direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Dorpskernen III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 4 juli 2013 heeft de gemeente Medemblik het bestemmingsplan Dorpskernen III vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft de geldende plannen voor de kernen Onderdijk, Wervershoof en Andijk vervangen. Op deze manier geldt er één samenhangend beleidskader voor het plangebied.

Dit bestemmingsplan Dorpskernen III is naast deze samenvoegingsopgave in juli 2013 vastgesteld om te voldoen aan de actualiseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening. Om die termijn ook daadwerkelijk te halen en om te voorkomen dat met verder uitstel onvermijdbare sancties op zouden treden, is gedurende het planproces afgesproken enkele nader beleidsmatig te bepalen onderwerpen door te schuiven naar een herziening, die direct na het vaststellen van het plan in gang gezet zou worden.

Deze herziening ligt nu voor. De herziening ziet niet enkel op vooruitgeschoven beleidsmatige onderwerpen, maar repareert ook geconstateerde omissies in de toelichting, de regels en de verbeelding.

Omdat het bestemmingsplan zeer recent is vastgesteld en na uitvoerig overleg met de bevolking en organisaties op voldoende draagvlak kan rekenen, is besloten om het plan met inbegrip van de wijzigingen in zijn geheel integraal opnieuw vast te stellen. Het plan leest dan ook als een nieuw bestemmingsplan Dorpskernen III, waarbij in Hoofdstuk 8 kort de onderdelen van de herziening zijn weergegeven.

Doel en functie van het plan

In algemene zin kan een bestemmingsplan functioneren als ontwikkelingsinstrument (bijvoorbeeld voor planmatige woningbouw of een bedrijventerrein op gronden die daarvóór een andere bestemming - veelal agrarisch - hadden) of als beheersinstrument. Met dat laatste kan de bestaande situatie worden vastgelegd en kunnen ongewenste ontwikkelingen worden tegengehouden en kan de gemeente handhavend optreden. De voornaamste functie van dit bestemmingsplan is om te kunnen dienen als beheersinstrument.

Daarnaast wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt om in het bestemmingsplan een aantal vormen van beleid vast te leggen zoals die in de loop der jaren zijn ontwikkeld in de afzonderlijke gemeenten, en zoals die na 1 januari 2011 op elkaar zijn afgestemd c.q. geharmoniseerd.

Om te voorkomen dat bij nieuwe ontwikkelingen een lappendeken van kleinere en grotere bestemmingsplannen ontstaat, wordt gewerkt vanuit een visie, waarbij er permanent naar wordt gestreefd om het aantal bestemmingsplannen voor de gemeente Medemblik voor het bestaand gebied zo klein mogelijk te houden. Deze visie is als volgt:

  • Maak voor het grondgebied van de gemeente een (zo klein mogelijk) aantal bestemmingsplannen voor de bestaande situatie.
  • Zorg ervoor dat die bestemmingsplannen zo eenvoudig, sober, zakelijk en doelmatig mogelijk zijn.
  • Neem nieuwe ontwikkelingen pas op in het bestemmingsplan wanneer de ruimtelijke besluitvorming voor die ontwikkeling is afgerond. Dat zal de bestemmingsplanprocedure vereenvoudigen omdat de procedure voor de totstandkoming dan al achter de rug is en de nieuwe situatie alleen nog geaccepteerd kan worden.

Aldus krijgt men op den duur een beperkt aantal bestemmingsplannen: vier voor de dorpskernen, één voor het landelijk gebied en enkele voor het overig stedelijk gebied (woongebieden Medemblik en bedrijventerreinen). Dit bestemmingsplan is het derde plan voor de dorpskernen. In dit bestemmingsplan Dorpskernen III zijn de dorpskernen Onderdijk, Wervershoof en Andijk opgenomen.

Vanwege specifieke afspraken (over de inrichting van het gebied dan wel verhaal van kosten) is een aantal (woon/werk)locaties uit de bestemmingsplannen voor de dorpskernen gelaten. Voor deze locaties blijven de bestemmingsplannen gelden die met het oog op die specifieke ontwikkeling zijn vastgesteld. Voor het onderhavige plan betreft dit de volgende plannen:

  • woon/werklocatie Horn-Harde Grondweg (Andijk);
  • woningbouwlocatie Dirk Bijvoetweg (Onderdijk);
  • woningbouwlocatie Westrand (Wervershoof);
  • woningbouwlocatie Fruittuinen (Andijk);
  • woningbouwlocatie Mantelhof (Andijk).

