Plan: | Landgoed Zwaagdijk 212 Zwaagdijk Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0420.BPKZWAAGDIJK212-VA01 |
De initiatiefnemer heeft aan de Zwaagdijk 212 te Zwaagdijk Oost een landgoed aangelegd conform de Natuurschoonwet 1928 en is voornemens om hier een woning van allure te realiseren. Het voornemen gaat uit van één vrijstaande woning. Daarnaast dient ook het landgoed zelf van een goede passende regeling te worden voorzien. Het gaat om een duurzame instandhouding en gebruik van het landgoed en de daarbij behorende bebouwde en landschappelijk inrichting.
Dit voornemen is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingplannen dorpskernen IV en Buitengebied. Om het voornemen toch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit biedt een juridisch-planologisch kader voor de voorgestelde woningbouw.
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de gronden aan de Zwaagdijk 212, waar de woning wordt gerealiseerd. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is deels geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen IV, dat is vastgesteld op 29 september 2016, en deels in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 22 februari 2018, van de gemeente Medemblik. In beide bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het agrarisch grondgebruik en de uitoefening van agrarische bedrijven. Tevens geldt voor het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande meerjarige teeltvormen'. Binnen deze aanduiding zijn opgaande meerjarige teeltvormen ondergeschikt toegestaan. Aan de voorzijde van het perceel zijn de gronden daarnaast voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2'. Binnen deze aanduiding kan de bestemming van de gronden onder een aantal wijzigingscriteria worden gewijzigd in 'Natuur' en/of 'Water'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan een reguliere woning te realiseren. Daarom is het voornemen strijdig met de geldende bestemmingsplannen.
Tot slot geldt voor het gehele plangebied binnen beide bestemmingsplannen de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hierbij geldt dat voor ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld, archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden alvorens de ontwikkeling plaatsvindt.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de juridische regeling van het plan.
Het plangebied ligt aan de Zwaagdijk 212, ten westen van de dorpskern van Zwaagdijk Oost. Hiermee maakt het plangebied deel uit van het lint aan de Zwaagdijk. In dit lint zijn afwisselend woningen en agrarische bedrijven aanwezig. Het plangebied wordt aan de noordzijde voornamelijk omringd door agrarische gronden. Ten zuidwesten van het plangebied is sprake van een paardenhouderij. Ten noordoosten is een fruitkwekerij aanwezig. Het perceel wordt ontsloten middels een aansluiting op de Zwaagdijk, die ten zuiden van het plangebied loopt.
Binnen het plangebied is op dit moment sprake van beplanting in de vorm van bomen en grasland. De locatie waar de woning geplaatst wordt, is vrijgehouden van beplanting in afwachting van de aanstaande bouw van de woning. Hier is sprake van grasland. Tussen de Zwaagdijk en de beoogde locatie van de woning is sprake van veel beplanting in de vorm van bomen. Op figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie in het plangebied. Het plangebied betreft een landgoed conform de Natuurschoonwet 1928.
Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied
Aan de Zwaagdijk 212 in Zwaagdijk-Oost is het landgoed 'De Duinen' gelegen. Het terrein is openbaar toegankelijk en wordt verder omgevormd tot een cultuurhistorisch waardevol landschap. Er wordt een landgoed met voedselbos ontwikkeld, waarin iedereen zijn eigen fruit kan plukken. Daarnaast worden ook wandelpaden en recreatieve voorzieningen aangelegd. Het laatstgenoemde gaat onder meer om speelplekken en een vissteiger. Met dit bestemmingsplan wordt dit landgoed, dat reeds in ontwikkeling is, voorzien van een juridisch-planologische basis waarin de landgoedontwikkeling en landschappelijke inpassing hiervan geborgd wordt. Het voornemen is om aanvullend op dit landgoed een landgoedwoning te ontwikkelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de kaderstellende notitie Kansen voor landgoederen Kromme Leekgebied.
Er wordt één vrijstaande woning op de zuidoostelijke hoek van het perceel geplaatst. Voor het overige worden de gronden niet gewijzigd met dit plan. In figuur 2.2 is de voorgenomen inrichting van het landgoed weergegeven. In figuur 2.3 is weergegeven waar de nieuwe woning op het perceel wordt gerealiseerd.
