direct naar inhoud van Artikel 11 Horeca
Plan: Tuitjenhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
    • 1. horecabedrijven van categorie 1 en 2;
    • 2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning,

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen ten behoeve van horecabedrijven en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een (hoofd)gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal niet meer bedragen dan 1 per bedrijf.
11.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
    • 1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;

met dien verstande dat:

      • ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • b. de goothoogte van aan en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
11.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 11.3 sub a. in die zin dat bijgebouwen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    • 2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    • 4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd.