direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Weesp is voornemens voor het gehele grondgebied van de gemeente vier bestemmingsplannen op te stellen. Het gaat hierbij om de bestemmingsplannen:

  • 1. Stedelijk gebied;
  • 2. Bedrijventerreinen;
  • 3. Landelijk gebied;
  • 4. Bloemendalerpolder.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Bedrijventerreinen (figuur 1.1). Dit bestemmingsplan bestaat uit alle bedrijventerreinen van de gemeente Weesp en actualiseert en voegt 3 vigerende bestemmingsplannen samen. De reden dat alle plannen nu worden herzien is de wettelijke noodzaak voor het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen en de wens van de gemeente om over eenduidige plannen te beschikken voor het gehele grondgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0001.png"

Figuur 1.1: Begrenzing plangebied (gele lijn)

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit alle bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen van Weesp. Het betreft hierbij de bedrijventerreinen: Industrieterrein Noord, Nijverheidslaan en Van Houten Industriepark.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Zoals eerder al aangegeven vervangt het voorliggende bestemmingsplan 3 vigerende bestemmingsplannen. In tabel 1.1 zijn deze plannen weergegeven.

Tabel 1.1: Vigerende bestemmingsplannen

B estemmingsplan   Datum vaststelling   Datum goedkeuring  
Uitbreidingsplan in onderdelen   17-10-2001   26-03-2002  
Industrieterrein Noord   19-08-1982   11-10-1983  
Smal Weesp   -   Weesp: 08-04-1953,
Weesperkarspel: 21-10-1953  

1.4 Leeswijzer

In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. Dit geeft een impressie van het beleidskader van onderhavig bestemmingsplan.
  • Vervolgens wordt een analyse van het plangebied weergegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies en de onderlinge samenhang daartussen (hoofdstuk 3).
  • Hoofdstuk 4 bevat alle uitgangspunten van het bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 5 komen milieutechnische en civieltechnische randvoorwaarden in het plangebied aan de orde.
  • Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de manier waarop de planregels in combinatie met de verbeelding (plankaart) moeten worden gelezen.
  • In hoofdstuk 7 wordt aangegeven of het plan economisch uitvoerbaar wordt geacht.
  • De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0002.jpg"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' (bron: bijlage 9 - kaarten, Barro)

De 'Stelling van Amsterdam' behoort conform het Barro tot de 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Weesp maakt onderdeel uit van de 'Stelling van Amsterdam' en de 'Oude- en Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Hiermee is dit thema van belang voor Weesp. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van de stelling aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

2.1.3 Monumentenwet

Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. 

De Monumentenwet stamt oorspronkelijk uit het begin van de twintigste eeuw. Het denken over de omgang met monumenten is sindsdien sterk veranderd. Kenmerken zijn een verschuiving in denken van object naar gebied en van behoud naar ontwikkeling. Het monumentenstelsel is om die reden herzien.
De hoofdlijnen van deze herziening staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • Krachtiger en eenvoudiger regels;
  • Herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Ter uitvoering van de eerste pijler van MoMo is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. 

De Rijksoverheid wil er hiermee voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid. Het kabinet heeft 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten
De economische betekenis van het Nederlandse Werelderfgoed wordt vergroot door het toerisme te bevorderen.

Veiligheid en eigenheid zee, kust en rivieren 
Het Rijk start onder meer samen met de provincies een pilotproject Kust & Erfgoed.

Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
Er komt een pilot programma Gebiedsgerichte Erfgoedzorg & Krimp. Het behoud van historische gebouwen is belangrijk om krimpgebieden aantrekkelijk te houden.

Levend landschap: erfgoed, economie en ecologie brengen elkaar vooruit
Het kabinet wil de ontwikkeling van cultureel erfgoed verbinden met opgaven als biodiversiteit en energietransitie.

Wederopbouw: tonen van een tijdperk
De periode 1940-1965 moet herkenbaar aanwezig blijven in Nederland. Er zijn in deze periode veel innovaties ontwikkeld - massawoningbouw, standaardisering van het bouwproces, functiescheiding - die aandacht en bescherming verdienen.

Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

De gemeente Weesp zal voor vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied een dergelijke analyse maken. De resultaten worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

2.1.4 Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 hoort ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Voor het grondgebied van de gemeente Weesp is de archeologische verwachtingswaarde bekend. Hierop wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.

2.1.5 Rijksbeleid voor water

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het Rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003).

Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.8). Paragraaf 5.8 'Water' omvat tevens het beleidskader voor water, op Rijksniveau betreft dit het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld. In deze structuurvisie wordt het beleid van de provincie Noord-Holland beschreven voor de periode tot en met het jaar 2040.

Visie

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 uit moet zien.

De provincie kiest ervoor vooral de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.

Voor het plangebied is het volgende van belang:

  • de provincie gaat voorzichtig om met uitleg buiten bestaande kernen, vanwege de bevolkingskrimp op langere termijn;
  • realiseren duurzame energie op eigen grondgebied ten behoeve van de CO2-reductie;
  • versterken waterkeringen en aanleggen van calamiteitenbergingen tegen wateroverlast.

Bestaand bebouwd gebied

Het plangebied is door de provincie aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Dit betekent dat de provincie mogelijkheden ziet voor:

  • innovatief ruimtegebruik;
  • intensiveren en herstructureren;
  • mengen wonen en werken;
  • kwaliteitsverbetering;
  • kennisintensieve en creatieve milieus.

Het toekomstbeeld ten aanzien van bedrijventerreinen bestaat uit een beperkte uitbreiding om het landelijk gebied op en dichtbij de stad te houden. Door herstructurering, duurzame inrichting, intensivering en transformatie wordt beter gebruik gemaakt van de bestaande voorraad. Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels conserverend. Wel wordt ondergronds bouwen en parkeren op het dak mogelijk gemaakt op 'Industrieterrein Noord'. Dit beantwoordt aan het toekomstbeeld van de provincie waarbij intensivering van bestaande terreinen één van de beleidsthema's betreft. Mede door het conserverende karakter en de mogelijkheden tot intensivering van het bestaande areaal, past het voorliggende bestemmingsplan binnen het provinciale beleid.

2.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

Op 21 juni 2010 is de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) vastgesteld. Een eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 23 mei 2011. Door Gedeputeerde Staten is op 15 november 2011 een besluit genomen over de aanpassing van de grenzen van de Ecologische Hoofdstructuur en de provinciale ecologische verbindingszones.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de Prvs.

De Prvs is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen.

Detailhandel is conform de Prvs niet toegestaan op bedrijventerreinen binnen de provincie. Hierop zijn met in achtneming van een aantal voorwaarden uitzonderingen opgenomen in het Prvs. Het gaat hierbij om:

  • afhaalpunt ten behoeve van e-commerce;
  • onzelfstandige en ondergeschikte detailhandel behorende bij een toegestane bedrijfsuitoefening.

Vestiging van volumineuze, brand of explosiegevaarlijke detailhandel kunnen wel worden toegestaan wanneer deze detailhandel uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in binnensteden of wijkwinkelcentra.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale detailhandelsvisie

Binnen de regio Gooi en Vechtstreek wordt gewerkt aan een regionale detailhandelsvisie, waarin afgestemd wordt hoe in de regio omgegaan wordt met perifere detailhandel. Ook het gemeentelijk beleid ten aanzien van perifere detailhandel op bedrijventerrein Noord zal worden verwerkt in de regionale detailhandelsvisie. Deze visie zal naar verwachting in 2013 vastgesteld worden.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Weesp 2030

De structuurvisie Weesp 2030 is vastgesteld op 31 augustus 2001 door de gemeenteraad van Weesp. Met deze visie heeft de gemeente als doel de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling te schetsen van het gehele gemeentelijke grondgebied.

De stad Weesp telt zo'n 18.000 inwoners. De komende jaren zal dit aantal licht toenemen tot ongeveer 20.000 inwoners in 2030. Weesp zelf is monofunctioneel en verouderd en dus ligt de opgave voor de gemeente in het transformeren van het stedelijk gebied en het kwalitatief verbeteren van het landelijk gebied. In de structuurvisie wordt met name ingespeeld op het belang van de kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad.

De algemene doelen die in de structuurvisie staan beschreven luiden als volgt:

  • versterken van de identiteit van de drie omliggende groene zeeën;
  • Weesp aan de Vecht promoten;
  • de uitstraling van de binnenstad versterken;
  • differentiatie van woonmilieus;
  • hoogwaardige bedrijvigheid.

De industrie in Weesp kenmerkt zich door grootschaligheid, laagwaardigheid en een laag aantal arbeidsplaatsen per m2. De bedrijventerreinen vormen enclaves op zich met weinig uitstraling.

Aangezien de structuurvisie Weesp 2030 op vele onderdelen inmiddels is verouderd, wordt een nieuwe structuurvisie (op basis van de Wet ruimtelijke ordening) opgesteld. Deze wordt naar verwachting in 2013 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie wordt niet meegenomen in dit bestemmingsplan, aangezien de structuurvisie naar verwachting later vastgesteld wordt dan dit bestemmingsplan.

Het specifieke beleid aangaande de bedrijventerreinen binnen de gemeente Weesp staat beschreven in de 'Structuurvisie bedrijventerreinen'. In paragraaf 2.4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Daadkrachtig bouwen: Op weg naar een vitale en weerbare economie

In april 2006 heeft de gemeente Weesp de visie Van Droom naar Daadkracht vastgesteld als leidraad om de herstructurering en transformatie in gang te zetten van zowel bedrijventerrein Noord als ook de Nijverheidslaan.

Vanuit het basisuitgangspunt 'de overheid initieert en faciliteert terwijl het bedrijfsleven investeert' is de haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling in beeld gebracht. De visie moet nader inzicht geven in de wijze waarop de herstructurering en transformatie gerealiseerd kan worden. De organisatie en de financiering staan daarbij centraal.

De in provinciaal en regionaal beleid aangegeven ambities ten aanzien van efficiënt bouwen werken op gemeentelijk niveau door in het beleidsstuk 'Daadkrachtig bouwen'. De beoogde transformatie van de Nijverheidslaan tot een woongebied, en de gedeeltelijke transformatie van het Rijnkadegebied tot een woon- en werkmilieu vallen binnen de geschetste toekomstvisie voor Weesp. En ook de herontwikkeling van de Domeinenlocatie en de spoorzone hebben plaats in de visie.

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn deze ontwikkelingen niet verankerd in dit bestemmingsplan.

2.4.2 Structuurvisie bedrijventerreinen Weesp

Op 9 december 2010 is de Structuurvisie bedrijventerreinen Weesp door de gemeenteraad van Weesp vastgesteld. In de gemeente Weest zijn qua bedrijventerreinen vier verschillende gebieden te onderkennen, ieder met een eigen geschiedenis en karakteristiek: het Industriepark Van Houten, bedrijventerrein Nijverheidslaan, bedrijventerrein Rijnkade en het bedrijventerrein Noord. De laatste jaren kampten verschillende terreinen met leegstand, oorzaak hiervoor is enerzijds een trend van schaalverkleining en intensivering van bedrijven. Anderzijds is een gemis aan een helder profiel een oorzaak. De Structuurvisie verklaart dat er behoefte is aan een gedegen visie op de toekomst, op het vaststellen van een heldere richting die basis en leidraad kan vormen voor de geleidelijke transformatie van Weesp naar een dynamische en hoogwaardige woon- en werkstad.

De visie betreft het gewenste toekomstbeeld voor de bedrijventerreinen Nijverheidslaan, Rijnkade/Amstellandlaan en Noord. Het industriepark Van Houten heeft een geheel eigen dynamiek en ontwikkelingsgeschiedenis en blijft daarom in de structuurvisie buiten beschouwing. In figuur 2.2 zijn de terreinen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0003.jpg"

Figuur 2.2: Situering en grootte bedrijventerreinen

De gemeente Weesp heeft de structuurvisie opgesteld met als eerste doel het vastleggen van het wettelijk kader. De structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke ontwikkelingsrichting die de gemeente voor ogen heeft en vormt de basis voor de op te stellen bestemmingsplannen. Het tweede doel is het inspireren en stimuleren van de markt, om te komen met een creatieve vertaling en invulling van de gebieden, waarbij de gemeente actief zal faciliteren.

In de structuurvisie zijn de beoogde ontwikkelingen per terrein aangegeven, welke economische activiteiten het meest kansrijk zijn en de gemeente die tracht te faciliteren en te verleiden. Vertrekpunt is waar mogelijk het behouden en versterken van de bestaande bedrijven.

Voor elk bedrijventerrein is een ontwikkelingsstrategie geformuleerd. Waarbij het voor de gemeente belangrijk is om alle bedrijven te behouden en ruimte te bieden voor verdere ontwikkeling en individuele versterking en ontplooiing. Voor het bedrijventerrein Noord is dit revitalisering en herprofilering. Dit houdt in dat geleidelijk de concentratie steeds meer op Noord moet komen te liggen, omdat hier de beste kansen voor intensivering en het uitbouwen van de werkgelegenheid liggen. Voor de Rijnkade en Nijverheidslaan is de ontwikkelingsstrategie 'transformatie'. Voor de Rijnkade resulteert dit in wens tot geleidelijke transformatie van extensieve bedrijvigheid naar een intensief en gemengd stedelijk milieu met wonen, werken en recreatie. Voor de Nijverheidslaan geldt eveneens een transformatieopgave door de veroudering en verrommeling van het terrein. In figuur 2.3 zijn deze ontwikkelingsstrategieën weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0004.jpg"

Figuur 2.3: Principe: concentratie en transformatie

De uitgangspunten van de Structuurvisie zijn waar mogelijk vertaald in het bestemmingsplan, waarbij in acht genomen is dat het een conserverend bestemmingsplan is. Grote ontwikkelingen zijn niet meegenomen in het bestemmingsplan, maar wel bijvoorbeeld perifere detailhandel langs de Hogeweyselaan.

