direct naar inhoud van Artikel 12 Wonen - 2
Plan: Sint Maarten
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPSTM2010-OH01

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal het bestaande aantal woningen;
  • b. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis met een maximale beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte van 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • d. mantelzorg;
  • e. instandhouding en/of het herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van stolpen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. wegen en straten;
  • j. voet- en rijwielpaden;
  • k. waterlopen en waterpartijen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • m. tuinen en erven, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;
  • d. de hoofdgebouwen zullen met 100% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • f. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 45° bedragen.
12.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen of buiten het bouwvlak;
  • b. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt 3 m dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
  • g. de gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen overkappingen bedraagt maximaal:
    • 1. 60 m2 bij bouwpercelen met een oppervlakte van minder dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. 100 m2 bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is

met dien verstande dat:

    • 1. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
12.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw 1 m;
  • a. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw 2 m;
  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 5 m.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.3 sub a in die zin dat bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    • 2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    • 4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd;
  • b. het bepaalde in lid 12.1 sub a in die zin dat een woonhuis wordt gebruikt voor ten hoogste 4 woningen, mits:
    • 1. het karakter van het betreffende woonhuis niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de extra woning niet onevenredig toeneemt;
    • 3. er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in de naaste omgeving;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. sprake is van een acceptabel woon- een leefklimaat.
  • c. het bepaalde in lid 12.3 sub d in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
    • 1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
    • 3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
    • 4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de woning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de woning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de woning;
    • 5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
    • 6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een

omgevingsvergunning vereist: het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de karakteristieke hoofdvorm (stolp) van een gebouw.

12.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.5.3 Toetsingscriteria

De in lid 12.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend mits:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm niet onder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
  • c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.