direct naar inhoud van 3.11 Milieu
Plan: buitengebied Oostzaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401

3.11 Milieu

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen, waarvoor al een planologische procedure is afgerond, voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. Bij die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek al daar beschreven.

Afstemming op milieuregelgeving vindt plaats door in de regels op te nemen dat aan bepaalde initiatieven alleen medewerking kan worden verleend, als de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen wordt de milieutechnische, waterhuishoudkundige, ecologische en archeologische uitvoerbaarheid. Op grond van deze zinsnede dient altijd getoetst te worden aan milieuregelgeving, zoals deze op dat moment van kracht is.

3.11.1 Bodem

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond, dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo) onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mag het bodemonderzoek niet ouder zijn dan 5 jaar.

Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

3.11.2 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen, waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone van (rail)verkeerswegen, terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Dit is alleen het geval bij nieuwe ontwikkelingen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder.

Indien nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige objecten in het bestemmingsplan opgenomen worden, zal door middel van akoestische onderzoeken aangetoond moeten worden dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden. Mocht blijken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar niet de maximale grenswaarde (53 of 63 dB), dan kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij Burgemeester en Wethouders.

Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3, is uitvoering van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is en de woning of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Binnen het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Ook laat het bestemmingsplan in principe geen nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige functies toe. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.11.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de wet worden genoemd wordt in Oostzaan op basis van landelijke metingen en berekeningen voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt.
Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).

Dit bestemmingsplan is enerzijds conserverend en anderzijds ontwikkelingsgericht van aard: het legt de bestaande situatie vast, maar maakt ook nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen de bandbreedte van het huidige beleid van het rijk en de provincie. De nieuwe ontwikkelingen worden hierbij wel gekoppeld aan een nadere afweging in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid. In voorkomende gevallen zal daarbij ook indien nodig nader onderzoek nodig zijn om de gevolgen van de maatregel op het aspect luchtkwaliteit te bezien.

In zijn algemeenheid zal de luchtkwaliteit dus niet verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan.

3.11.4 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor stank (geurhinder) uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende).

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.

Gemeenten hebben meer beleidsvrijheid gekregen, doordat ze desgewenst zelf een andere norm mogen stellen dan in de Wgv is opgenomen. De gemeente is nog in beraad over een nieuwe geurverordening.

3.11.5 Milieubeschermingsgebieden

In het kader van het milieubeleid worden ook bijzondere milieubeschermingsgebieden aangewezen. Het betreft stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden, aardkundige monumenten en gebieden met aardkundige waarden. Binnen de gemeente Oostzaan zijn alleen gebieden met aardkundige waarden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0012.jpg"

Afbeelding - Aardkundige waarden (bron: Provinciale Milieuverordening)

Het beleid is erop gericht de aardkundige waarden in dit bestemmingsplan te behouden en te beschermen door in de regels een specifieke aanlegvergunningstelsel en gebruiksverbodsregeling op te nemen.

3.11.6 Externe veiligheid

Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid: het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Te denken valt daarbij aan lpg-tankstations, chloortransporten, buisleidingen en vuurwerk. Daarnaast valt te denken aan bedrijven die zijn opgenomen in het 'Bedrijven register risicovolle situaties gevaarlijke stoffen'.

De risico's of gevaarbronnen binnen of in de nabijheid van het plangebied dienen te worden geïnventariseerd. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de grenswaarde voor het individueel (of plaatsgebonden) risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

Het individuele risico betreft het risico dat een individuele burger kan overlijden vanwege de aanwezigheid van één of meer risicohoudende activiteiten. Deze kans mag dus niet hoger zijn dan de vastgestelde grenswaarde; voor nieuwe situaties bedraagt deze 10-6 per jaar voor het individueel risico (een kans van één op een miljoen per jaar). Voor bestaande situaties is dit 10-5 (een kans van één op honderdduizend per jaar).

Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van een bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5/jaar voor 10 doden (een kans van 1 op 100.000 per jaar op 10 dodelijke slachtoffers), 10-7/jaar voor honderd doden, 10-9/jaar voor duizend doden etc. en betreft zoals al gezegd een oriënterende waarde. Gelet op de afhankelijkheid van de omgeving en de concrete situatie is het moeilijk om het groepsrisico ruimtelijk weer te geven.

In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Uit het Bevi komt naar voren dat er ten aanzien van bestemmingsplannen alleen milieukwaliteitseisen (grenswaarden, richtwaarden en afstanden) worden gesteld voor zover het bestemmingsplan risicogevoelige functies (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) toestaat dan wel risicovolle functies in de omgeving zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0013.jpg"

Afbeelding - Risicokaart provincie Noord-Holland

Inrichtingen
Voor een overzicht van risicovolle inrichtingen is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

