Plan: | Het Nieuwe Glas, Tuitjenhorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.THNHetNieuweGlas-VA01 |
Het voornemen bestaat om op de gronden aan de Delftweg 15-17 te Tuitjenhorn, waar de voormalige bedrijfsgebouwen van zaadveredelingsbedrijf Nickerson Zwaan gevestigd zijn, woningbouw te realiseren. Dit bedrijf, thans Hazera genaamd, is een aantal jaar terug verplaatst naar Warmenhuizen. De voormalige bedrijfsgebouwen aan de Delftweg, zijn niet meer in gebruik en zullen worden gesloopt ten behoeve van een woningbouwplan met maximaal 60 woningen. Op 14 mei 2019 is voor het plan de anterieure overeenkomst tussen de gemeente Schagen en Zeeman Vastgoed getekend. Eind 2018 werd al de intentieovereenkomst ondertekend voor dit plan.
Het perceel kent momenteel grotendeels een bedrijfsbestemming. In deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan de bestemming kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen – 3'. De thans onbebouwde strook grond aan de oostzijde van het perceel kent een bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is wonen alleen binnen een bouwvlak toegestaan. De betreffende gronden kennen geen bouwvlak. Omdat het woningbouwplan wat betreft begrenzing niet passend is binnen de wijzigingsbevoegdheid, is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime van kracht, waarbij de voorgenomen ontwikkeling van het woningbouwplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt aan de westzijde van Tuitjenhorn, ten zuiden van het Van Blanckendaell Park en ten noorden van de recent aangelegde Harenkarspelweg. Aan de oostzijde zijn het voormalige gemeentehuis (thans bedrijfsverzamelgebouw), bibliotheek en een kinderopvang gesitueerd en aan de westzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden.
Afbeelding 1.1: luchtfoto's met ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Tuitjenhorn', vastgesteld op 25 februari 2014 door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Harenkarspel. Het overgrote deel van het projectgebied heeft de bestemming 'Bedrijf' en is bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2. De onbebouwde strook grond aan de westzijde heeft de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan evenals maatschappelijke voorzieningen (categorie 1 en 2), dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen en detailhandel. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
Afbeelding 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Tuitjenhorn' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en aan de zuidwestzijde de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' ten behoeve van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
De voorgenomen woningbouw is in strijd met de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bestemming 'Gemengd' is wonen toegestaan maar mogen woningen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden. Omdat ter plaatse geen bouwvlak aanwezig is, is de voorgenomen woningbouw ook daar in strijd met het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het vigerende beleid, waarbij het beleid op verschillende bestuursniveaus aan bod komt. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische aspecten worden toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid en ten slotte worden in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure uitgewerkt.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan1 opgesteld. Doel van het beeldkwaliteitsplan is een zorgvuldige inpassing van de nieuwe woningen. In het beeldkwaliteitsplan zijn duidelijke keuzes gemaakt om een hoogwaardige ontwikkeling van het plangebied te waarborgen. De kwaliteit van het plangebied wordt bepaald door enerzijds de ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet en anderzijds door de architectonische kwaliteit van de bebouwing. In het plan wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de kwaliteiten van de omgeving. De in het beeldkwaliteitsplan opgenomen randvoorwaarden geven richting aan de verdere uitwerking van het plan. De bouwinitiatieven in het plangebied worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan.
Tuitjenhorn is oorspronkelijk als dijkdorp ontstaan doordat meerdere terpen met elkaar werden verbonden. Het oorspronkelijk karakter van het landschap had grillig verkavelde veenpolders. De oorspronkelijke lintbebouwing verdichtte langzaam, maar grotere veranderingen vonden pas plaats tussen 1950 en 1960. In de kaart van 1958 is in de zuidwest hoek van het plangebied een oude terp zichtbaar. Een grootschalige ruilverkaveling zorgde voor een nieuwe inrichting van het gebied waarbij de grillige structuur plaats maakte voor rechte, gelijkmatige landbouw percelen. Langs de nieuwe ontsluitingswegen ontstonden er vanaf 1970 op grotere schaal dorpsuitbreidingen. In die tijd heeft het plangebied ook een bedrijfsmatige invulling gekregen.
Tuitjenhorn is ontstaan op de hoger gelegen stroomruggen. De hierdoor ontstane lintstructuren zijn nog duidelijk herkenbaar. Rondom de oude linten zijn woonwijken ontstaan. Het dorp bestaat uit lintbebouwing, naoorlogse uitbreidingen en vrij liggende bebouwing. Rondom Tuitjenhorn is een vrij open landelijk gebied. Aan de westzijde van het dorp kenmerkt dit gebied zich door vele doorzichten en een wegenpatroon in oost-westrichting. De wegbeplanting van de in de ruilverkaveling aangelegde polderwegen is kenmerkend. Aan de Delftweg is een bomenrij aan beide zijden van de weg aanwezig.
Aan de noordkant van het plangebied ligt het huidige Van Blanckendaell Park. Kenmerkend element binnen dat park is de historische molen bij een doorlopende watergang. Sinds 2017 heeft het dierenpark een savanne-uitbreiding gekregen dat aan de rand ligt van het plangebied.
Het plangebied aan de Delftweg 15-17 is ruim 3 hectare groot en staat vol met schuren en kassen en een bedrijfswoning. Er zijn twee inritten vanaf de Delfweg aanwezig. In afbeelding 2.1 is het huidige aanzicht vanaf de Delftweg weergegeven.
Afbeelding 2.1: Aanzicht huidige situatie vanaf de Delftweg
Om tot een herkenbare samenhang in de wijk te komen, is er goed gekeken naar onderliggende structuren en kwaliteiten van het landschap. Er is een aantal uitgangspunten uit voortgekomen die de basis vormen voor het stedenbouwkundig plan. Deze uitgangspunten zijn:
De verschillende uitgangspunten geven de wijk een heldere structuur mee. In afbeelding 2.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven. Het terrein wordt vanaf de Delftweg ontsloten via een wijkontsluitingsweg. De rijweg is gekoppeld aan de sloot die het historische patroon volgt. Hiermee ontstaat een duidelijke drager van het plan van noord naar zuid. De verbinding naar de oostelijke Delftweg is een nevenontsluiting voor calamiteiten en langzaam verkeer (wandelen/fietsen).