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de dorpskernen Onderdijk, Wervershoof en Andijk. Er is gekozen de linten aansluitend aan de kernen uit het bestemmingsplan Buitengebied te halen en toe te voegen aan de bestemmingsplannen van de dorpskernen. De linten herbergen naast de agrarische bedrijven veel reguliere woningen en bedrijven waardoor de regeling voor deze bebouwing beter aansluit bij de dorpskernen dan bij het 'echte' landelijk gebied. In figuur 1 is de ligging van het bestemmingsplangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0001.jpg"

Figuur 1 Bestemmingsplangebied Dorpskernen III

De dorpskern Onderdijk ligt 2 kilometer ten zuiden van Medemblik.

Het plangebied heeft betrekking op de dorpskern Onderdijk tussen het IJsselmeer en de Groote Vliet. In Onderdijk wonen circa 1.600 mensen.

De dorpskern Wervershoof ligt ten zuiden van de dorpskern Onderdijk en ligt 4 kilometer ten zuiden van Medemblik. Hier wonen in totaal circa 6.000 mensen.

De dorpskern Andijk ligt ten oosten van de dorpskern Wervershoof en ligt 8 kilometer ten zuidoosten van Medemblik. Het plangebied heeft betrekking op de gebieden Bangert, Andijk-centrum en Andijk-oost. In Andijk wonen circa 6.500 mensen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • Een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven.
  • Regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen.
  • Voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu) planologische aspecten rekening is gehouden.

De toelichting is beknopt gehouden en is niet geschreven om (mede) te dienen als algemene bron van informatie over bijvoorbeeld de geschiedenis van West-Friesland, de economie van het gebied of de bevolkingsontwikkeling of -samenstelling. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

Hoofdstuk 2:   Een beschrijving van de af te wegen belangen vindt in hoofdstuk 2 plaats.  
Hoofdstuk 3:   Uitgangspunten en inventarisatiebronnen worden in hoofdstuk 3 weergegeven.  
Hoofdstuk 4:   In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en cultuurhistorische waarden rekening is gehouden, de wijze waarop rekening is gehouden met de overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied, de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (watertoets) en de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.  
Hoofdstuk 5:   Hoofdstuk 5 geeft een verantwoording van de plansystematiek, de opzet van de regels en de keuze van bestemmingen.  
Hoofdstuk 6:   Hoofdstuk 6 “Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie” geeft een beschrijving van deze onderdelen.  
Hoofdstuk 7:   In hoofdstuk 7 “Maatschappelijke uitvoerbaarheid en bestemmingsplanprocedure” wordt inzicht gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan evenals een beschrijving van de uitkomsten van het in artikel 3.1.1. Bro bedoelde overleg met de betrokken overlegpartners en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.  
Hoofdstuk 8   In hoofdstuk 8 zijn de wijzigingen beschreven die het in juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan herzien om inzicht te geven in de wijzigingen die in dit nieuwe plan zijn doorgevoerd.  

Hoofdstuk 2 Belangenafweging

In dit hoofdstuk vindt een beschrijving van belangen plaats. De vindplaats van deze belangen wordt beschreven in paragraaf 3.2.

2.1 Rijksbelang

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Barro. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in werking getreden (Barro). Het Barro is gebaseerd op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Zo bevat artikel 2.3.3. van het Barro de instructienorm voor de gemeente over het opnemen van primaire waterkeringen in hun bestemmingsplannen, indien deze tot het kustfundament behoren.

2.1.2 Nationaal Waterplan

Het beleid dat in deze nota is opgenomen, heeft tot doel duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor alle ruimtelijke plannen voorschrijft.

