direct naar inhoud van 5.11 Flora en fauna
Plan: De Gors e.o. 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPGORS2010-va01

5.11 Flora en fauna

In deze paragraaf is het beleidskader aangegeven en wordt tevens het toetsingskader vermeld. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Tevens worden de huidige situatie vanuit ecologisch oogpunt vermeld en de toekomstige ontwikkelingen geschetst.

5.11.1 Beleid en normstelling

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. In het kader van de beleidvisie De Groene Ambitie is een Natuurstructuurplan opgesteld, die ook voor de Gors en omgeving de natuurverbindingen aangeeft.

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11.

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

5.11.2 Bestaande situatie

Het plangebied voor dit bestemmingsplan omvat de bebouwde kom van Purmerend. Het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door de volgende biotopen: openbare groenstroken, sloten, bomen, struweel, verharding en bebouwing.

5.11.3 Beoogde ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. In het noordelijke deel van het plangebied (De Gors-Noord) worden diverse ontwikkelingen en uitbreidingen via een wijzigingsbevoegdheid aangegeven. In het midden van het plangebied wordt het wijkplein uitgebreid. Binnen de vigerende bestemmingen zijn bovendien allerlei kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:

  • kapwerkzaamheden;
  • dempen van sloten;
  • grondwerkzaamheden (voor bouwrijp maken en de aanleg van funderingen/egaliseren);
  • slopen bebouwing;
  • realiseren van nieuwbouw;
  • aanleg van nieuw groen.
5.11.4 Onderzoek

Gebiedsbescherming op basis van de Natuurbeschermingswet

De ontwikkelingslocaties, noch de rest van het plangebied, vormen een onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en liggen niet in de nabijheid van een dergelijk gebied. Ook zijn er geen provinciale ecologische verbindingszones binnen de ontwikkelingslocaties gesitueerd (provincie Noord-Holland, 1999). De gemeentelijke ecologische infrastructuur heeft wel aan verschillende kanten aansluiting op de PEHS. Ten noorden van de bebouwde kom van Purmerend is een indicatieve ecologische verbindingszone, de ecoband Wormer-, Jisperveld - Zeevang naar Waterland-Oost - Zeevang aangegeven (Ten Haaf en Bakker, 2006).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van het rapport van Ten Haaf en Bakker, veldindrukken, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. De ontwikkelingslocaties zullen ook worden besproken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bebouwde en onbebouwde locaties.

Planten

In de ontwikkelingsgebieden komen vanwege het gebruik van het gebied alleen algemene soorten voor. Met name De Gors-noord heeft een meer stenig karakter. Het Gorsebos en het stadsrandgroenproject Vurige Staart bieden groene rustpunten in de wijk. Ter plaatse van grasland met oever kunnen ook laagveenplanten worden waargenomen, waaronder de beschermde soorten gewone dotterbloem en rietorchis. Dergelijke soorten zijn wel afhankelijk van genoemde standplaatsen en komen dan ook niet voor ter plaatse van de bebouwde gebieden. Bovendien kunnen er diverse soorten van de Rode Lijst worden aangetroffen, met name in ecologisch beheerde bermen en oevers.

Het grootste deel van het plangebied (woon- of bedrijvengebied, bebouwd, grotendeels verhard) wordt dermate intensief gebruikt en beheerd, dat planten slechts matig tot ontwikkeling kunnen komen; de meeste planten zijn ook aangeplant. Hier zijn geen beschermde soorten waargenomen. De beschermde soorten betreffen exemplaren uit categorie 1, waarvoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Vogels

De ontwikkelingsgebieden hebben zelf nagenoeg geen betekenis voor broedvogels. Het struweel en de bomen in de omgeving zijn zeer beperkt en het gebied wordt intensief gebruikt, zodat er hooguit algemene soorten voorkomen. Binnen het plangebied komen vogels van stedelijk gebied en vogels van struweel voor, zoals merel, winterkoning, spreeuw, huismus, kauw en meerkoet (bomen, bebouwing, water). Mogelijk maken soorten als gierzwaluw en huismus gebruik van de bebouwing binnen het plangebied.

Zoogdieren

Alleen de groenstroken (oevers en bermen), plantsoenen en parken hebben een betekenis voor grondgebonden zoogdieren. De ontwikkelingslocaties hebben derhalve geen grote betekenis voor zoogdieren. Algemene soorten als egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en mol (de Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992) hebben mogelijk een verblijfplaats in struweel of ruige oeverhoekjes of in grote grasgebieden. Er komen zwaar beschermde zoogdieren voor binnen de betreffende km-hokken. Waarschijnlijk gaat het hier om vleermuizen (gewone dwergvleermuis, meervleermuis en laatvlieger). Het gaat daarbij om soorten die verblijven in gebouwen (onder dakpannen, spouwmuren, etc.). Het plangebied biedt mogelijk foerageergebied, vliegroutes en vaste verblijfplaatsen. Bij het slopen van geschikte bebouwing (met holten en ruimten met een constant microklimaat met een verbinding naar de buitenlucht) dient men rekening te houden met vleermuizen.

