1.1 Aanleiding
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel met opstallen aan de Rivierenlaan 281 in de wijk Overwhere in Purmerend. De locatie kent op dit moment een maatschappelijke functie in de vorm van een (voormalig) kerkgebouw. Op het betreffende perceel wenst initiatiefnemer een appartementengebouw te realiseren met 16 appartementen. Hiervoor dient de bestaande bebouwing gesloopt te worden en wordt een appartementencomplex teruggebouwd.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere - Zuid (2012)". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Overwhere in het noorden van Purmerend, aan de Rivierenlaan 281. Op onderstaande afbeelding is de ligging weergegeven.
Ligging plangebied. Bron: Google Earth.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door woningbouw in de vorm van hoogbouw. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door een groenstrook met daarnaast een fietspad dat evenwijdig aan de Doctor J.M. den Uyllaan loopt. Een gereformeerde kerk begrenst het plangebied aan de zuidzijde en aan de westzijde zijn woningen gelegen. Vanaf de Rivierenlaan is, via de Flevostraat, de Doctor J.M. den Uyllaan goed bereikbaar. De ligging in de directe nabijheid van de Doctor J.M. den Uyllaan zorgt voor een goede ontsluiting van het plangebied. Vanaf de nabij gelegen rotonde aan de Doctor J.M. den Uyllaan is de provinciale weg N244 goed bereikbaar, evenals de omliggende wijken, het centrum, het ziekenhuis en enkele bedrijventerreinen. Naast de Doctor J.M. den Uyllaan ligt een fietspad, waardoor de locatie ook voor fietsverkeer goed ontsloten is.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Op het plangebied geldt bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere - Zuid', vastgesteld op 27 juni 2013.
Het perceel heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’. Op onderstaande afbeelding is het plangebied (globaal) weergegeven.
Uitsnede bestemmingplan.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bibliotheken;
- wijkcentra;
- religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
- gezondheidszorg al dan niet met daarbij behorende woonfunctie;
- jeugd- en kinderopvang;
- onderwijs;
- uitvaartcentra;
- openbare dienstverlening;
- verenigingsleven;
- ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' voor een begraafplaats;
- overige maatschappelijke voorzieningen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
Verder is binnen het bestemmingsplan aangegeven dat binnen het bouwvlak moet worden gebouwd en dat de maximale goothoogte vier meter is.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 6 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 8 en 9 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.
hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige locatie
Op de locatie staat momenteel een kerkgebouw. Het betreft een eenvoudig gebouw van één laag, dat met de achterkant naar de Doctor J.M. den Uyllaan is gesitueerd en met de overige zijden op de Rivierenlaan is gericht. Het plangebied is omringd door parkeerplaatsen die ook ten dienste staan van het naastgelegen kerkgebouw. Op onderstaande foto is de huidige situatie weergegeven.
Huidige pand aan de Rivierenlaan 281.
Het pand staat momenteel leeg, maar werd voorheen gebruikt als kerk. Op onderstaande foto is de ligging ten opzichte van de naastgelegen functies weergegeven.
Vogelvlucht plangebied met omringende functies in huidige situatie.
2.2 Toekomstige situatie
Stedenbouwkundige inpassing
Het plan voorziet in de sloop van het huidige pand en vervangende nieuwbouw in de vorm van een appartementengebouw met 16 appartementen, verdeeld over vier lagen. Het gebouw wordt, net als het huidige gebouw, met de rug richting de Doctor J.M. den Uyllaan gesitueerd. De voorkant en tevens entree van het gebouw ligt aan de Rivierenlaan. Op onderstaande afbeelding is de situering van het gebouw op de kavel weergegeven.
De situering van het gebouw op de kavel.
Vanuit functionaliteit is het gebouw passend in de omgeving. Behalve de naastgelegen kerk, wordt de locatie omringd door wonen. Dit wonen vindt plaats in zowel hoogbouw als laagbouw. Hoogbouw met name aan de randen van de verschillende buurten. Zo is aan de overzijde van de Doctor J.M. den Uyllaan hoogbouw gerealiseerd, maar ook direct naast het plangebied bevindt zich een gebouw met in vier lagen appartementen. Stedenbouwkundig sluit dit plan daar op aan, zoals onderstaande massastudie laat zien.
De massa van het nieuwe appartementengebouw ten opzichte van omringende bebouwing.
Bij de stedenbouwkundige invulling van het plangebied is ook rekening gehouden met de rooilijn van het naastgelegen kerkgebouw. De rooilijn van beide gebouwen komen overeen, waardoor een rustig beeld ontstaat. In onderstaande afbeelding is dat weergegeven.