2.4.3 Nota detailhandel

In 2007 is de Nota Detailhandel vastgesteld. Het doel is het vastleggen van een ruimtelijk-economisch perspectief van de gewenste toekomstige ontwikkeling van de winkelstructuur in de gemeente Weesp en het uitwerken van het kaderstellend beleid van de Centrumvisie op het gebied van de detailhandelsstructuur in de gemeente Weesp.

In principe wordt geen detailhandel toegestaan op bedrijventerreinen. Wel bieden de huidige bestemmingsplannen de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor detailhandel in volumineuze goederen (auto's, boten, caravans etc.) en brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen.

De gemeente kondigt in de nota aan dat het beleid bij de actualisatie van het bestemmingsplan enigszins zal worden verruimd. Zo wil de gemeente beperkt ruimte geven aan grootschalige detailhandel, zoals bouwmarkten en tuincentra. Met de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder zal een grotere behoefte ontstaan aan dergelijke grootschalige detailhandel. Bovendien wil de gemeente het bestemmingsplan verruimen voor de vestiging van e-commerce. Het beleid voor detailhandel op bedrijventerreinen zal uitgewerkt worden ter voorbereiding op de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan bedrijventerrein.

2.4.4 Beleidsnotitie Detailhandel Bedrijventerrein Noord

In de beleidsnotitie Detailhandel Bedrijventerrein Noord wordt nader ingegaan op de verruiming van de beleidsregels voor detailhandel op bedrijventerrein Noord. De nota dient enerzijds als toetsingskader voor concrete verzoeken en anderzijds als evaluatiekader voor het uiteindelijk in het bestemmingsplan vast te leggen beleid. Met het verruimen van de vestigingsmogelijkheden (toestaan van meerdere categorieën detailhandel), met name op bedrijventerrein Noord, worden de volgende effecten beoogd:

  • beperken huidige leegstand (voorzien in behoefte);
  • meer dynamiek en kwaliteitsimpulsen voor de beoogde herstructurering;
  • verbetering ruimtelijke uitstraling (consumentgerichte bedrijvigheid gevoelig voor presentatie);
  • voorkomen van detailhandel in het Kernwinkelapparaat binnenstad, die daar naar aard en omvang niet past;
  • versterken van voorzieningenniveau totale gemeente (beperken koopkrachtafvloeiing, ook met het oog op de toekomstige bebouwing van de Bloemendalerpolder).

Uitgangspunt hierbij is dat de verruiming van detailhandelsmogelijkheden op het bedrijventerrein niet mag conflicteren met het streven naar behoud en versterking van het Kernwinkelapparaat in de binnenstad en de positie van winkelcentrum Hogewey.

In de beleidsnotitie wordt ingegaan op twee hoofdgroepen van detailhandel die buiten de traditionele detailhandelsconcentraties zijn te onderscheiden: detailhandel in volumineuze goederen (PDV: perifere detailhandelsvestigingen) en grootschalige detailhandel (GDV) die qua oppervlakte grootschalig is, maar geen volumineus assortiment kent.

Detailhandel in volumineuze goederen (PDV)

Hieronder wordt detailhandel verstaan in goederen, die naar aard en omvang (volumineus) zijn aangewezen op een groot ruimtebeslag. Situering hiervan in bijvoorbeeld de binnenstad is niet gewenst en/of haalbaar. De onder de bestaande regeling vallende goederen (zoals auto's, boten, caravans, motoren en machines voor bedrijven, bouwmaterialen) maken hier deel van uit. Met de verruiming van het beleid worden ook de branches meubels, woninginrichting (mits aard goederen dit rechtvaardigt), bouwmarkten, keukens en sanitair en vergelijkbare branches, alsmede tuincentra toegestaan. Bij deze nieuwe vormen van detailhandel dient de verkoopvloeroppervlakte minimaal 500 m2 te bedragen ter waarborging voor louter aanvulling (complementariteit) ten opzichte van de in de bestaande aankoopplaatsen gevestigde winkels.

Grootschalige detailhandel (GDV)

Bij het toestaan van grootschalige detailhandel dient voorkomen te worden dat deze een (oneerlijke) concurrerende uitwerking heeft op de winkels in de bestaande aankoopplaatsen en zou leiden tot een duurzame ontwrichting. Grootschalige detailhandel in de foodsector (zoals grootschalige supermarkten) wordt met de verruiming niet beoogd. Om de complementaire werking ten opzichte van de huidige aankoopplaatsen tot uitdrukking te brengen zal het verkoopvloeroppervlak van een bedrijf met grootschalige detailhandel in de non-foodsector minimaal 1.500 m2 dienen te bedragen. Tevens worden de vestigingslocaties beperkt tot het gebied ten noorden van de Bloemendalerweg en het direct aansluitende terrein van de Hogeweyselaan. Nieuwvestiging is uitsluitend toegestaan indien uit distributie-planologisch onderzoek (dpo) blijkt dat er geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van de bestaande aankoopplaatsen. Voorts dient er regionale afstemming plaats te vinden.

Naast deze twee hoofdgroepen worden ook andere vormen niet-traditionele detailhandelsvestigingen onderscheiden: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke en milieuverstorende goederen die niet in traditionele woon-winkelgebieden gewenst is, productiegebonden detailhandel, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en nieuwere vormen als internetbedrijven.

2.4.5 Welstandsnota Weesp

De welstandsnota van de gemeente Weesp is 13 mei 2004 vastgesteld door de gemeenteraad. In 2008 heeft een evaluatie van de welstandsnota plaatsgevonden, die geleid heeft tot de 1ste herziening in 2009. Deze is d.d. 27 mei 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het doel van de welstandsnota is gericht op het handhaven en versterken van een algemeen gewaardeerde woon-, werk- en leefomgeving, met een open oog voor veranderde omstandigheden en het onderkennen van nieuwe ontwikkelingen. Met het opstellen van een welstandsnota wordt verantwoording afgelegd over de aard, inhoud en maatschappelijke relevantie van de door de gemeente gekozen vorm en het ambitieniveau van het welstandstoezicht.

Er is geen specifiek beleid opgenomen voor de bedrijventerreinen in Weesp.

2.4.6 Gemeentelijk waterbeleid

Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen (paragraaf 5.8). Paragraaf 5.8 'Water' omvat tevens het beleidskader voor water, op gemeentelijk niveau betreft dit het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Weesp (versie III 2007-2012).

2.4.7 Beleidsnota hogere waarden Wet geluidhinder

Het doel van het beleid is het vaststellen van een transparant en consistent toetsingskader waaraan bij een hogere waarde procedure wordt getoetst.

De gemeente vindt een goed woonklimaat (waaronder zo min mogelijk geluidsoverlast) belangrijk voor haar inwoners. Daarnaast vindt de gemeente het belangrijk dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmerd worden. Er moet dus een balans zijn tussen de bescherming van het goede woonklimaat en het kunnen doorgaan van ruimtelijke ontwikkelingen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er behoeven dan ook geen hogere grenswaarden te worden vastgesteld. Op het moment dat afgeweken wordt van dit bestemmingsplan, kan de beleidsnota handvatten bieden bij het verlenen van (een) hogere waarde(n).

2.4.8 Beleid GSM antennes

Het beleid aangaande GSM antennes is vastgesteld op 14 april 2000 door de gemeenteraad. Hierin verwoordt de gemeente haar uitgangspunten die gehanteerd worden bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor antenne-installaties voor mobiele communicatie. De uitgangspunten zijn:

  • zoveel mogelijke gecombineerde plaatsing op hoge (niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen of andere bouwwerken in het stedelijk gebied, met uitzondering van het beschermd stadsgezicht, en bij voorkeur niet direct zichtbaar vanaf de openbare weg. In de overige gevallen heeft plaatsing midden op het dak de voorkeur, op of nabij een liftschacht;
  • de afstand van de antenne tot de dichtstbijzijnde woonruimte en andere normaal door mensen te gebruiken ruimten dient verticaal minimaal 3 en horizontaal minimaal 10 meter te bedragen (deze maat is gebaseerd op richtlijn 'milieuzonering'). Indien berekende of gemeten veldsterkten in relatie tot bijvoorbeeld de door de Gezondheidsraad geformuleerde dan wel te formuleren limietwaarden dit nodig mochten maken, dan dienen grotere afstanden aangehouden te worden;
  • indien plaatsing op hoge gebouwen niet haalbaar is, dan heeft een bedrijfslocatie de voorkeur boven woongebied. Bij noodzakelijk (aangetoonde) plaatsing in het landelijk gebied dient aansluiting gezocht te worden bij bestaande elementen met inachtneming van landschappelijke en natuurwaarden;
  • het aanzien van de antenne-installaties dient onopvallend te zijn, reclame-uitingen en felle kleuren zijn niet toegedaan. Uiteraard zal toetsing plaatsvinden aan redelijke eisen van welstand;
  • afwijken van deze uitgangspunten ten behoeve van het goed functioneren van het telefoonverkeer is mogelijk, mits in voldoende mate onderbouwd en de te beschermen waarden niet evenredig worden of kunnen worden aangetast.

Wanneer binnen het plangebied een GSM antenne geplaatst wordt, dient deze te voldoen aan de hierboven genoemde uitgangspunten. In het bestemmingsplan zijn algemene bouwregels opgenomen om GSM-masten mogelijk te maken.

2.4.9 Beleidsvisie Externe veiligheid Gooi- en Vechtstreek

Het opstellen van deze visie is gebeurd in het kader van het Programma externe veiligheid 2006- 2010. Dit gezamenlijke programma van het Gewest, de Brandweer en de gemeenten van de Gooi- en Vechtstreek is erop gericht de uitvoering van externe veiligheid op een adequaat niveau te brengen.

De visie gaat uit van het karakter van de regio Gooi- en Vechtstreek. Dat karakter is vooral dat de Gooi- en Vechtstreek een groen woongebied is, waar geen plaats is voor zware bedrijven met veel risico's. Deze beleidsvisie sluit daarbij aan door uit te gaan van de volgende uitgangspunten:

  • de nadruk ligt op het bieden van een veilige woonomgeving;
  • er moet ruimte zijn voor bedrijvigheid met en het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • de risico's moeten zoveel als mogelijk worden beperkt, afhankelijk van de functie van een gebied;
  • incidenten ten gevolge van activiteiten met gevaarlijke stoffen met een grote maatschappelijke ontwrichting tot gevolg vinden we niet acceptabel;
  • de aard van de bedrijvigheid en de risico's die dat met zich meebrengt moet passen in het karakter van de regio. Het vestigingsbeleid en het locatiebeleid worden daarop aangepast.

Deze beleidsvisie maakt een onderscheid tussen bestaande en nieuwe activiteiten. De gemeenteraad van de gemeente Weesp heeft ervoor gekozen dit onderscheid te maken. Nieuwe activiteiten zullen moeten voldoen aan het beleid zoals dat in de visie is neergelegd. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat bedrijven met gevaarlijke stoffen die zich willen vestigen in de Gooi- en Vechtstreek dat alleen mogen doen op de bedrijventerreinen die als ontwikkelingsgebied zijn aangewezen. Echter, bestaande of reeds geprojecteerde situaties waarin niet wordt voldaan aan de ambities van deze visie worden niet gesaneerd. Het beleid voor bestaande situaties is erop gericht de gewenste situatie op termijn te bereiken, bijvoorbeeld door uit te gaan van het stand still beginsel op de bedrijventerreinen die als beheersgebied zijn aangewezen.

In en om het gebied zijn enkele inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheid. Het betreft bestaande situaties die in stand worden gehouden. Het gaat om de tankstations met LPG langs de Gooilandseweg en de spoorwegverbinding Amsterdam-Lelystad.

2.4.10 Klimaatbeleid

In het klimaatprogramma 2008/9-2012 van de gemeente Weesp wordt uiteengezet welke ambities de gemeente Weesp heeft met betrekking tot klimaatbeleid, welke activiteiten worden uitgevoerd om deze ambities te realiseren en op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van de financiële ondersteuning die de rijksoverheid en de provincie ter beschikking hebben gesteld.

Relevant in het kader van dit bestemmingsplan is het project 'beleidsmatige inbedding'. Dit houdt zoveel in dat het klimaatbeleid wordt geïmplementeerd bij actualisatie van sectoraal beleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid daaronder begrepen. In dat kader zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen die kleinschalige energievoorzieningen mogelijk maken op de bedrijventerreinen. Daarbij kan gedacht worden aan kleinschalige windmolens.

2.4.11 Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan Weesp

Het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (hierna: GVVP) dateert uit oktober 2007. Het GVVP beschrijft het integrale verkeers- en vervoerbeleid en levert een toetsingskader voor alle verkeers- en vervoervraagstukken in de gemeente Weesp.

Hierin worden accenten gelegd op de verschillende vervoerwijzen. Op basis van deze visie kunnen belangenafwegingen worden gemaakt en verkeersmaatregelen worden bepaald. Ontwikkelingen in Weesp waaronder de Bloemendalerpolder roepen de vraag op hoe de toekomstige mobiliteitsontwikkeling op passende wijze kan worden beïnvloed, gereguleerd en gefaciliteerd. Het GVVP dient antwoord te geven op de vraag welke koers de gemeente Weesp daarin zal volgen. Met andere woorden: welke beleidsinspanningen en welke (infrastructurele) maatregelen zijn nodig om de mobiliteit in Weesp de komende vijftien jaar in goede banen te leiden?

