direct naar inhoud van Artikel 12 Natuur
Plan: Buitengebied Uitgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01

Artikel 12 Natuur

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. open weidegebied, oeverlanden en beplantingen;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mogen de gronden tevens gebruikt worden voor de agrarische bedrijfsvoering voor zover deze de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig aantast;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': tevens een (water)scoutingcentrum met haven en aanlegsteigers;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi': tevens een eendenkooi;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijkpost': tevens een (vogel)uitkijkpost;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal': tevens een schuilstal;
  • h. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • b. in afwijking op het gestelde onder a bedraagt de maximale bouwhoogte van (vogel)uitkijkposten 3 m;
  • c. in afwijking van het gestelde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi' worden gebouwd:
    • 1. gebouwen ten dienste van een eendenkooi met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 60 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 4,2 m met een dakhelling tussen 30 en 45 graden;
    • 2. schermen langs de vangpijpen met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  • d. in afwijking van het gestelde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal' een hooiberg met een oppervlakte van 18,5 m2 en een paardenstal van 65 m2 worden gebouw. De goot- en bouwhoogte van beide gebouwen bedraagt ten hoogste 3 respectievelijk 4,25 m;
  • e. de bouw van oeverbeschoeiingen en steigers is niet toegestaan.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen;
  • d. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het ontginnen of scheuren van grasland;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • h. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van voorzieningen voor de verkeersregeling te water, eenvoudige voorzieningen zoals afvalbakken, verkeersborden en dergelijke;
  • i. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen.

12.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud, beheer en gebruik ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. uit oogpunt van ruimtelijke ordening van geringe omvang of betekenis zijn gelet op de aard van het gebied en de daaraan gegeven bestemmingen(en).

12.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap.