direct naar inhoud van Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie
Plan: Buitengebied Uitgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01

Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. extensieve dagrecreatie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven: een jachthaven met verblijfsrecreatie en met bijbehorende voorzieningen zoals een zeilschool, kanoverhuur, droge en natte ligplaatsen, opslag, reparatie, bouw en verkoop van motoren en vaartuigen, detailhandel in watersportartikelen, kantoren, één bedrijfswoning, slechtweeraccommodaties en een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met ter plaatse van de aanduiding 'horeca' een horecabedrijf behorende bij de jachthaven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatieterrein': een dagrecreatieterrein waar tevens activiteiten ten behoeve van de watersport mogen plaatsvinden met bijbehorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen, steigers en bergingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatief gebruik': een dagrecreatieterrein waar tevens activiteiten ten behoeve van de watersport mogen plaatsvinden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - oeverrecreatie': een openbaar toegankelijk dagrecreatieterrein aan of nabij de oever van het Uitgeestermeer met bijbehorende voorzieningen zoals een kantine en dienstruimten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'museum': een openluchtmuseum met een houtzagerij;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - starttoren': een starttoren;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': bescherming en versterking van de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • j. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende bouwregels:
    • 1. per volkstuin mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 2 m2 en een maximale bouwhoogte van 1 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
    • 2. voor gebouwen geldt een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 12,5 m;
    • 3. voor windenergie-installaties geldt een maximale bouwhoogte van 15 m;
    • 4. voor kranen geldt een maximale bouwhoogte van 20 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagrecreatieterrein' gelden de volgende bouwregels:
    • 1. op de gronden mogen gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 40 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatief gebruik' mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - starttoren' gelden de volgende bouwregels:
    • 1. ten behoeve van de watersport mag 1 starttoren worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 20 m2 en een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - oeverpark' gelden de volgende bouwregels:
    • 1. ter plaatse mag 1 kantine gebouwd worden met een maximaal oppervlak van 200 m2, een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m;
    • 2. ter plaatse mogen dienstruimten worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 200 m2, een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 6 m;
    • 3. de dakhelling op de kantine en de dienstruimten dient ten minste 25 graden en ten hoogste 50 graden te bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'museum' gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
    • 2. voor gebouwen geldt een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m;
  • h. ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan, hetzij binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 13.3.1;
    • 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    • 3. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
    • 4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
    • 5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • i. de bouw van oeverbeschoeiingen en steigers is niet toegestaan ter plaatse van gronden zonder nadere functieaanduiding.
  • j. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 13.2 onder h ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van de bestemming Wonen, te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Wonen, mits wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
  • d. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  • e. de paardenbak mag niet voor commerciële doeleinden gebruikt worden;
  • f. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • h. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m² per bouwperceel;
  • i. lichtmasten en afrastering/hekken zijn niet toegestaan;
  • j. overige bouwwerken zijn niet toegestaan.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden.