direct naar inhoud van 2.3 Rijksbeleid
Plan: Havengebied IJmuiden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0500HAVENGEBIED1-I001

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

De regio is als volgt verbeeld in de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0500HAVENGEBIED1-I001_0005.jpg"

Afbeelding 2.3.1.1 SVIR

De haven is eveneens in groter verband aangeduid als 'Zeehaven van nationaal belang'. Het is dus voornaam om dit in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

In de Structuurvisie wordt de haven eveneens gezien als 'Kansrijk gebied voor windenergie'. Op deze locatie is windenergie feitelijk gezien mogelijk.

Het grootste gedeelte van het plangebied is ook aangegeven als 'Stedelijke regio met topsectoren'. Hier wordt met name gedoeld op de mainport Schiphol. Dit heeft geen rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • c. Kustfundament;
  • d. Grote rivieren;
  • e. Waddenzee en waddengebied;
  • f. Defensie;
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • h. Elektriciteitsvoorziening;
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • j. Ecologische hoofdstructuur;
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Het Noordzeekanaal is een Rijksvaarweg. De vrijwaringzone Barro wordt gerekend vanaf de begrenzinglijn van de rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger conform artikel 5.1 van de Waterwet. De Buitenhaven is onderdeel van de zeehaventoegang. De vrijwaringzone zeehaventoegang is 40 meter. Nabij vaarwegsplitsingen of havenuitvaarten bedraagt de vrijwaringzone een afstand van 300 meter van de splitsing of uitgang, aan weerszijden van de vaarweg 50 meter. De vrijwaringzone Barro van de vaargeul van de Buitenhaven loopt tot in het plangebied. Hiermee is ook het onderdeel vrijwaringzone vaarweg van het Barro relevant voor het plangebied. Deze wordt meegenomen op de verbeelding en in de regels.


Ook het kustfundament is van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan. Het fundament omsluit het Havengebied en loopt deels over het gebied. Hier dient rekening mee gehouden te worden. Dit zodat het fundament niet (indirect) aangetast wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0500HAVENGEBIED1-I001_0006.png"

Afbeelding 2.3.1.2 Kustfundament uit Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.3.2 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. De actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) in 2008 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario’s. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.

2.3.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.

Deze problemen zijn:

  • verlies aan biodiversiteit;
  • klimaatverandering;
  • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
  • bedreiging van de gezondheid;
  • bedreiging van de externe veiligheid;
  • aantasting van de leefomgeving;
  • mogelijk onbeheersbare risico’s.

De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.

Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder, meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico's bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.

2.3.4 Vierde Nota Waterhuishouding (1999)

In deze nota worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt. Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar blijft met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en dient een zo integraal mogelijk beheer te worden gevoerd. Er is geen doorwerking van deze nota in het bestemmingsplan.

2.3.5 Kaderrichtlijn Water

Deze EU-regelgeving heeft rechtstreekse werking. De Kaderrichtlijn water heeft betrekking op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De Kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering en neemt ecologische waterkwaliteit als invalshoek. De Kaderrichtlijn water stelt (verplichte) doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. In 2009 zijn de stroomgebiedsbeheerplannen vastgesteld. Deze kaderrichtlijnen hebben geen gevolgen van de invulling van dit plan.

2.3.6 Rijksbeleid met betrekking tot ecologie

In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen.

2.3.7 Nationaal Waterplan (NWP)

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Er kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met dit waterplan.

2.3.8 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd. Dit komt terug bij het aanvragen van een omgevingsvergunning. Voor dit plan is dit niet relevant.