Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerrein Uithoorn 2020
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0451.BPBedrijventer-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Uithoorn 2020” met identificatienummer NL.IMRO.0451.BPBedrijventer-VG01 van de Gemeente Uithoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen; 

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Uithoorn 2020” met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwd:

blokken van meer dan twee aaneengebouwde gebouwen;

1.8 aan-huis-gebonden beroep:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 achtergevel:

een van de weg afgekeerde oorspronkelijke gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

het in de planregels of op de verbeelding aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bouwgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de planregels anders is bepaald;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slecht is bedoelt voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatsen van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht;

1.13 bestaand gebruik of bouwwerk:

een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevi-inrichting:

bevi-bedrijf zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwlaag:

een gedeelte van een hoofdgebouw dat geen, door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 (beperkt) kwetsbaar object:

zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid;

1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;  

1.25 bruto vloeroppervlak (bvo):

het vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw, die worden gebruikt voor de in het plan beschreven bestemming, inclusief opslag- administratieruimten en dergelijke, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending en/of aanverwante dienstverlening, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen
terreinen bepaald in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder;

1.31 geluidzone:

geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.32 geluidszoneringsplichtige inrichting:

inrichtingen zoals aangegeven in bijlage I onderdeel D Bor, die in belangrijke mate hinder kunnen veroorzaken en bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld;

1.33 geluidzone - industrielawaai - 50 dB(A):

geluidscontour rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);

1.34 gezoneerd industrieterrein:

een industrieterrein waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd;

1.35 goot:

het snijpunt tussen dakvlak en gevelvlak;

1.36 groothandel:

een onderneming die tussen de fabrikanten en de detailhandel of horeca zit. Het gaat hier altijd om de handel in grotere hoeveelheden goederen. Daarnaast is de groothandel niet bedoeld voor particulieren; gebruikers moeten ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel;

1.37 hoofdgebouw:

een of meer panden of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.38 horecabedrijf:

een bedrijf of inrichting, waarbij de volgende categorieën worden onderscheiden:
  • horeca categorie I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, zoals een lunchroom, koffie- en theehuis en een ijssalon;
  • horeca categorie II: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals restaurant, bistro, crêperie, cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood, automatiek en snelbuffet;
  • horeca categorie III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  • horeca, categorie IV: een bedrijf of inrichting welke de gelegenheid biedt om te dansen, zoals een dancing of discotheek en zelfstandige zaalverhuur;
  • horeca, categorie V: een bedrijf of inrichting gericht op het aanbieden van logies, zoals een hotel of pension;

1.39 internethandel:

afhaalpunt zonder showroom waarbij de verkoop uitsluitend via internet plaatsvindt en waarbij de via internet gekochte goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald;

1.40 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.42 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die in beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;

1.44 ondergeschikt

van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft waarbij de ondergeschikte activiteit nooit de belangrijkste inkomenstenbron is;

1.45 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het al dan niet openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.46 ondersteunende functie

ondergeschikte functie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie, waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.47 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en maximaal 2 gesloten wanden;

1.48 peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse van dat water aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;

1.49 perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen;

1.50 primaire wateren:

Wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging;

1.51 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 publiekgerichte en maatschappelijke dienstverlening:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten (met baliefunctie) aan de eindgebruiker, waaronder onder andere wordt verstaan; dansschool of dienstverlening op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn en sport met uitzondering van geluidsgevoelige objecten. Kappers, schoonheidssalons, nagelstudio's of andere bedrijven van gelijke strekking en voorzieningen voor het uitoefenen van religie zijn niet toegestaan;

1.54 raam- en straatprostitutie:

het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;

1.55 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf en een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, vlaggenmasten, rijwielstandaards, papierbakken, afvalcontainers, openbare toiletten, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelplekvoorzieningen, telefooncellen, kunstobjecten en abri's;

1.57 stedelijke ontwikkeling:

ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

1.58 twee-aaneen:

twee hoofdgebouwen die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden;

1.59 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.61 vrijstaand:

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;

1.62 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63 zakelijke en creatieve dienstverlening:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven, waaronder wordt verstaan: media, studio’s, reclamediensten, architecten en technische adviesbureaus, rechtskundige en administratieve dienstverlening;