De oost-west parkstroken, geven veel ruimte en lucht aan het plan en zorgen voor een groene aanblik op de wijk. Alle woningen staan in een ruime setting en kijken uit op groen. Binnen de parkstroken is eveneens ruimte voor 1 of 2 kwalitatief hoogwaardige speelvoorzieningen.
Rondom een centrale boomgaard komen seniorenwoningen. Deze behoeven geen privé-tuinen, waardoor de gebouwen midden in het groen komen te liggen en het groen en de gebouwen elkaar versterken. Vrijstaande woningen zijn langs de buitenrand gepositioneerd, zodat deze woningen weids uitzicht hebben en de verwachting is dat er vanuit de omgeving een groene aanblik op de wijk ontstaat als gevolg van ruime, groene achtertuinen.
De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt aan de zuid- en westzijde van het plangebied respectievelijk maximaal 4 en 10 meter. Een relatief lage goothoogte van 4 meter is op deze locaties gewenst in verband met een passende overgang van het woningbouwplan naar het landelijk gebied. Een hogere goothoogte van maximaal 6 meter wordt hier slechts toegestaan over een breedte van niet meer dan 1/3e van de zijgevel, mits deze hogere goothoogte zich bevindt op meer dan 1 meter vanuit de voor- of achtergevel. Centraal in het plangebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6,5 meter en 10,5 meter en aan de oostzijde maximaal 7 meter en 10,5 meter. De oplopende goot- en nokhoogte van west naar oost in het plan is stedenbouwkundig aanvaardbaar gelet op de aanwezige bebouwing aan de oostzijde. De maximale goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 2.2: Stedenbouwkundig plan (Studio Groenburg – B4o)
Groen en water
De woonbuurt krijgt een groene en landelijke uitstraling. Er komt veel hoogwaardig aaneengesloten groen. Er komen drie openbare parkstroken in de oost-west richting, die een groene invulling krijgen met o.a. gazon en solitaire parkbomen. Centraal in de wijk bij de senioren woningen, is een hoogstam boomgaard voorzien. Om het groene karakter van de wijk te waarborgen is het wenselijk dat de erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bestaan uit een doorgaande groene haag of begroeid hekwerk. Daar waar de kavel grenst aan een sloot kan er ook voor geen erfafscheiding gekozen worden. De groene erfafscheidingen dragen bij aan een evenwichtig en rustig beeld.
De waterstructuur sluit aan op de omgeving en vormt een doorlopende structuurdrager in de nieuwe wijk. Het realiseren van natuurlijke oevers langs de nieuwe waterstructuur geeft een natuurlijke meerwaarde voor diverse ?ora en fauna. De groene ruimten zijn ook ingericht als wadi (verlaagd groen gebied) voor de opvang en infiltratie van overvloedige regenval. Door het vele openbaar groen, waterdoorlatende parkeervakken en wadi's, wordt de natuurlijke infiltratie en waterberging in de openbare ruimte gewaarborgd. Tevens zorgen de extra sloten die gegraven worden, voor extra waterberging en versnelde afvoercapaciteit. De verharding van de rijbaan bestaat uit gebakken klinkers. De verharding van de wandelpaden bestaat uit halfverharding.
Parkeren
Er zijn voornamelijk parkeerko?ers met haaksparkeren in het stedenbouwkundig plan opgenomen en enkele langsparkeerplekken. De zijkanten van de parkeerko?ers worden met hagen afgeschermd. De parkeerplekken worden voorzien van een waterdoorlatend materiaal. Circa 10% van de parkeerplekken in het openbaar gebied wordt voorzien van een elektrische laadpaal. Er is rekening mee gehouden dat er in de toekomst nog meer plekken voorzien kunnen worden van een laadpaal.
De toekomstige bebouwing bestaat uit verschillende woningtypen, die tezamen een mooie gemixte wijk opleveren. Hiermee kunnen verschillende woonstijlen bediend worden. Er komen vrijstaande woningen, 2-onder-1-kap-woningen en korte rijen met aaneengebouwde woningen. In het plan zijn ook beneden-bovenwoningen voorzien. Het voorgenomen programma bestaat in totaal uit 60 woningen, waarvan 12 sociale huur (rijwoningen) en 12 sociale koop (beneden-bovenwoningen). De sociale huur- en koopwoningen worden gerealiseerd door Wooncompagnie.
Aan de buitenranden die grenzen aan het open landschap is gekozen om de vrijstaande woningen te positioneren. Dit zijn de grootste kavels met ruime achtertuinen, waardoor er een 'zachte' overgang naar het landschap ontstaat. Aan de oostkant is gekozen om de langere aaneengesloten bouwblokken te plaatsen, meer in aansluiting op de volumes die ten oosten van het plangebied liggen.
De planontwikkeling heeft de naam 'Het Nieuwe Glas' gekregen. In de wijk wordt qua architectuur aansluiting gezocht bij de referentie van glastuinbouw. Tuinderswoningen, schuren en kassen vormen hierbij een inspiratie voor tijdloze woningen. De woningen zijn binnen de architectuur in uitstraling 'familie van elkaar'. Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit staat voorop, geen standaard woonwijk, maar bijzonder wonen in Tuitjenhorn.
De woningen hebben een vaste rooilijn, passend bij het rechtlijnige karakter van een kassencomplex. De woningen staan altijd 3 meter uit de voorste perceelsgrens. De ruimte tussen weg en woningen, draagt bij aan het groene karakter van de wijk. Hierdoor is er altijd ruimte voor groene voortuinen en een groene omzoming.
Het consequent toepassen van dezelfde hoofdmaterialen, draagt bij aan de samenhang van de wijk. Bijzondere accenten kunnen afwijken in het materiaalgebruik. Variatie in (gedekte) kleuren is mogelijk, om de individualiteit (wat past bij het dorpse karakter) herkenbaar te maken. In het bij dit plan behorende 'Beeldkwaliteitplan Het Nieuwe Glas, Delftweg 15, Tuitjenhorn' d.d. 10 mei 2019 is per woningtype de beeldkwaliteit uitgewerkt in criteria. Het beeldkwaliteitplan wordt met deze criteria in aanvulling op de welstandsnota door de gemeenteraad vastgesteld, waardoor het een toetskader vormt bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Onderstaand algemene richtlijnen die voor alle typen gelden:
Ligging
Massa
Detaillering, materiaal en kleur
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dienen te vinden.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt het ruimtelijk beleid op rijksniveau. Hierin geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.