Impressie van het stedenbouwkundige plan. De achtergevelrooilijn sluit aan op die van het
naastgelegen pand (zie rode lijn). Bron: EFY Group.
Ook de ruimte tussen het nieuwe gebouw en de naastgelegen kerk, in de vorm van parkeren, zorgt
voor een rustig straatbeeld.
Architectonisch ontwerp
Bij het ontwerp is rekening gehouden met de omliggende bebouwing. In de omgeving zijn meerdere gebouwen aanwezig die uit meerdere woonlagen bestaan en die een vrij eenvoudig maar robuust karakter hebben. Onderliggend plan sluit hierop aan.
Het pand bestaat uit vier lagen met op iedere laag vier appartementen en is zestien meter hoog. Onder het appartementen, in de plint, bevinden zich parkeerplaatsen en bergingen voor de bewoners. Als gezegd is de entree naar de Rivierenlaan gericht. Aan de zijkant van het gebouw bevindt zich een liftschacht en trappenhuis die toegang bieden tot de appartementen. Op de volgende impressie is het gebouw weergegeven.
Impressie van het appartementengebouw. Bron: EFY Group.
Impressies linker en rechter zijgevel. Bron: EFY Group.
Buitenruimte
Het terrein rondom het appartementengebouw wordt door initiatiefnemer opnieuw ingericht. Zowel met verharding als met beplanting. Bestrating zal naar verwachting bestaan uit betonklinkers, in aansluiting op de bestaande verharding en beplanting in de vorm van (beuken) haag rondom het gebouw.
Parkeren
Het plangebied ligt in de schil van Purmerend. Appartementen die in de schil worden gerealiseerd hebben een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per appartement. Dat betekent dat er 21 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Deels wordt dit inpandig opgelost door onder het appartementengebouw tien parkeerplaatsen te realiseren. De overige 11 parkeerplaatsen worden op maaiveld gerealiseerd.
2.3 Relatie met welstand
Het plangebied ligt in de wijk Overwhere. Ten aanzien van deze wijk zijn welstandscriteria opgenomen in het gemeentelijke welstandsbeleid (Welstandsnota 2007, zie ook hoofdstuk 3) Voor de wijk gelden de volgende welstandscriteria:
Relatie met de omgeving (stedenbouwkundige structuur)
- De bebouwing van het gebied is gevarieerd door een geordende menging van eengezinsrijenhuizen in open en halfopen blokken, vrijstaande woningen, appartementen in galerij-, portiek- en torenflats en bijzondere voorzieningen.
- De eengezinshuizen hebben hun entreegebied aan de ontsluitingsstraat.
- Aanpassingen aan een rijtjeswoning of appartement zijn gericht op de samenhang in de vormgeving van het gehele ensemble.
- Kenmerkende tussenruimte/doorzichten in de stedenbouwkundige opzet worden gerespecteerd.
Toetsing aan plan
Het plan sluit aan bij de ‘geordende menging’ van appartementengebouwen in de wijk. Het ontwerp voorziet in een samenhangend geheel, door één gebouw te realiseren. De afstand tot omliggende gebouwen, met name de kerk, zorgt voor een tussenruimte die voor de wijk kenmerkend is.
Massa en opbouw van het gebouw (bebouwingskarakteristiek)
- De kenmerkende rooilijnen worden gerespecteerd.
- De kap van de eengezinsrijenhuizen is overwegend in langs-richting.
- Blokbeëindiging en hoeken kunnen worden verbijzonderd.
- Aan- en opbouwen zijn ondergeschikte toevoegingen.
- Bestaande bijgebouwen en aanbouwen kunnen niet met een extra bouwlaag of verdieping worden uitgebreid, maar een kap is mogelijk indien dit met de karakteristiek van de bebouwing in overeenstemming is.
Toetsing aan plan
De rooilijn van het gebouw is overeenkomstig de rooilijn van het naastgelegen gebouw. Het gebouw
kent een eigentijdse uitstraling, waarmee het voldoet aan het criteria dat blok beëindigingen zoals dat
geldt bij onderliggend plan, een verbijzondering brengen.
Van bijgebouwen is in onderliggend plan geen sprake.
Detaillering (nadere eisen)
- Bestaande detailleringen zijn bepalend voor wijzigingen en toevoegingen.
- ‘Verrijking’ van de sobere vormgeving is aanvaardbaar, mits overtuigend onderbouwd en geen afbreuk wordt gedaan aan de waarde van het ensemble.