1.64 zelfstandige kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de diepte:

de diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat- of terreinniveau);

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

vanaf de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens maximaal 1,5 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven in categorie 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven in categorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven in categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven in categorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven in categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. ondersteunende zakelijke en creatieve dienstverlening;
  7. ondersteunende kantoren;
  8. ondersteunende horeca; 
  9. bestaande perifere detailhandel;
  10. bestaande zelfstandige kantoren en bestaande zelfstandige zakelijke en creatieve dienstverlening;
  11. bestaande publiekgerichte en maatschappelijke dienstverlening;   
  12. ondersteunende en productiegebonden detailhandel;
  13. internethandel;
  14. nutsvoorzieningen;
alsmede voor, ter plaatse van de aanduiding:
  1. 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning, tenzij een ander aantal is genoemd op de verbeelding;
  2. 'specifieke vorm van bedrijf - dansschool en partycentrum': dansschool en horeca categorie IV;  
  3. 'specifieke vorm van bedrijf - duurzame machinefabriek': duurzame machinefabriek met maximale milieucategorie 3.2;  
  4. 'specifieke vorm van bedrijf - metaalconstructiebedrijf': een metaalconstructiebedrijf met maximale milieucategorie 3.2;
  5. 'specifieke vorm van bedrijf - oliën- en vettenfabriek': een oliën en vettenfabriek met maximale milieucategorie 3.2;
  6. 'specifieke vorm van bedrijf - ppg coatings': een bedrijf wat is gespecialiseerd in het vervaardiging van verf, vernis e.d., drukinkt en mastiek met maximale milieucategorie 4.2;
  7. 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging van producten van kunststof': een bedrijf dat producten vervaardigd van kunststof met maximale milieucategorie 5.3;
  8. 'specifieke vorm van detailhandel - dierenspeciaalzaak': detailhandel gespecialiseerd in de verkoop van dieren, dierenvoeding en dierenbenodigdheden;
  9. 'waterzuiveringsinstallatie': waterzuiveringsinstallatie met maximale milieucategorie 4.2;
met daarbij horende:
  1. opslagruimten, magazijnen, opslag-, laad- en losplaatsen;
  2. parkeervoorzieningen, (ontsluitings-)wegen, verhardingen en open terreinen;
  3. groen-, water-, waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
3.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. deze zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning’ toegestaan;
  2. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt maximaal 6 meter, respectievelijk 10 meter;
  3. bestaande bedrijfswoningen mogen worden veranderd, vernieuwd of herbouwd, met dien verstande dat de inhoud van een bestaande woning met maximaal 10% toe mag nemen;
  4. voor de woningen aan de Thamerweg 74 tot en met 76 geldt een maximale inhoudsmaat van 450 m3.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag voor de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 3 meter bedragen;
  4. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen rondom nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  5. de bouwhoogte van één schoorsteen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen', mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Bebouwingspercentage
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub c voor het overschrijden van het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage, met dien verstande dat:
  1. tot 80% kan worden afgeweken als ter plaatse een maximum bebouwingspercentage van 50% is aangegeven;
  2. tot 50% kan worden afgeweken als ter plaatse een maximum bebouwingspercentage van 25% is aangegeven;
  3. de ondernemer kan aantonen dat een hogere bebouwingspercentage vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  4. het verhogen geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en naastgelegen gronden;
  5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid volgens de parkeernormen, zoals bepaald in artikel 23.1.
3.3.2 Bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub b voor het overschrijden van het op de verbeelding aangegeven bouwhoogte tot maximaal 20 meter, met dien verstande dat:
  1. aangetoond wordt dat een hogere bouwhoogte vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. het verhogen van de bouwhoogte geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en naastgelegen gronden;
  3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid volgens de parkeernormen, zoals bepaald in artikel 23.1;
  4. dit niet van mogelijk is in de gebieden die grenzen aan woongebieden, zoals bij de Thamerkerk en woningbouw langs de Thamerweg, de Amstel, Zijdelwaard en in de Vinckebuurt;
  5. in geval het een uitbreiding betreft van meer dan 500 m2 een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gegeven.
3.3.3 Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 sub f voor het overschrijden van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 25 meter, met dien verstande dat:
  1. aangetoond wordt dat een hogere bouwhoogte vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. het verhogen van de bouwhoogte geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en naastgelegen gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Algemeen
  1. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bevi'; 
  2. geluidzoneringsplichtige irinchtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein';
  3. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan;
  4. bij functieverandering of uitbreiding van de hoofdgebouwen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, volgens de parkeernormen, zoals bepaald in artikel 23.1.
3.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20.1, wordt in elk geval gerekend:
  1. wonen, anders dan bedoeld in artikel 3.1 sub o;
  2. kamergewijze verhuur en logies.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.5.1 Workshops
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van workshops als ondergeschikte nevenactiviteit, met dien verstande dat:
  1. de workshop bedrijfsgerelateerd is;
  2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals bepaald in artikel 23.1;
  3. de groepsrisico wordt berekend en verantwoord;
  4. de workshop plaats vindt in bestaande bebouwing.
3.5.2 Bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van:
  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 maar niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen;
  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:
  1. geluidproductie;
  2. geurproductie;
  3. stofuitworp;
  4. de verontreiniging van lucht en bodem;
  5. de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf;