Drie thema's worden als leidraad beschreven in het plan: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Ook parkeren wordt als een apart thema behandeld in het plan. Het beleid ten aanzien van de bedrijventerreinen wordt per thema behandeld.

Hoofdstuk 3 Beschrijving en analyse plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Weesp is ontstaan op het kruispunt van waterroutes, waar Smal Weesp en de Vecht samenkomen. De strategische plek heeft de stad geen windeieren gelegd, in de loop van de eeuwen is Weesp (met vallen en opstaan) gestaag gegroeid, mede als gevolg van de handel (lakens en zuivel) en nijverheid (bier, cacao en porselein). Het heeft tevens een belangrijke bestuurlijke en militaire functie vervuld, als vesting en regionaal centrum. In de historische binnenstad is deze geschiedenis letterlijk af te lezen aan bijvoorbeeld de pakhuizen en werkplaatsen rond de Binnenveer en Oude Gracht, het monumentale stadhuis en de groene vestingwerken met het fort.

De identiteit van het huidige Weesp als werkstad heeft zich echter vooral vanaf het einde van de 19e eeuw ontwikkeld en valt samen met de stormachtige ontwikkeling van cacaogigant Van Houten (figuur 2.1). De groei van dit bedrijf was een grote impuls voor het wonen en werken in Weesp en resulteerde in de eerste woonwijken in de polders rond de vesting, in een tijd dat het grootste gedeelte van de werkgelegenheid zich nog binnen de oude stad concentreerde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0005.jpg"

Figuur 3.1:Van Houten cacao en chocoladefabrieken

Met de verdere ontwikkeling van de stad groeide ook de bedrijvigheid en industrialisatie en ontstonden buiten de oude stad de eerste bedrijventerreinen. Van Houten was gestart in een pand langs de Oude Gracht, maar om ruimte te bieden aan de uitbreiding van het bedrijf werden de werkzaamheden naar buiten de vestingwerken verplaatst. Langs de uitvalsroute van de stad verschenen de eerste cacaofabrieken, die in de loop van de tijd steeds verder zijn uitgebreid en (her)ontwikkeld tot het huidige moderne industriepark Van Houten. Voortkomend uit het oorspronkelijke Van Houten is Abbott nu nog steeds de belangrijkste werkgever in Weesp en één van de oorspronkelijke fabriekshallen bevindt zich nog op het terrein.

In de luwte van de ontwikkeling van Van Houten heeft Weesp zich in de loop van de tijd verder verbreed en ontwikkeld. In de tweede helft van de 19e eeuw is ten noorden van de oude stad tevens de spoorlijn naar Amersfoort, Utrecht en Amsterdam gereed gekomen en na de Tweede Wereld-oorlog het Amsterdam Rijnkanaal (1952). Ook deze beide belangrijke transportlijnen hebben een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan de gestage ontwikkeling van de stad.

Naast het station, aan de overzijde van het spoor en aan de Vecht is het bedrijventerrein Nijverheidslaan tot ontwikkeling gekomen, gekoppeld aan de hoofdroute naar Muiden. De nadruk lag hier oorspronkelijk vooral op de watergebonden bedrijvigheid, direct toegankelijk vanaf de Vecht. In de loop van de tijd is de relatie tussen bedrijvigheid en water minder van belang geworden, doordat de Vecht als belangrijke transportader is komen te vervallen en meer een recreatieve vaarroute is geworden. Het gebied kent nu een kleinschalige en zeer diverse invulling, variërend van werfjes en verkoop van pleziervaart tot kantoren, productiebedrijven en een bouwmarkt. Smit&Zn op de uiterste punt van het gebied was ooit afhankelijk van de aanvoer over water, maar is vandaag de dag vooral georiënteerd op de weg.

Aan de andere kant van de stad, op de kruising van Smal Weesp met het Amsterdam Rijnkanaal is rond een voormalige zandwinplas een nieuwe binnenhaven voor Weesp gecreëerd. De binnenhaven heeft een indirecte ligging aan het Amsterdam Rijnkanaal, maar ook hier is de watergebonden bedrijvigheid beperkt gebleven. Alleen Hagen Beton maakt vandaag de dag echt gebruik van de mogelijkheid hier aan te meren. Op de smalle landtong tussen Amsterdam Rijnkanaal en binnenhaven staan een reeks bedrijfsloodsen, langs de Amstellandlaan enkele kantoren, als begeleiding van de nieuwe invalsroute naar de stad. Eind vorige eeuw zijn in het noordelijk deel van de binnenhaven woningen in en aan het water ontwikkeld en is de jachthaven langs het Aquamarin gerealiseerd.

De laatste stap in de lange ontwikkelingsgeschiedenis van de werkgelegenheid in Weesp is de ontwikkeling van bedrijventerrein Noord, in het verlengde van deze binnenhaven, langs het kanaal tot aan het spoor. Noord kent een moderne en meer effectieve opzet dan Rijnkade en zeker Nijverheidslaan, met brede wegen en grootschalige bedrijfsloodsen, maar heeft feitelijk hetzelfde diverse en enigszins ongedefinieerde profiel. De hier gevestigde bedrijven zijn georiënteerd op de lokale, regionale, landelijke en internationale markt en de activiteiten variëren van volumineuze detailhandel, transport, logistiek en productie, tot multimedia en creatieve beroepen. In de noordwesthoek van het bedrijventerrein Noord, min of meer in de oksel tussen spoor en kanaal, bevindt zich nog het voormalige marinecomplex, dat al geruime tijd niet meer als zodanig gebruikt wordt. De huidige eigenaar Domeinen biedt in de aanwezige gebouwen ruimte aan kleinschalige creatieve bedrijven, die de nu dicht begroeide locatie hebben omgedoopt tot ’t Domijn. Naast deze ‘creatieve broedplaats’ bevindt zich nog het terrein van de rioolwaterzuivering (RWZI).

3.2 Huidige stedenbouwkundige en functionele structuur

Het plangebied bestaat, zoals eerder in dit bestemmingsplan reeds aangegeven, uit drie deelgebieden. Deze deelgebieden zijn:

  • industrieterrein Noord;
  • Nijverheidslaan;
  • Industriepark Van Houten.

Al drie de deelgebieden hebben een andere structuur. In deze paragraaf wordt de huidige stedenbouwkundige en functionele structuur per deelgebied beschreven.

Industrieterrein Noord

Het bedrijventerrein 'Industrieterrein Noord' is gelegen aan de noordwestzijde van de gemeente langs het Amsterdam-Rijnkanaal.

Stedenbouwkundige structuur

De structuur binnen het gebied bestaat uit een vrij rechthoekig stelsel van ontsluitingsstraten. Deze straten zijn onderverdeeld in representatieve voorkanten van bedrijven en typisch utilitaire 'achter' kanten. De achterkanten hebben veelal een bevoorradingsfunctie, zoals laadkuilen etc. De uitgegeven kavels kennen een hoog bebouwingspercentage, waardoor een vrij aaneengesloten beeld ontstaat met overwegend smalle tussenstroken met een parkeer- en/of opslagfunctie. Met name aan de doorgaande straten en de Amstellandlaan zijn, naast de alom aanwezige parkeervoorzieningen en laad- en losplekken, plaatselijk inspanningen verricht om tot een enigszins representatieve inrichting met groen te komen in samenhang met een 'vormgegeven' entreepartij. Sommige straten hebben een vrij formeel profiel (met bijvoorbeeld trottoirs), andere hebben een meer informeel profiel; een duidelijk thematische aanpak ontbreekt. Er is binnen het gebied geen sprake van structurele water- en groenvoorzieningen.

Funcionele structuur

Het terrein betreft een enigszins verouderd bedrijventerrein, met een vrij doelmatige opzet en overwegend utilitaire gebouwen. Naast particuliere bedrijven zijn er ook enkele kavels met publieke bedrijven, zoals een grote kavel ten behoeve van de rioolwaterzuivering en in het noorden van het gebied een voormalig marinecomplex. Ook de gemeentewerf is gevestigd op het terrein.

De ontsluiting van het terrein geschiedt enerzijds vanaf de Gooilandseweg-Verlengde Rijnkade en anderzijds vanaf de Leeuwenveldseweg-Hogeweyselaan-Leeuwenveldseweg. Deze wegen vormen een doorgaande verbinding, als een soort rondweg, om de woongebieden van Weesp.

Nijverheidslaan

Het bedrijventerrein is gelegen aan de Vecht, direct ten noorden van de spoorbaan Amsterdam-Hilversum.

Stedenbouwkundige structuur

De stedenbouwkundige structuur wordt in eerste instantie bepaald door een serie kavels met vestigingen aan het water, ontsloten door de doodlopende insteken Nijverheidslaan en Nesland en een door beide straten ingesloten min of meer rechthoekig terrein. Het geheel maakt een tamelijk 'rommelige' indruk. De gebouwen zijn enerzijds gericht op de Vecht en anderzijds op de ontsluitingsstraten. Er is binnen het gebied geen sprake van enige groen- en/of waterstructuur.

Funtionele structuur

Het bedrijventerrein kent weinig samenhang, is verouderd en het ontbreekt aan inrichtingskwaliteit. In het laatste decennium heeft dit reeds tot een omvangrijke reconstructie geleid van het gedeelte tussen de Sportlaan, de Vecht en de Nijverheidslaan. Hier zijn enkele bedrijfsverzamelcomplexen geprojecteerd en een drietal prestigieuze kantoorgebouwen gerealiseerd direct aan de Vecht.

Oorspronkelijk sterk gerelateerd aan het verkeer over water, is het tegenwoordig eenzijdig ontsloten vanaf de Korte Muiderweg.

Industriepark Van Houten

Dit bedrijventerrein bestaat feitelijke uit twee separate delen. Het gaat hierbij om een beperkt deel aan de noordoost-zijde met diverse bedrijfsvestigingen, welke toegankelijk zijn vanaf de Prinses Irenelaan en een omvangrijk gebied met twee bedrijfsvestigingen: Abbott en Fort Dodge. Dit tweede gebied wordt ontsloten vanaf de C.J. van Houtenlaan en secundair vanaf de verlengde Rijnkade.

Stedenbouwkundige structuur

Beide gebiedsdelen kenmerken zich door een in principe rechthoekig patroon van ontsluitingswegen en een efficiënt grondgebruik. Er is sprake van een vrij dichte setting van overwegend individuele gebouwen en een enkel verzamelgebouw. Aan de Prinses Irenelaan zijn individuele vrijstaande gebouwen gesitueerd. De betekenis van groen als inrichtingscomponent is zeer ondergeschikt; in de straatprofielen en de onbebouwde ruimte overheersen de parkeervoorzieningen.

Op het 'Abbott-terrein' (deel van het gehele terrein) is daarbij nog onderscheid te maken tussen een gedeelte met een 'campus'-karakter (gebouwen in het groen) en een strikt utilitair, door onder andere logistieke aspecten bepaald, grid van wegen en gebouwen. Het gehele gebied is rondom beveiligd en omgeven door een hekwerk. De zone langs Buitenveer en Verlengd Buitenveer is, waar dit mogelijk was, ingericht als visuele groenbuffer. Dit is tevens plaatselijk, maar niet meer zo omvangrijk, gedaan langs de Gooilandseweg. Water is slechts aanwezig in de vorm van de randsloot langs de Gooilandseweg.

Funcionele structuur

In de huidige situatie heeft het bedrijventerrein een duidelijke scheiding ten aanzien van kantoren en bedrijven. Daarnaast is, conform het geldende bestemmingsplan, een milieuzonering aanwezig. Met deze milieuzonering en de zone met de bestemming kantoor wordt milieuhinder richting aangrenzende woonwijken voorkomen (figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0006.jpg"

Figuur 3.2: functionele structuur Smal Weesp

De ontsluiting van het terrein geschiedt voor een deel van de kleinschaligere bedrijven via de Prinses Irenelaan. Het tweede gebied, met de twee bedrijfsvestigingen Abbott en Fort Dodge is ontsloten via de C.J. van Houtenlaan en secundair vanaf de verlengde Rijnkade.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Algemene uitgangspunten

4.1.1 Globale insteek per bedrijventerrein - driedeling

Binnen het plangebied liggen, zoals eerder reeds aangegeven, drie bedrijventerreinen: Industrieterrein Noord, Industriepark Van Houten (incl. Abbott-terrein) en Nijverheidslaan. In de afgelopen jaren hebben deze drie terreinen zich afzonderlijk van elkaar ontwikkeld en heeft de gemeente hier op verschillende manieren sturing aan gegeven. Daarnaast is de Structuurvisie voor Industrieterrein Noord en Nijverheidslaan van belang (zie paragraaf 2.3.2). Deze visie is gericht op het revitaliseren en herstructureren van bedrijventerrein Noord en het transformeren van Nijverheidslaan.

De ontwikkeling van de bedrijventerreinen in de afgelopen jaren en de gemaakte keuzen in de Structuurvisie voor Noord en Nijverheidslaan hebben er dan ook toe geleid dat voor de actualisatie van de bestemmingsplannen per bedrijventerrein verschillende uitgangspunten zijn geformuleerd. Hieronder wordt per bedrijventerrein aangegeven welke uitgangspunten de gemeente Weesp hanteert voor de drie bedrijventerrein.

Uitgangspunten per bedrijventerrein:

  • Industrieterrein Noord: een grote verscheidenheid aan bedrijven is mogelijk op Industrieterrein Noord. Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan worden de planregels ruimer en flexibeler van opzet. Hierbij dienen parkeren en het milieu als leidraad.
  • Industriepark Van Houten: op dit bedrijventerrein wordt de huidige bedrijvigheid en de geldende milieuzonering uit het vigerend bestemmingsplan Smal Weesp wederom vastgelegd. Hierbij worden geen strakke bestemmingen voor de gevestigde bedrijven vastgelegd. De geldende milieucategorieën uit het vigerend bestemmingsplan zijn hier leidend.
  • Nijverheidslaan: op de Nijverheidslaan zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Bestaande bedrijvigheid met een hogere milieucategorie is aangeduid. Dit geldt ook voor bijzondere functies, zoals de bouwmarkt aan de Nijverheidslaan 1b. Er is gekozen om ruime bouwvlakken toe te kennen, die volledig bebouwd mogen worden. Aan de noordzijde van de Nijverheidslaan, grenzend aan de Vecht, wijken de bouwvlakken iets terug. Het doel hiervan is om deze zones vrij van bebouwing te houden. Het bebouwingspercentage en de bouwhoogte zijn afgestemd op bedrijventerrein Noord.

De verdere uitgangspunten in deze paragraaf moeten gelezen worden in het licht van deze driedeling.

4.1.2 Nieuwe wetgeving en beleid

De vigerende bestemmingsplannen zijn weliswaar deels uitgangspunt, maar de plansystematiek kan niet altijd direct overgenomen worden. Dit heeft enerzijds te maken met veranderde wetgeving omtrent bestemmingsplannen en anderzijds met nieuw beleid.

Nieuwe wetgeving

Nieuwe wetgeving omtrent bestemmingsplannen betreft:

  • de Wet ruimtelijke ordening (Wro): de per 1 juli 2008 in werking getreden Wro heeft tot gevolg dat bepaalde procedures en bepalingen veranderd zijn. Het bestemmingsplan is hierop aangepast. Het kan ook betekenen dat bepaalde procedures of bepalingen niet meer in het bestemmingsplan opgenomen hoeven te worden, omdat die al geregeld zijn in de Wro;
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): in het Bro zijn een aantal bepalingen opgenomen die 1 op 1 overgenomen dienen te worden in het bestemmingsplan, zoals regels ten aanzien van de wijze van meten, de slot- en overgangsregels en de anti-dubbeltelregel;
  • de RO Standaarden 2008: dit is een set standaarden die onder andere voorschrijft hoe ruimtelijke plannen vormgegeven moeten worden. Zo is in één van de standaarden, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, bepaald welke benamingen en kleuren gebruikt moet worden voor bestemmingen (bijvoorbeeld de bestemmingsterm Woondoeleinden moet 'Wonen' worden en heeft altijd een gele kleur), hoe aanduidingen en maatvoeringen eruit moeten zien, etc.
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): het bestemmingsplan moet aangepast worden aan de procedures en terminologie van de Wabo. Zo wordt niet meer gesproken van "ontheffingsregels", maar van "afwijkingsregels".

Nieuw beleid

Daarnaast is er nieuw beleid verschenen dat zijn vertaling naar het bestemmingsplan heeft gekregen. Het gaat hierbij om de beleidsstukken: Structuurvisie Bedrijventerreinen Weesp, Detailhandelsnota, Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie, Parkeernota Weesp en de beleidsvisie Externe Veiligheid. Dit beleid heeft, voor zover het ruimtelijk relevant is, zijn uitwerking gekregen in hoofdstuk 2 van het voorliggend bestemmingsplan.

4.1.3 Procedures beperken

De gemeente Weesp wil het aantal ruimtelijke procedures beperken. In het bestemmingsplan zijn zo weinig mogelijk binnenplanse procedure-mogelijkheden opgenomen om afwijkingen en dergelijke toe te kunnen staan. Alle bouw- en gebruiksmogelijkheden worden waar mogelijk bij recht toelaatbaar gesteld. Hierbij is aangesloten bij het vastgestelde 'Afwijkingenbeleid van Weesp' (21 december 2010). Het gaat in het afwijkingenbeleid om:

bouwmogelijkheden:

  • erfbebouwingsregeling bij woningen voor zowel binnen als buiten de bebouwde kom;
  • kelders bij woningen;
  • overig: erfafscheidingen, dakkapellen en dakterrassen;

gebruiksmogelijkheden:

  • aan huis gebonden beroepen en bedrijven (bij (dienst)woningen binnen de bebouwde kom).

4.2 Uitgangspunten per thema

Voor een groot aantal thema's zijn algemene uitgangspunten geformuleerd voor alle drie bedrijventerreinen. Hierbij is uitgegaan van vigerend en beoogd beleid op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau. Het gaat hierbij om de volgende thema's:

  • 1. parkeernormen: het uitgangspunt is dat op eigen terrein geparkeerd wordt en dat de parkeernormen verankerd worden in de planregels. Voor Industrieterrein Noord wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van de parkeernormen;
  • 2. bouwen: er gelden uitgangspunten ten aanzien van 1 bouwlaag ondergronds bouwen (Industrieterrein Noord en Industriepark Van Houten) en voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie;
  • 3. externe veiligheid: aandacht wordt besteed aan externe veiligheid, onder andere Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations;
  • 4. aan huis gebonden beroep en bedrijf: onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven mogelijk bij woningen en dienstwoningen;
  • 5. e-commerce: e-commerce is mogelijk binnen de bestemming Bedrijf c.q. Bedrijventerrein, mits de hoofdfunctie opslag en distributie is (Industrieterrein Noord en Van Houten Industriepark);
  • 6. perifere/grootschalige en ondergeschikte detailhandel: bestaande perifere en grootschalige detailhandelsvestigingen worden als zodanig bestemd en nieuwe worden toegestaan binnen een zone langs de Hogeweyselaan en Bloemendalerweg. Ondergeschikte detailhandel is onder voorwaarden toegestaan op Industrieterrein Noord;
  • 7. bedrijfswoningen: alleen bestaande, legale bedrijfswoningen zijn positief bestemd;
  • 8. kantoren: alleen bestaande of planologisch toegestane (grootschalige) zelfstandige kantoorvestigingen zijn positief bestemd.

In hoofdstuk 6 'Juridische planbeschrijving' staat de uiteindelijke uitwerking van de uitgangspunten beschreven, zoals deze zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.3 Uitgangspunten specifiek per bedrijventerrein

In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de toegepaste uitgangspunten per bedrijventerrein. Op de verbeelding en in de regels is dit onderscheid ook doorgevoerd.

4.3.1 Industrieterrein Noord

De specifieke uitgangspunten die gelden voor 'Industrieterrein Noord' zijn:

  • 1. ruim bestemmen en functionele zonering: voor Industrieterrein Noord worden ruime bestemmingen opgenomen. De functionele zonering uit de Structuurvisie Bedrijventerreinen Weesp wordt zoveel mogelijk overgenomen (figuur 4.1);

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0007.jpg"

Figuur 4.1: functionele zonering conform Structuurvisie bedrijventerreinen Weesp

  • 2. detailhandel: perifere en grootschalige detailhandel is toegestaan langs de Hogeweyselaan en Bloemendalerweg;
  • 3. bedrijventerrein: bedrijventerrein staat centraal. Overige functies zijn ondergeschikt;
  • 4. maatschappelijk: aanwezige maatschappelijke bestemmingen worden positief bestemd;
  • 5. binnenplanse afwijkingen: er zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor partycentra, tv opnamestudio's, e.d. en kinderopvang;
  • 6. milieuzonering: qua milieucategorisering wordt een inwaartse zonering toegepast. Maximaal categorie 4 wordt toegestaan (figuur 4.2);

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0008.jpg"

Figuur 4.2: globale milieuzonering binnen Industrieterrein Noord

  • 7. domeinenlocatie: de Domeinenlocatie wordt bestemd als Bedrijf c.q. Bedrijventerrein (max. categorie 3.1);
  • 8. rioolwaterzuivering Waternet: de Rioolwaterzuivering wordt bestemd als Bedrijf c.q. Bedrijventerrein met een functieaanduiding.

Vestiging van nieuwe BEVI inrichtingen is niet toegestaan. Wel kan dit via een afwijking mogelijk worden gemaakt met de voorwaarde dat er een rapport externe veiligheid gemaakt moet worden en dat de risicocontour binnen het eigen grondgebied valt.

4.3.2 Industriepark Van Houten

De specifieke uitgangspunten die gelden voor 'Industriepark Van Houten' zijn:

  • 1. kantoren: voor de vestiging van praktijkruimtes wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen;
  • 2. nutsdoeleinden: het gemaal (Verlengd Buitenveer 19 en 19a) wordt bestemd als Bedrijf met een functieaanduiding;
  • 3. milieuzonering: de milieucategorieën uit het vigerend bestemmingsplan met daarin een milieuzonering van categorie A t/m C wordt wederom opgenomen. Hierbij wordt deze categorisering vertaald naar de in de huidige tijd gehanteerde categorieën uit de handreiking milieuzonering (VNG, 2009). Daarnaast krijgt het centrale deel van het Abbott-terrein een functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1'. Daarbij is tevens een functieaanduiding opgenomen (specifieke vorm van bedrijf - farmaceutisch bedrijf). Andere bedrijfsactiviteiten met een dergelijke hoge milieucategorie zijn hiermee niet toegestaan;
  • 4. bedrijfswoningen: bestaande legale/vergunde bedrijfswoningen zijn positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. Maximaal één bedrijfswoning per bedrijf wordt toegestaan.
4.3.3 Nijverheidslaan

De specifieke uitgangspunten die gelden voor 'Nijverheidslaan' zijn:

  • 1. wonen: voor het bestemmen van (burger)woningen wordt aangesloten bij de bestemming Wonen uit het nieuwe bestemmingsplan Stedelijk gebied. Bestaande legale bedrijfswoningen worden positief bestemd;
  • 2. bedrijven: de percelen die in de huidige situatie een bedrijfsfunctie hebben worden ook op deze wijze bestemd;
  • 3. milieuzonering: in het geldende bestemmingsplan was geen milieuzonering opgenomen. Gelet op de ligging van het bedrijventerrein nabij het centrum van Weesp, worden bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Middels aanduidingen worden bestaande/vergunde afwijkende situaties bestemd.
  • 4. bedrijfswoningen: bestaande legale/vergunde bedrijfswoningen worden positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en gebiedsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

5.1.2 Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.2 Archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Regelgeving

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en geïmplementeerd in de Monumentenwet. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Bij ruimtelijke ingrepen worden de archeologische belangen in een vroeg stadium in de planvorming betrokken. Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is het behoud in de bodem ter plekke en planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Verder geldt het “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.

Onderzoek

Voor de gemeente Weesp is in september 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport 'Bureauonderzoek ter onderbouwing van het bestemmingsplan Landelijk gebied oost en historische kern Weesp'. Eerder is voor het landelijk gebied ten westen van de Vecht een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (januari 2009). Het onderzoek van september 2011 sluit hier op aan. Tevens is in 2011 de Erfgoedverordening van de gemeente Weesp vastgesteld.

Eind 2012 is voor de gemeente Weesp het archeologisch beleid opnieuw bekeken omdat de beschikbare bronnen te weinig houvast bieden voor het uitvoeren van gericht gemeentelijk beleid. In Bijlage 1 Onderzoek archeologie is het rapport opgenomen.

Voor de gehele gemeente zijn de verwachtingen op archeologische vondsten bepaald aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van Weesp en de landschappelijke en aardkundige kenmerken. Door de toepassing van kennis over de landschappelijke ligging van (pre)historische nederzettingen in het algemeen is het mogelijk gebieden te begrenzen waar geen archeologische vindplaatsen bekend zijn maar waar ze verwacht kunnen worden. Bij het analyseren van deze verwachtingen wordt gebruik gemaakt van geomorfologische, bodemkundige en hydrologische kenmerken in combinatie met al bekende archeologische gegevens. Zo worden gebieden begrensd met hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting, waarbij in de gebieden met een hoge archeologische verwachting de kwantiteit aan archeologische waarden het hoogst is. Een lage archeologische verwachting wil niet zeggen dat er geen archeologische waarden zijn maar dat er vermoedelijk weinig zullen zijn en dat de spreiding groot is en de onderlinge samenhang klein.
De analyse heeft geleid tot een kaart met de volgende archeologische verwachtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0009.jpg"

Afbeelding 5.1: Archeologische verwachtingen gemeente Weesp

De archeologische verwachtingszones van de kaart met archeologische verwachtingen zijn vertaald naar een beleidskaart met daarop de specifieke zones en bijbehorende beleidsmaatregelen. Deze kaart geeft een schematisch inzicht in de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in Weesp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0010.jpg"

Afbeelding 5.2: Archeologische beleidszones gemeente Weesp

Voor de bedrijventerreinen zijn 5 onderscheiden zones van toepassing:

Zone 1: beschermde monumenten en bekende vindplaatsen in het buitengebied

Zone 3: historische assen

Zone 4: hoge verwachting buitengebied (dit betreft de gebieden met een hoge verwachting buiten de historische kern van Weesp)

Zone 7: lage verwachting

Zone 8: middelhoge verwachting waterbodem

Vertaling naar bestemmingsregeling

Per zone is er eigen beleid geformuleerd waarbij het beschermingsniveau aansluit bij de verwachtingswaarde. Gebieden waar een lage of negatieve verwachting geldt (zone 7) komt in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan niet terug. Voor die gronden gelden geen extra beperkingen vanuit het archeologisch beleid. Wel is er, als gevolg van de Monumentenwet, de meldingsplicht in geval er tijdens de uitvoering van werkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen. Dat houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar aan de gemeente gemeld moeten worden, zodat in gezamenlijk overleg maatregelen getroffen kunnen worden tot berging of documentatie van de vondsten.

Zone 1, de bekende vindplaatsen en monumenten worden in het bestemmingsplan ook niet afzonderlijk beschermd. Het beschermingsregime uit die zone en de wettelijke bescherming op grond van de Monumentenwet, biedt de bescherming voor deze gronden.