Betekenis voor het project
De nationale belangen die in het Barro zijn vertaald, zijn niet van betekenis voor dit plangebied. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het beleid van de provincie, regio en gemeente.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Per 1 juli 2017 is het Bro op enkele onderdelen gewijzigd.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Betekenis voor het project
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 60 woningen mogelijk gemaakt. De woningbouw vindt plaats op een locatie die nu grotendeels bebouwd is met kassen en schuren en de bestemming Bedrijf en voor een klein deel een bestemming Gemengd kent. Uit jurisprudentie volgt dat wanneer ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bebouwing mogelijk wordt gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, deze in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRS 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075). Met het onderhavige plan worden de bouwmogelijkheden beperkt ten opzichte van de huidige situatie. Of in het geval van de voorgenomen woningbouw aan de Delftweg sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden bediscussieerd en kan vanuit de jurisprudentie niet eenduidig worden afgeleid. In het kader van een zorgvuldige besluitvorming is daarom een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd2 . Uit deze toets volgt dat de voorgenomen ontwikkeling invulling geeft aan de aanwezige kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Tevens vindt de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaats.
Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De geplande ontwikkeling voorziet in een behoefte en is gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
De Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt. Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Betekenis voor het project
In paragraaf 4.1 en 4.2 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebieddistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraad-beheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.
Nota “Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw”
Met de nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kader stellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:
Betekenis voor het project
Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets is afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
Het beleid van de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Sinds de vaststelling van de PRV in 2010 is deze verschillende keren op onderdelen gewijzigd. De laatste wijziging van de PRV is op 3 september 2019 door Provinciale Staten vastgesteld.
Betekenis voor het project
Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Regionale afstemming over de woningbouwprogrammering vindt in de regio Kop van Noord-Holland plaats tussen de gemeenten Schagen, Den Helder, Hollands Kroon en Texel. Deze gemeenten werken in regionaal verband samen aan het Kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KwK). In het 'Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland' van 28 oktober 2015 zijn afspraken tussen gemeenten vastgelegd, samen met provincie, over kwantitatief en kwalitatief programmeren. Conform het afwegingskader van het KwK wordt gestuurd op realisatie van de kwalitatief beste plannen, binnen de gestelde kwantitatieve afspraken. Het plan Delftweg 15-17 is in het regionaal overleg bestuurlijk afgestemd en akkoord bevonden binnen het KwK.
Artikel 15: Ruimtelijke kwaliteit
Door Studio Groenburg / B4o is een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Hoofdstuk 2). Er is in het plan rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Er wordt met het plan aangesloten bij de cultuurhistorische verkaveling. De historische ligging van de terp wordt als inspiratie ingezet voor de stedenbouwkundige verkavelingsopzet. Er is veel aandacht voor de landschappelijke inpassing door toepassing van groen en water.
Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen
In artikel 33 is aangegeven dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Tevens dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voldoen aan eisen van duurzaam bouwen.
Het is de ambitie om in de nieuwe wijk, mogelijkheden te scheppen voor een blijvend duurzame wijk. Duurzaamheid zal op verschillende aspecten ruimschoots aandacht krijgen. In paragraaf 4.11 is toegelicht op welke wijze het aspect duurzaamheid een plaats heeft in het plan.
Er zijn verder geen regels in de PRV opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. Het voornemen is passend binnen de regels van de PRV.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
Betekenis voor het project
Het project geeft invulling aan de speerpunten van de provinciale woonvisie. Met de woningbouwontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige woningbehoefte voor diverse doelgroepen en worden hoogwaardige en duurzame woningen gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.
Het Regionale Actieprogramma Wonen 2017 – 2020 (hierna: het RAP 2.0) is het vervolg op het RAP dat is vastgesteld voor de periode 2011 – 2015. In het RAP 2.0 zijn regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken waarbij rekening wordt gehouden met demografische trends en ontwikkelingen. De regio Kop van Noord-Holland heeft al afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in het Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (zie paragraaf 3.4.2) en over het levensloopbestendig maken en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. In het RAP 2.0 zijn diverse onderwerpen integraal op elkaar afgestemd, waarbij de reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd.
Betekenis voor het project
De uitwerking van het RAP vindt plaats in het Regionaal Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. Wat betreft de regionale afstemming wordt daarom verwezen naar paragraaf 3.4.2.
De gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel en de provincie Noord-Holland hebben in 2015 overeenstemming bereikt over een Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWK). Hierin staat het overzicht van woningbouwplannen voor de periode tot 2020 en de periode na 2020 in de vier gemeenten samen.
Het KWK is een analyse van de plannen dat kijkt naar de gewenste woonmilieus op de korte, middellange en lange termijn. Het programma geeft inzicht in fasering en dosering van de bouwlocaties tot 2020 en na 2020. De vier gemeenten zijn het dus eens over welke gemeente hoeveel mag bouwen en hoeveel de vier gemeenten in totaal bouwen. De provincie heeft per regio in kaart gebracht aan welk type woonmilieus tussen nu en 2040 behoefte is en die cijfers zijn verwerkt in het KWK. De meeste woningen zullen binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd gaan worden; voor een deel zal dat buiten bestaand stedelijk gebied zijn.
Betekenis voor het project
Het plan aan de Delftweg 15-17 is in het regionaal overleg bestuurlijk afgestemd en akkoord bevonden binnen het KWK.
Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 door de toenmalige gemeenteraad de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. In deze structuurvisie is naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven. Voor het thema wonen is in de structuurvisie aangegeven dat de voormalige gemeente Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit kan worden voortgebouwd. Het plangebied is op de kaart behorende bij de structuurvisie aangeduid als onderdeel van een nieuw woongebied.
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaartbeeld Structuurvisie Harenkarspel (2009), het plangebied is geel omlijnd.
Betekenis voor het project
De voorgenomen woningbouw is passend binnen de Structuurvisie Harenkarspel.
In de gemeentelijke Reisgids onder het thema Wonen geeft de gemeente aan dat zij gaat voor geschikte woningen en een gezonde woningmarkt, in combinatie met een goede vitaliteit van de kernen. De gemeente wil inspelen op de ontwikkelingen en werken aan een dynamisch in plaats van statisch woningbouwprogramma. Verder vindt de gemeente het belangrijk dat er daadwerkelijk woningen worden gebouwd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de regio en is vraaggestuurd bouwen het uitgangspunt.
Betekenis voor het project
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de Reisgids voor Ruimtelijke Ontwikkelingen. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte en wordt bijgedragen aan de vitaliteit van Tuitjenhorn.
De gemeente Schagen heeft op 28 oktober 2014 de Woonvisie 'Een nieuwe koers, een nieuwe gemeente' vastgesteld. Deze Woonvisie is opgesteld naar aanleiding van de fusie van de gemeenten Harenkarspel, Schagen en Zijpe. De gemeente ziet voor de periode tot 2020 nog mogelijkheden voor de bouw van 2.390 nieuwe woningen. Voor de periode 2015-2020 betreft dit 1.000 woningen.
Betekenis voor het project
De ontwikkeling in het plangebied past binnen de beleidsuitgangspunten van de Woonvisie. De woonvisie is vertaald in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWK). Zie paragraaf 3.4.2.
Om te bepalen hoe de beoordeling van plannen aan ruimtelijke kwaliteit plaats vindt, zijn beleidsregels opgesteld welke zijn opgenomen in de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit'. De beleidsregels zijn abstract van karakter en geven ruimte voor verschillende ontwerpoplossingen.
Betekenis voor het project
Aangezien hier sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling zijn hiervoor specifieke beeldkwaliteits- en welstandscriteria opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan wordt in aanvulling op de welstandsnota door de gemeenteraad vastgesteld, waardoor het een toetskader vormt bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Het initiatief is passend en geeft invulling aan het regionaal en gemeentelijk beleid.
Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van het plangebied. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies.
Op grond van de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten. In de gemeente Schagen zijn de archeologische verwachtingswaarden vertaald in de bestemmingsplannen.
Betekenis voor het project
Op basis van archeologisch onderzoek zijn de historische, archeologische en bodemkundige gegevens van het onderzoeksgebied en omgeving in kaart gebracht. In het verleden zijn in en rondom het onderzoeksgebied diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Echter, door de aanwezigheid van een groot kassencomplex konden de archeologische waarden nog niet overal worden vastgesteld. In januari 2019 heeft Hollandia archeologen een aanvullend archeologisch bureauonderzoek en verkennende boringen uitgevoerd3 . Hierdoor is een nauwkeuriger overzicht verkregen van de situatie ter plekke, teneinde een gedegen advies te kunnen geven voor archeologische vervolgonderzoek. Eerdere vondsten in de nabijheid van het plangebied lijken verband te houden met de terpen J, G en de tussenliggende structuur H van Schermer. Bovendien onderschrijven zij de datering van de terp in de late middeleeuwen. Archiefonderzoek bij het Regionaal Archief Alkmaar heeft aangetoond dat perceel 78, het perceel dat binnen het plangebied ligt en in grote lijnen de contouren van terp J van Schermer volgt, eigendom was van de Rooms-katholieke kerk van Harenkarspel en bekend stond als de Hoogewerf. Ten noorden hiervan lag de Ajewerf, waar terp G van Schermer op ligt.
Uit de resultaten van het uitgevoerde booronderzoek kan het areaal worden afgebakend waarbinnen nog resten van de terp aanwezig zullen zijn. Het archeologisch vervolgonderzoek dient zich te richten op het waarderen van deze terprestanten. Hiermee kan ook gekeken worden of er eventueel oudere sporen aanwezig zijn die door het terplichaam zijn afgedekt.
Binnen het onderzoeksgebied dient een archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Doel hiervan is het waarderen van de resten van terp J en structuur H in het westen van het onderzoeksgebied. Aan de basis van dit onderzoek dient een door de gemeente Schagen geaccordeerd programma van eisen (pve) te liggen. Het uitvoeren van dit onderzoek is in dit bestemmingsplan geborgd door middel van de opgenomen archeologische dubbelbestemming voor deze gronden. Het onderzoek zal deels voor de sloop en deels na de sloop worden uitgevoerd.
Op grond van de Modernisering Monumentenwet (MoMo) dient in een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Betekenis voor het project
De cultuurhistorische verkaveling en de historische ligging van de terp dienen als inspiratie voor de stedenbouwkundige verkavelingsopzet. De locatie heeft verder geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er is geen sprake van een aardkundig waardevol gebied. Het bouwplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.
In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Betekenis voor het project
Binnen het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek4 uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen, het asbestonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5707 richtlijnen.
In de (meng)monsters van de boven- en ondergrond zijn maximaal lichte verhogingen van de geanalyseerde parameters geconstateerd. In het grondwater uit twee peilbuizen is een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met nikkel geconstateerd. In het grondwater uit één peilbuis is een verontreiniging gelijk aan de interventiewaarde met arseen geconstateerd. Bij de herbemonstering zijn opnieuw tot boven de interventiewaarden verhoogde concentraties van nikkel of arseen gemeten. Voor het overige zijn in de grondwatermonsters maximaal lichte verhogingen van de geanalyseerde parameters gemeten. Uit het uitgevoerde nader grondwateronderzoek5 volgt dat de tot sterk verhoogde concentraties van nikkel een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, welke echter niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. Er zijn geen gebruiksbeperkingen en geen onacceptabele risico's voor de volkgezondheid of ecologie bij het beoogde gebruik als wonen met tuin. Bij graafwerkzaamheden op het terrein onder het grondwaterniveau kunnen er echter wel beperkingen bestaan. Graafwerkzaamheden ter plaatse van het terreindeel met sterke verontreinigingen tot diepten in het grondwater moet en voor aanvraag bij het bevoegd gezag worden gemeld door een Wbb- of BUS-melding. Voor de omgevingsvergunning voor bouwen dient een beschikking inzake ernst en spoed van de verontreiniging te worden aangevraagd. Er is geen reden voor het nemen van actieve sanerende maatregelen. Geadviseerd wordt om na sloop van de opstallen, een monitoringsprogramma mat jaarlijkse metingen van de grondwaterkwaliteit ten aanzien van nikkel uit te voeren. De verwachting is dat de verontreinigingen binnen 5 jaar op natuurlijke wijze zijn opgeheven.
