande snackverkooppunten binnen het plangebied hebben een horecabestemming gekregen, met de bijbehorende horecacategorie. Binnen deze bestemming is uitsluitend een horecabedrijf in de vorm van een cafetaria en/of snackbar toegestaan. Overige horeca is uitgesloten binnen deze bestemming.

Artikel 8 Maatschappelijk
Gebouwen met een maatschappelijke functie, zoals scholen, kerken, musea en dergelijke, vallen onder de bestemming 'Maatschappelijk'.

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats
De in het plangebied aanwezige begraafplaats heeft een specifieke bestemming gekregen.

Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Het bestaande caravanterrein ten zuiden van de spoorlijn heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' gekregen. Binnen deze bestemming is verblijfsrecreatie toegestaan in de vorm van (sta)caravans en bijbehorende voorzieningen. (Permanente) bewoning op deze gronden is niet toegestaan.

Artikel 11 Sport
De aanwezige sportschool in het plangebied, aan de A.J. van der Moolenstraat 47 heeft een sportbestemming gekregen. Naast een sportschool zijn er ook andere soorten 'sportdoeleinden' toegestaan binnen deze bestemming.

Artikel 12 Tuin
De bestemming 'Tuin' is gelegd op de delen van de percelen die als voor- of zijtuin zijn aan te merken en waar het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst wordt geacht erfbebouwing te situeren. De bestemmingsgrens ligt voor het merendeel tegen de voorgevel en in hoeksituaties tegen de zijgevel van het hoofdgebouw. De bestemming kent een regeling voor het plaatsen van erkers aan de voor- en zijkant van een woning. Onoverdekt parkeren op eigen erf voor de voorgevel of het denkbeeldige verlengde daarvan is niet toegestaan, tenzij het parkeren betreft op een voor de voorgevel gelegen oprit naar de op hetzelfde perceel achter de voorgevelrooilijn aanwezige parkeergelegenheid. Enkele gronden hebben een specifieke aanduiding gekregen waar parkeren voor de voorgevel wel is toegestaan.

Artikel 13 Verkeer
Onder deze bestemming vallen de straten, paden, pleintjes en parkeerhavens en het daarvan deel uitmakende (kleinschalige) openbaar groen. Ook speelvoorzieningen geplaatst in de openbare ruimte, worden tot deze bestemming gerekend. De bestemming is van toepassing op de openbare ruimte die slechts een verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving heeft. De aanwezige garageboxen binnen het plangebied vallen binnen deze bestemming en hebben hiervoor een specifieke aanuiding gekregen.

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
Onder deze bestemming valt het spoorwegstation en tevens de spoorlijn die door het plangebied loopt. Binnen deze bestemming zijn naast spoorwegen en een spoorwegstation, tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan, waarvan een aantal voorbeelden is gegeven in de bestemmingsomschrijving. Het stationsgebouw is een rijksmonument en daarom tevens aangeduid als 'cultuurhistorische waarden'. In de regels is opgenomen dat onder andere de bestaande maatvoering van dit pand als maximum geldt.In het stationsgebouw is een aantal nevenfuncties aanwezig die hiervoor een specifieke aanduiding hebben gekregen.

Artikel 15 Water
Deze gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, oeververbindingen, bruggen, duikers en steigers. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 16 Wonen - 1
De vrijstaande, twee-onder-een-kap- en aaneengesloten woningen (grondgebonden) vallen onder
bestemming 'Wonen - 1' met respectievelijk de aanduidingen 'vrij', 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd'. Binnen de bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen mogelijk; de pensions, detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven zijn geregeld via een aanduiding. Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om een aanduiding van het bestemmingsvlak te verwijderen.

Het bouwvlak mag tot 100% worden bebouwd, waarbij maximum goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd op ruimtelijke verbeelding van het plan. Hierbij wordt in eerste instantie uitgegaan van een kap, maar een plat dak is ook mogelijk, zij het dat in dat geval de goothoogte de maximale bouwhoogte wordt. Het gezamenlijke oppervlak aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen mag buiten het bouwvlak niet meer dan 35% van het erf beslaan met een maximum tot 50 m². Hierbij wordt uitgegaan van één bouwlaag met eventueel een kap.

Binnen deze bestemming zijn mogelijkheden opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Binnen deze afwijkingsregels wordt gesproken over 'stedenbouwkundige ensemble'. Een ensemble is een samenhangend geheel. Een stedenbouwkundig ensemble is een samenhangend geheel van bouwblokken die als eenheid zijn ontworpen en als zodanig herkenbaar zijn.

Binnen deze bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen en logiesverstrekking.

Artikel 17 Wonen - 2
Gestapelde woningen en appartementencomplexen zijn onder de bestemming 'Wonen - 2' gebracht. Ook binnen deze bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen mogelijk. De bebouwingsmogelijkheden zijn vergelijkbaar met de bestemming Wonen-1, zij het dat bijvoorbeeld in het geval van appartementencomplexen doorgaans geen of weinig ruimte is voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen.

Artikel 18 Wonen - 3
Binnen het plangebied komt op een aantal locaties een combinatie van grondgebonden en gestapelde woningbouw voor. Deze gronden hebben een aparte bestemming gekregen, namelijk 'Wonen - 3'. De bouw- en gebruiksregeling is vergelijkbaar met de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'.

Artikel 19 Wonen - Woonwagenstandplaats
Het woonwagencentrum ten noorden van de spoorlijn valt binnen de bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. Binnen deze bestemming zijn maximaal 4 woonwagenstandplaatsen toegestaan met bijbehorende voorzieningen. Voor de maximum oppervlakte en bouwhoogtes zijn specifieke regels opgenomen.