Het beschermingsniveau per zone, die wel in het bestemmingsplan terugkomen, is in afzonderlijke bestemmingen vertaald. Hierdoor kunnen de benodigde maatregelen ter bescherming van de verwachtingswaarden worden toegepast. In de bestemmingsplannen zijn de gewaardeerde zones als volgt vertaald naar bestemmingen:

zone   beschrijving   bestemming  
zone 1   beschermde monumenten en bekende vindplaatsen   -  
zone 2   historische kern   Waarde - Archeologie-1  
zone 3   historische assen   Waarde - Archeologie-2  
zone 4   hoge verwachting   Waarde - Archeologie-3  
zone 5   middelhoge verwachting   Waarde - Archeologie-4  
zone 6   middelhoge verwachting   Waarde - Archeologie-5  
zone 7   lage verwachting   -  
zone 8   middelhoge verwachting waterbodem   Waarde - Archeologie-6  
zone 9   negatieve verwachting   -  

Conclusie

De bescherming van archeologische Rijksmonumenten vloeit rechtstreeks voort uit de Monumentenwet. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de archeologische waarden, zoals weergegeven op afbeelding 5.2, opgenomen op de verbeelding en verwerkt in de regels. Voor elk zone is een aparte dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen om de onderscheiden verschillen te borgen. De zones met lage en negatieve verwachting zijn niet middels een dubbelbestemming vastgelegd.

5.2.2 Aardkundige waarden

Regelgeving

Bescherming voor de aardkundige monumenten is vastgelegd in de provinciale Milieuverordening (tranche 7, hoofdstuk 6). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) wordt gesteld dat voor de gebieden die binnen de aanduiding 'Aardkundig monument' of 'Aardkundig waardevol gebied' zijn gelegen in de toelichting moet worden opgenomen op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0011.jpg"

Figuur 5.3 Aardkundige waarden (bron: geo.noord-holland.nl/pmv/start_pmv.html)

Resultaat en conclusie

Conform het provinciale beleid heeft het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan 'bedrijventerreinen' geen aardkundige waarden (figuur 5.2).

5.2.3 Cultuurhistorie

Regelgeving

Ter uitvoering van de eerste pijler van modernisering van de Monumentenwet (MoMo) is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

De Rijksoverheid wil er met deze wetgeving voor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid. De 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid van het kabinet worden in paragraaf 2.1.3 genoemd.

Algemeen

De inrichting van een landschap wordt gekenmerkt door historische structuurlijnen en de cultuurhistorische objecten. Historische structuurlijnen zijn bijvoorbeeld de waterwegen en de spoorlijnen die de regio overstijgen. Maar daarnaast gaat het ook om de kavelstructuren zoals sloten, vaarten, dijken, wegen en beplantingslijnen. De cultuurhistorische objecten vullen het landschap verder in, het gaat vaak om gebouwen zoals boerderijen, molens, forten en kerken. Wat ze gemeen hebben is dat ze bepalend zijn voor de identiteit van een gemeente. Dit is ook geval in Weesp.

De benoeming en bescherming van zowel de structuurlijnen als cultuurhistorische objecten gebeurt op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. Zo zijn daar de nationale landschappen, het rijksbeschermde stadsgezicht, de militaire structuren rond Weesp, de waterwegen, het landelijk gebied met de boerderijen en de rijks,- provinciale- en gemeentelijke monumenten. Of een gebied of object van landelijk belang of van gemeentelijk belang is. Zij vertellen allen een deel van de ontstaansgeschiedenis en de hedendaagse verschijningsvorm van Weesp: namelijk een nederzetting aan de Vecht dat al sinds het midden van de Ijzertijd bewoond wordt.

Gemeente Weesp valt in diverse nationale landschappen. Dit zijn het Groene Hart, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De laatste twee hebben alles te maken met de vesting Weesp. Weesp maakt deel uit van de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. De forten Ossenmarkt en Uitermeer, de schansen, de bunkers en schootsvelden maken deel uit van deze militaire structuren. Vesting Weesp is tevens aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Het bestemmingsplan is erop gericht om zoveel mogelijk van deze militaire geschiedenis levend te houden door de cultuurhistorische objecten te behouden. Om dit te bewerkstelligen heeft de gemeente een planregel opgenomen (voor objecten met cultuurhistorische waarden), waarbij in het geval van sloop altijd moet worden aangetoond of de cultuurhistorische waarde van het object en zijn omgeving hiermee niet wordt aangetast.

Resultaat

De onlangs door de provincie opgestelde "Informatiekaart landschap en cultuurhistorie" geeft informatie over onder andere cultuurhistorische objecten, molens en militaire structuren en betreft een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).

Ieder bedrijventerrein kent een eigen karakter ook wat betreft de cultuurhistorische waarden. Nijverheidslaan is het bedrijventerrein met de meeste diversiteit. Het omvat naast bedrijven, ook woningen en de begraafplaats Landscroon. Eén bouwblok daarvan is aangewezen als karakteristiek pand.

Landscroon is de oudste begraafplaats in Weesp, daarvoor werden de doden in de kerk begraven. Het is gevestigd op het terrein van het voormalige landgoed Landscroon. Er is een vermelding uit 1664 waarin 'de hofstede van den Heer Hasselaer, genaemt Lantscroon, geleegen tusschen Muyden en Weesp' wordt genoemd. De gemeente heeft de grond aangekocht en tussen 1828 en 1829 het herenhuis en de bijbehorende boerderij gesloopt en een van de twee vijvers gedempt. In januari 1829 begon de eerste aanleg; de eerste begrafenis vond plaats in januari 1830. Er is op de begraafplaats een algemeen en rooms katholiek gedeelte. De begraafplaats is diverse keren uitgebreid. Op dit moment worden er geen nieuwe graven meer uitgegeven. Op de begraafplaats is onder andere de familie Van Houten begraven.

Industriepark Van Houten is in de negentiende eeuw ontstaan door de vestiging van de cacaofabriek van de heer C.J. van Houten. Een van de fabriekspanden van toen is bewaard gebleven en aangewezen als gemeentelijk monument. In de directe nabijheid van het fabrieksterrein langs het Smal Weesp en het kanaal staan diverse woningen waaronder een rijksmonument en een gemaal. Dit is een provinciaal monument.

Industrieterrein Noord is het meest uniforme bedrijventerrein en redelijk nieuw ten opzichte van de andere twee bedrijventerreinen. Er zijn hier geen objecten geïnventariseerd die nadere bescherming behoeven.

 

Tot slot ligt direct buiten het plangebied een molen. Wat betreft de molen heeft de provincie als beleidslijn opgenomen dat in het ruimtelijke ordeningsbeleid gemeenten zoveel mogelijk rekening moeten houden met de 'molenbiotoop'. In verband met de windvang en het weren van storende visuele elementen, dient buiten bestaand bebouwd gebied de vrije ruimte rond molens gehandhaafd te blijven.

Voor het bedrijventerrein is feitelijk de vrije windvang van de molen al danig verstoord. de bestaande bebouwing en de mogelijkheden voor bedrijven om hun activiteiten aldaar te realiseren zijn niet verenigbaar met het beschermingsbeleid van de provincie ten aanzien van de molen. De bestaande belangen van de bedrijven stelt de gemeente boven het beschermingsbeleid van de molen. Dat betekent dat de molenbiotoop niet wordt opgenomen op de gronden van dit bestemmingsplan. Op het aangrenzende bestemmingsplan Stedelijk Gebied geldt de molenbiotoop wel omdat daar de feitelijke en juridisch-planologische situatie minder in strijd zijn met de uitgangspunten van het beleid.

Conclusie

De gemeente Weesp heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de op haar grondgebied aanwezige beeldbepalende panden en cultuurhistorische waarden. Uit de inventarisatie blijkt welke cultuurhistorische kwaliteiten in de bestemmingsplannen worden vastgelegd en welke specifieke bescherming daarbij hoort. Voor het bestemmingsplan Bedrijventerreinen zijn geen waarden van cultuurhistorie aangemerkt. Derhalve zijn in dit bestemmingsplan geen cultuurhistorische waarden opgenomen.

De beschermingszone rondom de molen is vanwege te grote ruimtelijke beperkingen ten aanzien van de bestaande juridisch-planologische situatie niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor de gronden buiten het bestemmingsplan is de molenbiotoop wel in het bestemmingsplan Stedelijk Gebied opgenomen voor het garanderen van de vrije windvang overeenkomstig de beleidslijn van de provincie.

5.3 Akoestiek

5.3.1 Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

5.3.2 Regelgeving/ beleid

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • railverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd wordt. Op de aspecten wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.

5.3.3 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Railverkeerslawaai

Voor het spoortraject 372 geldt een geluidzone van 300 meter, gerekend vanuit de buitenste spoorstaaf. Voor het traject 373 geldt een zone van 800 meter, voor traject 355 een zone van 600 meter. Het plan ligt gedeeltelijk binnen deze zones. De voorkeursgrenswaarde voor de gevelbelasting van woningen door railverkeer bedraagt 55 dB (Bgh artikel 4.9). De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor nieuw te bouwen woningen bedraagt 68 dB (Bgh artikel 4.10). Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, is het niet nodig akoestisch onderzoek uit te voeren. Voor zover het bestemmingsplan geluidgevoelige functies mogelijk maakt, betreft het bestaande geluidgevoelige functies. In het kader van het tracé-besluit OV-SAAL worden maatregelen getroffen om de geluidsbelasting in de gemeente Weesp te verminderen.

Industrielawaai

De bedrijventerreinen in de kernen van de gemeente Weesp zijn niet gezoneerd.

5.3.4 Conclusie

Bestemmingsplan bedrijventerreinen is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidsbronnen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

5.4.2 Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer (Wm) handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

5.4.3 Onderzoek

In de Wet milieubeheer (art. 5.16) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a Wm);
  • deze, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (art 5.16 lid 1 sub b Wm);
  • deze slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c Wm);
  • deze onderdeel is van regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13 Wm) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d Wm).

Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtkwaliteitsonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

5.5.2 Regelgeving / beleid

Externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in verschillende besluiten en circulaires:

Risicovolle inrichtingen : Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Buisleidingen : Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Transportassen : circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs)

In genoemde besluiten en de circulaire is vastgelegd dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen PR 10-6 contouren. Voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Tevens is groepsrisicoverantwoording verplicht wanneer binnen het invloedsgebied van één van de risicobronnen een ruimtelijk besluit genomen wordt. Voor transportassen geldt hierop een uitzondering: verantwoording van het groepsrisico is dan alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Groepsrisicoverantwoording houdt in dat, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen worden beschouwd zoals bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en mogelijke veiligheidsmaatregelen. Tevens dient de veiligheidsregio om advies gevraagd te worden.

Naar verwachting in 2013 worden voor spoorwegen, rijkswegen en waterwegen risicoplafonds wettelijk vastgesteld, het Basisnet genoemd. Het ontwerp Basisnet wordt momenteel behandeld in de Eerste Kamer. Anticiperend op het definitieve Basisnet zijn risicoafstanden en risicoplafonds uit het ontwerp Basisnet opgenomen in de nu geldende circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De externe veiligheidsonderzoeken voor dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd conform deze circulaire en anticiperen zodoende dus ook op het Basisnet. Ten aanzien van plasbrandaandachtsgebieden geldt dat deze nog niet zijn opgenomen in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Hier wordt daarom nog niet op geanticipeerd.

5.5.3 Onderzoek

In en rond het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen:

  • A. Abbott;
  • B. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Gooilandseweg;
  • C. Het Amsterdam-Rijnkanaal;
  • D. Het spoor;
  • E. Aardgastransportleidingen;
  • F. Chromefa;
  • G. Smit en Zonen;
  • H. het LPG-verkooppunt aan de Gooilandseweg;
  • I. RWZI Weesp
5.5.3.1 Abbott Healthcare

In het plangebied bevindt zich het farmaceutisch bedrijf Abbott Healthcare. Voor Abbott Healthcare is een risicoanalyse uitgevoerd in 2010 waarna in 2011 en 2012 aanvullend onderzoek is gedaan. Het onderzoek uit 2012 is opgenomen in bijlage 2. Hieruit is de onderstaande informatie verkregen.

Plaatsgebonden risico

De PR 10-6 contour van het bedrijf ligt volledig binnen de inrichtingsgrens. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De gehele inrichting van Abbott Healthcare wordt aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - bevi', waarbij de risicovolle activiteiten van het bedrijf worden begrensd door de interne milieuzonering binnen de bedrijfsbestemming en door de bepaling dat de PR 10-6 contour niet buiten de inrichtingsgrens mag vallen.

Groepsrisico

De maximale effectafstand van Abbott Healthcare bedraagt 99 meter en wordt bepaald door de opslag van zoutzuurgas. Uit berekeningen blijkt dat het aantal mogelijke slachtoffers binnen een kans van 1×10-9/jaar lager is dan tien. De activiteiten van Abbott zorgen daarom niet voor een groepsrisico conform het Bevi. Het bedrijf is qua externe veiligheid dus geen relevante risicobron.

5.5.3.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Gooilandseweg

Over de N236 worden gevaarlijke stoffen vervoerd ter bevoorrading van risicovolle inrichtingen. Voor de weg zijn in het kader van de bestemmingsplanactualisaties in de gemeente Weesp risicoberekeningen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Ook over andere wegen in en rond het plangebied kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dit betreft grotendeels transporten die ook via de Gooilandseweg plaatsvinden en zodoende zijn meegenomen in de risicoanalyse van die weg. Het risico van de Gooilandseweg is dus ook maatgevend voor andere transportroutes (zoals de bevoorrading van Fina).