Figuur 2.2 Situatietekening van het landgoed in de voorgenomen situatie
Figuur 2.2 Situatietekening voorgenomen situatie ter plaatse van de landgoedwoning
De woning krijgt een oppervlakte van circa 272 m2. De woning krijgt een breedte van 14 meter en een diepte van 13 meter, met mogelijk een smallere uitbouw naar achteren toe. Voor de materiaalkeuze en de opmaak wordt aansluiting gezocht op de toepassing van een traditioneel klassiek beeld. Een royale maatvoering van overstekken en rijke detaillering is wenselijk voor het behalen van een hoogwaardig architectuur beeld dat past bij een landhuis.
Voor de ruimtelijke inpassing van het landhuis en de bestaande schuur bij het landgoed is een beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan.
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten middels een oprit aan de Zwaagdijk. Via de Zwaagdijk kan in westelijke richting via Zwaagdijk West, Hoorn worden bereikt. In oostelijke richting wordt aangesloten op de N240. Op deze wijze is het plangebied op goede wijze ontsloten.
De extra verkeersgeneratie als gevolg van de toevoeging van één woning in het plangebied betreft 10 mvt/etmaal op basis van publicatie 381 van het CROW. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en een ligging in de 'rest van de bebouwde kom'. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Zwaagdijk en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
De extra verkeersgeneratie als gevolg van aanleg van het landgoed betreft 35 mvt/etmaal op basis van publicatie 381 van het CROW. Hierbij is het landgoed, dat niet specifiek is opgenomen in publicatie 381, gelijk gesteld aan een plantentuin met dezelfde ligging als hierboven beschreven.
De parkeerbehoefte bedraagt drie parkeerplaatsen voor de woning en 14 voor het landgoed op basis van publicatie 381 van het CROW. Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerplaatsen. Parkeerruimte voor de woning zal worden ingericht op het privé gedeelte van het terrein. Parkeren ten behoeve van het landgoed komt aan de kant van de Zwaagdijk, bij de entree van het landgoed. Daarmee wordt op eigen erf voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal, regionaal en het gemeentelijk beleid aan bod.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Het voornemen raakt geen van de 14 nationale belangen en is daarom niet in strijd met het gestelde in de SVIR en het Barro.
Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit plan wordt slechts één woning gerealiseerd in het plangebied. Dit is conform de ladder voor duurzame verstedelijking geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. In de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
De provincie wil nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief hebben. Daarmee wordt gestreefd naar het vergroten van de biodiversiteit. Dit draagt onder mee bij aan een gezonde leefomgeving. Het gaat niet alleen om het vergroten van het aantal hectares aan natuur, maar ook om het maken van slimme combinaties waarmee kwaliteit wordt toegevoegd. Door een landgoed te ontwikkeling wordt de biodiversiteit in het plangebied vergroot, wat aansluit bij de omgevingsvisie.
Wat betreft de woning wil de provincie zoveel mogelijk wonen binnenstedelijk concentreren en ontwikkelen. In dit geval gaat het echter specifiek om een landgoedwoning die in combinatie met het aan te leggen landgoed wordt gerealiseerd. Dit betreft maatwerk.
Omgevingsverordening NH2020
De hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening NH2020.
In de verordening is in artikel 12.9 de overgangsbepaling voor nieuwe landgoederen opgenomen. Voor landgoederen waarvan het ruimtelijk plan voor 1 januari 2021 ter inzage gaat en die voor 1 januari 2022 worden vastgesteld geldt de 'oude' regeling uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Op basis van deze regeling wordt het landgoed mogelijk gemaakt. Dit is dus in overeenstemming met hetgeen in de verordening staat.
Verder is in artikel 6.5 opgenomen dat ontwikkelingen in het landelijk gebied voorzien moeten zijn van een goede landschappelijke inpassing. Hier is sprake van door opstellen van het inrichtingsplan dat is opgenomen in bijlage 1.