Er zijn geen asbesthoudende materialen op het maaiveld waargenomen. Ter plaatse van één locatie is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Het gewogen gehalte aan asbest bedraagt in alle deellocaties minder dan 50 mg. Op basis van de nu bekende gegevens mag de grond rondom de opstallen daarom als 'asbestvrij' worden beschouwd.
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Omdat de ontvangende bodem de bodemfunctieklasse 'Wonen' heeft, is onderzoek naar PFAS van de ontvangende bodem niet noodzakelijk. Uitgangspunt is een gesloten grondbalans.
Ter plaatse van de sterk verontreinigde peilbuizen gelden bij graafwerkzaamheden op diepte van het grondwater beperkingen conform de ARBO regelgeving en de Wabo. Nader onderzoek is noodzakelijk om de verontreiniging beter in kaart te brengen. Op basis van de huidige gegevens moet vrijwel het hele gebied onder de (tunnel)kassen als verdacht worden aangemerkt. In overleg met de gemeente zal worden nagegaan of nader bodemonderzoek noodzakelijk is.
Om het terrein geschikt te maken voor de nieuwbouw zullen sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hiervoor dient de verontreinigingssituatie nader in beeld te worden gebracht en dient mogelijk een saneringsplan te worden opgesteld of een BUS-melding te worden verricht. Na sanering is de bodem geschikt voor de nieuwe functie. Op basis van nader onderzoek dient de financiële uitvoerbaarheid nader te worden aangetoond.
Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan. Hierbij wordt ingegaan op onder andere de beleidsuitgangspunten van het waterschap, de huidige en de toekomstige waterhuishouding in het plangebied. De planontwikkeling kan effecten hebben op de hoeveelheid verharding en het waterschap zal het plan beoordelen op haar effecten.
Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp.
Betekenis voor het project
Voor het plan is een watertoets opgesteld6 en heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Watersysteem
Het plangebied valt binnen de polder Geestmerambacht, in het peilgebied 03752-12. Het peilgebied heeft een vast peil van NAP -2,15 m. De drooglegging voor het plangebied is hierdoor 1,45 m. De polder is onderdeel van het beheergebied van HHNK. Zij is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en de zuivering van afvalwater.
Watercompensatie
Er geldt op grond van de regels van de keur een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m². Die toename aan verharding heeft te maken met het versneld afvoeren van regenwater richting het watersysteem. Door de grote hoeveelheid bestaande bebouwing in de huidige situatie en de grote afname hiervan in de toekomst wordt in de toekomst meer water in het plangebied geborgen in dan in de huidige situatie. Daarom zijn er geen compensatie eisen van HHNK.
Waterkering
Het perceel ligt niet in de invloedssfeer van een door het Hoogheemraadschap aangewezen waterkering. Op dit aspect is de Keur derhalve niet van toepassing.
Waterkwaliteit
De neerslag op de wegen in het gebied wordt zo veel mogelijk middels bermpassage gezuiverd. Daarnaast wordt voorkomen dat er doodlopende watergangen ontstaan. Door de stroming in de watergangen wordt voorkomen dat er stilstaande stukken water ontstaan die gedurende warme en droge periodes snel kunnen opwarmen. Deze situatie dient vanuit ecologisch perspectief voorkomen te worden. De waterkwaliteit van het water in de watergangen gaat niet achteruit als gevolg van de ontwikkeling. Tevens wordt de toepassing van koperen, loden of zinken dakbedekking en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen voorkomen. Indien hout wordt toegepast als oeverbeschoeiing dient dat verduurzaamd hout te zijn. In de plannen wordt bladval in het oppervlaktewater zoveel mogelijk beperkt.
Grondwater
Door de toename van onverhard terrein en de kleiige bovenlaag zijn er mogelijk ontwateringsmiddelen nodig om voldoende ontwatering te realiseren. In het plan zijn watergangen opgenomen welke zorgen voor ontwatering van het gebied. Bij het bouwrijp maken is het van belang dat de ontwatering voor de wegen en woningen voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen op dat gebied.
Rioolpersleiding
In de zuid-oostelijke punt van het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. Deze leiding zal verlegd naar de overzijde van de nog te realiseren waterloop en vormt geen belemmering voor het woningbouwplan.
Riolering en hemelwater
Er is in het plangebied gekozen voor een 100% gescheiden stelsel. Regenwater dat afstroomt van daken en tuinverhardingen wordt in principe rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater. Uitgangspunt hierbij is dat het water zo lang mogelijk wordt vastgehouden in het gebied zelf, zodat zoveel mogelijk water infiltreert in de bodem voordat het het oppervlaktewater bereikt.
In de huidige situatie is een maatgevende afvalwaterproductie ingeschat van 2,16 m³/uur. Voor de berekening van de nieuwe afvalwaterproductie wordt rekening gehouden met 2,7 m³/uur in de toekomstige situatie. In de toekomstige situatie wordt een toename van de afvalwaterproductie verwacht. Uitgangspunt is dat het omliggende rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om dit te verwerken.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het oogpunt van water geen belemmeringen zijn voor het initiatief. Voor alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen is een watervergunning benodigd. Voor de kruising van de waterloop ten behoeve van een inrit zal eveneens een watervergunning aangevraagd moeten worden.
In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden.Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied.
Betekenis voor het project
Op basis van verkennend natuuronderzoek7 zijn de effecten van het plan op beschermde natuurwaarden inzichtelijk gemaakt.
Gebiedsbescherming
Er zijn twee Natura 2000-gebieden aanwezig in de nabijheid van het plangebied: 'Schoorlse Duinen' en 'Zwanenwater en Pettemerduinen'. De voorgenomen werkzaamheden kunnen effect hebben op de beschermde natuurwaarden van een van de twee Natura 2000-gebieden aangezien zich in Schoorlse Duinen stikstofgevoelige habitattypen bevinden. Door middel van een AERIUS-berekening zijn de effecten van stikstofdepositie als gevolg van het plan inzichtelijk gemaakt8. Uit de berekening volgt dat er tijdens de gebruiksfase geen toename is van stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar. Voor de aanlegfase is er ook geen toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar. Voorwaarde hierbij is dat in de aanlegfase gewerkt wordt met mobiele werktuigen die voldoen aan de emissienorm stage IV. Dit staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Gezien de grote afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft geen nadere toetsing uitgevoerd te worden. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Daarnaast is geen sprake van weidevogelleefgebied.
Soortenbescherming
Uit het verkennend natuuronderzoek volgt dat de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten in of in de directe nabijheid van het plangebied niet kan worden uitgesloten. Het gaat hier om vleermuizen, huismussen en uilen. Door middel van aanvullend natuuronderzoek9 is vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van verblijfplaatsen van deze soorten. Uit het onderzoek volgt dat binnen het plangebied drie paarverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, Het gaat om twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en één paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis. Een vaste rust- en verblijfplaats mag niet verstoord of vernietigd worden, ook niet buiten de periode dat deze in gebruik is. Sloop van de bebouwing zal leiden tot vernietiging van de vleermuisverblijfplaatsen. Dit leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming, waarvoor een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Aangezien bij de woningbouw sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is waarbij de aangetroffen verblijfplaatsen behouden kunnen blijven, wordt een ontheffing verleenbaar geacht, indien de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten (gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) wordt gewaarborgd. Dit kan door tijdig mitigerende en compenserende maatregelen te treffen, zoals het ophangen van (tijdelijke) vleermuiskasten en het aanbrengen van nieuwe voorzieningen voor vleermuizen in de nieuwbouw. Dit betreft bewezen effectieve maatregelen, die er voor zorgen dat de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten niet in het geding komt. Uit het aanvullend onderzoek volgt dat als gevolg van het plan geen sprake is van verlies van essentieel foerageergebied voor vleermuizen. Tevens is geen sprake van een essentiële vliegroute in het plangebied.
Er bevinden zich in het plangebied geen vaste nest- en rustplaatsen van de huismus. Tevens is geen sprake van essentieel leefgebied voor huismussen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is voor de voorgenomen ontwikkeling voor deze soort niet noodzakelijk.
Er zijn drie rustplekken van de kerkuil in de aanwezige schuren aangetroffen. Sloop van de schuren leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming, waarvoor een ontheffing noodzakelijk is. Aangezien er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is waarbij de aangetroffen verblijfplaatsen behouden kunnen blijven, wordt een ontheffing verleenbaar geacht, indien de gunstige staat van instandhouding van de kerkuil wordt gewaarborgd.
Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag is een Activiteitenplan10 opgesteld waarin de te nemen mitigerende en compenserende maatregelen zijn bepaald. In de directe omgeving worden meerdere vleermuiskasten opgehangen die door de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis gebruikt kunnen worden. In de nieuwbouw zullen verspreid over het plangebied inbouwkasten worden aangebracht. Hierdoor zijn na de bouw opnieuw permanente verblijfplaatsen voor de vleermuis beschikbaar. Er zijn op de langere termijn geen negatieve effecten op de populatie van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis te verwachten.
Voor de kerkuil wordt in de directe omgeving een uilenkast opgehangen die door de kerkuil gebruikt kan worden.
Conclusie
Met betrekking tot gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Op grond van het uitgevoerde natuuronderzoek naar soorten is geconstateerd dat er vleermuisverblijfplaatsen en rustplaatsen van een kerkuil in de te slopen schuren aanwezig zijn. Op grond van de in het Activiteitenplan beschreven maatregelen wordt een ontheffing verleenbaar geacht. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds.
De doelen van milieuzonering zijn:
Betekenis voor het project
Door middel van een onderzoek naar milieuzonering is enerzijds inzichtelijk gemaakt of ter plaatse van de woningen een goed woon-en leefmilieu wordt gegarandeerd en anderzijds of voldoende rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de nabijgelegen bedrijven.
De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. In zowel het bestemmingsplan 'Tuitjenhorn' als het bestemmingsplan voor Oostwal 2, is aangegeven dat gelet op de verschillende functies in de omgeving, dit gebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Gelet op de gemengde bestemming aan de oostzijde van het plangebied (bedrijfsverzamelgebouw, maatschappelijke functies), het dierenpark aan de noordzijde, de agrarische gronden aan de westzijde en de ligging tussen de Delftweg en Harenkarspelweg, gaat dit ook op voor het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de functies in de omgeving van het plangebied en is aangegeven in hoeverre de voorgenomen woning zich hiertoe verhoudt.
Van Blanckendaell Park
Voor een dierentuin wordt door de VNG een richtafstand van 100 meter aangehouden voor geur en 50 meter voor geluid. Aan de richtafstand voor geluid wordt met de voorgenomen woningbouw voldaan. Aan de noordwestzijde worden echter meerdere woningen voorzien binnen de richtafstand van 100 meter voor geur. In de huidige situatie zijn er geen dierenverblijven binnen de richtafstand van te realiseren woningen aanwezig. Dit geldt ook voor mestopslag. Op grond van het bestemmingsplan zouden deze echter wel binnen de richtafstand kunnen worden opgericht. In het bestemmingsplan dat is vastgesteld voor de uitbreiding van het dierenpark is aangegeven dat de mest van de dierenverblijven verplaatst wordt naar containers bij de dienstingang aan de Veilingweg. Deze containers worden meerdere malen per week afgevoerd naar een nabijgelegen biovergistingsinstallatie. Verder volgt uit geuronderzoek voor het dierenpark (Prevent Adviesgroep, 1 oktober 2018) dat in de huidige situatie geen sprake is van geurhinder bij de woning aan de Delftweg 20. Hieruit kan worden afgeleid dat dit ook niet het geval is in het plangebied, gelet op de grotere afstand tot het dierenpark. Bij het omzetten van Delftweg 20 naar een woonbestemming wordt deze woning maatgevend. Gelet hierop en het gegeven dat de woningen op ruime afstand van het dierenpark worden gerealiseerd is aannemelijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en het dierenpark niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.
Bedrijfsverzamelgebouw Oostwal 2
Ten oosten van het plangebied is ter plaatse van Oostwal 2 een bedrijfsverzamelgebouw aanwezig waar dienstverlenende en maatschappelijke bedrijvigheid is toegestaan. De gronden zijn bestemd als 'Gemengd' op basis waarvan maximaal categorie 2 bedrijven zijn toegestaan. Hiervoor geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand met betrekking tot het bedrijfsverzamelgebouw.