Plaatsgebonden risico

De N236 heeft geen PR 10-6 contour. Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

Groepsrisico

Uit de uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van de weg onder de oriëntatiewaarde ligt. Ook is er geen sprake van toename van het groepsrisico omdat het bestemmingsplan conserverend is. Verantwoording van het groepsrisico is daarom niet verplicht.

5.5.3.3 Het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK)

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn voor waterwegen vaste veiligheidsafstanden (PR 10-6 contouren) en risicoplafonds voor berekening van het groepsrisico genoemd.

Plaatsgebonden risico

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen dat het Amsterdam-Rijnkanaal geen PR 10-6 contour buiten de oeverlijn heeft. Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

Groepsrisico

Voor het Amsterdam-Rijnkanaal (in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als "zwarte route") geldt dat groepsrisicoberekening- en verantwoording alleen relevant is wanneer de bevolkingsdichtheid in de directe omgeving hoger is dan 1500 pers./ha. dubbelzijdig of 2250 pers./ha. enkelzijdig (Eindconcept Basisnet Water).

Gezien de directe omgeving van het Amsterdam-Rijnkanaal ter hoogte van het plangebied (voornamelijk bedrijventerrein met een gemiddelde personendichtheid) worden deze personendichtheden niet gehaald. Het Amsterdam-Rijnkanaal heeft dus geen relevant groepsrisico.

5.5.3.4 Het spoor

In het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Amsterdam-Weesp.

Sinds de laatste wijziging van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (20 juli 2012) zijn hierin vaste PR 10-6 contouren en risicoplafonds voor berekening van het groepsrisico vastgelegd.

Plaatsgebonden risico

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen volgt een PR 10-6 contour van maximaal 7 meter ter hoogte van het plangebied. Hierbinnen bevinden zich geen kwetsbare objecten. Op de verbeelding is daartoe een gebiedsaanduiding opgenomen (veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen). Het plaatsgebonden risico vormt dus geen knelpunt.

Groepsrisico

Het risicoplafond van de spoorlijnen ter hoogte van het plangebied is vastgesteld op basis van de volgende vervoersaantallen:

Stof   Wagons/jaar   Invloedsgebied  
A, brandbaar gas   1440   460 meter  
B2, toxische gassen   910   995 meter  
B3, zeer toxische gassen   0   >4000 meter  
C3, zeer brandbare vloeistof   6020   35 meter  
D3, toxische vloeistof   1110   375 meter  
D4, zeer toxische vloeistof   180   >4000 meter  

Voor de spoorlijn zijn risicoberekeningen uitgevoerd in het kader van de ontwikkelingen van Leeuwenveld III en IV. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico van de spoorlijn ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.

Ook is er geen sprake van toename omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft. Verantwoording van het groepsrisico is daarom niet verplicht.

5.5.3.5 Hogedruk-aardgastransportleidingen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van enkele hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. Voor de leidingen zijn risicoberekeningen uitgevoerd om de externe veiligheidssituatie in beeld te brengen. Tevens zijn de resultaten van de berekeningen getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek samengevat. Het volledig onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Plaatsgebonden risico

Leiding W-534-39 heeft een PR 10-6 contour die gedeeltelijk over het plangebied ligt. Binnen deze contour sluit het bestemmingsplan kwetsbare objecten uit middels de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - bevi". Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

Groepsrisico

Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat de leidingen die bij het plangebied liggen geen relevant groepsrisico hebben. Verantwoording van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.

5.5.3.5.1 Chromefa

In het plangebied ligt het bedrijf Chromefa. Het bedrijf heeft een vergunning voor het in werking hebben van een cyanidebad van meer dan 100 liter. Het bedrijf valt daardoor onder het Bevi.

Ten aanzien van dergelijke bedrijven heeft het RIVM aangetoond dat deze niet leiden tot externe veiligheidsrisico's1 . Het bedrijf is qua externe veiligheid dus geen relevante risicobron.

5.5.3.6 Smit en zonen

Het bedrijf Smit en Zonen is gelegen op het bedrijventerrein Nijverheidslaan. Het bedrijf valt in verband met een vergunning voor opslag van gevaarlijke stoffen onder het Bevi.

De feitelijke bedrijfsvoering is echter zodanig dat het bedrijf onder de Bevi-grens valt. Het bedrijf is momenteel in een vergevorderd stadium voor het aanvragen van een omgevingsvergunning. Naar verwachting valt het bedrijf op basis van de nieuwe situatie niet meer onder het Bevi.

Voor deze bestemmingsplanprocedure is uitgegaan van zowel de huidige als toekomstige vergunning van Smit en Zonen.

Plaatsgebonden risico

Op basis van de vergunde situatie heeft Smit en Zonen een PR 10-6 contour van 85 meter. Deze contour valt binnen het gebied dat in het bestemmingsplan de aanduiding "veiligheidszone-Bevi" heeft. Hierbinnen zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

In de toekomstige situatie neemt het plaatsgebonden risico naar verwachting af. Wanneer dit niet het geval is, wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan het plaatsgebonden risico. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat de PR 10-6 contour niet buiten de "veiligheidszone-Bevi" mag vallen.

Groepsrisico

Voor Smit en Zonen is geen groepsrisicoberekening beschikbaar. Reden hiervoor is dat de bedrijfsactiviteiten die risicoberekeningen conform het Bevi noodzakelijk maken feitelijk gestaakt zijn en naar verwachting op korte termijn ook niet meer vergund zijn. Wel kan de hoogte van het groepsrisico kwalitatief worden ingeschat op basis van gebiedstypen binnen het invloedsgebied.

Het invloedsgebied van Smit en Zonen is conform bijlage 2 van het Revi 930 meter.

Het gebied binnen deze contour bestaan voor ca. 80% uit buitengebied met een (zeer) lage personendichtheid. De andere ca. 20% bestaat uit het bedrijventerrein Nijverheidslaan en (op ruim 550 meter afstand) een woonwijk. Deze beide gebiedstypen hebben een gemiddelde personendichtheid. Op basis van deze omgevingssituatie kan er vanuit worden gegaan dat het groepsrisico van de vergunde situatie relatief laag is, in ieder geval (ruim) onder de oriëntatiewaarde.

Dit laat onverlet dat formeel groepsrisicoverantwoording verplicht is. In het kader van deze groepsrisicoverantwoording wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio en worden de onderdelen van groepsrisicoverantwoording beschouwd.

5.5.3.7 LPG-verkooppunt aan de Gooilandseweg

In de nabijheid van het plangebied, aan de Gooilandseweg 2, is het Automobielbedrijf Kost B.V. met een LPG-tankstation gelegen. De PR 10-6 contour en het invloedsgebied van dit LPG-tankstation zijn gedeeltelijk over het plangebied gelegen.

Plaatsgebonden risico

De PR 10-6 contour van het LPG-tankstation is 110 meter. Hierbinnen maakt het bestemmingsplan geen kwetsbare objecten mogelijk. De gebouwen van Abbott zijn onderdeel van een Bevi-inrichting en conform het Bevi niet kwetsbaar. Er zijn dus geen knelpunten met het plaatsgebonden risico.

Momenteel wordt de doorzet van het LPG tankstation middels een vergunningprocedure beperkt tot 999 m3. De PR 10-6 contour zal dan afnemen tot 45 meter. Tevens wordt naar verwachting in 2013 het Bevi aangepast waarna de PR 10-6 contour verder afneemt tot 35 meter.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation is 150 meter, dit ligt gedeeltelijk over het plangebied. In 2008 is in het kader van bestemmingsplanactualisatie Landelijk Gebied Westzijde een groepsrisicoberekening uitgevoerd (rapport: Groepsrisico LPG-tankstation van Automobielbedrijf Kost B.V. te Weesp). Het volledig onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5.

Uit deze groepsrisicoberekening blijkt dat de oriëntatiewaarde licht wordt overschreden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van de kantine van Solvay in de nabijheid van het LPG-tankstation (beiden buiten het plangebied gelegen).

Bij de uitgevoerde groepsrisicoberekening zijn de "convenantmaatregelen" (hittewerende coating en verbeterde vulslang) niet meegenomen. Omdat deze maatregelen feitelijk wel doorgevoerd zijn, is het werkelijke groepsrisico van het LPG-tankstation aanzienlijk lager (ruim onder de oriëntatiewaarde).

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation ligt is conform het Bevi verantwoording van het groepsrisico verplicht. In het kader van deze groepsrisicoverantwoording wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio en worden de onderdelen van groepsrisicoverantwoording beschouwd.

5.5.3.8 RWZI Weesp

In het plangebied ligt RWZI Weesp. De rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft een bovengrondse opslag van biogas van 150m3. Uit het milieudossier volgt dat deze opslag geen risicoafstanden buiten de inrichtingsgrens heeft. Ook valt het bedrijf niet onder het Bevi. Groepsrisicoberekening en -verantwoording is daarom niet aan de orde.

5.5.4 Groepsrisicoverantwoording

Zoals gesteld in de vorige paragraaf is groepsrisicoverantwoording verplicht ten aanzien van Smit en Zonen en het LPG tankstation Kost BV. Groepsrisicoverantwoording houdt in dat, naast de hoogte van het groepsrisico, kwalitatieve elementen zoals mogelijke veiligheidsmaatregelen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid worden beschouwd.

Algemeen

Smit en zonen

Smit heeft een vergunning voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Het maatgevend scenario is het vrijkomen van toxische producten na brand. Dodelijke slachtoffers kunnen, afhankelijk van de weersgesteldheid, vallen tot op ongeveer 930 meter.

Het invloedsgebied van Smit bestaat voor ongeveer 80 procent uit buitengebied met een lage personendichtheid. De overige 20% bestaat uit het bedrijventerrein rond de Nijverheidslaan en (op ruim 550 meter afstand) een woonwijk. Deze beide gebiedstypen hebben een gemiddelde personendichtheid. Op basis van de beschreven omgevingssituatie kan er vanuit worden gegaan dat het groepsrisico van de vergunde situatie relatief laag is, in ieder geval (ruim) onder de oriëntatiewaarde. Omdat het plan conserverend van aard is, zal het groepsrisico niet toenemen.

LPG tankstation Kost

Het rampscenario bij een LPG tankstation is een BLEVE. Dit is een explosie van de opslagtank met LPG of de LPG-tankwagen. Het wettelijk invloedsgebied van een dergelijke calamiteit is 150 meter, het plangebied ligt hier binnen.

Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation bevindt zich een gedeelte van het naastgelegen bedrijf Abbott. Verder bevinden zich binnen het invloedsgebied een restaurant en een agrarisch bedrijf.

Door het aanwezige restaurant en de kantine van Abbott geldt dat sprake is van een piek in de aanwezigheid van personen. Naast deze twee objecten bevindt zich binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation voornamelijk agrarisch gebied.

Het groepsrisico van het LPG tankstation is relatief hoog door de aanwezigheid van de kantine van Abbott. Omdat het plan conserverend van aard is, zal het groepsrisico niet toenemen.

Mogelijke veiligheidsmaatregelen

De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobron zelf Voor bedrijven wordt hieraan invulling gegeven via de omgevingsvergunning. Bronmaatregelen voor transport zijn niet door de gemeente te beïnvloeden.

Smit en Zonen

Thans is een nieuwe omgevingsvergunning voor het bedrijf Smit en Zonen in voorbereiding. De huidig vergunde situatie kent reeds een aanvaardbare veiligheidssituatie. Omdat de feitelijke situatie een hoger beschermingsniveau kent, wordt de nieuwe vergunning hiermee in overeenstemming gebracht.

Ruimtelijke veiligheidmaatregelen zijn in het bestemmingsplan verwerkt door bij het bedrijf Smit een "Bevi-zone" op te nemen. De (toekomstige) PR 10-6 contour van Smit moet binnen deze zone blijven. Kwetsbare objecten zijn hierbinnen uitgesloten.

Ten aanzien van LPG tankstation Kost geldt dat veiligheidsmaatregelen aan de bron reeds genomen zijn in het kader van het "LPG convenant" (hittewerende coating op LPG tankwagens). Hierdoor is het groepsrisico aanzienlijk lager dan hetgeen berekend is in de QRA van het LPG tankstation. Het werkelijke risico van het LPG tankstation is dus aanzienlijk lager. Verdere veiligheidsmaatregelen aan de bron worden daarom niet nodig geacht.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen binnen het invloedsgebied van de inrichting in staat zijn zichzelf in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Binnen het invloedsgebied van de inrichtingen zijn in dit bestemmingsplan geen bestemmingen opgenomen die een structureel verblijf van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) mogelijk maken. Wel is (incidentele) aanwezigheid van beperkt zelfredzame personen mogelijk bij één van de bedrijven of horecagelegenheden. Ontvluchting vanuit genoemde objecten in geval van een calamiteit is mogelijk via wegen die van de risicobron aflopen. Zelfredzaamheid wordt daarom voldoende geacht.

Bestrijdbaarheid

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is advies ingewonnen bij de veiligheidsregio. Hierbij zijn geen nadere knelpunten ten aanzien van bestrijdbaarheid naar voren gekomen. Formeel advies van de veiligheidsregio zal worden ingewonnen bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan .

5.5.5 Conclusie

In en rond het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen: vervoer over weg, water en spoor, diverse risicovolle inrichtingen en hogedruk aardgastransportleidingen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de diverse risicobronnen beschouwd conform desbetreffende wet- en regelgeving.

Plaatsgebonden risico

Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6 contour/veiligheidszone van de risicobronnen. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan "veiligheidszones" opgenomen. Aan de eisen van het plaatsgebonden risico wordt dus voldaan.