  6. verkeersaantrekkende werking en parkeren;
  7. externe veiligheid.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Horecabedrijf
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van één zelfstandige horecabedrijf met een categorie I of II, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. deze niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. het groepsrisico berekend is en een verantwoording is opgesteld;
  3. een horecabedrijf mag niet meer bedragen dan 200 m2 bvo;  
  4. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals bepaald in artikel 23.1;
  5. deze, indien gevestigd aan de Amsterdamseweg, ontsloten dient te worden op een ventweg;
  6. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad;
  7. dat uit onderzoek blijkt dat de extra verkeersgeneratie niet bijdraagt aan een afname van de verkeersveiligheid en bereikbaarheid;
  8. dat uit onderzoek blijkt dat de verschillende milieuaspecten geen belemmering vormen;
  9. in geval het een uitbreiding betreft van meer dan 500 m2 de toelichting van het wijzigingsplan een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat.
3.6.2 Perifere detailhandel
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van perifere detailhandel, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. perifere detailhandel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. het groepsrisico berekend is en een verantwoording is opgesteld;    
  3. als het totaal winkelvloeroppervlak van deze perifere detailhandel meer dan 1500 m2 bedraagt, geldt dat:
    1. dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden, en;
    2. de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht;
  4. het totaal aan perifere detailhandel / detailhandel in volumineuze goederen op het gehele bedrijventerrein mag niet meer bedragen dan 60.000 m2;
  5. voldoende veiligheid voor gebruikers en omgeving is gebleken. Hiervoor kan advies ingewonnen worden bij de veiligheidsregio;
  6. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein volgens de parkeernormen, zoals bepaald in artikel 23.1;
  7. ondersteunende horeca is toegestaan tot een vloeroppervlakte van niet meer dan 20% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfsgebouw;
  8. nieuwe perifere detailhandel aan de Amsterdamseweg dient ontsloten te worden op een ventweg;
  9. dat uit onderzoek blijkt dat de extra verkeersgeneratie niet bijdraagt aan een afname van de verkeersveiligheid en bereikbaarheid; 
  10. dat uit onderzoek blijkt dat de verschillende milieuaspecten geen belemmering vormen;
  11. in geval het een uitbreiding betreft van meer dan 500 m2 de toelichting van het wijzigingsplan een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat.
3.6.3 Publiekgerichte en maatschappelijke dienstverlening
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van publiekgerichte en maatschappelijke dienstverlening, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. publiekgerichte en maatschappelijke dienstverlening is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. het groepsrisico berekend is en een verantwoording is opgesteld;
  3. voldoende veiligheid voor gebruikers en omgeving is gebleken. Hiervoor kan advies ingewonnen worden bij de veiligheidsregio;
  4. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals bepaald in artikel 23.1;
  5. ondersteunende horeca is toegestaan tot een vloeroppervlakte van niet meer dan 20% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfsgebouw;
  6. deze, indien gevestigd aan de Amsterdamseweg, ontsloten dient te worden op een ventweg;
  7. dat uit onderzoek blijkt dat de extra verkeersgeneratie niet bijdraagt aan een afname van de verkeersveiligheid en bereikbaarheid; 
  8. dat uit onderzoek blijkt dat de verschillende milieuaspecten geen belemmering vormen;
  9. in geval het een uitbreiding betreft van meer dan 500 m2 de toelichting van het wijzigingsplan een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat.
3.6.4 Zelfstandige kantoren en/of zelfstandige zakelijke en creatieve dienstverlening
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van zelfstandige kantoren en/of zelfstandige zakelijke en creatieve dienstverlening, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. zelfstandige kantoren en/of zelfstandige zakelijke en creatieve dienstverlening zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. het groepsrisico berekend is en een verantwoording is opgesteld;
  3. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals bepaald in artikel 23.1;
  4. nieuwe zelfstandige kantoren en/of zelfstandige zakelijke en creatieve dienstverlening aan de Amsterdamseweg dienen ontsloten te worden op een ventweg;
  5. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad;
  6. dat uit onderzoek blijkt dat de extra verkeersgeneratie niet bijdraagt aan een afname van de verkeersveiligheid en bereikbaarheid;
  7. dat uit onderzoek blijkt dat de verschillende milieuaspecten geen belemmering vormen;
  8. in geval het een uitbreiding betreft van meer dan 500 m2 de toelichting van het wijzigingsplan een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangegeven gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. bedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. zakelijke en creatieve dienstverlening;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - kattenopvang': een kattenopvang;
met daarbij horende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. wegen en paden;
  4. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': onderdoorgang.
met dien verstande dat:
  1. per bouwperceel één woning is toegestaan;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaan.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a is aan de achtergevel een uitbreiding van het hoofdgebouw toegestaan tot maximaal 20 m² met inachtneming van dat de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de hoogtes die gelden voor het hoofdgebouw;
  5. hoofdgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen worden gebouwd;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  1. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief uitbreiding hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 4.2.2 sub d, mag niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijk oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 4,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen;
  3. de diepte van de aan de achtergevel te bouwen bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  4. de breedte van de aan de achtergevel te bouwen bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw; 
  5. een aan de zijgevel van de woning te bouwen bijbehorend bouwwerk mag op niet minder dan 1 meter achter de voorgevellijn en op niet meer dan 3 meter achter het verlengde van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en mag niet breder zijn dan 3 meter.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen. 

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ten behoeve van de functies, als bedoeld in artikel 4.1 onder b en c, mag maximaal 150 m2 aan opstallen gebruikt worden.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. taluds;
  3. oevers;
  4. bruggen;
  5. fiets- en voetpaden;
  6. speel- en nutsvoorzieningen;
  7. straatmeubilair;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. in- en uitritten.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. straatmeubilair;
  6. nutvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 6.1 genoemde bestemming worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen;
  2. bruggen;
  3. dammen en duikers;
  4. dukdalven;
  5. remmingswerken;
  6. taluds;
  7. bermstroken.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 7.1 genoemde bestemming worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
  1. ligplaats of aanlegplaats voor woonschepen;
  2. opslag-, stort-, of bergplaats van andere als dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
met daarbij horende:
  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 20.3;
  4. groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. wegen en paden.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 8.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
met dien verstande dat:
  1. per bouwperceel één woning is toegestaan;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaan.
8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a is aan de achtergevel een uitbreiding van het hoofdgebouw toegestaan tot maximaal 20 m² met inachtneming van dat de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de hoogtes die gelden voor het hoofdgebouw.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gezamenlijk oppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mogen ten hoogste 4,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen;
  3. de diepte van de aan de achtergevel te bouwen bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  4. de breedte van de aan de achtergevel te bouwen bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw; 
  5. een aan de zijgevel van de woning te bouwen bijbehorend bouwwerk mag op niet minder dan 1 meter achter de voorgevellijn en op niet meer dan 3 meter achter het verlengde van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en mag niet breder zijn dan 3 meter.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomen bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse gasleiding met bijbehorende vrijwaringzone.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 9.1 genoemde bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

9.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits:
    1. de veiligheid met betrekking tot de aanwezige ondergrondse gastransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken;
    2. de realisatie van overige bouwwerken niet leidt tot de vestiging van kwetsbare objecten;
  2. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  4. het aanbrengen van gesloten verharding;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het aanbrengen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  8. het permanent opslaan van goederen.
9.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
9.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de gastransportleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de gastransportleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' alsmede het figuur 'hartlijn leiding - gas' te verplaatsen dan wel te verwijderen, met dien verstande dat uitsluitend toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid mag worden gegeven indien overeenstemming met de betrokken leidingbeheerder is bereikt over verplaatsing dan wel verwijdering.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomen bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met bijbehorende vrijwaringzone. 