Transportroutes gevaarlijke stoffen over het spoor
Voor het spoorvervoer is het Basisnet Spoor nog niet definitief (naar verwachting zal dit in 2012 in werking treden). Volgens de kaart Plaatsgebonden risico's en Plasbrand aandachtsgebieden (PAG) Basisnet Spoor 2011 kent de spoorlijn Zaanstad - Purmerend geen PAG en geen PR 10-6 contour. Dit betekent dat voor zover deze zones aanwezig zijn, ze binnen de contouren van het spoor zelf zijn gelegen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg
In 2007 heeft de Regionale Brandweer Zaanstreek-Waterland (RBZW) een veiligheidsadvies vervoer gevaarlijke stoffen over de weg opgesteld. De uitgevoerde berekeningen in de risico-inventarisatie (op basis van telgegevens uit 2005) wijzen uit dat er momenteel binnen de gemeente Oostzaan geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Het aantal inwoners van de gemeente zal in de komende jaren moeilijk verder toenemen. Herstructurering van (woon)wijken, industrie en andere ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot veiligheidsproblemen leiden als niet zorgvuldig wordt afgewogen wat de risico's zijn in relatie tot externe veiligheid en in het bijzonder het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hoe groot deze problemen zijn/worden, is mede afhankelijk van de groeiontwikkeling en vestiging van risicovolle en/of kwetsbare objecten.

Van Oostzaan is het nemen van beheersmaatregelen, om het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeentegrenzen in goede banen te leiden, in de huidige situatie niet direct noodzakelijk. Het wettelijke kader, waaronder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) biedt hiervoor voldoende basis. Hierin staat dat transporteurs van gevaarlijke stoffen vanaf een rijksweg of aangewezen provinciale weg de kortste weg moeten nemen naar een bestemming binnen de bebouwde kom en vice versa.

Een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen zal de spanning tussen economie, ruimtegebruik en veiligheid vergroten. Ondanks het treffen van beheersmaatregelen blijft er een kans bestaan op een incident met gevaarlijke stoffen. Het risico kan nooit voor honderd procent worden weggenomen. De lokale brandweerorganisatie moet hierop voldoende voorbereid zijn.

Het ernstigste scenario dat kan ontstaan binnen de gemeente is een BLEVE. Door de grote effectafstanden (hitte en druk), kunnen hierbij veel slachtoffers vallen. Zeker in een dichtbevolkt gebied. De hulpverlening is voorbereid op een incident waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Aandacht, in de vorm van opleiding, geoefendheid, planvorming e.d. blijft echter geboden. Het is een bestuurlijke keuze om het restrisico te accepteren, waarbij alle belangen integraal afgewogen dienen te worden/zijn.

Buisleidingen
Plaatsgebonden risico

Met de inwerkingtreding van het Bevb geldt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 als een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde.

Ten aanzien van het groepsrisico is het wel mogelijk dat de buisleidingen van invloed zijn op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom nodig.

Advies externe veiligheid
De brandweer Zaanstreek-Waterland heeft in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan een advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid. Dit advies is integraal opgenomen in bijlage 1 Advies externe veiligheid.

De maatregelen uit dit advies zijn grotendeels maatregelen die niet ruimtelijk relevant zijn voor het bestemmingsplan. Het betreft bijvoorbeeld zaken als risicocommunicatie, opstellen van noodplannen en handhaven en verbeteren van bluswatervoorzieningen.

Ten aanzien van de "veiligheidszone-Bevi" voor het tankstation Esso De Watering op de verbeelding van voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied is opgemerkt dat deze iets afwijkt van de PR 10-6 contour op de professionele risicokaart. Er is geadviseerd deze "veiligheidszone-Bevi" aan te passen in overleg met de milieudienst Waterland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401_0015.png"

Afbeelding - PR-contouren Esso, met links uitsnede www.risicokaart.nl en rechts uitsnede van de verbeelding met hierop aangeven de risicocontouren

Hoogspanningsleidingen
Midden over het Buitengebied Zuid loopt bovendien een hoogspanningsleiding terwijl een andere hoogspanningsleiding langs het tracé van de snelweg afbuigt. Beide hoogspanningsleidingen komen samen in het enige jaren terug aangelegde hoogspanningsstation. TenneT is op grond van de elektriciteitswet de beheerder van de dwars op de A8 gesitueerde 380 kV hoogspanningsleiding. De leiding heeft een zakelijk rechtstrook van 36 meter uit de as van de leiding, waarbinnen belemmeringen gelden voor het gebruik en de bebouwing. Deze belemmeringszone bevindt zich in het onderhavige plangebied maar levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van dit bestemmingsplan omdat binnen de invloedsfeer van de leiding geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.

Overigens is door de raadswerkgroep de wens te kennen hegeven om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn de leiding ondergronds aan te leggen dan wel geschikte alternatieve voorhanden zijn. Deze wens wordt in het kader van de nieuwe structuurvisie verder uitgewerkt.

Kabels en leidingen
Op een agrarisch perceel ten westen van de snelweg A8 en ten zuiden van de Kerkstraat is een aardgastransportleiding van de Gasunie gesitueerd. De leiding heeft een diameter van 16" en een werkdruk van 40 bar. De aan te houden vrijwaringszone bedraagt 4 meter ter weerszijde van de leiding. In de nabijheid van deze laatste leiding ligt ook een rioolpersleiding de in beheer is bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Straalpad
Over het plangebied loopt een straalpad van KPN (51 meter boven NAP). De hoogte van het straalpad is zodanig dat er geen reële beperkingen voor het uitoefenen van de onderliggende functies en de bebouwingsmogelijkheden door ontstaan.