Groepsrisico

Groepsrisicoverantwoording is verplicht ten aanzien het LPG tankstation en Smit en zonen. Verplichtte onderdelen van de groepsrisicoverantwoording zijn beschouwd, waarbij is geconcludeerd dat geen extra veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Het restrisico wordt geaccepteerd. Formeel advies van de veiligheidsregio wordt ingewonnen bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.

Ook ten aanzien van de buisleidingen is formeel verantwoording van het groepsrisico verplicht. Ten aanzien van de aanwezige buisleidingen geldt echter dat deze geen groepsrisico hebben. Verantwoording van het groepsrisico kan daardoor beperkt blijven tot de constatering dat het risico acceptabel is. Veiligheidsmaatregelen zijn daarom niet realistisch en de onderdelen van groepsrisicoverantwoording worden daarom niet verder ingevuld.

Ten aanzien van het spoor, het kanaal en de N236 is verantwoording van het groepsrisico niet verplicht omdat er geen sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

5.6.2 Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.6.3 Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

In hoofdstuk 4 'Uitgangspunten' is per bedrijventerrein de maximale toelaatbare milieucategorie aangegeven. In de huidige situatie zorgt de geldende milieuzonering niet voor knelpunten. Door het toepassen van inwaartse zonering wordt voorkomen dat in de nieuwe situatie knelpunten ontstaan. Voor het bedrijventerrein Nijverheidslaan geldt dat de bestaande bedrijven een overeenkomstige categorie krijgen middels functieaanduidingen.

5.6.4 Conclusie

Door de wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de omgeving.

5.7 Water

5.7.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. Het waterbeheer wordt in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht uitgevoerd door Waternet.

Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning (op grond van het bestemmingsplan) is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op grond van de Keur of de Waterwet bij de waterbeheerder.

Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. Wanneer de activiteit onder een verbod van de Keur valt en er geen vrijstelling op rust dan moet een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap beoordeelt de vergunningsaanvraag en bepaalt de voorwaarden met behulp van de beleidsregels Keurvergunningen. Als regelgeving is ook de Waterschapswet van toepassing.

Op verzoek van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is alle waterinformatie in een aparte waterparagraaf opgenomen. Dit neemt niet weg dat water integraal onderdeel is van de ruimtelijke en beleidsmatige afweging in dit bestemmingsplan.

In de subparagraafindeling is dezelfde indeling gehanteerd zoals AGV die in haar 'Handleiding Watertoets en vergunningverlening ' toepast (deel III, Werkwijze per planvorm). Dit om op overzichtelijke wijze in te kunnen gaan op de door AGV bij een watertoets gewenste informatie.

In deze paragraaf en subparagrafen staat informatie over de direct watergerelateerde onderwerpen. Indirect watergerelateerde onderwerpen als bijvoorbeeld natuurwaarden, water als onderdeel van de infrastructuur of het overige provinciale beleid is in andere hoofdstukken te vinden.

5.7.2 Beleidskader water

Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)

Het kabinetsstandpunt WB21 ('Anders omgaan met water') stelt dat het toekomstige waterbeleid sterker moet anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in plaats van te reageren op incidenten. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen, wateroverlast moet worden teruggedrongen.

Het parool is: méér ruimte voor water, naast allerlei technische maatregelen.

Het beleid gaat uit van een drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren.

De volgende aanpak voor regionale systemen wordt voorgestaan:

  • watervisie opstellen met als onderdeel een waterkansenkaart die aangeeft waar ruimte voor water nodig is;
  • watertoets toepassen op ruimtelijke besluiten, zodat gevolgen voor veiligheid en wateroverlast in samenhang met gevolgen voor waterkwaliteit en verdroging in beeld gebracht worden.

Bij ruimtelijke plannen is het verplicht de watertoets uit te voeren om de effecten van de plannen voor de waterhuishoudkundige situatie in beeld te krijgen en negatieve gevolgen zo veel mogelijk te vermijden. De watertoets is een procesinstrument. Het is op te vatten als een set van spelregels voor het zorgvuldig en vroegtijdig meenemen van water in de afweging en besluitvorming van ruimtelijke plannen en besluiten. Waternet is daartoe betrokken in het planproces van dit bestemmingsplan. Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003).

Kaderrichtlijn water

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-stille principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Stroomgebiedsvisie Amstelland (2002)

De stroomgebiedsvisie wordt opgesteld in het kader van de beheerstrategie "Omgaan met hoogwater". Deze nota bevat de geselecteerde maatregelen voor boezem en polders die de gevolgen van wateroverlast nu en in de toekomst zullen verminderen.

De visie gaat over bijna het hele beheersgebied van AGV: de Venen, de Vechtstreek, het Gooi en Amsterdam ten zuiden van het IJ. De visie laat zien hoe het gebied ingericht kan worden om anders om te gaan met water. En ook wat daarvoor nodig is. Wateroverlast, watertekort en waterverontreiniging én veiligheid en bodemdaling zijn de onderwerpen die aan bod komen. Het is een lange termijnvisie tot 2050. Het geeft aan hoe nu ingespeeld kan worden op ontwikkelingen die in de toekomst urgent zijn.

Op 8 mei 2003 heeft het algemeen bestuur van AGV ingestemd met de stroomgebiedsvisie Amstelland als beeld en waterbeleid voor de toekomst. De visie is een gezamenlijke visie van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de provincies Utrecht en Noord-Holland, Rijkswaterstaat directie Utrecht en AGV.

Op basis van de karakteristieken van de bodem en het watersysteem enerzijds en het huidige gebruik anderzijds is voor het deelstroomgebied een streefbeeld 2050 opgesteld. Amstelland is daarbij onderverdeeld in vier deelgebieden met een verschillend karakter en verschillende streefbeelden. Het plangebied valt in het deelgebied Laag & Zomp (veenweidegebied). Per deelgebied is in de stroomgebiedsvisie aangegeven wat het streefbeeld voor 2050 is en wat tot die tijd de belangrijkste ruimtelijke implicaties zijn als de streefbeelden consequent worden doorgeredeneerd.

In het streefbeeld 2050 Laag & Zomp staat centraal het zoveel mogelijk vertragen van de bodemdaling, het aanpakken van het versnipperd waterbeheer in het veenweidegebied, het beperken van de aanvoer van water van elders en het voorkomen van wateroverlast.

Uit het streefbeeld 2050 zijn specifieke watervoorwaarden af te leiden die relevant zijn voor eventuele ruimtelijke ontwikkelingen:

  • het minimaliseren van emissies naar bodem, grond- en oppervlaktewater;
  • geen besluiten nemen die leiden tot peilverlaging, met uitzondering van het volgen van de maximale maaivelddaling;
  • het niet verlagen van de grondwaterstand door drainage of onderbemaling (stedelijk gebied, infrastructuur, landbouw);
  • verstedelijking in het veenweidegebied bij voorkeur op hoger gelegen delen (oeverwallen en stroomruggen), in lagere delen mits voldoende met bodem en water kan worden meebewogen;
  • het rekening houden met (tijdelijk) hogere oppervlakte- en grondwaterpeilen (stedelijk gebied, infrastructuur, recreatievoorzieningen) en/of tijdelijke inundatie met gebiedseigen water (landbouw, natuur);
  • ruimtelijke besluiten leiden niet tot een extra bodemdaling;
  • het benutten van kansen voor peilverhoging bij natuurontwikkeling;
  • het garanderen van het functioneren van de boezemkaden.

Restauratieplan Vecht 1996-2015 (1996)

In algemene zin is het restauratieplan gericht op de verbetering van het ecologisch functioneren en daarmee op herstel van de multifunctionaliteit van de Vecht. Met het opnemen van ruimtelijk georiënteerde maatregelen ontwikkelt het RPV zich momenteel verder tot een integraal gebiedsgericht project. In 1996 is gestart met de gefaseerde uitvoering van het Restauratieplan Vecht. De uitvoering van het RPV loopt tot 2015.

In het plan is een streefbeeld voor 2015 opgesteld. Aangegeven is de dan wenselijk geachte status van de elementen van het watersysteem (water, waterbodem, oevers als ook flora en fauna) en van de geldende belangen. Tussen de actuele situatie en het streefbeeld bestaan verschillen. De verschillen worden aandachtspunten genoemd. Voor elk aandachtspunt zijn de ernst en omvang aangegeven. De aandachtspunten zijn met gerichte maatregelen op te lossen binnen de uitvoeringsperiode 1996-2015. Er zijn aandachtspunten voor wat betreft waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterbodem, oevers, flora en fauna, belangen en de bestuurlijke organisatie.

Fysieke maatregelen in het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de aanleg van natuurvriendelijke oevers, openbare aanlegplaatsen en het op de lange termijn verminderen van het aantal woonboten.

Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.

Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. In het plan zijn voor de gemeente Weesp geen specifieke actiepunten opgenomen.

Keur AGV 2011

Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.

Gemeentelijk Rioleringsplan Weesp (versie III 2007-2012)

Dit strategische beleidsdocument heeft tot doel de samenhang tussen de verschillende activiteiten op het gebied van stedelijk (afval)water en rioleringen en de daarvoor benodigde kosten te verduidelijken. De belangrijkste doelen in het plan zijn:

  • doelmatige inzameling van al het afvalwater,
  • doelmatig transport naar de zuiveringsinrichting,
  • voorkomen van vuiluitworp naar het oppervlaktewater,
  • voorkomen van vuiluitworp naar bodem en grondwater,
  • voorkomen van wateroverlast.

 

Vanaf 2009 mag er niet meer ongezuiverd geloosd worden. Dit houdt in dat er ook in het gebied buiten de bebouwde kom riolering moet worden aangelegd, dan wel dat er – mits daarvoor ontheffing is verleend door de provincie – individuele oplossingen (in de vorm van moderne septic tanks) worden gerealiseerd.

De gemeente heeft in 2008 alle woonschepen in de Vecht, alsmede de direct nabijgelegen woningen, een aansluiting op het rioleringssysteem geboden.

5.7.3 Kenmerken van het watersysteem en gewenste ontwikkelingen

Huidige situatie

Algemeen

In de Vechtstreek speelt het water een bijzonder belangrijke rol. De kwaliteit van het water, een relatief hoog waterpeil en kwel zijn voor de natuur van essentiële betekenis. Deze factoren zijn ook voor de land- en tuinbouw van belang, zij het dat de eisen en wensen anders liggen. Er komen bijzondere kwelvegetaties in het gebied voor. Bij eventuele verandering van de inrichting moet voorkomen worden dat het kwelwater versneld wordt afgevoerd, zodat in droge tijden onnodig veel boezemwater moet worden ingelaten.

Globaal kan worden aangegeven dat in het kader van agrarisch natuurbeheer voor meer dan de helft van het agrarisch polderdeel van de polder een beheersregeling is afgesloten met agrariërs. De bodem van het plangebied bestaat uit zeeklei op Hollandveen.

De Vecht is een vaarweg. Voorwaarden voor nautische en keurvergunningen voor inrichting en gebruik van vaarwegen is in de Nota 'Vaarwater op Orde' van AGV te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0012.png"

Afbeelding 5.4. Uitsnede legger Hoogheemraadschap AGV. (Bron: AGV).

Waterkwantiteit

In het westelijk deel van het bedrijventerrein is aan de westkant begrenst door het Amsterdam Rijnkanaal. Aan de westzijde door de watergang (met vijver in het noorden) aan de oostzijde van de Hogeweyselaan die aansluit op het water Smal Weesp dat weer in verbinding staat met het Amsterdam Rijnkanaal. De watergang Smal Weesp zorgt voor de verbinding tussen het Amsterdam Rijnkanaal en de Vecht en stroomt dwars door Weesp. Het Weesper deel van het Smal Weesp staat rechtstreeks in verbinding met het Amsterdam-Rijnkanaal, en is door een sluis verbonden met de Vecht. Het westelijk bedrijventerrein wordt door de watergang Smal Weesp doorkruist. Ten zuiden van Smal Weesp wordt het bedrijventerrein omsloten door De waterkering Verlengd Buitenveer, de zuidelijke oever van de Smal Weesp, de Prinses Irenelaan en de Gooilandseweg.

Het oostelijk gelegen bedrijventerrein ligt in de binnenbocht van een meander van de Vecht. Op het bedrijventerrein is verder geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de zuidkant van het bedrijventerrein is een watersportbedrijf gelegen met aanlegsteigers in de vecht.

Waterkwaliteit

Uit waterkwaliteitsmetingen (2005 t/m 2006) blijkt dat het water in het stedelijk gebied zeer voedselrijk is. Oorzaken hiervan zijn riooloverstorten vanuit het gemengde stelsel, bladinval en inlaat van voedselrijk boezemwater. Lage zuurstofgehalten worden veroorzaakt door riooloverstorten vanuit het gemengde stelsel, beperkte doorstroming, bladinval en bagger.

Ontwikkelingen

Zie voor de watergerelateerde ontwikkelingen de eerder genoemde beleidsnota's (paragraaf 5.7.2) en daarin aangegeven plannen en maatregelen.

5.7.4 Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn geen grote ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Daarnaast zijn er volgens AGV op dit moment ook geen waterhuishoudkundige knelpunten die een aanpassing van het bestemmingsplan vragen.

Naast het aanvragen van een bouw- of aanlegvergunning bij de aanleg van werken is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op basis van de Keur of de Waterwet. Toetsing of vergunningverlening op basis van de Keur is altijd verplicht wanneer bij de betreffende plannen of bouwprojecten:

  • Meer dan 1.000 m² verhard oppervlak wordt aangelegd in bestaand stedelijk gebied of;
  • Meer dan 5.000 m² verhard oppervlak wordt aangelegd in landelijk gebied.

Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak dient voldoende ruimte gereserveerd te worden voor de opvang van regenwater (minimaal 10%), tenzij het regenwater op een andere wijze wordt opgevangen en opgeslagen of gebruikt. Demping van oppervlaktewater moet 100% worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied.

Toetsing is ook altijd verplicht bij het dempen van wateren en wanneer de ingreep plaatsvindt in, op of boven bestaand water, oevers, waterkeringen en/of de beschermings- dan wel veiligheidszones daarlangs, in boezemland en in buitendijks gebied.

Hierbij dient ook te worden nagegaan of een vergunning vereist is wanneer bij de ingreep (tijdelijke) lozingen van grond- en oppervlaktewater plaats zullen vinden en/of wanneer uitlogende bouw- en andere materialen worden gebruikt die in contact (kunnen) komen met het oppervlaktewater of met regenwater dat (indirect) wordt afgevoerd met het oppervlaktewater.

Op grond van de Waterwet dient een initiatiefnemer een watervergunning aan te vragen bij het waterschap.

5.7.5 Vertaling naar verbeelding en planregels

Zie hiervoor hoofdstuk 6 Juridische planopzet.

Bebouwing en andere werken op of aan de waterkeringen is in beginsel verboden volgens de Keur van AGV. Het dempen en graven van watergangen is aan regels gebonden in de Keur van AGV. Het aanleggen van steigers is aan regels gebonden in de Nota Vaarwater op orde en de bijbehorende oeverzoneringskaarten Vaarwater.

5.7.6 Wateroverleg

In de fase van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan heeft mondeling overleg met AGV plaatsgevonden. Tevens heeft AGV de conceptversie beoordeeld alvorens het voorontwerp ter inzage is gelegd.

5.8 Natuur

5.8.1 Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

5.8.2 Regelgeving

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de structuurvisie is vastgelegd.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

5.8.3 Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied zijn Natura 2000 gebieden gelegen, zie figuren 5.3 en 5.4. Het betreft Het Naardermeer en de Oostelijke Vechtplassen. Op iets grotere afstand is tevens het Markermeer & IJmeer gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0013.jpg"

Figuur 5.5 Ontwerp-kaart Natura 2000-gebieden Oostelijke Vechtplassen

afbeelding "i_NL.IMRO.0457.BP0300BT-oh04_0014.jpg"

Figuur 5.6 Ontwerp-kaart Natura 2000-gebieden Naardermeer

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

5.8.4 Conclusie

Gezien het voorgaande en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Flora- en faunawet niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien in het plangebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient vooraf onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en indien nodig ontheffing aangevraagd te worden. Om uit te sluiten dat beschermde dier- en/of plantensoorten benadeeld worden dienen bestaande vegetaties (bomen, singels, houtwallen), oude gebouwen en waterpartijen gehandhaafd te worden. De belangrijke bestaande groenstructuren in het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan in de bestemming groen en natuur.

5.9 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.

Naast enkele gasleiding, die in paragraaf 5.5 Externe veiligheid reeds staan weergegeven, bevinden zich binnen het plangebied enkele planologisch relevante kabels en leidingen. Het gaat om waterleiding en hoogspanningsleidingen. Tevens is een leidingenstrook in het plangebied aanwezig. Deze leidingen zijn op de verbeelding weergegeven.

5.10 M.e.r.-beoordeling

Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Onderhavig bestemmingsplan draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke dan wel planologische situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. Inherent hieraan is dat het bestemmingsplan op beperkte schaal ontwikkelingsruimte biedt. Dit hangt samen met de onbenutte bouwmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. Als gevolg hiervan worden echter geen drempelwaarden uit het Besluit-mer overschreden (C en D-lijst). Gesteld kan worden dat de ontwikkelingsruimte dermate beperkte is dat er geen sprake is van onevenredige nadelige milieuefecten die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Indeling van de regels

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels en hoe het conserverende karakter van het plan hierin wordt vertaald. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregels en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

In het bestemmingsplan is een aantal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen vanwege de flexibiliteit in het plan. Aan de afwijkingsmogelijkheden zijn voorwaarden verbonden waaraan getoetst dient te worden. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen aan de voorwaarden te voldoen waarna deze onderbouwing ambtelijk wordt getoetst.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Bedrijf

Op de gronden met de bestemming Bedrijf zijn bedrijven gevestigd die geen deel uitmaken van een (aaneengesloten) bedrijventerrein. Het gaat om de tankstations en het gemaal.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

De nutsvoorzieningen in het plangebied vallen onder de bestemming Bedrijf-Nutsvoorzieningen. De bestaande bouw en gebruiksrechten zijn hierin opgenomen.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 1 

Industrieterrein Noord is voorzien van de bestemming Bedrijventerrein-1. De toegestane milieucategorieën zijn weergegeven met een aanduiding waarbij verwezen wordt naar de Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Verder is veel gebruik gemaakt van functieaanduidingen om functies, zoals perifere detailhandel, horeca, het kinderdagverblijf en kantoor, aan te geven. Op deze locaties is, naast een bedrijf, de betreffende functie toegestaan. Er zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels gegeven waarvan in sommige gevallen afgeweken mag worden.

Artikel 6 Bedrijventerrein - 2

Industriepark Van Houten heeft de bestemming Bedrijventerrein-2 gekregen. De toegestane milieucategorieën zijn weergegeven met een aanduiding waarbij verwezen wordt naar de Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Er zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels gegeven waarvan in sommige gevallen afgeweken mag worden.

Artikel 7 Bedrijventerrein - 3

Bedrijventerrein Nijverheidslaan heeft de bestemming Bedrijventerrein-3 gekregen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Bestaande/vergunde bedrijven met een hogere categorie zijn middels een aanduiding bestemd. Dit geldt ook voor afwijkende functies, zoals de bouwmarkt aan de Nijverheidslaan 1b. Ten slotte zijn bestaande/vergunde bedrijfswoningen aangeduid.

Artikel 8 Gemengd

Aan de zuidoostkant van het Industriepark Van Houten is de bestemming Gemengd opgenomen ten behoeve van een garage- en horecabedrijf. Een bedrijfswoning is ook toegestaan. Er gelden enkele bouwregels.

 

Artikel 9 Groen

De bestemming Groen is gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen, maar waar geen natuurwaarden gelden. Eveneens is verharding mogelijk. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Er geldt een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in de bestemming Maatschappelijk. De locatie is aangegeven met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 2'.

Artikel 10 Kantoor

Aan de oostkant van Industriepark Van Houten en op bedrijventerrein Nijverheidslaan komen kantoren voor die als zodanig bestemd zijn. Ondergeschikte horeca, zoals kantines, zijn toegestaan en ter plaatse van de betreffende aanduiding ook praktijkruimten. Er zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels gegeven waarvan in sommige gevallen afgeweken mag worden.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

De begraafplaats is conform de feitelijke gebruiks- en bouwmogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan.

Artikel 12 Verkeer

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van doorgaand verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Tankstations zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Verkeer - Railverkeer

Het bestaande spoor met bijbehorende gronden en bouwwerken is in deze bestemming vervat. De bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn overgenomen.

Artikel 14 Water

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van watergangen en vaarwegen. De vaarwegen zijn met een aanduiding opgenomen in het plan. Er is 1 woonboot aanwezig die een aanduiding heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van bovenstaande doeleinden.

Artikel 15 Wonen

Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende tuinen. Bij de woningen zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven toelaatbaar alsmede een bed & breakfast. Er gelden enkele bouwregels en specifieke bouwregels. Van de bouwregels kan in sommige gevallen afgeweken worden.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2, Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3, en Artikel 18 Waarde - Archeologie - 6 

De bestemmingen Waarde - Archeologie 2, 3 en 6 worden gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van het archeologische vooronderzoek (mogelijk) archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot of bij heiwerkzaamheden. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de grondwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan, of het oppervlak niet groter is dan:

Waarde - Archeologie - 2: 0,50 m; 100 m2;

Waarde - Archeologie - 3: 0,25 m; 250 m2;

Waarde - Archeologie - 6: 1000 m2.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

Binnen deze bestemming zijn de waterkeringen opgenomen langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Binnen deze bestemming mag niet zondermeer gebouwd worden, behalve wanneer het ten dienste staat van de waterkering.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 21 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Het betreft regelingen ten aanzien van kelders, dakkapellen en dakterrassen. Tevens is in dit artikel bepaald hoe omgegaan wordt met bestaande maten in het plangebied die afwijken van de in dit bestemmingsplan toelaatbaargestelde maten.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

Aanvullend zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het gebruik. In dit artikel is een aantal gebruiksmogelijkheden voor het gehele plan uitgesloten (tenzij daarvoor een uitzondering is gemaakt). Verder bevat dit artikel de voorwaarden voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven. Deze voorwaarden zijn conform het huidige gemeentelijke beleid ten aanzien van de aan huis gebonden beroepen en bedrijven.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels 

Voor een aantal specifieke aspecten zijn aanvullende regels gesteld. Dat geldt bijvoorbeeld voor de veiligheidszone van Smit & Zn aan de Nijverheidslaan. Deze zone is gelegen buiten de inrichtingsgrens in een gebied waar mogelijk kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare functies kunnen komen is daarom op de verbeelding weergegeven. Binnen deze zones zijn aanvullende regelingen van kracht voor het bebouwen dan wel het gebruik van de gronden.

In dit artikel zijn eveneens bepalingen opgenomen ten aanzien van het wijzigingsgebied dat op de verbeelding is weergegeven. Met de wro-zone wijzigingsgebied is de mogelijkheid opgenomen het plan te wijzigen naar maatschappelijk.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels 

In dit artikel is, in aanvulling op de afwijkingsregels uit hoofdstuk 2, nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen bestemmingsgrenzen te verleggen en bouwgrenzen te veranderen. Het betreft de bestemming Water (alsmede de waterkering), de bestemming Verkeer en de bouwvlakken van de bestemming Wonen. Verder is de mogelijkheid opgenomen de verschillende bestemmingen voor Archeologie aan te passen indien aangetoond is dat de veronderstelde waarden niet aanwezig zijn of in mindere mate aanwezig zijn.

Artikel 26 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de in het plan genoemde wet- en regelgeving moet worden gelezen zoals die op het moment van tervisie leggen van het bestemmingsplan geldt.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht 

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 28 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

De gemeente heeft geen kosten, anders dan de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Hiervoor zijn structurele financiële middelen gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' is verzonden aan de wettelijke instanties ten behoeve van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening). Het voorontwerp is verzonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Holland, directie SHV;
  • 2. Brandweer;
  • 3. Rijkswaterstaat;
  • 4. Waternet.

De reacties van bovengenoemde instanties zijn samengevat en beantwoord. In dat kader wordt verwezen naar de Nota van inspraak en overleg, die is opgenomen in bijlage 6.

8.2 Inspraak

Op 4 april 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders het voorontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' vrijgegeven voor inspraak. Het voorontwerp heeft met ingang van 12 april gedurende 6 weken (tot en met 23 mei 2012) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er diverse inspraakreacties ingediend. De samenvatting en beantwoording hiervan is opgenomen in de 'nota van inspraak en overleg', die is op genomen in bijlage 6. Naar aanleiding van de ingekomen reacties is het voorontwerp op een aantal punten aangepast. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op bedrijventerrein Nijverheidslaan (bestemming: Bedrijventerrein - 3). In hoofdlijnen komt het erop neer dat de systematiek voor dit bedrijventerrein minder stringent is gemaakt. Het voorontwerp bestemmingsplan is op de volgende wijze aangepast:

  • 1. Met de bouwvlaksystematiek wordt aangesloten op de systematiek voor bedrijventerrein Noord. De bouwvlakken worden derhalve aanzienlijk groter en worden dus niet per bedrijfsopstal toegekend.
  • 2. Ten aanzien van de bouwhoogte wordt ook aansluiting gezocht bij bedrijventerrein Noord. Dat wil zeggen dat een maximale bouwhoogte wordt geïntroduceerd van 10 meter, dan wel de bestaande hoogte indien reeds hoger is gebouwd. Voor de meeste bedrijven zal dit een verruiming betekenen. Met een binnenplanse afwijkingsprocedure zal tevens de mogelijkheid worden gegeven voor een maximale bouwhoogte van 15 meter indien aangetoond kan worden dat dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor omliggende percelen/gebruikers.
  • 3. Er wordt zoals reeds in het voorontwerp-bestemmingsplan was opgenomen een maximale milieuzonering van in beginsel 3.2 geïntroduceerd. Bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen krijgen een specifieke aanduiding op de kaart. Voor deze bedrijven vervalt de bepaling dat alleen het bestaande bedrijf gevestigd mag zijn op de locatie. Het desbetreffende perceel mag dus (bijvoorbeeld na verkoop) ook gebruikt worden door andere bedrijven in maximaal categorie 3.2. of door een vergelijkbaar bedrijf.

8.3 Ontwerpfase en vaststelling

In het najaar van 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' vrijgegeven voor de tervisielegging. Het ontwerp heeft van 20 december 2012 tot en met 30 januari 2013 ter visie gelegen. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijze kenbaar te maken tegen het ontwerpbestemmingsplan.

Tegen het ontwerp zijn 24 zienswijzen ingediend, waarvan 6 zienswijzen afkomstig zijn van overleginstanties. Twee zienswijzen zijn niet ontvankelijk, omdat ze buiten voornoemde termijn zijn ingediend. Alle zienswijzen zijn zorgvuldig overwogen en leiden in een aantal gevallen tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Ten slotte is het bestemmingsplan op een aantal punten 'ambtshalve' gewijzigd, dat wil zeggen los van de ingediende zienswijzen. In bijlage 7 is de nota zienswijzen opgenomen.