10.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 10.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.

10.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige ondergrondse hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken;
  2. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de leidingbeheerder om binnen een nader door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen vanaf 0,5 meter;
  5. het aanbrengen van gesloten verharding;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
10.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
10.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in 'artikel 10.4.1' zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de hoogspanningsverbinding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de hoogspanningsverbinding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 11 Leiding - Riool

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse rioolpersleiding met bijbehorende vrijwaringzone.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 11.1 genoemde bestemming worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige ondergrondse rioolpersleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken;
  2. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen vanaf 0,5 meter;
  5. het aanbrengen van gesloten verharding;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
11.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
11.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de rioolpersleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de rioolpersleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 12 Leiding - Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een watertransportleiding met bijbehorende vrijwaringszone.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 12.1 genoemde bestemming worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

12.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 voor het bouwen van overige bouwwerken, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige watertransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken.
  2. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen vanaf 0,5 meter;
  5. het aanbrengen van gesloten verharding;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
12.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 12.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
12.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de watertransportleiding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de watertransportleiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een hoge verwachtingswaarden.

13.2 Bouwregels

 
13.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
13.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 13.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
13.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 13.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m² beslaan.
13.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zakedeskundige.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

 
14.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarden.

14.2 Bouwregels

 
14.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
14.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 14.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
14.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 14.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.
14.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zakedeskundige.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een lage verwachtingswaarden.

15.2 Bouwregels

 
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5 hectare en dieper dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
15.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 5 hectare beslaan.
15.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zakedeskundige.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

 
16.1.1 Algemeen
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming en instandhouding van de waterkering;
  2. de waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen;
  3. voorzieningen ten dienste van de geleiding en beveiliging van het scheepvaartverkeer.

16.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de waterkering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen mits:
  1. dit niet ten koste gaat van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de waterkering;
  2. goedkeuring van de beheerder van de waterkering is verkregen.

Artikel 17 Waterstaat - Waterlopen

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.1.1 Algemeen
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming, beheer en instandhouding van primaire wateren.

17.2 Bouwregels

17.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 17.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Bouwen overige bestemmingen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
  1. bouwen gaat niet ten koste van de mogelijkheid tot het onderhouden en aanleggen van de waterloop;
  2. bouwen alleen is toegestaan na goedkeuring van de beheerder van de waterloop.
17.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 17.3.1 is niet noodzakelijk voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. werkzaamheden die voldoen aan de regels van de Keur Amstel, Gooi en Vecht.

3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw­plan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Bestaande afmetingen en afstanden

  1. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo (en Woningwet) tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  2. in die gevallen dat de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo (en Woningwet) tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  3. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en sub b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

19.2 Bouwen, steigers, bruggen, dammen en duikers

 
19.2.1 Bouwregels
Voor het bouwen van steigers in de Amstel gelden de volgende bepalingen:
  1. steigers zijn toegestaan aangrenzend aan bouwvlakken met de bestemming 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Gemengd', mits er een (bedrijfs-)woning aanwezig is, maar ook daar waar deze bouwvlakken uitsluitend door een weg gescheiden worden van de Amstel;
  2. de steiger dient evenwijdig aan de oever te worden gebouwd;
  3. per woning is slechts één steiger toegestaan; de lengte en breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan 6 meter x 1,2 meter;
  4. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil;
  5. de steiger mag de oeverlijn met niet meer dan 0,5 meter overschrijden;
  6. voldaan moet worden aan de regels van de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik

Onder strijdig wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
  1. seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
  2. bedrijfsmatig exploiteren van een parkeerterrein;
  3. opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 20.2;
  4. uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  5. kampeerterrein;
  6. lig- of aanlegplaats voor woonschepen;
  7. woonwagens;
  8. voorzieningen ten behoeve van religieuze uitingen (kerken, moskeeën, etc.).