- Hoofdmateriaal voor de gevel is baksteen.
- Kapvlakken zijn voorzien van pannen, tenzij in het oorspronkelijke ontwerp voor een ander materiaal is gekozen.
- Kozijnen, boeiborden, lijstwerken e.d. zijn van hout of vergelijkbaar duurzaam materiaal.
- Kleurtoepassingen houden rekening met de bestaande kleuren en -schakeringen.
Toetsing aan plan
De huidige ‘hoogbouw’ is veelal sober uitgevoerd. Onderliggend plan kent een eigentijdse invulling
van een appartementengebouw, waarbij de versobering wordt doorbroken door hekwerken en (voor
de wijk) onderscheidende gevelbekleding. Het hoofdmateriaal van het gebouw bestaat
overeenkomstig de welstandscriteria uit baksteen. Op onderstaande afbeeldingen enkele details.
Detaillering van het gebouw.
2.4 Conclusie
De plannen zijn ruimtelijk en functioneel goed inpasbaar op de locatie. De beeldkwaliteit en stedenbouwkundige invulling sluiten aan op het bestaande bebouwingslint van de Rivierenlaan en haar omgeving. Het plan is daarmee in overeenstemming met de welstandscriteria die voor de wijk gelden. In de volgende hoofdstukken wordt het plan getoetst aan beleidsmatige, ruimtelijk en milieukundige aspecten.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.
3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijks vaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
In de SVIR zijn gebiedsgerichte opgaven en belangen aangeduid. Onderliggend plan ligt binnen het gebied ‘Noordwest-Nederland’, waarin binnenstedelijke gebiedsontwikkeling is opgenomen als een van de uitgangspunten om de forse woningbehoefte op te vangen. Onderliggend bestemmingsplan is niet strijdig met de algemene regelingen en nationale belangen die hierin zijn opgenomen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 heeft een wijziging opgetreden in de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Daar waar de ladder voorheen uit drie treden bestond (bepalen regionale vraag naar ruimte, bouwen binnen bestaand stedelijk gebied en goede (multi-modale) ontsluiting), bevat de ladder nu geen treden meer. De treden ‘bepalen regionale vraag naar ruimte’ en ‘bouwen binnen bestaand stedelijk gebied’ zijn samengevoegd en ‘een goede multi-modale ontsluiting’ is geschrapt.
Daarnaast geldt dat de termen ‘actuele’ en ‘regionale’ zijn geschrapt.
Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wordt niet al elders voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zijn waarin al voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.
- Bepalen vraag naar ruimte.
Eind 2016 heeft de voormalige Stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam 2016-2020 (RAP 2016-2020) aangeboden aan de provincie Noord-Holland. Dit actieprogramma was geënt op het samenwerkingsprogramma van de gemeenten (Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020) en gericht op nieuwbouw, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De provincie heeft de drie deelregio’s Amstelland-Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek-Waterland in januari 2017 laten weten vooralsnog niet in te kunnen stemmen met het RAP 2016-2020. In maart zijn bestuurlijke gesprekken gevoerd over de te leveren aanvullingen. Deze aanvullingen betreffen zowel het regionale woningbouwprogramma als beleidsmatige onderwerpen op het gebied van wonen. Deze worden in de vorm van deze oplegger nu ingediend. Deze oplegger vormt -na vaststelling- samen met het eerder ingediend document het geldende RAP 2016-2020 voor deze regio.
Het RAP en de jaarlijks te actualiseren overzichten met woningbouwplannen- en programma’s vormen belangrijke vereisten om te voldoen aan de PRV en zijn voorwaardelijk voor alle buitenstedelijke woningbouwplannen, zoals onderliggend plan. Een goedgekeurd RAP tenslotte geeft de gemeenten in de regio de mogelijkheid om gezamenlijk voor op het RAP gebaseerde doeleinden subsidie uit het Provinciale Woonfonds te claimen.
In de totale marktregio (Amstelland-Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek Waterland) wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2022 geraamd op ca. 79.500 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van bijna 62.500 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van 17.000 woningen bestaat. Voor onderliggend initiatief geldt dat het valt binnen de marktregio Zaanstreek-Waterland. Daarbinnen is een tekort van 10.890 woningen.
Voor Zaanstreek-Waterland en Amstelland-Meerlanden geldt:
- tekorten in vrijwel alle marktsegmenten
- met name tekort aan betaalbare huurwoningen en koopwoningen in het middeldure en betaalbare segment
- een iets groter aanbod stedelijke appartementen en dure huurwoningen dan vraag.