Artikel 20 Leiding - Riool
In het plangebied bevindt zich een planologisch relevante rioolleiding. Om bij bouwwerkzaamheden eventuele graafschade aan deze leidingen te voorkomen, zijn de zakelijke rechtstroken bij deze leidingen voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. In deze dubbelbestemming geldt een verplichting tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten.

Artikel 21 Waarde - Archeologie
Het plangebied is in verband met de mogelijke waarden op het vlak van archeologie extra beschermd. De regeling is dusdanig dat, wanneer meer dan 500 m² wordt bebouwd, een archeologisch onderzoek nodig is. Daarnaast is vanuit diezelfde optiek een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden op het vlak van kabels en leidingen of wanneer voor meer dan 500 m² en dieper dan 0,4 m de grond wordt bewerkt. Ook voor diepwortelende bomen en beplanting geldt dit omgevingsvergunningvereiste.

6.3.3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 23 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval vallen onder de algemene verbodsbepaling op 'strijdig gebruik'. In beginsel is een seksinrichting 'strijdig gebruik', maar hiervan kan eventueel worden afgeweken. Ook is hier het afwijken ten behoeve van aan-huis-gebonden bedrijf opgenomen.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de regels omtrent de wijzigingsbevoegheid met betrekking tot de sportschool aan de A.J. van der Moolenstraat beschreven. Voor de sportschool aan de A.J. van der Moolenstraat is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar woningbouw met tuinen.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen met betrekking tot de situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen.

Artikel 28 Algemene procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen- of wijzigingsregels.

Artikel 29 Overige regels
In dit artikel is een algemene bepaling opgenomen met betrekking tot parkeren.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is conform de regeling in het Bro opgenomen.

Artikel 31 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening, beschikken de gemeenten over meer mogelijkheden voor kostenverhaal. Bovendien hebben zij meer sturingsmogelijkheden, doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor (bijvoorbeeld overeenkomsten), dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beiden is ook mogelijk.

Dit bestemmingsplan is een actualisatie van de bestaande bestemmingsplannen. Er worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een exploitatieplan of anterieure overeenkomst nodig is.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Van kostenverhaal is geen sprake. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van bestaand beleid, toelichting en regels. Het plan is economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Handhaving

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan is de mogelijkheid van de daadwerkelijke handhaving van de regels. Voor de handhaafbaarheid van regelgeving in het bestemmingsplan is een duidelijke formulering van de planregels nodig, vooral om interpretatieproblemen te voorkomen. Ook moet duidelijk zijn hoe de regels worden gehanteerd. Hierdoor worden interpretatieproblemen voorkomen. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de planregels.

Gemeente, bouwbedrijven en bewoners hebben in dit kader ieder hun eigen verantwoordelijkheid. Zo heeft de gemeente naast de toezichthoudende taak eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken na te komen en ook de bewoners onderling dienen zich aan de spelregels te houden.

Om de geconstateerde strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan in beeld te brengen is een retrospectieve toets uitgevoerd. De lijst met strijdigheden is beoordeeld en waar wenselijk is de huidige situatie in overeenstemming gebracht met de regels en verbeelding.

De controle op de naleving van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst IJmond. Nadat een (niet te legaliseren) feit is geconstateerd wordt, ingevolge het draaiboek, behoudens spoedeisende gevallen, eerst de overtreder benaderd aan de overtreding een einde te maken. Dit kan door middel van het staken en opheffen van de strijdigheid.

Indien de strijdigheid niet wordt beëindigd, wordt aan het dagelijks bestuur van de gemeente voorgelegd met het middel van bestuursdwang of door het opleggen van een dwangsom te bevorderen, dat de situatie in overeenstemming wordt gebracht met de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Daartoe wordt aan de overtreder een besluit verzonden, waarin is vermeld binnen welke termijn de overtreding moet worden beëindigd. Tevens staat in het besluit vermeld, welke actie vanwege de gemeente kan worden verwacht indien de strijdigheid niet wordt beëindigd. De kosten van deze handhaving worden op de overtreder verhaald.

Door de gemeente Zandvoort is een handhavingsprogramma vastgesteld, waarin is aangegeven wanneer en op welke wijze handhavend wordt opgetreden. De overtredingen die bij de inventarisatie van dit bestemmingsplan zijn geconstateerd worden opgenomen in dit reguliere handhavingsprogramma. het betreft een beperkt aantal gevallen en zal niet leiden tot een substantiële vergroting van de handhavingsopgave zoals die er nu ligt.

7.3.2 Inspraak en wettelijk vooroverleg

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 november 2017 ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan "Stationsomgeving/Oud Noord". Het voorontwerpbestemmingsplan is tegelijkertijd met het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met ingang van 1 december 2017 tot en met 18 januari 2018 ter visie gelegd. Gedurende de tervisielegging bestond de mogelijkheid voor bewoners en belanghebbenden om een inspraakreactie in te dienen. De vooroverlegpartners zijn in deze periode tevens uitgenodigd om een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen.

De beantwoording van de inspraak- en vooroverleg reacties zijn opgenomen in de Inspraak- en Vooroverlegnota, zie bijlage 5 van deze toelichting.

7.3.3 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 14 september 2018 tot en met 25 oktober 2018. In totaal zijn er 31 zienswijzen ingediend, waarvan 28 identiek aan elkaar zijn. De beantwoording van de zienswijzen zijn opgenomen in het 'Wijzigingenoverzicht bestemmingsplan Stationsomgeving/Oud Noord', zie bijlage 6 van deze toelichting.

Vervolgens heeft de gemeenteraad op 26 maart 2019 besloten het bestemmingsplan gewijzigd vast te steleln. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.