Kinderdagverblijf (Oostwal 4)
Voor een kinderdagverblijf geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Overige functies die ter plaatse zijn toegestaan kennen eveneens een richtafstand van maximaal 10 meter. De afstand tussen het kinderdagverblijf en de grens van het plangebied bedraagt 35 meter. Er wordt aldus ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Bibliotheek (Oostwal 6)
Voor een bibliotheek geldt binnen gemengd gebied geen richtafstand. Overige functies die ter plaatse zijn toegestaan kennen een richtafstand van maximaal 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Bestemming Gemengd
Er zijn woningen geprojecteerd binnen de richtafstand van 10 meter die geldt vanaf de bestemming Gemengd. Er is grenzend aan het plangebied op deze gronden met de bestemming Gemengd een buitenruimte aanwezig die bestaat uit groenvoorzieningen met daarachter parkeerplaatsen. Met uitzondering van een deel van de parkeerplaatsen zijn deze gronden in eigendom van de gemeente. Aannemelijk is dat het huidige gebruik niet zorgt voor meer hinder dan verwacht kan worden van hetzelfde gebruik (parkeren van auto's) in het openbaar gebied van de nieuwe woonwijk. Op grond hiervan en het feit dat een buffer met groenvoorzieningen tussen de parkeerplaatsen en de woningen aanwezig is, is er geen aanleiding om nader onderzoek naar geluidhinder te verrichten. Gelet op het feit dat de parkeerplaatsen aan een openbare weg voor bestemmingsverkeer liggen waar de aanwezige bedrijven en functies op aansluiten, is het niet aannemelijk dat de gronden in de toekomst een ander gebruik krijgen dat meer hinder zou kunnen veroorzaken. Geconcludeerd wordt dat de gemengde bestemming dat grenst aan het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied niet in de weg staat.
Binnen de bestemming 'Gemengd' is wonen reeds toegestaan. De aanwezige bedrijven en functies worden daarom niet beperkt in de bedrijfsvoering als gevolg van het woningbouwplan.
Agrarische gronden
In de directe omgeving van het plangebied liggen agrarische percelen, waarop chemischegewasbeschermingsmiddelen toegepast mogen worden. Om die reden is een spuitzone-onderzoek uitgevoerd11. Geconcludeerd wordt dat in de huidige situatie, binnen de voor drift gevoelige bestemmingen, binnen het plangebied, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als uitgegaan wordt van de maximale planologische mogelijkheden (fictief) is eveneens een goed woon- en leefklimaat te realiseren.
Conclusie
De realisatie van woningen binnen het plangebied leidt niet tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van functies in de omgeving van het gebied. Wat betreft geurhinder van het dierenpark wordt niet voldaan aan de richtafstand van de VNG maar is aannemelijk dat dit geen belemmering vormt. Er wordt wat betreft geluid van het dierenpark en mogelijke hinder van de functies aan de oostzijde van het plangebied, voldaan aan de richtafstanden. Hierbij kan aanvullend worden opgemerkt dat de bestemming Gemengd aan de oostzijde van het plangebied naast bedrijven en dienstverlenende functies ter plaatse ook wonen toestaat. Omliggende functies worden niet beperkt in de bedrijfsvoering als gevolg van het woningbouwplan. Anderzijds staan de bedrijven in de omgeving een goed woon- en leefklimaat ter plaatse niet in de weg. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op aangrenzende agrarische gronden staat een goed woon- en leefklimaat eveneens niet in de weg. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Betekenis voor het project
Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige effecten van het woningbouwplan12. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie en benodigde aantal parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van kencijfers van het CROW (publicatie 317) en de Parkeernota Schagen 2016. De parkeernota volgt, net als in veel andere gemeenten, de richtlijnen van het CROW. De CROW-kencijfers hebben een bandbreedte, in deze nota is uitgegaan van het gemiddelde kencijfer binnen deze bandbreedte.
De verkeersgeneratie van de herontwikkeling bedraagt circa 380 ritten per gemiddelde weekdag. De uiteindelijke toename van het aantal ritten is kleiner omdat de huidige functie ook een onbekende, maar lagere, hoeveelheid verkeer genereert. Het plangebied sluit net buiten de bebouwde kom aan op de Delftweg, een erftoegangsweg met vrijliggend fietspad aan de noordzijde. De Delftweg heeft voldoende capaciteit om de circa 400 extra ritten op te vangen. De komgrens zal worden verplaatst naar de westzijde van de aansluiting met de Delftweg. De aansluiting met de Delftweg zal worden ingericht met een verkeersplateau. Het plangebied zelf zal worden ingericht als 30 km/h-gebied.
Op grond van de gemeentelijke parkeernota en de CROW-kencijfers zijn op grond van het programma dat is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, minimaal 112 parkeerplaatsen nodig. In het stedenbouwkundig plan wordt hier aan voldaan. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend verleend kan worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. In dit geval is wegverkeerslawaai van belang.
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wet geluidhinder geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 63 dB binnen de bebouwde kom.
Betekenis voor het project
In de directe omgeving van het plangebied liggen de wegen de Veilingweg, de Delftweg, de Oostwal en de Harenkarspelweg. Volgens de Wet geluidhinder zijn deze wegen zoneplichtige wegen. Door middel van akoestisch onderzoek13 is de geluidbelasting als gevolg van deze wegen binnen het plangebied inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting ten gevolge van de volgens de Wet geluidhinder gezoneerde wegen overschrijdt ten gevolge van verkeer op de Delftweg de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de eerstelijnsbebouwing. Het gaat in het stedenbouwkundig plan om 13 woningen. De geluidbelasting op de gevels bedraagt op deze woningen maximaal 53 dB. De realisatie van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn ter plaatse niet opportuun. Voorgesteld wordt om voor de betreffende 13 woningen een hogere waarde van 53 dB vast te stellen.
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het voormalige ministerie van VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.
Betekenis voor het project
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een 'klein project' welke niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In combinatie met de lage achtergrondwaarden in het gebied is luchtkwaliteit geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaarleverende functies in of in de nabijheid van het plangebied. De Normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Betekenis voor het project
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. De risicokaart geeft aan dat in het plangebied en in de wijde omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicobron betreft een risicovolle inrichting op ruim 600 m afstand van het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan
Lokale overheden hebben een belangrijke rol bij energiebesparing, duurzame energieopwekking en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Bijna alle gemeenten in Nederland hebben een klimaatbeleidsplan en voeren klimaatprojecten uit. De doelen uit het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2012 - 2020 van de gemeente Schagen zijn energiebesparing, vermindering uitstoot broeikasgassen met 20% en de opwekking van 22,5 % duurzame energie.