2.1.3 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), die sinds 2000 van kracht is, heeft als doel om de kwaliteit van watersystemen in Europa te beschermen en waar nodig, te verbeteren. De KRW bevordert duurzaam watergebruik en het terugdringen of beëindigen van lozingen van gevaarlijke stoffen. De KRW richt zich op grond- en oppervlaktewater. De essentie van de KRW ligt in de stroomgebiedbenadering.

Het beheer van rivieren wordt vanuit het stroomgebied benaderd. Het belangrijkste instrument van de KRW is het stroomgebiedbeheersplan. Deze stroomgebieden zijn weer onderverdeeld in deelstroomgebieden. De KRW stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. De beschreven indeling in stroomgebieden, is één van de instrumenten om het beleid van de richtlijn te realiseren.

Volgens het Rijksbeleid geven in de eerste plaats provincies en gemeenten uitwerking aan het ruimtelijke waterbeleid: nadelige effecten op de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, moeten worden voorkomen, verminderd dan wel gecompenseerd. Waar mogelijk wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die water biedt voor verbetering voor wonen, werken en recreëren aan het water. Het wateradvies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in het bestemmingsplan opgenomen en verwerkt.

2.1.4 Archeologiebeleid

Het wettelijk kader voor de omgang met cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Per 1 september 2007 zijn door het in werking treden van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) de artikelen die over archeologie handelen, aangepast. Daarnaast zijn enkele artikelen van de Woningwet, Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet aangepast.

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.

2.2 Provinciaal belang

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid”

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid” is vastgesteld op 21 juni 2010. Het nieuwe beleid is onderverdeeld in drie provinciale hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provinciale sturing richt zich op bovenlokale en regionale belangen.

In de Structuurvisie ligt de nadruk niet meer zozeer op uitleglocaties, maar meer op inbreidingslocaties binnen stedelijk gebied. Ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en bereikbaarheid. Bouwen voor de doelgroepen (voornamelijk ouderen) is uitgangspunt. Qua economisch beleid is het accent meer verschoven naar herstructurering en verdichting van bestaande terreinen, waarbij geen sprake is van functiemenging. Dit geldt ook met betrekking tot de detailhandel. Wel wordt aangegeven dat nieuwe vormen van detailhandel wenselijk zijn, maar de bestaande structuur niet mogen aantasten. In stedelijke gebieden is menging van kantoorfuncties met andere functies (bijvoorbeeld wonen) wenselijk.

Nieuwe ontwikkelingen “buiten bestaand bebouwd gebied” beoordeelt de provincie Noord-Holland op grond van het aantonen van nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (o.a. het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie), maar ook op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. Op het gebied van cultuurhistorie zorgt de provincie dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen (landschaps-DNA) van de verschillende landschappen.

De provincie zet zich ook in om de biodiversiteit van de natuur te vergroten en het realiseren van zoveel mogelijk natuur. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en Nationale parken, Natura 2000 gebieden en weidevogelleefgebieden. Verder staat het groen, met name rondom de steden, onder druk. De provincie vindt een goede toegankelijkheid van recreatief groen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat.

Het plan heeft door het conserverende karakter beperkte invloed op de ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebieden (zie hoofdstuk 4 paragraaf Ecologie).

Archeologie is aangewezen als één van de kernkwaliteiten van het landschap. Daarnaast gaat de provincie Noord-Holland uit van een ontwikkelingsgerichte benadering, omdat ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen het landschap vormen, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. In de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft de provincie regels geformuleerd omtrent de inhoud van en de toelichting in bestemmingsplannen als er sprake is van provinciaal belang. In een bestemmingsplan moet bijvoorbeeld duidelijk omschreven worden hoe er omgegaan wordt met de cultuurhistorische objecten (waaronder archeologische waarden).

De provincie speelt een belangrijke rol op het gebied van ruimtelijke ordening. Door haar ruimtelijk beleid bepaalt de provincie in belangrijke mate hoe de ruimte in Noord-Holland wordt ingericht. In het licht van de Wro spitst de provinciale rol vanuit cultuur en cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting zich toe op drie terreinen, daar waar de provincie:

  • haar cultuurhistorische provinciaal belang heeft gedefinieerd in de Structuurvisie;
  • wettelijk bevoegd gezag is bij ingrepen die een relatie hebben met cultuurhistorie, bijvoorbeeld bij ontgrondingen of de aanleg van provinciale wegen;
  • initiatiefnemer is bij projecten van het Rijk een (beschermende) taak hebben verkregen, zoals bij de nationale landschappen en Unesco-gebieden.

Op provinciaal niveau is het beleidskader en de leidraad Landschap en Cultuurhistorie van belang voor onderhavig bestemmingsplangebied.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie Noord-Holland

Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van bestemmingsplannen moet voldoen. De provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen is door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet meer nodig. Dit vormt de aanleiding voor het opstellen van provinciale verordeningen, waardoor de provincie invloed houdt op de ruimtelijke ordening. De “Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie” (PRVS) is vastgesteld op 21 juni 2010. Op 23 mei 2011 is de PRVS op een aantal onderdelen aangepast. Op 17 december 2012 zijn de tweede en derde wijziging van de verordening door provinciale staten vastgesteld. De 2e wijziging houdt verband met het schrappen van de ontheffingsmogelijkheden uit de verordening. De derde wijziging heeft te maken met het beleidskader Wind op Land. Op 3 februari 2014 heeft een technische wijziging plaatsgevonden.

Bestaand bebouwd gebied en grootschalig landbouwgebied

Het bestemmingsplan gaat voor een groot deel over het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0002.jpg"

Figuur 2 Bestaand bebouwd gebied (kaart 2: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0004.jpg"

Figuur 3 Gebied voor grootschalige landbouw (kaart 6: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Delen van het plangebied liggen buiten het bestaand bebouwd gebied. Deze vallen in een gebied voor grootschalige landbouw (zie figuur 3).

Artikel 26 geeft aan dat hier:

  • a. agrarische bebouwing moet worden geconcentreerd binnen het bouwperceel;
  • b. een agrarisch bouwperceel mag worden vergroot tot maximaal 2 hectare ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een biomassa inrichting ten behoeve van eigen gebruik;
  • c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan; het bestemmingsplan kan met een ontheffing, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht;
  • d. een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen of regels die voorzien in nieuwvestiging van volwaardige intensieve veehouderijen al dan niet als neventak. Ook bevat een bestemmingsplan geen bestemmingen of regels die voorzien in de herontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf naar, al dan niet als nevenfunctie, intensieve veehouderij;
  • e. verplaatsing van de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland wordt niet beschouwd als nieuwvestiging;
  • f. voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, geldt dat:
    • 1. uitbreidingsmogelijkheden uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijnseisen is voldaan zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld, als de uitbreiding als onder 1. bedoeld op de huidige locatie niet mogelijk is, dan wel gelegen in gebied voor gecombineerde landbouw, kan het bedrijf zich verplaatsen naar gebied voor grootschalige landbouw;
    • 2. die bestemmingen of regels er in voorzien dat bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;
  • g. een nieuw glastuinbouwbedrijf en de uitbreiding van een bestaand glas- tuinbouwbedrijf zijn uitsluitend binnen de op de kaart 7 (zie figuur 4) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “glastuinbouwconcentratiegebieden” toegestaan en mogen in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt;
  • h. in afwijking van het bepaalde in g. maakt een bestemmingsplan uitbreiding van - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - bestaande glastuinbouwbedrijven tevens mogelijk in het gebied, op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “tuinbouwconcentratiegebied”;
  • i. indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar het gebied, op kaart 7 (zie figuur 4) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven als “glastuinbouwconcentratiegebied” dient zeker gesteld te worden dat door toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling de bestaande locatie geherstructureerd wordt.
  • j. uitbreiding van teeltondersteunend glas van meer dan 2000 m2 per perceel op een grondgebonden landbouwbouwbedrijf buiten de onder g. bedoelde gebieden is niet toegestaan;
  • k. een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt en de uitbreiding van een bestaand bedrijf, alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en omspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt, zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. in de bollenconcentratiegebieden, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan;
    • 2. een bestemmingsplan voor de gebieden, genoemd onder 1. maakt de vestiging van een bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt niet onmogelijk;
  • l. de nieuwvestiging van een zaadveredelingsbedrijf is uitsluitend mogelijk binnen het op kaart 7 (zie figuur 4) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven zaadveredelingsconcentratiegebied en mogen in dat zaadveredelingsconcentratiegebied in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt.
  • m. uitbreiding van op het moment van inwerkingtreding van de verordening bestaande daarbuiten gelegen zaadveredelingsbedrijven, is uitsluitend toegestaan voor als zodanig op kaart 7 (zie figuur 4) en op de digitale verbeelding ervan specifiek aangegeven bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0006.jpg"