Het totale woningbouwprogramma voor de regio past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen de woningbehoefte bij een doorkijk naar de komende 10 jaar. Voor binnenstedelijke plannen is de actuele regionale kwantitatieve én kwalitatieve behoefte in het RAP aangetoond.
- Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied.
Er dient onderzocht te worden in hoeverre in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Onderliggend plan betreft een binnenstedelijke opgave, door herstructurering. Een bestaand pand wordt gesloopt en er vindt nieuwbouw plaats in de vorm van een appartementengebouw met 16 wooneenheden, waarmee aan deze stap wordt voldaan. Dit sluit aan op de behoefte.
Insteek van gemeenten in de regio is om conform Rijks- en provinciaal beleid zoveel mogelijk binnenstedelijk te bouwen. Uit de monitor plancapaciteit 2017 blijkt dat er momenteel maximaal 16 buitenstedelijke plannen in de regio zijn voor de korte (2017-2019) en middellange termijn (2020-2024). Voor één hiervan is enkele jaren geleden al ontheffing verleend. Over andere is er nog discussie of deze binnenstedelijk of buitenstedelijk zijn. Uitgaande van genoemde 16 gaat het om een buitenstedelijke plancapaciteit voor zo’n 4.952 woningen, waarvan er ca. 2.522 nu gepland staan voor oplevering in de genoemde periode. Dit betreft slechts 2,2 % van alle plannen en 2,4% van de totale geraamde woningproductie in die periode.
In het RAP is door de gezamenlijke gemeenten geconstateerd dat de ontwikkeling van buitenstedelijke plannen van belang is om te voorzien in de actuele kwalitatieve behoefte zoals in het RAP in beeld gebracht. Onderliggend plan voorziet zodoende in een actuele vraag naar binnenstedelijk wonen.
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de verordening staan onder andere regels over nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Onderliggend plan betreft een stedelijke ontwikkeling in de vorm van woningbouw. Ten aanzien van dergelijke ontwikkelingen is in de Verordening opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dat is het geval in de vorm van de woningbouwafspraken in de Metropoolregio Amsterdam.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met deze verordening
Voor Purmerend geldt dat de PRV van toepassing kan zijn als het plan voorziet in:
- volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen
- grootschalige (perifere) detailhandel, of
- locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied.
Voorziet het plan hier niet in, zoals in onderliggend initiatief, dan vormt de PRV geen belemmering.
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
- Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
- Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
- Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
Eén van de opgaven om speerpunt drie te verwezenlijken, is het stimuleren van duurzaamheid in herstructurering- en transformatieopgaven. Transformaties bieden kansen om bestaande bebouwde gebieden te revitaliseren. Te denken valt aan herstructureringen en het geven van nieuwe functies. Hiermee levert transformatie een bijdrage aan vitaal bestaand bebouwd gebied en tevens levert dit een bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstellingen. Onderliggend plan geeft hier invulling aan door een bestaand pand te slopen en een nieuw, toekomstbestendig en duurzaam pand, terug te bouwen. Het plan is hiermee in lijn met de Woonvisie.
3.3 Regionaal beleid
Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is het samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam.
De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio’s. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. Dit door middel van compacte steden, een voor recreanten aantrekkelijk landschap en een perfect functionerend infrastructureel netwerk, dat de woonkernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. Om dat te bereiken zijn op korte termijn acties nodig, die zijn neergelegd in de MRA Agenda 2016-2020, gebaseerd op de visie
Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel (nu MRA) 2040 uit 2007. De MRA Agenda bevat tientallen acties op ruimtelijk en economisch gebied voor de komende vier jaar. De acties zijn gegroepeerd rondom een zevental thema’s, waaronder Ruimte geven aan wonen en werken. De partners willen in de periode 2016 tot 2050 nog 250.000 woningen bijbouwen in de MRA. Dit vooral binnenstedelijk, door verdichting, transformatie en herstructurering. De partners stemmen hun woningbouwplannen op elkaar af, zodat ook in de toekomst alle benodigde woonmilieus in de regio beschikbaar zijn.
3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderliggend initiatief draagt hier aan bij.
3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
- Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
- Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
- Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
- Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Onderliggend initiatief sluit aan bij de ambities, door binnenstedelijk ruimte te bieden aan een woningbehoefte. Hierbij gaat het om inbreiding, waarbij uitbreiding boven inbreiding gaat. Het plan kan daarmee invulling geven aan de ambitie van een goede woon-werkbalans, op een locatie die aantrekkelijk en bereikbaar is.
