direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fidelishof 30, IJmuiden
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voornemen bestaat om ter plaatse van de voormalige Laurentiuskerk aan de Fidelishof 30 in IJmuiden woningbouw te realiseren. Het kerkgebouw zal worden gesloopt waarna 8 grondgebonden woningen zullen worden gebouwd.

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan de geldende bestemmingen kunnen worden gewijzigd in 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer'.

Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan het woningbouwplan planologisch worden mogelijk gemaakt. In de wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan. Daarnaast moet worden aangetoond dat het plan passend is binnen het geldend beleid, er geen strijd is met wet- en regelgeving op het gebied van milieu- en omgevingsfactoren en dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het onderhavige wijzigingsplan geeft hier invulling aan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van IJmuiden, binnen de woonkern. De begrenzing van het plangebied is gelijk aan de begrenzing van de gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone wijzigingsgebied – 10’, zoals dat voor de gronden is opgenomen in het bestemmingsplan IJmuiden Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan IJmuiden Oost, vastgesteld op 21 december 2017 door de gemeenteraad van Velsen. In dit bestemmingsplan is voor het plangebied grotendeels de bestemming ‘Maatschappelijk’ opgenomen. Voor de meest zuidelijke en oostelijke gronden geldt de bestemming ‘Verkeer’. Tot slot zijn de meest noordoostelijke gronden als ‘Wonen’ bestemd. De voorgenomen woningbouw is in strijd met het bestemmingsplan. Voor het plangebied is de gebiedsaanduiding ‘Wetgevingszone – wijzigingsgebied 10’ opgenomen op basis waarvan de geldende bestemmingen kunnen worden gewijzigd in 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan ‘IJmuiden Oost’ met wijzigingsgebied rood omlijnd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In artikel 27.1.13 van het bestemmingsplan zijn wijzigingsregels opgenomen op basis waarvan Burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied 10’ de geldende bestemmingen kunnen wijzigen in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Tuin’ en ‘Verkeer’ waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • In totaal zijn maximaal 8 woningen (grondgebonden of appartementen) toegestaan;
  • De oppervlakte van de woningen moet worden afgestemd op de woonvisie;
  • De woningen staan rond een open binnenterrein dat zowel via een onderdoorgang vanaf de Fidelishof, als vanaf het Binnenhaventerrein ontsloten is;
  • De maximale rooilijnen zoals geschetst in onderstaande figuur moeten worden aangehouden;
  • De maximale bouwhoogten zoals weergegeven onderstaande afbeelding moeten in acht worden genomen;
  • De bestaande bomen aan de oostzijde van de kavel worden in het plan ingepast;
  • Het plan dient te voldoen aan het Parkeernormenbeleid zoals vigerend op het moment van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0003.png"

Afbeelding 1.3: Wijzigingsgebied 10 - Locatie Fidelishof

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische aspecten worden toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid en ten slotte worden in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Huidige situatie

Op de locatie waar ooit de kerk en het klooster van de Paters Capucijnen hebben gestaan, is medio jaren ’80 de Laurentiuskerk gerealiseerd. De hoofdingang bevindt zich aan de noordzijde, ter plaatse van het appartementengebouw aan de Fidelishof. Door het parochiebestuur is besloten om in de parochies van IJmuiden met één kerkgebouw verder te gaan, waarbij de keuze is gemaakt voor de Pieterkerk in de Zuiderkruisstraat te IJmuiden. In 2016 is de laatste dienst in de kerk gehouden en begin 2017 is de kerk officieel buiten gebruik gesteld waarna de kerk is verkocht. Sindsdien wordt een deel van het gebouw enkel nog tijdelijk gebruikt als gymzaal voor de naastgelegen Franciscusschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0004.png"

Afbeelding 2.1: Toegang kerkgebouw vanaf het Fidelishof

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0005.png"