Figuur 4 Glastuinbouwconcentratiegebied en zaadveredelingconcentratiegebied, paars gearceerd (kaart 7: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Natuur

In het plangebied komt geen ecologische hoofdstructuur voor. In de omgeving van Wervershoof is wel EHS aanwezig, maar dit vormt geen beperkingen voor voorliggend bestemmingsplan. In het plangebied komt geen weidevogelleefgebied voor. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, wordt het weidevogelleefgebied ten zuidoosten van Andijk niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0008.jpg"

Figuur 5 Ecologische hoofdstructuur (kaart 4: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Zoekgebied voor grootschalige windenergie en gebieden voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie

Vanaf 26 september tot en met 7 november 2014 heeft de wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de partiële herziening van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met inbegrip van de kaarten en bijbehorende stukken in ontwerp ter inzage gelegen. De wijziging heeft betrekking op windmolenlocaties op land.

GS hebben in het “plan-MER herstructurering Wind op Land” de zoekgebieden voor windmolenlocaties nader verfijnd en hebben vanuit verschillende invalshoeken drie onderzoeksalternatieven ontwikkeld die allen passen binnen de niet op voorhand uitgesloten gebieden. Dit betreft alternatief 1 'leefomgeving', alternatief 2 'landschap' en alternatief 3 'maximalisatie energieopbrengst”. Gekozen is om alternatief 1 (omgeving) het zwaarst te laten wegen en deze basis te laten zijn voor de verdere verfijning van de zoekgebieden.

Windlocaties binnen grondgebied gemeente Medemblik

Vorenstaande leidt tot een kaart met twee herstructureringsgebieden met daarbinnen 'suggestiestroken', te weten:

1. Strook langs de Westfrisiaweg, waarvoor een plan ligt voor een lijnopstelling van 5 windmolens;

2. Strook gelegen tussen de kernen Nibbixwoud en Zwaagdijk.

Verder zijn er in het alternatief “landschap”, dat is verwerkt in de voorstudie Noord-Hollandse Windlandschappen, nog de volgende gebieden meegenomen die soms geheel of gedeeltelijk buiten de kaart van de herstructureringsgebieden vallen:

1. locatie aan de AC de Graafweg (geheel er buiten);

2. een locatie gelegen ten oosten van de kern Nibbixwoud (geheel er buiten);

3. een locatie aan de Haling te Andijk, gelegen globaal ten noorden van het Streekbos (gedeeltelijk er buiten).

4. locatie in het verlengde van de lijn van de Westfrisiaweg (ten zuiden van de kernen Andijk en Wervershoof/past nog wel binnen contouren herstructureringsgebied).

5. locatie rondom voornamelijk de kern Andijk waar solitaire windmolens bij kassen en loodsen worden gesitueerd (gedeeltelijk er buiten).

GS geven aan dat de voorstudie NH Windlandschappen, waarin deze locaties naar voren komen, is opgesteld als aanvulling op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De voorstudie krijgt een vertaling in de provinciale verordening en de structuurvisie. Daarnaast geven GS aan dat de locaties en grenzen bij de definitieve vaststelling nog worden verduidelijkt. Omdat de drie hierboven genoemde locaties allen tegen de herstructureringsgebieden aan liggen, is de verwachting dat de grenzen van de herstructureringsgebieden nog worden opgerekt, zodat ook deze gebieden er onder komen te vallen. In dat geval zijn er zeven potentiële windgebieden binnen de gemeente Medemblik.