20.2 Buitenopslag

Buitenopslag is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. opslag van agrarische producten, bagger, grondspecie, vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin en grind is toegestaan;
  2. opslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevelrooilijn;
  3. de totale stapelhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

20.3 Aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteit

(Bedrijfs-)woningen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. degene die de activiteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woonfunctie;
  2. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende (bedrijfs-)woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 45 m²;
  3. het geen horecabedrijf of detailhandel betreft;
  4. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvindt;
  5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. voor het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is; en
    2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

 

21.1 Geluidzone - industrie

21.1.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.
21.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het realiseren van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder niet toegestaan, zonder dat is aangetoond dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein kan worden voldaan aan de bij de geluidszone vastgestelde hogere grenswaarden dan wel de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
21.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' te wijzigen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

21.2 Veiligheidszone - bevi

21.2.1 Algemeen
  1. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bevi';
  2. Nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  3. Nieuwe beperkte kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.
21.2.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 21.2.1 sub a, ten behoeve van het veranderen van de activiteiten van bestaande Bevi-inrichtingen, mits het bedrijf kan aantonen dat de PR 10-6 contour is gelegen binnen het bouwperceel van de betreffende Bevi-inrichting;
  2. artikel 21.2.1 sub c, indien sprake is van een gewichtige redenen en aangetoond wordt dat het PR ter plaatse niet meer dan 10-6 per jaar bedraagt. Het beperkt kwetsbare object of de uitbreiding daarvan dient in elk geval aantoonbaar noodzakelijk te zijn voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf. In de toelichting van het afwijkingsbesluit dient het groepsrisico berekend te worden en vindt een verantwoording van de groepsrisico plaats.
21.2.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:   
  1. het verwijderen van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bevi' en 'veiligheidszone - bevi' indien de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse is opgeheven;
  2. het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' indien:
    1. een verkleinde PR 10-6 contour is opgenomen in een omgevingsvergunning voor de betreffende Bevi-inrichting; of
    2. door veranderingen in wet- en regelgeving de betreffende contour kleiner is geworden.
  3. het vergroten van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', met inachtneming van het volgende:
    1. de wijzigingen die leiden tot een grotere PR 10-6 contour moeten aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van de Bevi-inrichting;
    2. het bedrijf kan aantonen dat de PR 10-6 contour is/zijn gelegen:
      1. binnen het bouwperceel van de bevi-inrichting;
      2. op de gronden met de bestemmingen Groen, Verkeer of Water;
      3. op gronden met de bestemming 'Bedrijf', mits er binnen de nieuwe PR 10-6 contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    3. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient het groepsrisico berekend te worden en vindt een verantwoording van de toename van de groepsrisico plaats;

21.3 Veiligheidszone – gasdrukmeet- en regelstation

21.3.1 Algemeen
  1. Nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – gasdrukmeet- en regelstation';
  2. Nieuwe beperkte kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – gasdrukmeet- en regelstation', met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

21.4 Overige zone - gezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding 'overige - gezoneerd industrieterrein' is een gezoneerd industrieterrein gelegen. Onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming mogen in deze zone geen geluidsgevoelige bestemmingen worden opgericht. Geluidzoneringsplichtige bedrijven zijn uitsluitend hier toegestaan.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit plan voor:
 
  1. afwijkingen van maten (waaronder bouwhoogtes en percentages) met ten hoogste 10%, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2,5 meter bedragen en geen vergroting van bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
  3. de bouw van straatmeubilair en utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, wachthuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 mmag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
  4. het plaatsen van lichtmasten op gronden met de bestemming 'Verkeer', met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter. 

22.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmeting en nokrichting van de bebouwing op grond van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Parkeren en laad- en losmogelijkheden

  1. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
    1. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
    2. de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW dienen te worden gebruikt, uitgaande van een matig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom;
    3. voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden;
    4. dit in stand wordt gehouden.
  2. Het bevoegd gezag kan afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien; 
  3. Het bevoegd gezag kan afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwen

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het artikel 24.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 24.1 sub a met maximaal 10%;
  3. artikel 24.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 24.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 24.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; 
  4. Het bepaalde onder artikel 24.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Uithoorn 2020'.