Amfibieën

Algemene soorten als groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander hebben een leefgebied binnen het bestemmingsplangebied. Struiken, takkenhopen en kelders kunnen als (winter)verblijfplaats dienen voor bruine kikker en gewone pad. De sloten kunnen dienen als voortplantingsgebied voor groene kikker en kleine watersalamander. Een zwaar beschermde soorten zoals de rugstreeppad komt vrijwel zeker ook voor in de omgeving van Purmerend, maar of deze gebruikmaakt of gaat maken van de ontwikkelingslocaties is onbekend. Aanbevolen wordt tijdens werkzaamheden maatregelen te nemen om vestiging van deze pionierssoort te voorkomen.

Overige soorten

In het plangebied zijn geen wettelijk beschermde soorten reptielen, vissen of insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen) waargenomen. Er is onderzoek gedaan naar libellen en vlinders. Ter plaatse van ecologisch beheerde oevers en bermen kwamen zij veelal voor, ook zeldzamere (Rode Lijst)soorten, maar geen van allen was beschermd in het kader van de Flora- en faunawet.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.7 Beschermde soorten in het projectgebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   ontheffingsregeling Ffw  
(categorie 1)   (categorie 2)   (categorie 3)  
dotterbloem


egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en mol

groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander  
rietorchis

alle inheemse vogels



 



gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis

rugstreeppad  
5.11.5 Toetsing

De werkzaamheden kunnen in het bestemmingsplangebied de bestaande natuurwaarden aantasten en (tijdelijk) een verstorende werking hebben op de in en in nabijheid van het plangebied aanwezige te beschermen soorten ingevolge de Flora- en faunawet. Door de ligging van het plangebied binnen het stedelijk gebied, is reeds sprake van verstoring van mogelijk aanwezige natuurwaarden in het gebied door geluid en beweging. De soorten die hier aanwezig zijn, zijn soorten die gewend zijn aan de menselijke omgeving en zullen derhalve minder snel worden verstoord.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet noch het gemeentelijk ecologisch beleid zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, met uitzondering van de betreffende ontwikkelingslocaties. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Bij sloop en nieuwbouw, dan wel het aanpassen van gebouwen (zoals op de ontwikkelingslocaties), ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) te laten starten. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

Bij het mogelijk aantasten van groeiplaatsen van rietorchis (categorie 2) dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Indien vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (categorie 3) in de te slopen/te renoveren gebouwen binnen het bestemmingsplangebied aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader onderzoek moet worden vastgesteld), dan dient er ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Ook als de rugstreeppad voorkomt op een ontwikkelingslocatie, moet ontheffing worden aangevraagd. In het geval van dergelijke zwaar beschermde soorten geldt dan een relatief zware procedure, waarbij ook aandacht dient te worden besteed aan maatregelen voor mitigatie en eventueel aan compensatie. Bij zowel de vleermuizen als de rugstreeppad zal het in alle gevallen gaan om soorten die regionaal en landelijk vrij algemeen zijn en is de gunstige staat van instandhouding na het treffen van maatregelen niet in het geding. Een eventueel benodigde ontheffing zal daarom naar alle waarschijnlijkheid worden verleend. Bij de rugstreeppad wordt geadviseerd nieuwvestiging van deze soort op bouwlocaties te voorkomen. De rugstreeppad is een pionierssoort, die bij voorkeur gebruikmaakt van zandige ondergronden in de nabijheid van oppervlaktewater, zoals dat veelal voorkomt op bouwterreinen. Door worteldoek rondom de locatie te plaatsen, met een rand van 5 cm in de grond, wordt de rugstreeppad de toegang ontzegd en zal deze geen gebruikmaken van de werkplaats. Ook het aansluiten van de werkzaamheden in de tijd wordt aangeraden.

5.11.6 Conclusie
  • Voor de Flora- en faunawet geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart t/m half juli) opgestart dienen te worden. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen (zie opsomming onder soortenbescherming van vogels met jaarrond bescherming van nest plaatsen).
  • Bij het mogelijk aantasten van groeiplaatsen van rietorchis (categorie 2) dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.
  • Voorafgaande aan planontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van zwaar beschermde soorten en/of hun leefgebied, dient eerst nader onderzoek te worden verricht naar de aanwezigheid van deze soorten (vleermuizen en de rugstreeppad). Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zal ontheffing moeten worden aangevraagd, vergezeld van een uitgebreide toets (waarin eventueel mitigerende of compenserende maatregelen moeten worden uitgewerkt).

De Natuurbeschermingswet noch het gemeentelijk ecologisch beleid zal genoemde planontwikkeling in de weg staan. Met inachtneming van genoemde voorwaarden staat de Flora- en faunawet het bestemmingsplan eveneens niet in de weg.