GS houden bij het wijzigen van de structuurvisie en provinciale verordening rekening met een overmaat aan zoekgebieden (voldoende voor ruim meer dan de beoogde 1,5 á 2 keer de opgave). Bij het schrappen van zoekgebieden wordt gebruik gemaakt van de beschrijving en beoordeling van de effecten op het landschap en eventueel andere overwegingen, zoals de effecten op natuur, recreatie en dergelijke. Deze exercitie vindt echter pas na de vaststelling van de structuurvisie vast. Na het vaststellen van het provinciaal beleid kunnen initiatiefnemers concrete plannen ontwikkelen, waarbij gedetailleerd onderzoek naar effecten nodig is. De feitelijke effecten (en dus ook in hoeverre zonder specifieke maatregelen kan worden voldaan aan de normen) is afhankelijk van de exacte locatie van windturbine, afmeting, vermogen en producent van de turbine e.d. Deze gegevens zijn niet nodig voor de in de structuurvisie en provinciale ruimtelijke verordening op te nemen (beleids)regels.

Zienswijze gemeente Medemblik

De gemeente Medemblik heeft per brief aan de provincie laten dat zij de zeven potentiële gebieden afwijst. De gemeente heeft verzocht géén windgebieden binnen de grenzen van de gemeente Medemblik op te nemen in de Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit als uitvloeisel van het gemeentelijke 'zerobeleid'. De provincie heeft naar aanleiding hiervan het herstructureringsgebied niet verwijderd maar verkleind. Het plangebied doorkruist het herstructureringsgebied Wind op Land. De gemeente blijft evenwel bij haar standpunt dat er geen nieuwe windturbines worden geplaatst vanwege de negatieve invloed op het landschap. In de gemeente zijn wel kleinschalige oplossingen voor duurzame energie mogelijk.

Artikel 29 van de PRVS geeft aan dat voor de primaire waterkering voor de kust van het IJsselmeer geldt, zoals deze zijn aangegeven op kaart 8 (zie figuur 7), een vrijwaringszone waterkeringen van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks, waarbinnen een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of gebruik anders dan voor bebouwing, uitsluitend mag worden toegestaan indien:

  • a. er sprake is van een niet-onomkeerbare ontwikkeling naar oordeel van de waterbeheerder;
  • b. een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd en;
  • c. kan worden meebewogen met het peil van IJsselmeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0010.jpg"

Figuur 7 Primaire waterkering (kaart 8: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Aardkundig waardevolle gebied

De aardkundige monumenten worden beschermd door de Provinciale Milieuverordening. Aardkundig waardevol gebied wordt daarentegen beschermd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Gemeenten worden verzocht om de in aardkundig waardevolle gebieden voorkomende bijzondere aardkundige waarden ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0012.jpg"

Figuur 8 Aardkundige waarden (kaart 10: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

2.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Provincie Noord-Holland, 2010). Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. De gemeente Medemblik ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht.

De provincie Noord-Holland beschouwt stolpboerderijen van bovenlokaal belang. Stolpboerderijen zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollands landschap. Van de ca. 5000 stolpen die nog aanwezig zijn in Noord-Holland zijn er 400 beschermd (anno 2009). Het aantal historische stolpen, en daarmee de identiteitsbepalende waarde voor Noord-Holland, neemt gestaag af. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik is de stolpboerderij een zeer karakteristiek bebouwingstype.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en is samen met de structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld op 21 juni 2010. De leidraad beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen. Het basis uitgangspunt is dan ook “behoud door ontwikkeling”. Voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied geldt dat nut en noodzaak aangetoond moet worden. Dit houdt onder andere in dat aangetoond moet worden dat de ontwikkeling niet binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden. Plannen dienen deel uit te maken van de gemeentelijke structuurvisie en afgestemd te zijn met andere ontwikkelingen in regionaal verband. De toelichting bij bestemmingsplannen moet verantwoording geven van de mate waarin nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond).

Het bestemmingsplan Dorpskernen III betreft een conserverend bestemmingsplan. Hierdoor is het aantonen van nut en noodzaak in dit bestemmingsplan overbodig, maar bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied en die buiten bestaand bebouwd gebied vallen dient dit wel te gebeuren. De onderwerpen cultuurhistorie en archeologie zijn verwerkt in hoofdstuk 4.