Afbeelding 2.2: Oostzijde kerkgebouw

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om de voormalige Laurentiuskerk te slopen en hiervoor in de plaats woningbouw te realiseren in de vorm van een hofje. De woningen staan rond een open binnenterrein dat zowel via een onderdoorgang vanaf de Fidelishof, als vanaf de zuidzijde ontsloten is. Het hofje krijgt een groene invulling en bevat een doorsteek dat de verbinding vormt tussen de Fidelishof en de gerealiseerde woningbouw op het Binnenhaventerrein. Met het woningbouwplan wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid die in artikel 27.1.13 van het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het plan bestaat uit 8 grondgebonden woningen met variatie in bouwhoogtes (zie afbeelding 2.3). De woningen bestaan voor een deel uit één bouwlaag en voor een deel uit twee of drie bouwlagen. Met deze variatie is nadrukkelijk rekening gehouden met de omliggende woningen. Zo mag de bouwhoogte ter plaatse van raampartijen niet de hoogte van de onderkant van het raamkozijn overschrijden. Het bruto vloeroppervlak van de woningen varieert van circa 110 m² tot ruim 150 m².

Aan de zuidzijde van het plangebied worden 6 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden 8 extra parkeerplaatsen aan het Fidelishof gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0006.png"

Afbeelding 2.3: Situatietekening toekomstige situatie (MB Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt het ruimtelijk beleid op rijksniveau. Hierin geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.

Betekenis voor het project

De nationale belangen die in het Barro zijn vertaald, zijn niet van betekenis voor dit plangebied. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral de gemeente.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan/wijzigingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Per 1 juli 2017 is het Bro op enkele onderdelen gewijzigd.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Betekenis voor het project

Met onderhavig wijzigingsplan worden 8 woningen mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie volgt dat bij woningbouw pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de bouw van meer dan 11 woningen (Uitspraak van de ABRS d.d. 18-12-2013 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2015:2921).

De in het plan voorziene ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro is daarom niet van toepassing. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen.

De realisatie van de woningen vindt bovendien plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is dan ook in lijn met het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en Provinciale ruimtelijke verordening

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.

Het beleid van de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Sinds de vaststelling van de PRV in 2010 is deze verschillende keren op onderdelen gewijzigd. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 februari 2019 in werking getreden.

Betekenis voor het project

Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling en artikel 5c kleinschalige ontwikkeling

In artikel 5a van de PRV is bepaald dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zoals in paragraaf 3.2.2 is aangegeven is met het onderhavige plan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In artikel 5c van de PRV is bepaald dat een bestemmingsplan een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied uitsluitend mogelijk maakt binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

De gronden van het plangebied maken onderdeel van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing. Er is geen strijd met artikel 5 PRV.

Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen

In artikel 33 is aangegeven dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Tevens dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voldoen aan eisen van duurzaam bouwen.

De op te richten woningen zullen niet worden aangesloten op het gasnet. Uitgangspunt is dat de woningen worden voorzien van een warmtepomp. De platte daken bieden goede kansen voor toepassing van zonnepanelen.

Er zijn verder geen regels in de PRV opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. Het voornemen is passend binnen de regels van de PRV.

3.3.2 Provinciale woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Betekenis voor het project

De ontwikkeling, waarbij duurzame woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied, is passend binnen de doelstellingen van het provinciaal woonbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Velsen 2025

Op 12 mei 2016 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Velsen 2025 ‘Rauw, Slim en Lommerrijk’ vastgesteld. In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van Velsen verder verankerd. De Structuurvisie Velsen is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040 en toont de ruimtelijke visie tot 2025.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied ‘Duinstad & Land-Goed’. Hiervoor is in de structuurvisie als ambitie benoemd dat de diversiteit aan karakteristieke metropolitane woonmilieus in Velsen behouden moet blijven en zoveel mogelijk moet worden versterkt. Deze ambitie wordt ondersteund door de volgende deelambities:

  • het versterken van de relaties tussen de woongebieden en de zee, het strand, de (landgoederen van de) binnenduinrand, de cultuurhistorische waarden, het kanaal en de polder;
  • er zijn woningen beschikbaar voor iedere portemonnee;
  • nieuwe woningbouw moet voorzien in de kwalitatieve vraag en dient de ruimtelijke kwaliteit van het betreffende woonmilieu te vergroten;
  • het behouden en versterken van de sociale cohesie en de leefbaarheid in de verschillende kernen, met waar mogelijk adequate voorzieningen in of nabij de dorpen en met IJmuiden (Lange Nieuwstraat) als hoofdvoorzieningencentrum van Velsen;
  • het vergroten van de bekendheid van Velsen als aantrekkelijk alternatief in de MRA voor mensen die stedelijk willen wonen.