Regionale woonvisie West-Friesland 2017-2027 en Regionaal Actieprogramma Wonen
De raad heeft op 13 juli 2017 de regionale woonvisie vastgesteld. Er zijn 9 kaders geformuleerd voor de lokale uitwerking. Het programma is gemaakt met partijen die zijn betrokken bij het wonen. Extern is inbreng geleverd door de corporaties, de huurders, de zorgpartijen, de ondernemersfederatie en de kernraden. Intern is afgestemd met de relevante beleidsafdelingen.
In West-Friesland is tot en met 2026 ruimte voor 1.200 woningen. Nieuwbouw vindt plaats in alle kernen en tevens 'tussendoor'. Er is ruimte voor 75 'tussendoor' woningen tot en met 2026. De woning die met dit plan mogelijk wordt gemaakt betreft eveneens een 'tussendoor' woning, waar dus ruimte voor is opgenomen in de regionale woonvisie. Daarmee voldoet dit plan aan het gestelde in de regionale woonvisie en het geldende RAP.
Structuurvisie 2012-2022
In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze structuurvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.
Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met oog voor realiteit stimuleert de gemeente dorpsvernieuwingen en geeft ruimte om nieuwe woningen te bouwen. Deze ruimte vult de gemeente als volgt in:
Dit bestemmingsplan maakt slechts één vrijstaande woning mogelijk op een perceel in eigendom van de initiatiefnemer. Hiermee wordt het landgoed dat de initiatiefnemer heeft opgezet, afgerond door er tevens een woning te bouwen. Dit is niet in strijd met de structuurvisie en zorgt bovendien voor een kwaliteitsslag op het landgoed.
Kaderstellende notitie Landgoederen in Kromme Leekgebied
In de Kaderstellende notitie Landgoederen in Kromme Leekgebied is een toekomstvisie opgenomen waarin de (recreatieve) kansen voor nieuwe landgoederen in het Kromme Leekgebied worden verkend. De notitie bevat een toetsingskader waar landgoederen aan moeten voldoen. Er is een zevental voorwaarden beschreven voor landgoederen. De toetsing aan deze voorwaarden is opgenomen in bijlage 1, waar het inrichtingsplan in is opgenomen. Hoofdstuk 9 bevat de toetsing aan de voorwaarden uit de kaderstellende notitie. Geconcludeerd wordt dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
Woonvisie Medemblik 2012-2020
De gemeenteraad heeft op 22 november 2012 de Woonvisie vastgesteld. In de woonvisie wordt vanaf 2015 uitgegaan van 95 nieuwe woningen per jaar. Dit komt neer op circa 1.500 nieuwbouwwoningen tot 2030. De bouwopgave bestaat uit verschillende typen woningen. De ene woning die met dit plan wordt gerealiseerd past binnen het gestelde aantal in de woonvisie. Daarmee is het voornemen in overstemming met de woonvisie.
Welstandsnota Medemblik, herziening 2013
Het welstandsbeleid van de gemeente Medemblik is vastgelegd in Welstandsnota Medemblik, herziening 2013, die is vastgesteld op 30 januari 2014.
Het project wordt ter advisering aan de welstandscommissie voorgelegd.
Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Het aspect 'geurhinder' wordt gemotiveerd in paragraaf 4.2.
Toetsing
Het plangebied grenst aan twee zijden aan bedrijfslocaties waarvoor in het kader van milieuzonering richtafstanden gelden. Aan de zuidwestzijde is sprake van een paardenhouderij. Conform de basiszoneringslijst behorende bij de VNG-brochure kan dit gelijk gesteld worden aan een manege. Dit type bedrijf valt binnen milieucategorie 3.1 en heeft een richtafstand van 50 meter ten opzichte van bedrijfshindergevoelige objecten. Een woning is een dergelijk object. Bij de uitvoering van dit plan is rekening gehouden met de richtafstand door de woning op 50 meter afstand van het geometrisch gemiddelde van de emissiepunten van de paardenstal te realiseren. Door te voldoen aan deze richtafstand is nader onderzoek niet noodzakelijk. De paardenhouderij / manege wordt hierdoor niet beperkt in haar mogelijkheden / geluidruimte en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning. Dit blijkt tevens ook vanuit het aspect 'geur' zoals gemotiveerd in paragraaf 4.2.
