direct naar inhoud van 4.2 Uitgangspunten per thema
Plan: Landelijk Gebied Weesp
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP0200LG-oh01

4.2 Uitgangspunten per thema

Voor het bepalen van de relevante thema's is uitgegaan van vigerend en beoogd beleid op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau en van beschikbare informatie vanuit de gemeente. In hoofdstuk 6 'Juridische planbeschrijving' staat de uiteindelijke uitwerking van de uitgangspunten beschreven, zoals deze zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.2.1 Bestaande situatie

Indien de bestaande situatie afwijkt van wat het vigerende bestemmingsplan toelaat, vindt een nadere afweging plaats inzake de best denkbare bestemming.

4.2.2 Agrarische nevenactiviteiten / Verbrede landbouw

De agrarische sector heeft behoefte aan verbredingsmogelijkheden om ook in de toekomst economisch sterk te blijven. Om dit te bewerkstelligen moet ruimte worden geboden aan nieuwe economische dragers in het landelijk gebied waardoor het voor agrariërs mogelijk wordt in beperkte mate nevenactiviteiten te realiseren. De provincie heeft hiervoor in de PRVS regels gesteld. Nevenactiviteiten zijn toelaatbaar, zij het onder voorwaarden. Voor het landelijk gebied van Weesp is aansluiting gezocht bij het beleid van de provincie en aangevuld met reeds gehanteerde beleidslijnen die in het bestemmingsplan Landelijk gebied ten westen van de Vecht reeds waren toegepast. Ten aanzien van het bestaande beleid betekent dit een verruiming ten aanzien van de bijzondere huisvesting. Deze toevoeging past bij de steeds grotere behoefte zorg te kunnen verlenen op kleinschalig niveau.

4.2.3 Aan huis gebonden beroepen en bedrijf

In het bestemmingsplan worden aan huis gebonden beroepen en bedrijven aan huis mogelijk gemaakt. Hier zijn wel voorwaarden aan gekoppeld, onder andere oppervlakte en ondergeschiktheid aan de woonfunctie. Er wordt aangesloten bij het Afwijkingenbeleid waarin onder andere is geregeld dat maximaal 40% van de begane grond van de woning incl. aan- en uitbouwen gebruikt mag worden voor het aan huis gebonden beroep of bedrijf. Horeca en detailhandel zijn uitgesloten. Bed&Breakfast wordt ook onder aan huis gebonden beroep en bedrijf geschaard.

4.2.4 Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Wanneer een agrarisch bedrijf stopt met de bedrijfsvoering is het niet vanzelfsprekend welke vervolgfunctie de gronden kunnen krijgen. Vaak zal de wens worden geuit de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning, waarna de agrarische gronden worden verkocht ten behoeve van het voortzetten van het agrarisch gebruik dan wel voor omschakeling naar natuur. In andere gevallen kan het agrarisch bouwvlak een ander bedrijfsmatige functie krijgen. Hierbij valt te denken aan onder andere:

  • recreatieve- en horecafuncties, zoals een pension, groepsaccommodatie of restaurant;
  • maatschappelijke functies, zoals een zorgboerderij, waarbij een deel van de agrarische functie gehandhaafd kan worden;
  • dienstverlenende functies, zoals, een kinderdagverblijf.

In alle gevallen dient een milieuplanologische toets plaats te vinden naar de haalbaarheid van de omschakeling. Uitgangspunt is dat door de omschakeling de (agrarische) bedrijfsvoering en andere belangen in de omgeving niet onevenredig mogen worden geschaad. Bij een negatieve toets is de betreffende ontwikkeling niet mogelijk.

Plattelandswoning

Het wetsvoorstel voor het toekennen van plattelandswoningen is op 10 juli 2012 aangenomen door de 1e kamer, nadat het in juni door de 2e kamer was aanvaard. Op 23 oktober 2012 is de Wet plattelandswoningen gepubliceerd. De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), regelt dat de planologische status van gebouwen en niet het feitelijke gebruik ervan bepalend zijn voor de mate van milieubescherming. Voor (voormalige) agrarische bedrijfswoningen bij een agrarisch bedrijf – 'plattelandswoningen' – zorgt het wetsvoorstel er voor dat bewoning door niet-agrariërs kan worden toegestaan zonder dat het leidt tot een aanscherping van de milieueisen voor het aangrenzende agrarische bedrijf. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een rustende boer die nog in zijn vroegere bedrijfswoning woont, terwijl hij zijn boerderij inmiddels heeft verkocht en deze in gebruik is door een derde. De ruimere bewoningsmogelijkheid door niet-agrariërs vloeit niet automatisch uit de wet voort. Hiervoor is een ruimtelijk besluit van het gemeentebestuur nodig.