Betekenis voor het project

De realisatie van de nieuwe woningen vindt plaats via inbreiding binnen de bebouwde kom. Het plan geeft invulling aan de uitgangspunten uit de structuurvisie waarbij tegemoet wordt gekomen aan de aanwezige woningbehoefte en wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.4.2 Woonvisie 2040

De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities op het gebied van wonen. Met de Woonvisie Velsen 2040 wordt de eerste stap gezet om:

  • 1. de Velser woonkwaliteit te versterken en te borgen;
  • 2. de woningvoorraad betaalbaar en beschikbaar te houden;
  • 3. het thema wonen en zorg nog beter op elkaar af te stemmen;
  • 4. duurzaamheidsmaatregelen te borgen in het woonbeleid.

Dit uit zich concreet in het vaststellen van een gewijzigd nieuwbouwprogramma, het geven van ruimte aan bewonersinitiatieven en nieuwe woonvormen en het stellen van meer eisen aan duurzaamheid bij nieuwbouw en het sturen op differentiatie in de woningvoorraad.

Met betrekking tot IJmuiden is in de Woonvisie aangegeven dat sprake is van een eenzijdige betaalbare voorraad van wisselende kwaliteit bestaande uit veel eengezinswoningen afgewisseld met etagebouw. Er is meer aandacht nodig voor betaalbare/middeldure koop en/of markthuur met een oppervlak van minimaal 60 m2. De doelgroepen zijn vooral jonge gezinnen en ouderen.

Betekenis voor het project

Het plangebied betreft een stedelijk woonmilieu. Het plan bestaat uit 8 grondgebonden woningen met variatie in bouwhoogtes. De woningen bestaan voor een deel uit één bouwlaag en voor een deel uit twee of drie bouwlagen. De oppervlakten variëren van ongeveer 110 tot 150 m2. Met dit gedifferentieerde woningbouwprogramma wordt invulling gegeven aan de verschillende woningbehoeftes. De in dit wijzigingsplan beoogde woningbouwontwikkeling draagt bij aan de kwantitatieve en kwalitatieve nieuwbouwdoelstelling.

Het overige gemeentelijke ruimtelijke beleid is sinds de vaststelling van het moederplan niet gewijzigd, dan wel een beleidswijziging (zoals bij het verkeersbeleid) heeft geen gevolgen voor het wijzigingsplan. Kortheidshalve wordt naar de toelichting van het bestemmingsplan 'IJmuiden Oost' verwezen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In het kader van de ruimtelijke procedure wordt het project, in het kader van wet- en regelgeving en het kader van een goede ruimtelijke ordening, getoetst op een groot aantal milieu- en omgevingsaspecten. Hieronder is per aspect de betekenis voor het plan aangegeven.

4.1 Cultuurhistorie en archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze nieuwe wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg van het verdrag van Valletta (Malta) is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

Betekenis voor het project

In 2017 is de Beleidsnota Archeologie Velsen vastgesteld. Onderdeel van de Beleidsnota is de Beleidskaart Archeologie. Op de Beleidskaart is aangegeven dat binnen het plangebied een relatief hoge archeologische verwachtingswaarde van toepassing is. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij een bouwplan groter dan 100 m2 waarbij dieper dan 40cm wordt gegraven. Omdat deze verstoringsnorm met het bouwplan wordt overschreden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek IJmuiden, Fidelishof 30, De Steekproef, juni 2019). Bij het bureauonderzoek is een archeologisch verwachtingsmodel van het gebied opgesteld aan de hand van beschikbare fysisch-geografische, archeologische en historisch-geografische informatie.