3.4.2.1 Woonvisie 2017-2022
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu’s en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
Onderliggend initiatief draagt bij aan de woningbouwbehoefte in de gemeente.
3.4.2.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
- meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
- inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
- nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen;
- in cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.
Door een binnenstedelijke opgave als onderliggend initiatief, wordt invulling gegeven aan herstructuctureringsopgave van woonwijken. Dit is in lijn met de doelstellingen uit de structuurvisie.
3.4.3 Milieu en duurzaamheid
Duurzaamheidsagenda 2017-2020.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven
aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke
organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
- Purmerend aardgasloos;
- stimulering stadsverwarming;
- een duurzaam woningbouwprogramma voor nieuwbouw;
- verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
Duurzame bedrijven:
- verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
- bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
- gebruik van duurzame grondstoffen.
- Duurzame mobiliteit:
- streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
- initiatieven stimuleren op het gebied van elektrisch vervoer;
- toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
- vermindering CO2-uitstoot voertuigen.
- Duurzame energie:
- aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.
- Duurzame stad en regio:
- samenwerking met mede-overheden, ondernemers, organisaties en inwoners;
- benutting van subsidie-mogelijkheden.
- Duurzame gemeente:
- streven naar 60% van het afval gescheiden ophalen;
- klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
- actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing.
De woningen worden aangesloten op stadsverwarming (via Stadsverwarming Purmerend). Dit is in lijn met het gemeentelijk kader.
3.4.4 Groen en water
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.
De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
3.4.5 Nota Integrale Handhaving Purmerend 2016-2019
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
3.4.6 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
3.4.7 Ruimte voor Purmerend (startnotitie 2017)
Ruimte voor Purmerend is de ruimtelijke omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040. De agenda is bedoeld om politiek-bestuurlijke focus aan te brengen en om duidelijkheid te bieden over ambities. De inhoud van de agenda nodigt uit tot gesprek en is daarmee dynamisch.
Purmerend heeft de ambitie uit te groeien tot ‘compacte woonstad’. Dat kan vertaald worden naar ‘volgroeide stad’ waar een voor de omvang van een 'regio stad' voldoende en meer divers aanbod in woningen beschikbaar is met zorg en werk, onderwijs, cultuur, recreatie en toerisme. In aanloop naar het congres van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 18 februari 2016 heeft Purmerend zich uitgesproken verantwoordelijkheid te willen nemen in haar aandeel van de opgave voor de woon- gelegenheid. Voor Purmerend betekent dit een toevoeging van circa 10.000 woningen; grotendeels voor de eigen behoefte.
Onderliggend plan geeft invulling aan deze ambitie en opgave.
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten
4.1.1 Beleidskader
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring respectievelijk 100 m2 en 500m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
4.1.2 Analyse
Archeologische verwachtingskaart Purmerend. Met rood omcirkeld het plangebied aan de Rivierenlaan 281.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op onderstaande afbeelding is de archeologische verwachtingenkaart weergegeven.
Archeologische verwachtingskaart Purmerend. Met rood omcirkeld het plangebied aan de Rivierenlaan 281.
Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Archeologie vormt zodoende geen belemmering voor onderliggende ontwikkeling.
4.1.3 Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet.
4.2 Bodemkwaliteit en asbest
4.2.1 Beleidskader
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS- melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.
4.2.2 Analyse
Ten behoeve van onderliggend initiatief heeft verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden volgens NEN 5740 . Het doel van het bodemonderzoek is het nagaan of op locatie sprake is van een bodemverontreiniging. Hiervoor dient de milieu hygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater te worden bepaald.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de locatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan kobalt in de venige ondergrond en een licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieu hygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
Voor de sloop van het bestaande pand dient in het Omgevingsloket Online (OLO) een sloopmelding te worden gedaan. Hierbij moet de asbestinventarisatie worden aangeleverd. De Omgevingsdienst bekijkt en beoordeelt vervolgens de asbestinventarisatie.
4.2.3 Asbest
In het kader van onderliggende ontwikkeling is een volledige asbestinventarisatie Type A uitgevoerd naar de aanwezigheid van direct waarneembaar asbesthoudende materialen in het kerkgebouw met fietsenstalling aan de Rivierenlaan 281 te Purmerend. Aanleiding van het onderzoek is de sloop van het gebouw.
Het doel van het asbestinventarisatieonderzoek is het volledig in kaart brengen, identificeren en kwantificeren van alle direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, de met asbest verontreinigd materiaal en/of met asbest verontreinigde constructieonderdelen die aanwezig zijn.