De gemeente Schagen geeft uitvoering aan de Energieagenda 2017. Schagen ondersteunt, faciliteert en initieert projecten, zodat het energieverbruik vermindert en er meer duurzame energie wordt opgewekt. Eén van de speerpunten is meer energie neutrale nieuwbouw. Schagen wil de energietransitie ondersteunen en versnellen om uiteindelijk in 2040 energie-neutraal te zijn. Daarom is besloten om alle nieuwbouw aardgasvrij te realiseren. De gemeente begeleid particuliere bouwers in een vroeg stadium van de planontwikkeling, waardoor hogere ambities worden gehaald.
Wie tegenwoordig een woning bouwt doet dit al bijna energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur met duurzame materialen. De regels hiervoor zijn de afgelopen jaren aangescherpt en vragen nu om nieuwe bouwconcepten. Bij realisatie van het project in 2020 zal worden voldaan aan de dan geldende BENG-eisen (bijna energieneutraal).
Betekenis voor het project
Het is de ambitie om in de nieuwe wijk, mogelijkheden te scheppen voor een blijvend duurzame wijk. Duurzaamheid zal op verschillende aspecten ruimschoots aandacht krijgen.
Duurzame voorzieningen die getro?en worden op stedenbouwkundig niveau;
Duurzame mogelijkheden op het niveau van de woningen;
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Betekenis voor het project
Uit het natuuronderzoek en het onderzoek naar stikstofdepositie, zoals beschreven in paragraaf 4.5 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. In onderstaande tabel is hier invulling aan gegeven.
De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de in dit hoofdstuk genoemde milieu- en omgevingsfactoren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en geeft uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels en de handhaafbaarheid.
In het voorliggende bestemmingsplan is de hoofdstructuur van de openbare ruimte vastgelegd. Voor de verkeersstructuur is de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' opgenomen. De te realiseren waterlopen aan de buitenzijde van het plangebied zijn als Water bestemd. De openbare groenstructuur, parkeerplaatsen en de waterlopen centraal in het plangebied hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Voor de uitgeefbare gronden is de bestemming Wonen opgenomen. Er is sprake van vrij gedetailleerde bestemmingen waarbij binnen de woonbestemming nog enige ruimte is voor wijzigingen in het stedenbouwkundig plan. Hierbij kan gedacht worden aan beperkte wijzigingen in de situering van woningen en wijziging van woningtypes. In de regels zijn o.a. de maximale goot- en bouwhoogtes en het maximum aantal woningen (60) vastgelegd.
Door de keuze voor deze planvorm wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor de omgeving maar is er wel nog enige flexibiliteit mogelijk in de verkaveling.
De verbeelding geeft de bestemmingen van de gronden aan. In de planregels is per bestemming en aanduiding vastgelegd wat de beperkingen en mogelijkheden van de gronden met de bestemming, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn.
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit zijn de inleidende bepalingen van de regels.
geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De hoofdgroenstructuur is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook parkeerplaatsen en waterlopen toegestaan. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voet- en fietspaden en toegangswegen zijn binnen de bestemming toegestaan.
De hoofdverkeerstructuur in het plangebied is als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd. Met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet binnen deze bestemming worden gebouwd.
De waterlopen zijn bestemd als 'Water'. Met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet binnen deze bestemming worden gebouwd.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn maximaal 60 woningen toegestaan. Hoofdgebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De maximale goothoogte bedraagt ten hoogste 4 meter en de dakhelling bedraagt ten minste 30º en ten hoogste 60º. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan Tuitjenhorn.
Bij de woningen zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven toelaatbaar. Hiervoor geldt dat maximaal 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel mag worden benut, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².
De gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 1 zijn mede bestemd voor het behoud van aanwezige archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken of werkzaamheden die de ondergrond verstoren is nader archeologisch onderzoek nodig.
De gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 3 zijn mede bestemd voor het behoud van aanwezige archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken of werkzaamheden die de ondergrond verstoren en dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld bij een oppervlak van meer dan 500 m² is nader archeologisch onderzoek nodig.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat. Elk bouwperceel heeft immers in principe recht op een bepaalde hoeveelheid bebouwing.
In dit artikel 7 zijn aanvullend op de bouwregels behorende bij de bestemmingen, algemene regels opgenomen. Tevens is in dit artikel als voorwaarde voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen gesteld dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.
Dit artikel geeft een aantal gebruiksvormen die per definitie als strijdig gebruik van de gronden in het bestemmingsplangebied worden beschouwd.
Met deze bepaling kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels ten aanzien van het bouwen van gebouwen ten behoeve van het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, hoogte, oppervlakte en inhoud van bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.
Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Dit artikel geeft de naam en datum van het bestemmingsplan aan.
Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan, dus ook bij de ontwikkeling van dit bestemmingsplan, is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels.
Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang:
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden in hoofdstuk 7 toegelicht.
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van bouwplan gegeven, waarbij het onderhavige plan als bouwplan kan worden aangemerkt. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
De kosten voor het bouwplan alsmede de plankosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten als gevolg van planschade. Hiervoor is een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gesloten. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd in deze overeenkomst. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende gewaarborgd.
Door de initiatiefnemer, Zeeman Vastgoed, zijn inwoners van Tuitjenhorn en andere belangstellenden in maart 2018 en oktober 2018 geïnformeerd tijdens een bijeenkomst van de dorpsraad Tuitjenhorn.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan vooroverleg gevoerd met de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan betrokken zijn. Van PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een reactie ontvangen.
PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland
Er wordt door PWN op gewezen dat het belangrijk is voldoende ruimte in de openbare grond beschikbaar te stellen voor het ondergrondse verkeer. Daarnaast wordt er door PWN op gewezen dat er mogelijk moet worden gekeken naar alternatieve bluswater voorzieningen. Tevens wordt er aandacht gevraagd voor het standaarddocument VANN. Dit document is door de nutsbedrijven in Noord-Holland opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden.
Reactie gemeente
De door PWN aangegeven aandachtspunten worden meegenomen in de verdere technische uitwerking van het plan.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Reactie gemeente
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 5 februari 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij door een ieder zienswijzen bij de gemeenteraad konden worden ingediend. Er zijn geen zienswijzen ingediend.