Uit het bureauonderzoek volgt dat voor het plangebied een hoge kans bestaat op het aantreffen van resten uit de bronstijd tot nieuwe tijd. De bodemverstoring is beperkt tot het noordelijk deel van het plangebied waar de kelder van de kerk ligt en mogelijk de noordwesthoek waar in de jaren ‘60 een klein gebouw stond. Archeologische resten kunnen vanaf onder het maaiveld worden verwacht.

Het in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachtingsmodel is getoetst door het uitvoeren van een booronderzoek (Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, Fidelishof 30, De Steekproef, april 2020). Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat in het plangebied tussen 3,8 en 4,8 meter NAP bewoonbaar duinzand aanwezig is. Ook de top van het hieronder gelegen strandwalzand zou bewoonbaar geweest kunnen zijn. Ondanks dat op vijf van de zes boorpunten tot in deze afzettingen kon worden geboord, zijn hierin geen sporen van bodemvorming of vegetatiehorizonten aangetroffen. Artefacten zijn evenmin gevonden. In verband hiermee geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.

De gemeente Velsen volgt dit selectie-advies op, mede op basis van de toetsing van het booronderzoek door NMF Erfgoedadvies te Castricum.

4.2 Bodemkwaliteit

In een bestemmingsplan/wijzigingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Betekenis voor het project

Voor het perceel is een verkennend bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Fidelishof 30 IJmuiden, PJ Milieu BV, 7 november 2018 ) uitgevoerd. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. In het onderzoek zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met kwik, lood, zink en PAK en matige verontreinigingen met koper aangetroffen. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, minerale olie en PAK. Echter bij toetsing aan de lokale achtergrondgehalten blijkt dat de aangetoonde gehalten lager zijn dan de lokale achtergrondwaarden. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren en staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.

4.3 Water

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan. Hierbij wordt ingegaan op onder andere de beleidsuitgangspunten van het waterschap, de huidige en de toekomstige waterhuishouding in het plangebied. De planontwikkeling kan effecten hebben op de hoeveelheid verharding en het waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland beoordeelt het plan op haar effecten.

Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp.

Betekenis voor het project

Voor het plan is advies aangevraagd bij Rijnland in het kader van de watertoets via www.dewatertoets.nl. Hierbij is door Rijnland aangegeven dat sprake is van een waterbelang en mogelijk nader contact wordt opgenomen. In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft nadere afstemming plaatsgevonden met Rijnland. Hierbij is aangegeven dat er geen bezwaar is tegen de planontwikkeling.

Waterkwantiteit

Als gevolg van het bouwplan vindt geen toename aan verharding plaats. In de huidige situatie is het overgrote deel van het plangebied verhard en bebouwd. Een oppervlak van in totaal 294 m² is onverhard. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in aanvulling op de woningbouw openbaar groen toegevoegd. Daarnaast worden tuinen gerealiseerd. In de toekomstige situatie is 89 m² aan groen voorzien en 381 m² aan tuinen. Als ongeveer de helft van de tuinen verhard wordt door de toekomstige bewoners, is sprake van een toename aan verharding. Echter zelfs bij het volledig verharden van de tuinen is de toename aan verharding (205 m2) niet dermate groot dat de compensatienorm (in beginsel > 500 m²) wordt overschreden. Compenserende maatregelen zijn niet aan de orde.

Waterkwaliteit en riolering

Het afvalwater wordt aangesloten op het aanwezige rioolstelsel, waarbij regenwater, afkomstig van de openbare ruimte (wegen, parkeerplaatsen) en de daken van de woningen, wordt afgekoppeld van het vuilwaterriool en ter plaatse wordt geïnfiltreerd in de bodem. De ter plaatse aanwezige zandige bodem en de lage grondwaterstand zijn zeer geschikt voor infiltratie van regenwater. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Dit is hier het geval.

4.4 Natuur

In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied.

Betekenis voor het project

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuur (Quickscan natuur Fidelishof 30 te IJmuiden, Van der Goes en Groot, 3 mei 2019) uitgevoerd. De quickscan is er op gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op 400 meter afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Kennemerland-Zuid. Gezien de afstand, de omliggende bebouwing en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.