Bij de asbestinventarisatie zijn asbesthoudende materialen aangetroffen welke in onderstaande tabel zijn opgesomd.
Er zijn geen uitgesloten zaken geweest bij de uitvoering van de asbestinventarisatie. In onderstaande tabel zijn de beperkende zaken bij het asbestonderzoek opgesomd.
Van de aangetroffen asbesttoepassingen worden geen directe asbestblootstellingsrisico’s verwacht.
Op basis hiervan wordt geadviseerd:
- het asbesthoudend materiaal op voor sloop of renovatie te laten saneren;
- tot aan de sanering de asbesthoudende materialen te voorzien van een ‘bevat asbest’ aanduiding;
- betrokkenen te informeren;
- indien niet op zeer korte termijn wordt gesaneerd wordt op basis van de norm NEN 2991‘Lucht- Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt’ geadviseerd: een asbestbeheersplan op te stellen.
4.2.4 Conclusie
De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat. Het aspect asbest heeft geen nadelige invloed op onderliggende ontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorische waarden
4.3.1 Beleidskader
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
4.3.2 Analyse
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.
4.3.3 Conclusie
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van het project op cultuurhistorische waarden.
4.4.1 Beleidskader
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Plaatsgebonden risico (PR)
De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.
Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.
4.4.2 Analyse
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
4.4.3 Conclusie
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.5.1.1 Beleidskader
De Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Voor het bouwen van woningen binnen de invloedssfeer van snelwegen verandert er weinig. Met de voorgaande regels toe werd de geluidsbelasting berekend op basis van verkeerstellingen en een toekomstprognose. Met de nieuwe regels moet er gebruik gemaakt worden van het 'geluidregister' waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. Vanaf nu is er een 'geluidregister' waarin precies staat hoeveel geluid een weg en spoorlijn mag maken Daarnaast is het nieuwe 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' van kracht geworden ter vervanging van de versie uit 2006. Voor provinciale en gemeentelijke wegen gelden vooralsnog geen geluidproductieplafonds.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld
4.5.1.2 Analyse
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Doctor J.M. den Uyllaan. Voor deze weg geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. Vanuit de Wet geluidhinder dient er dan bij de aanvraag Omgevingsvergunning Bouw aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de binnengrenswaarde uit het Bouwbesluit (in dit geval een geluidbelasting van 60dB t.a.v. de Dr.J.M. den Uyllaan). Dat kan op basis van een akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is ten behoeve van onderliggend plan uitgevoerd . De resultaten van het onderzoek zijn als volgt.
De invloed op de onderzoekslocatie, ten gevolge van het wegverkeerslawaai, is voor de binnen het onderzoeksgebied gelegen relevante wegen nader onderzocht. De berekening van de geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer zijn verricht met een door DGMR ontwikkeld computerprogramma Geomilieu (V4.21). deze is gebaseerd op het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, standaard rekenmethode II.
Uit de rekenresultaten blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Dr.J.M. den Uyllaan, de geluidsbelastingen ter plaatse van de zijgevels en op de achtergevel (gezien van de Rivierenlaan) 60 dB bedraagt. De maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor een goede ruimtelijke inpassing zijn de wegen met een 30 km/uur regime tevens in het akoestisch onderzoek meegenomen. De geluidsbelastingen ten gevolge van deze wegen behoeven volgens de Wet geluidshinder niet te worden getoetst aan de gestelde grenswaarde. Opgemerkt dient te worden dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer over de Flevostraat (deels), de Rivierenlaan en de Spaarnestraat (30-km wegen) maximaal 48 dB bedraagt.
Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient onderzocht te worden of de geluidbelasting door middel van maatregelen aan de bron en/of de overdracht verlaagd kan worden tot de voorkeursgrenswaarde. In de rapportage wordt aangegeven dat het toepassen van bronmaatregelen niet effectief en/of realiseerbaar zijn. Ook overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld een scherm) worden niet haalbaar geacht omdat deze overwegende bezwaren van de stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard tot gevolg hebben.
Daarom wordt voorgesteld om voor de geprojecteerde woningen met een te hoge geluidsbelasting een hogere waarde vast te stellen. B&W is hiertoe bevoegd. Bij het aanvragen en vaststellen van een hogere grenswaarde moet worden voldaan aan de in hoofdstuk zes van het akoestisch onderzoek opgenomen aanbevelingen.
In het akoestisch onderzoek wordt aanbevolen dat er extra onderzoek ten behoeve interne akoestiek wordt uitgevoerd.