Het begrip 'plattelandswoning' wordt geïntroduceerd in de Wet milieubeheer en bepaalt dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als de milieukwaliteitseisen die aan een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting worden gesteld. In de Wet geluidhinder wordt bepaalt dat de geluidsbelasting, die van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting als in de Wet milieubeheer, ook van toepassing te verklaren op de plattelandswoning. Voor de plattelandswoning blijft in beginsel het beschermingsregime gehandhaafd dat gold voor de bedrijfswoning die het voorheen was ten opzichte van het bedrijf waartoe die woning voorheen behoorde. Ook het beschermingsregime ten opzichte van omliggende derde bedrijven verandert niet. Anders gezegd wordt beoogd om van de voormalige agrarische bedrijfswoning een burgerwoning mogelijk te maken zonder het beschermingsregime van die woning ten opzichte van het bedrijf waartoe die woning voorheen behoorde, te wijzigen in dat van een "normale" burgerwoning. Anders is de kans namelijk groot dat het bedrijf daardoor in zijn bedrijfsvoering belemmerd zou worden, en dat is niet beoogd.

Terugbouwregeling na sloop voormalige agrarische bebouwing

Wanneer de omschakeling heeft plaatsgevonden is een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing overbodig geworden. Het streven is de overtollige bebouwing in het landelijk gebied te saneren. Om dat te bereiken is een terugbouwregeling opgenomen om na de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen de helft van het (legaal opgerichte) gesloopte oppervlakte aan bouwwerken terug te bouwen tot een maximum van 250 m2. Het is een stimuleringsregeling die de verstening van het landelijk gebied terugdringt. In de maximaal 250 m2 bijgebouwen op het perceel is de 50 m2 aan opstallen conform bestemmingsplan Landelijk gebied ten westen van de Vecht verwerkt. De vergunningsvrije regeling (art 2 van bijlage 2 Bor) staat hier los van.

Er zal in de praktijk pragmatisch worden omgegaan met de te slopen bebouwing en het maximaal terug te bouwen oppervlakte aan nieuwe bebouwing. Bij herbouw wordt gestreefd naar clustering van bebouwing om de kenmerkende openheid van het plangebied te waarborgen.

4.2.5 Paardenbakken

In toenemende mate ziet men dat er bij (voormalige) boerderijen en bij woningen in het buitengebied paardenbakken worden aangelegd. Ook in Weesp speelt dit en daarom is bij amendement op het bestemmingsplan Landelijk gebied ten westen van de Vecht de "Beleidsnotitie aanleg paardenbakken" vastgesteld. De regels uit deze beleidsnotitie zijn in dit bestemmingsplan geïntegreerd. Concreet betekent dit dat paardenbakken binnen de agrarische bestemming toelaatbaar zijn gesteld binnen het bouwvlak. Binnen de bestemming Wonen wordt terughoudend omgegaan met paardenbakken. Vooralsnog zijn geen paardenbakken aanwezig binnen de bestemming Wonen. Ze zijn daarom ook niet direct mogelijk gemaakt.

Wanneer een paardenbak buiten het bouwvlak is voorzien, is een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag benodigd. Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet het voornemen aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn erop gericht dat de paardenbak in de nabijheid van het bouwvlak wordt gerealiseerd en dat de effecten als gevolg van de paardenbak niet tot hinder leiden bij omliggende percelen. Bij de aanvraag voor een afwijking een paardenbak te realiseren dient een ruimtelijk inpassingsplan te worden overlegd. Op deze wijze kan optimaal ingespeeld worden op de specifieke locatiekenmerken.

4.2.6 Afmeerplaatsen en steigers

Het steigerbeleid van de gemeente is helder en duidelijk voor het landelijk gebied, namelijk: voorkomen van verrommeling van de Vecht en haar oevers. Derhalve zijn voorwaarden gesteld aan afmeerplaatsen en steigers. Een van de voorwaarden is dat bij overtuinen terughoudend wordt omgegaan met steigers. In de praktijk blijkt dit onderscheid niet werkbaar. Bovendien is het discutabel wat de ruimtelijke relevantie is van een dergelijk onderscheid. In het onderhavige bestemmingsplan is er daarom voor gekozen deze beleidslijn iets te verruimen. Steigers zijn toegestaan binnen de bestemming Water voorzover deze aansluit op de bestemming Tuin, de bestemming Bedrijf dan wel de functieaanduiding woonschepenligplaats. De gestelde eisen ten aanzien van de lengte van de steigers zijn onveranderd.

Op een aantal locaties is een steigers aanwezig of voorzien die niet passen binnen de maatvoeringen uit het steigerbeleid. Deze steigers hebben veelal een meer openbaar karakter. De betreffende steigers zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. De lengte en het oppervlak van deze steigers komen overeen met het aanduidingsvlak.

De woonschepen worden bestemd conform het bestemmingsplan Landelijk gebied ten westen van de Vecht.

4.2.7 Cultuurhistorische waarden

Alle cultuurhistorisch bijzondere elementen en panden zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft Rijks- en gemeentelijke monumenten en de molens. Op de verbeelding is aan deze gronden de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' toegevoegd. In de regels is een omgevingsvergunning opgenomen wanneer de elementen gesloopt zouden worden. Tevens is een regeling opgenomen voor het mogelijk terugbouwen van een pand na sloop. Daarbij dient de bestaande originele verschijningsvorm als uitgangspunt te worden genomen. Bestaande oppervlakten, goot- en bouwhoogten, nokrichtingen en dakhellingen zullen ook bij de nieuwbouw in acht genomen moeten worden. Een overzicht van de cultuurhistorisch waardevolle elementen is weergegeven in Bijlage 1.