Voor het aspect stikstofdepositie is voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase een Aeriusberekening uitgevoerd (Stikstofberekening in het kader van de Wet natuurbescherming, Fidelishof 30 te IJmuiden, 4 maart 2020). Uit deze berekeningen volgt dat de maximale projectbijdrage in de gebruiksfase en de aanlegfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of weidevogelleefgebied. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen deze gebieden.

Soortenbescherming

Uit de quickscan natuur volgt dat het onderzoeksgebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren kunnen alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.

In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.

In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uitgesloten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen uitgevoerd (Vleermuisinventarisatie FIdelishof 30 te IJmuiden, Van de Goes en Groot, 21 oktober 2019). Uit het onderzoek volgt dat de beschermde Gewone Dwergvleermuis en Rosse vleermuis zijn aangetroffen. Er zijn echter geen verblijfplaatsen vastgesteld in het plangebied. Er worden geen negatieve gevolgen verwacht van de ingreep op verblijfplaatsen van vleermuizen. Het verblijf naast het plangebied ligt op te grote afstand om beïnvloed te worden. Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.

Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Conclusie

Uit de uitgevoerde quickscan natuur, het aanvullend natuuronderzoek en de Aeriusberekening volgt dat er geen negatieve effecten van het plan worden verwacht op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten flora en fauna.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds.

De doelen van milieuzonering zijn:

  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Betekenis voor het project

Naast woningen zijn ook andere functies aanwezig in de omgeving van het plangebied. De VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geeft indicatieve afstanden tussen woningen en bedrijven en andere functies met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Deze afstanden gelden in eerste instantie voor woningen in een rustig woongebied. Binnen een gemengd gebied kunnen de afstanden met één stap worden verlaagd. Omdat in de omgeving van het plangebied overwegend een woonfunctie aanwezig is, wordt uitgegaan van het omgevingstype ‘rustig woongebied’.

Ten westen van het plangebied is de Franciscusschool gesitueerd. Het betreft een basisschool dat met het buitenterrein grenst aan het plangebied. In de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. In de handreiking is voor scholen (SBI-code 852, 8531) een richtafstand van 30 meter tot woningen aangehouden in verband met het aspect geluid. Omdat niet aan deze richtafstand wordt voldaan met het woningbouwplan, is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van de school op de nieuwe woningen. Zie paragraaf 4.6. Uit dit onderzoek volgt dat de aanwezigheid van de school een goed woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg staat.

Aan de zuidzijde van het plangebied geldt de bestemming ‘Gemengd’. Het betreft woningen waar in de begane grond ook andere functies zijn toegestaan. Het betreft aldus functies die zich goed verhouden tot woningen, waardoor deze niet van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.

Voor de functies in de omgeving van het plangebied geldt dat het woningbouwplan niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden. Anderzijds staan de bedrijven in de omgeving een goed woon- en leefklimaat ter plaatse niet in de weg. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op de nieuwe woningen (geluidgevoelige bestemming) te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. Tevens is in deze wet bepaald dat akoestisch onderzoek plaats moet vinden als nieuwe geluidgevoelige functies worden geprojecteerd binnen een geluidzone van geluidgezoneerde industrieterreinen.

Betekenis voor het project

Er is akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek Fidelishof 30 IJmuiden, DOF Akoestisch Advies, 1 augustus 2019) uitgevoerd naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en geluiduitstraling van de nabijgelegen school. Hieronder zijn de resultaten toegelicht.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Zeeweg. De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op deze weg is berekend op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. De voorkeurgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde bedraagt bij nieuwbouw in binnenstedelijk gebied respectievelijk 48 dB en 63 dB. Volgens de geluidberekeningen bedraagt de toetsingswaarde vanwege de Zeeweg maximaal 38 dB (incl. aftrek ex art. 110 Wgh)) en is hiermee lager dan de voorkeurgrenswaarde. Er behoeft geen hogere waarde te worden vastgelegd

Industrielawaai

Het plangebied ligt in zijn geheel binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein IJmond. De nieuwe woningen dienen als gevolg hiervan te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A). Bij een hogere geluidsbelasting is het mogelijk tot en met 55 dB(A) een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen. Voor nieuwe woningen binnen de zone bedraagt de maximaal toelaatbare geluidbelasting 55 dB(A). De berekende etmaalwaarde bedraagt 53 dB(A). Er zal een hogere waarde worden aangevraagd.