4.5.1.3 Conclusie
Voor de geprojecteerde woningen met een te hoge geluidsbelasting wordt een hogere waarde vastgesteld.
4.5.2.1 Beleidskader
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
4.5.2.2 Analyse
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.
4.5.2.3 Conclusie
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.
4.5.3 Industrielawaai
De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
4.5.3.1 Analyse
Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.
4.5.3.2 Conclusie
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.
4.6.1 Beleidskader
In het milieubeleidsplan van gemeente Purmerend, periode 2012 – 2016, wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
4.6.2 Analyse
Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.
4.6.3 Conclusie
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.
4.7.1 Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
- grenswaarden niet worden overschreden, of;
- de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
- het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
- een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
4.7.2 Analyse
Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.7.3 Conclusie
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
4.8 Milieu-effectrapportage
4.8.1 Beleidskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
- De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
- Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Het opstellen van een aanmeldingsnotitie (zie 4.8.2) dient voor het starten van de hierboven beschreven procedure.
4.8.2 Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen.
4.8.3 Conclusie
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Als eindnoot van deze toelichting is een aanmeldnotitie MER opgenomen. In artikel 7.16 Wm is beschreven waar een aanmeldingsnotitie aan moet voldoen. In de aanmeldnotitie worden de voorgenomen activiteiten en de waarschijnlijke gevolgen van de activiteit voor het milieu beschreven.
4.9.1 Beleidskader
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
- Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
- Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
- Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
- Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
4.9.2 Analyse
Onderliggend plan betreft een woningbouwplan, waarmee een milieugevoelige functie mogelijk wordt gemaakt.
De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering (2009)’ biedt inzicht in de afstanden die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies. Daarin is aangegeven dat de afstand tussen een woning en een kerkgebouw (die naast onderliggend plan is gelegen) ten minste 30 meter moet zijn. Dat is het geval.
4.9.3 Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.
4.10.1 Beleidskader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd. In Purmerend zelf komen deze gebieden niet voor. In de nabijheid van Purmerend liggen wel een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en de polder Zeevang.
Op het gebied van soortenbescherming regelt de wet de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Wet natuurbescherming bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Houtopstanden (bomen) worden door de Wet natuurbescherming slechts beschermd voor zover deze buiten de bebouwde kom staan.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. In Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder de PEHS. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.
4.10.2 Analyse
Al tijdens de planvorming is inzichtelijk gemaakt of er (mogelijk) sprake is van effecten op beschermde natuurwaarden, of er voldoende mogelijkheden zijn om eventuele effecten te voorkomen, mitigeren of compenseren, en of hiervoor een ontheffing- of vergunningsplicht geldt. In het kader van onderliggend plan heeft onderzoek naar deze aspecten plaatsgevonden .
Toetsing van de beoogde ingreep aan de natuurwetgeving laat zien dat negatieve effecten op (strikt) beschermde soorten uitgesloten zijn, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen van vogels. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid van en het gebruik door (strikt) beschermde soorten van de planlocatie is daarom niet nodig. Vanuit de wet- en regelgeving gelden daarom, met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
Met betrekking tot het vogelbroedseizoen geldt dat de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd buiten de globale periode van maart tot medio augustus. Ook buiten deze periode kunnen vogels tot broeden komen, en zijn deze broedgevallen beschermd. Ook kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd tijdens de broedperiode, mits een ter zake kundige heeft vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.
Sinds de hiervoor aangehaalde onderzoeken zijn er wijzigingen opgetreden in de wetgeving. De wijziging heeft betrekking op de in werkingtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij zijn er veranderingen opgetreden in de lijsten met beschermde soorten. Verschillende soorten zijn niet meer beschermd, terwijl andere soorten juist wel beschermd worden. De resultaten van het onderzoek zijn getoetst aan de nieuwe wetgeving en in de vorm van een oplegnotitie beschreven (Oplegnotitie beschermde natuurwaarden apostolische kerk te Purmerend, Tauw, 25 april 2017). De conclusies blijven ongewijzigd.
4.10.3 Conclusie
Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.
De natuurwet- en regelgeving vormt geen belemmering voor de uitvoering van het beoogde bestemmingsplan. Het beoogde bestemmingsplan is zodoende redelijkerwijs uitvoerbaar, mist bij de werkzaamheden voorkomen wordt dat broedgevallen van algemene broedvogels verstoord worden.