Ten noordoosten van het plangebied is sprake van een fruitteeltbedrijf. Voor een fruitteeltbedrijf geldt normaliter een spuitzone van 25 meter die moet worden aangehouden. Daarom is onderzoek uitgevoerd naar het naastliggende bedrijf. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de afstand tot gevoelige functies zoals omstanders en omwonenden verkleind kan worden of zeker gesteld kan worden door de aanplant van een wintergroene windhaag in de kale boom situatie, een dubbele windhaag, een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Voor een wintergroene windhaag en bespuitingen met een standaard boomgaardspuit is berekend dat de benodigde veiligheidszone 15 meter van de perceelrand is. Door de aanplant van een dubbele windhaag, of een houtwal van vergelijkbare hoogte, blijft de dermate blootstellingsgrens voor captan op 15 meter vanaf de perceelgrens (10 meter vanaf de tweede windhaag) onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders en voor personen in de tuin (0-3 meter) en voor de woning (3-6 meter hoogte).
Voor de situatie zoals die voorkomt bij het bouwplan Zwaagdijk 212 te Zwaagdijk-Oost in de gemeente Medemblik kan duidelijk gemaakt worden in de voorkomende huidige en beoogde situatie de benodigde afstanden van de perceelgrens tot omstanders en bewoners tussen de 5 en 15 meter moeten liggen voor het middel captan als het gebied op de overvang van boomgaard naar te bebouwen percelen ingericht wordt met (dubbele) windhagen of houtwallen of wintergroene windhagen.
In de huidige situatie bevindt zich een sloot langs de boomgaard, en er is tevens een windhaag aanwezig op het terrein van de eigenaar van de naastgelegen perentuin. In de situatie van de "standaard spuittechniek" moet in deze situatie (met sloot en windhaag) uitgegaan worden van 25 meter afstand vanaf de insteek van de wal/ plaats van de windhaag tot de gevel van de landgoedwoning. Met de driftarme boomgaardspuit, die in 2016 verplicht werd, bedraagt de afstand 15 meter. De afstand tussen de insteek van de wal / hart van de bestaande windhaag op het naastgelegen perceel tot de gevel van de nieuwe landgoedwoning bedraagt circa 37,5 meter. Dit is 2,5 maal zoveel als de 15 meter voorgeschreven in het onderzoeksrapport dat is opgenomen in bijlage 2. Er bestaat daarom geen noodzaak voor de aanplant van een extra windhaag. Overigens wordt de drift ook nog beperkt door de aanwezigheid van de schuur tussen de perenboomgaard en de landgoedwoning.
Daarmee wordt voldaan aan de uitkomsten van het onderzoek en wordt geen hinder van het naastgelegen bedrijf ondervonden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2.
Voor het aspect geur geldt de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014. Volgens de bij deze verordening behorende kaart (zie figuur 4.1) is de gemeente ingedeeld in deelgebieden:
Volgens deze kaart is het plangebied gelegen in deelgebied B (landelijk gebied), hetgeen inhoudt dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object ten minste 25 meter moet bedragen bedraagt, mits in de inrichting uitsluitend rundvee in een bestaand huisvestingssysteem wordt gehouden óf ten hoogste 50 overige landbouwhuisdieren. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Figuur 4.1 Fragment kaart Verordening geurhinder en veehouderij 2014
Vanuit het aspect 'geur' zijn er dus geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de IJsselmeer op circa 4,6 kilometer afstand tot het plangebied. Wel ligt het plangebied langs een natuurverbinding. Binnen het plangebied wordt slechts één woning gerealiseerd. Omdat het slechts om één woning gaat zal de verkeersgeneratie als gevolg hiervan zeer beperkt zijn. Daarom kan redelijkerwijs gesteld worden dat de ontwikkeling in het plangebied geen significante gevolgen heeft voor omringende beschermde natuurgebieden en de natuurverbinding.
Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine (woningbouw)projecten.