Geluiduitstraling school

In verband met de situering van een school op korte afstand van het plangebied (zie paragraaf 4.5) is in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. In het onderzoek is geluidoverdracht van de speelplaats van de basisschool in beeld gebracht evenals indirecte hinder (komen en gaan van ouders en personeel). Uit de berekeningen volgt een geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen van maximaal 45 dB(A) bedraagt. Deze geluidbelasting komt overeen met het maximale langtijdgemiddeld beoordelingsniveau dat vanuit een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar wordt geacht.

4.7 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit ‘niet in betekende mate’ verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

Betekenis voor het project

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een ‘klein project’ welke niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is bekeken of in de huidige situatie voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om dit te onderzoeken is gebruik gemaakt van de Atlas van de leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) en de NSL monitoringstool van de rijksoverheid (www.nsl-monitoring.nl). Voor de concentraties van maatgevende stoffen in de omgeving van het plangebied, geldt dat deze ruim onder de grenswaarden blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Externe veiligheid

Binnen het beleidskader externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin is weergegeven hoe groot de kans is dat een groep, met een bepaalde grootte, het slachtoffer kan worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Betekenis voor het project

De Risicokaart Noord-Holland geeft in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aan die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Buisleidingen van de Gasunie liggen op meer dan 500 meter afstand van het plangebied, ruim buiten het invloedsgebied. Ook transportroutes van gevaarlijke stoffen zijn niet aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Er zijn voor het plan dan ook geen belemmeringen aanwezig op het gebied van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.WP0709FIDELISHOF1-R001_0007.png"Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (plangebied in blauwe cirkel)

4.9 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

Betekenis voor het project

Verkeer

Voor een kerk zijn geen kencijfers voor verkeersgeneratie bekend. De realisatie van 8 woningen binnen het plangebied zal een toename aan verkeersbewegingen met zich meebrengen. Gelet op het relatief lage aantal woningen, de ligging van het plangebied nabij de Zeeweg en het feit dat parkeerplaatsen aan beide zijden van het gebouw beschikbaar zijn, zijn geen knelpunten in de verkeersafwikkeling te verwachten.

Parkeren

In het geldende gemeentelijke Parkeernormenbeleid 2015 zijn parkeernormen voor woningen bepaald op basis van type en grootte van de woning. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen voor het bouwplan aangegeven.

Bouwnummer   BVO in m2   Parkeernorm  
1   110,2   1,5  
2   138,0   1,7  
3   151,1   1,9  
4   136,5   1,7  
5   143,5   1,9  
6   148   1,9  
7   142,3   1,9  
8   120,7   1,7  
TOTAAL     14,2  

De totale parkeerbehoefte in het plan bedraagt 14,2 parkeerplaatsen. Aan de zuidzijde van het plangebied worden 6 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden 8 extra parkeerplaatsen aan het Fidelishof gecreëerd. Hier werd ook voor het gebruik van de kerk geparkeerd.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen. Uit het natuuronderzoek, zoals beschreven in paragraaf 4.5 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten.

Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER).

Betekenis voor het project

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in de volgende tabel opgenomen.

Projectnaam   Fidelishof 30, IJmuiden  
Kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject
(drempelwaarde: >100 ha of >
2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte >
200.000 m2)
Betreft een ontwikkeling van 8 woningen.  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Voor de woningbouw worden reguliere natuurlijke
hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal
(beton, hout, grond).  
Productie afvalstoffen   Enkel relevant tijdens de bouw  
Verontreiniging en hinder   Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van
geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot
relevante milieu-effecten.  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van het project    
Bestaande grondgebruik   Maatschappelijk (kerkgebouw)  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands,
kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en
natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen
worden overschreden, gebieden met hoge
bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel
of archeologische gebieden van belang.  
Geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebied of andere gevoelige gebieden.  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen
bevolking)  
Lokaal  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   Nee  
Waarschijnlijkheid effect   Geen  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Geen  
CONCLUSIE   Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Het project is bovendien kleinschalig.
Nadere analyse in een
MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.  