Initiatiefnemer zal natuur inclusief bouwen, wat inhoudt dat door initiatiefnemer voorzieningen worden aangebracht voor bijvoorbeeld fauna
4.11 Planologisch relevante leidingen
4.11.1 Beleidskader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
4.11.2 Analyse
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.
4.11.3 Conclusie
De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.12.1 Beleidskader
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
4.12.2 Analyse
Om de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling te bepalen is gebruik gemaakt van de CROW parkeerkencijfers voor - sterk stedelijk-gemiddeld-rest bebouwde kom. De te realiseren woningen vallen in de categorie “middel dure huur”. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning.
Het plan omvat 16 gestapelde appartementen te realiseren op het terrein.
De parkeervraag is 16*1,3 = 21 (20,8) parkeerplaatsen.
Deels wordt dit inpandig opgelost door onder het appartementengebouw tien parkeerplaatsen te realiseren. De overige 11 parkeerplaatsen worden op maaiveld gerealiseerd, waarvan 4 parkeerplaatsen op eigen terrein.
4.12.3 Conclusie
Aan de parkeernorm wordt voldaan.
4.13.1 Beleidskader
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
4.13.2 Analyse
In het kader van onderliggend plan heeft een Digitale Watertoets plaatsgevonden . Via de Digitale Watertoets is aan Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Rivierenlaan 281 Purmerend in het kader van de watertoets. In dit advies staan de maatregelen die Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Op basis van de door de aanvrager/initiatiefnemer ingevoerde gegevens heeft het hoogheemraadschap een aantal opmerkingen. Daarnaast is er een aantal aspecten die het Hoogheemraadschap graag in de uitwerking van het plan verwerkt wil zien.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Verharding en compenserende maatregelen
Uit de watertoets blijkt dat er geen/ slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Er is binnen het plan geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het hoogheemraadschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.
Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
4.13.3 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor onderliggend plan. De aanbevelingen van het Hoogheemraadschap worden in de plannen meegenomen.
hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid
De ontwikkeling betreft een initiatief van een projectontwikkelaar die eigenaar is van de locatie. Op de locatie is geen sprake van recht van overpad of andere privaatrechtelijke overeenkomsten met derden.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
De ontwikkeling betreft een initiatief van een projectontwikkelaar. De kosten voor de planvorming en uitvoering, alsmede eventuele planschadekosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het gaat daarbij onder meer over de volgende kosten:
- bouw- en woonrijp maken, o.a. kabels en leidingen;
- gedeeltelijk de gemeentelijke plankosten en andere onderzoekskosten;
- kosten tegemoetkoming planschade;
- verwerving van de grond die nodig is voor de planontwikkeling;
De gemeente en de initiatiefnemer sluiten een anterieure overeenkomst af waarin afspraken worden gemaakt over wie, de initiatiefnemer en/of de gemeente, de kosten betaalt en/of de werken en maatregelen realiseert. Deze overeenkomst wordt voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan afgesloten.
De initiatiefnemer is vrijgesteld van een bijdrage aan bovenwijkse voorzieningen. Omdat het perceel eigendom is van de gemeente Purmerend dat uitgegeven is in erfpacht, gaat de gemeente de grondwaardestijging van de nieuwe bestemming afromen via de noodzakelijke herziening van de erfpachtvoorwaarden. Uitgangspunt is, op basis van de Nota PROF (planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten), dat de bijdrage van deze ontwikkeling aan de planoverschrijdende infrastructuur via de gemeentelijke begroting gebeurt.
5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.3.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept van dit bestemmingsplan is met de volgende instanties besproken:
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
5.3.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraak verordening gemeente Purmerend
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.
5.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro
Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
5.3.4 Overleg
In twee informatieavonden is de buurt door initiatefnemer geinformeerd over de plannen. Door omwonenden zijn de plannen enthousiast ontvangen.
hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
6.1 Planvorm
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
6.2 Bestemmingsregeling
De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn deels overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd. Daarnaast komen enkele nieuwe ontwikkelingen voor. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Groen dat belangrijk is voor de woonkwaliteit is bestemd voor Groen. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - 2
De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.
Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing (schuren, carports, garages, bergingen etc.), erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen.
Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.
In het bouwvlak zijn het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan, daarbuiten zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor wat betreft deze laatste categorie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor vergunningvrije bouwwerken. Een uitzondering hierop is dat het te bebouwen gebied in de achtertuin groter is dan in het Bor: waar het Bor alleen bebouwing in het achtererfgebied toestaat, staat het bestemmingsplan bebouwing toe op het gehele gedeelte van het perceel dat meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn is gelegen.
Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 10 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.