direct naar inhoud van Artikel 9 Natuur
Plan: Landelijk Gebied Weesp
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP0200LG-oh01

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden en de ontwikkeling van potentiële natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': beperkt agrarisch gebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhelling', tevens een helling voor roeiboten;
  • e. met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden, alsmede voor voet- en fietsverbindingen.
9.2 Bouwregels

Op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

9.2.1 Algemeen
  • a. de bebouwing uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, behoudens erfafscheidingen;
  • b. de totale oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning niet meer dan 50 m² mag zijn.
9.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de inhoud van de bedrijfswoning niet meer dan 700 m3 mag zijn inclusief aan- en uitbouwen;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 4,50 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter mag zijn;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 5 meter mag zijn en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter mag zijn;
  • d. de bedrijfswoning afgedekt moet zijn met een kap waarvan de helling niet minder dan 300 en niet meer dan 600 mag zijn.
9.2.3 Erfbebouwing
  • a. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw niet meer mag zijn dan 3 meter;
  • b. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag zijn dan 0,25 meter boven de begane grondlaag van de woning waartegen wordt aangebouwd, met een maximum van 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw of aanbouw niet meer dan 5 meter mag zijn.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte niet meer mag zijn dan:

  • a. 1 meter voor erfafscheidingen, voor zover gebouwd binnen het bouwvlak vóór de (verlengden van de) voorgevel van de bedrijfswoningen, en voor het overige 2 meter;
  • b. 12 meter voor silo's en hooibergen;
  • c. 7,50 meter voor mestopslagen;
  • d. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, schuilgelegenheden, materialenbergingen en observatiehutten, onder de voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag zijn;
  • b. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 20 m2 mag zijn;
  • c. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming geldt in ieder geval het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, mengen, woelen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van water(lopen) of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaand(e) water(lopen);
  • g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van voedergewassen;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas en rietgewassen;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
  • j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • k. het indrijven van voorwerpen;
  • l. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • m. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen.
9.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 9.5.1 maar de in lid 9.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
9.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien:

  • a. is gebleken dat de in lid 9.5.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. ten aanzien van de werken zoals bedoeld in lid 9.5.1 onder e, f, en j de waterbeheerder wordt gehoord alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
9.6.1 Natuur

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door de aanduidingen 'agrarisch', 'paardenhouderij' dan wel de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen en de gronden te bestemmen voor 'Natuur' zonder enige aanduiding, onder de voorwaarden dat:

  • a. het agrarisch bedrijf beëindigd is en geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt;
  • b. een agrarisch bedrijf en een plattelandswoning na de wijziging niet langer zijn toegestaan;
  • c. van de overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • d. vooraf deskundig advies dient te worden ingewonnen.
9.6.2 Wonen

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het opheffen van het agrarisch bouwvlak en het opnemen van de bestemming Wonen conform het bepaalde in Artikel 19  een aanduiding voor wonen , na bedrijfsbeëindiging, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, waarbij tenminste wordt voldaan aan:

  • a. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing blijft behouden;
  • b. het wonen geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten;
  • c. het splitsen van karakteristieke boerderijen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijk karakter van de bebouwing, met dien verstande dat maximaal 1 extra woning mag ontstaan;
  • d. eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  • e. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden;
  • f. van de overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen moet een substantieel deel gesloopt worden, tenzij deze gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • g. vooraf deskundig advies dient te worden ingewonnen.
9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.7.1 Cultuurhistorische waarden

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstand- en monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de welstand- en monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.

9.7.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.7.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
9.7.3 Herbouw/nieuwbouw

Bij herbouw of nieuwbouw op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en de oorspronkelijke situering van de bestaande legale bebouwing maatgevend.