4.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de in dit hoofdstuk genoemde milieu- en omgevingsfactoren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In het kader van artikel 3.6 lid 1a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in het bestemmingsplan ‘IJmuiden Oost’ bepaald dat de maatschappelijke bestemming ter plaatse van het plangebied kan worden gewijzigd ten behoeve van woningbouw. In de wijzigingsbevoegdheid zijn hier kaderstellende regels voor gegeven. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de in artikel 27.1.13 van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het mogelijk maken van 8 woningen.

Krachtens artikel 3.6, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) maken de regels van dit wijzigingsplan deel uit van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan moet dus worden gelezen in combinatie met het bestemmingsplan ‘IJmuiden Oost’.

Het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

5.2 Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen van de gronden aan. In de planregels staat per bestemming en aanduiding vastgelegd wat de beperkingen en mogelijkheden van de gronden met de bestemming, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn.

5.3 Planregels

In dit wijzigingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Tuin
  • Verkeer
  • Wonen
  • Waarde – Archeologie 2 (dubbelbestemming)

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. Voor de regels wordt zoveel mogelijk verwezen naar de regels uit het moederplan "IJmuiden Oost".

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken die hieronder worden toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 zijn diverse begrippen gedefinieerd.

  • Artikel 2: Wijze van meten

geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In het wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Artikel 3: Tuin
  • Artikel 4: Verkeer
  • Artikel 5: Wonen
  • Artikel 6: Waarde – Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn betreffen:

  • Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
  • Artikel 8: Algemene bouwregels
  • Artikel 9: Algemene aanduidingsregels
  • Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
  • Artikel 11: Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.

  • Artikel 12: Overgangsregels

Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik.

  • Artikel 13: Slotregel

Dit artikel geeft de naam van het wijzigingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het wijzigingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden in hoofdstuk 7 toegelicht.

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad

een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij de bouw van één of meerdere woningen als bouwplan wordt gedefinieerd. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.

De kosten voor het bouwplan alsmede de plankosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten als gevolg van planschade. Hiervoor is een overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente gesloten. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie en vooroverleg

Door de initiatiefnemer zijn gesprekken gevoerd met de Vereniging van Eigenaren van de woningen aan het Fidelishof en het Woningbedrijf Velsen. In beginsel staat men positief tegenover het plan. De school is over het plan geïnformeerd. Begin 2020 heeft de initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd voor omwonenden. De reacties op het plan waren hierbij positief.

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) wordt bij de voorbereiding van het wijzigingsplan vooroverleg gevoerd met de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan betrokken zijn. In dit kader heeft afstemming plaats gevonden met Rijnland (zie paragraaf 4.3). Vooroverleg met de provincie is gelet op de binnenstedelijke ligging niet noodzakelijk in het kader van het Besluit beperking vooroverleg.

7.2 Procedure wijzigingsplan

In artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat op de procedure voor wijziging van het bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat de uitgebreide totstandkomingsprocedure wordt gevolgd, ook wel de uniforme openbare voorbereidingsprocedure genoemd. Hieronder worden de procedure stapsgewijs toegelicht.

Het voorontwerpwijzigingsplan wordt voorgelegd aan de betrokken bestuurlijke instanties, zoals waterschap, provincie en andere diensten die betrokken zijn bij dit plan. Dit bestuurlijk vooroverleg is verplicht op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Na het vooroverleg en eventuele aanpassingen wordt het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd en vindt een formele kennisgeving plaats van het ontwerpbesluit. Gedurende de terinzagelegging, de termijn hiervan bedraagt 6 weken, heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan naar voren te brengen. Aan de hand van de ingebrachte zienswijzen kan het plan eventueel worden aangepast.

Binnen een termijn van acht weken na het verloop van de termijn van de terinzagelegging, beslist het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen omtrent vaststelling van het wijzigingsplan. Het besluit tot vaststelling treedt in werking met ingang van de dag na verloop van de beroepstermijn. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.