In dit geval ligt het plangebied op circa 4,6 kilometer afstand van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals dit woningbouwplan geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie is te verwachten, aangezien er gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat.
Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering van kracht waarin onder andere de bouwen aanlegfase is vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht. Hier vallen ook de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden (zoals het aan- en afvoeren van bouwmaterialen en emissies van werktuigen op de bouwplaats) onder.
Door de kleinschaligheid van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een afname van verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Deze verkeersbewegingen gaan op in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen(Rijksweg). Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Gezien het kleinschalige karakter van deze beoogde ontwikkeling, leidt het aspect ‘verkeer’ in de gebruiksfase nooit tot een stikstofdepositietoename die groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden.
Daarom hoeft voor dit plan geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd en zijn er vanuit de gebiedsbescherming geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen de kwetsbare soorten die beschermd moeten worden en de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen voor het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten van beschermde vogels en het verkleinen van foerageergebied van beschermde soorten.
Ter plaatste van de beoogde woning zijn de gronden reeds vrijgehouden van beplanting, om de woning te kunnen realiseren. Het perceel is ook reeds grotendeels ingericht conform de vereisten van de Natuurschoonwet. De landgoedwoning wordt gerealiseerd in het aangegeven bouwvlak dat thans uit onbegroeid grasland bestaat. Er worden verder geen gebouwen of bouwwerken gesloopt of bomen gekapt om de landgoedwoning mogelijk te maken. Het is daarom niet aannemelijk dat zich hier beschermde soorten ophouden. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Zwaagdijk, waar een maximaal toegestane snelheid van 50 km per uur. Daarom is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Zwaagdijk, op de gevel van de woning, uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Uit het onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Nader onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Digitale watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap. Vanuit de ingevulde gegevens is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaardmaatregelen. Er hoeft geen watercompensatie te worden uitgevoerd. De werkzaamheden zullen overeenkomstig de regeling opgenomen in het Keur 2016 worden uitgevoerd. Nader onderzoek en/of maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4.
Toetsingskader
Op grond van het Bro moet, in verband met de uitvoerbaarheid van een plan, rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in het projectgebied. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, wanneer de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig wordt gesaneerd dat deze kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Toetsing
Met de realisering van een woning wordt in het projectgebied een bodemgevoelige functie gerealiseerd.
Daarom moet worden aangetoond dat de bodem van voldoende kwaliteit is om deze functie op uit te voeren. Om dit te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat is zowel de boven- als ondergrond geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters zijn aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De verhoogde concentratie aan barium is naar verwachting van natuurlijke herkomst.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is geen aanvullend of nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van 'bodem' zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan..
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Door de dienst Archeologie West Friesland is een archeologische verwachtingskaart opgesteld, die als uitgangspunt geldt voor beschermde regelingen in de herzieningen van de verschillende bestemmingsplannen. Deze is in figuur 4.1 weergegeven. Conform het archeologiebeleid zijn in dit bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Binnen deze bestemmingen geldt voor ontwikkelingen in die gebieden boven de gestelde minimale oppervlakte onder het maaiveld een archeologische onderzoeksplicht.
Figuur 4.2 Kaart Archeologische vrijstellingsgrenzen Zwaagdijk 212
Toetsing
Met dit plan wordt één woning mogelijk gemaakt met de oppervlakte van circa 272 m². Deze oppervlakte blijft ruim onder de grenswaarde van ruimtelijke ontwikkelingen waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit geval is onderzoek niet nodig en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Toetsing
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van specifieke cultuurhistorische waarden in bijvoorbeeld de vorm van historische structuurlijnen en/of karakteristieke panden. Wel is het voornemen om met de aanleg van het landgoed 'De Duinen' cultuurhistorische waarden aan het gebied toe te voegen. Daarmee heeft dit bestemmingsplan een positieve werking op de cultuurhistorie in het gebied.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaargemiddelde) van belang.
Toetsing
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3. De norm voor deze stof ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Daarnaast geldt een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 15 µg/m3. De norm voor deze stof ligt eveneens op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Binnen dit plan wordt één extra woning gerealiseerd. Deze ontwikkeling is van dermate geringe omvang dat het plan niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, conform de NIBM-regeling. Op basis van publicatie 381 van het CROW neemt de verkeersgeneratie met 10 mvt/etmaal toe. In de NIBM-tool is weergegeven dat dit aantal niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen van dit plan voor de luchtkwaliteit zijn niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Toetsing
Inrichtingen
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Transportroutes
Ten zuiden van het plangebied is een risicovolle transportroute aanwezig. Het betreft de Westfrisiaweg die op circa 920 meter afstand van het plangebied ligt. De risicocontour (PR-6) bedraagt 0 meter. Hier ligt het plangebied vanzelfsprekend ruim buiten. Wat betreft het groepsrisico ligt het plangebied ruim buiten de invloedszone van de risicovolle transportroute en is een berekening niet noodzakelijk. De risicovolle transportroute vormt geen belemmering voor dit plan.
Buisleidingen
Direct ten zuiden van de Westfrisiaweg, ten zuiden van het plangebied, loopt ene buisleiding. Dit betreft een aardgasleiding NEN 3650-leiding. De maximale werkdruk bedraagt 40 bar en de diameter bedraagt 12 inch. Voor deze buisleiding geldt op basis van deze gegevens een risicoafstand van 150 meter. Omdat de buisleiding op circa 930 meter van het plangebied ligt, wordt ruim aan deze afstand voldaan en vormt deze buisleiding geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Toetsingskader
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.
Toetsing
Bij de ontwikkeling van een nieuw gebouw is het uitgangspunt om zoveel mogelijk duurzaam te bouwen. Gemeente Medemblik heeft zich in het Programma Duurzaam Medemblik uitgesproken voor een energiezuinige en duurzame bebouwde omgeving. Bij de bouw en uitvoering van het project wordt hiermee rekening gehouden.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het gebied binnen de plangrenzen kent één hoofdfunctie en is daarmee voorzien van één bestemming en een dubbelbestemming.
Agrarisch - Landgoed
De gronden waar het landgoed wordt aangelegd worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Landgoed'. Hierin is de aanleg en instandhouding van het landgoed geregeld. Tevens zijn regels opgenomen voor de landschappelijke inpassing.
Wonen - Landgoed
In het plangebied wordt één vrijstaande woning gerealiseerd, bestaande uit twee lagen met een kap. Daarom is in het plangebied gekozen voor de bestemming 'Wonen - Landgoed'. De regeling is afgestemd op de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan. Er geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 7 en 12 meter, waar de woning ruimschoots binnen past. Bovendien zijn ondergeschikt onder meer groen- en parkeervoorzieningen en wegen, straten en paden toegestaan. Om de bestaande schuur mogelijk te blijven maken is een oppervlakte van 400 m2 aan bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan.
Waarde - Archeologie 4, 5 en 6
Zoals in paragraaf 4.7 is aangegeven gelden voor het hele plangebied een viertal archeologische regimes. Hiermee worden voor de bestaande archeologische (verwachtings)waarden een beschermende regeling geboden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen boven de minimale oppervlakte zoals die is opgenomen per archeologische bestemming, geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Inspraak en overleg
Voor dit bestemmingsplan wordt geen vooroverleg gevoerd.
Zienswijze
Het bestemmingsplan is als ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd.. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tegelijkertijd zijn de wettelijk overlegpartners in kennis gesteld van het ontwerpbestemmingsplan en is aan hen de mogelijkheid gegeven om te reageren op het plan.
De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in de 'Reactienota ontwerpbestemmingsplan Landgoed Zwaagdijk 212' die is opgenomen in bijlage 6. In deze reactienota is tevens aangegeven op welke wijze het ontwerpbestemmingsplan is aangepast.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van een woning aan de Zwaagdijk 212 te Zwaagdijk Oost. De initiatiefnemer heeft aantoonbaar gemaakt over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen dat met worden voldaan aan het vastgestelde afwegingskader voor landgoederen en dat de kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Daarmee is het kostenverhaal anderszins voldoende verzekerd.