2.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013

In oktober 2009 is door Provinciale Staten van Noord-Holland het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 vastgesteld. In dit plan is een groot aantal acties opgenomen, die moeten bijdragen tot een beter milieu. In dit bestemmingsplan voor de dorpskernen Onderdijk, Wervershoof en Andijk staan de acties die tot een beter milieu leiden, voor zover ze betrekking hebben op bestaand bebouwd gebied, niet in de weg.

2.3 Regionaal belang

2.3.1 Waterbeheersplan 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De missie van het Hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water, door:

  • 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

De uitgangspunten die het Hoogheemraadschap hanteert zijn de volgende:

  • het beheersgebied van het Hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • alle inwoners van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
  • met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • niet alles kan overal;
  • samenwerking staat centraal;
  • water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting;
  • het waterbeheer is toekomstgericht.

Het bestemmingsplan Dorpskernen III betreft een conserverend bestemmingsplan. Waardoor er geen ontwikkelingen zijn die in strijd zijn met dit beleid, maar bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient onderbouwd te worden of dit past binnen het beleid. De provincie is bezig met het opstellen van een watervisie 2021, de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Deze visie kent de ambities en kaders voor 2021 en biedt een doorkijk naar 2040.

2.3.2 Regionale Woonvisie Kop van Noord-Holland

De eigen woningbehoefte van de gemeenten vormt in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2010 tot 2030 in totaal 11.750 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit tot 2015 90 woningen per jaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie. Een deel van de woningen moet binnen de bestaande bebouwde kom een plaats krijgen, namelijk 40% van de woningen die voor de eigen bevolking worden bijgebouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters (1/3 deel van de nieuwbouw moet geschikt zijn voor senioren). De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.

Voor West-Friesland is ook beleid voor de huisvesting van buitenlandse werknemers opgesteld. Hiervoor worden verschillende schalen onderscheiden, kleine, middel en grote schaal. Daarbij gaat het om de realisatie van huisvesting binnen bestaande woningen (kleine schaal), huisvesting in semipermanente bebouwing en bedrijfsbebouwing (middelschaal) en huisvesting in nieuwe complexen (grote schaal).

2.4 Gemeentelijk belang

2.4.1 Structuurvisie 2012-2022 vastgesteld 28 februari 2013

Op 28 februari 2013 is de Structuurvisie 2012-2022 'Sterke kust en sterk achterland' vastgesteld. De structuurvisie betreft een actualisatie en harmonisering van het beleid van de voormalige gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof en bevat een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarbij worden de opgaven en ambities voor de komende tien jaar in beeld gebracht op het gebied van: regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen, voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water en duurzaamheid. De titel van de structuurvisie verwijst naar de wens van de gemeente Medemblik om de kustlijn van Medemblik tot en met Andijk verder te ontwikkelen en het achterland te versterken. Andere belangrijke thema's zijn verbreding van de economie en het gezond houden van de leefbaarheid in alle kernen.

De planperiode van de structuurvisie loopt van 2012 tot 2022.

Evenwichtige woon-werkbalans

De gemeente Medemblik streeft naar het herstellen van een evenwichtige woon-werk balans. Samen met de ondernemers in de regio wil de gemeente de komende jaren het goede ondernemingsklimaat handhaven en de werkgelegenheid in het gebied verbreden voor een betere aansluiting op de arbeidersmarkt. Dit betekent een focus die gericht is op de kwaliteit van de economische structuur die past bij hoog opgeleide beroepsbevolking, en niet in eerste instantie op het vergroten van de werkgelegenheid in het algemeen. Medemblik biedt ruimte aan kansen die zich voordoen. Kansen vloeien voort uit de ligging aan het water (op het gebied van watersport, toerisme en recreatie), agrarische ontwikkelingen (nieuwe technologische ontwikkelingen en hoger opgeleiden, verbreding van de landbouw en vrijkomende agrarische locaties), zorg en welzijn (“healthy-aging“) en vorming van clusters van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijven rond de kansrijke sectoren. In het samenwerkingsverband Westfriese gemeenten zet Medemblik zich in voor versterking van de kansrijke economische regionale clusters voor de toekomst: Agri, Health, Marin, Energy en Leisure.

Kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen

Voor de bestaande bedrijventerreinen wordt gestreefd naar kwaliteitsverbetering. De bestaande bedrijventerreinen hebben hun waarde voor de lokale bedrijvigheid bewezen en zullen dit blijven behouden. Verspreid over de gemeente liggen lokale bedrijventerreinen bij Medemblik, Andijk, Wervershoof, Midwoud, Sijbekarspel, Wognum, Nibbixwoud en Zwaagdijk, waarbij de laatste een regionale functie heeft (“Transport en Distributie” en “Modern gemengd en Agribusiness”). In Nibbixwoud is ook een groot distributiebedrijf aan de A7 gevestigd. De regionale functie biedt kansen voor ondernemers langs de A7 en de Westfrisiaweg. De terreinen kunnen een kwaliteitsslag maken door revitalisering van de bestaande ruimte en gebouwen (hergebruik), door parkmanagement en door een verbeterde landschappelijke inpassing van enkele terreinen. Leegstand wordt hiermee voorkomen.

Detailhandel

Detailhandel is een belangrijke economische factor en levert tevens een bijdrage aan de “beleving” van de leefbaarheid van de kernen. Gelet op ontwikkelingen (met name flinke terugloop bestedingen als gevolg van e-commerce) is sturing noodzakelijk om het voorzieningenniveau te optimaliseren. In het algemeen dient rekening te worden gehouden met een stevige reductie van winkelvloeroppervlakte. Op de bedrijventerreinen wordt ruimte geboden aan de aanwezige bedrijven en nieuwe ontwikkelingen zoals e-commerce en grootschalige detailhandel worden beperkt mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • Het is niet gewenst dat er een nieuw grootschalig detailhandelscentrum gaat ontstaan in de gemeente. De pdv-locatie is bepaald op regionaal niveau en die ligt in Hoorn.
  • Lokale initiatieven zijn wel gewenst op bedrijventerreinen indien niet inpasbaar in bestaande winkelcentra. Wel streven naar beperkt aantal vestigingsplaatsen nabij andere winkels.
  • E-commerce beperkt mogelijk maken, want hier liggen kansen. Vestiging op bedrijventerreinen indien focus ligt op de logistieke functie. Eventueel specifieke mogelijkheden creëren nabij / aan de rand van bestaande winkelcentra.
  • De ruimtelijke structuur en het bedrijfsgenre van het bedrijventerrein zijn leidend.

Goed ondernemersklimaat

Het faciliteren van een goed ondernemingsklimaat kan de gemeente niet alleen. Hiervoor heeft zij de kennis en kunde van de ondernemers nodig. In samenwerking met ondernemers wenst de gemeente vestigingsplaatsfactoren vast te leggen: elk bedrijf op de juiste plaats, het ontwikkelen van bedrijfsverzamelgebouwen om startende bedrijven te faciliteren. Om zo de huidige bedrijven te behouden en nieuwe aan te trekken. Ook wil zij met ondernemers beleid ontwikkelen gericht op tegengaan van verpaupering en leegstand van detailhandelsgebieden en bedrijventerreinen. Parkmanagement kan hierbij helpen.

2.4.2 Woonvisie Medemblik 2012-2020 vastgesteld 22 november 2012

In de 22 november 2012 vastgestelde Woonvisie Medemblik 2012-2020 'beleidsnota volkshuisvesting' is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze woonvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.

Speerpunten uit deze woonvisie zijn:

  • 1. 800 levensloopbestendige nieuwbouwwoningen realiseren in de prijsklasse tot € 250.000,-- (koop), respectievelijk € 652,-- (huur);
  • 2. voldoen aan de eisen van duurzaamheid volgens het meetinstrument GPR gebouw, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie;
  • 3. ruimte bieden aan nieuwe woonvormen en experimenten, waaronder kangoeroewoningen, zorg- en woongemeenschappen, collectief particulier opdrachtgeverschap, etc.;
  • 4. starters ondersteunen;
  • 5. ruimte voor een combinatie van wonen en werken.

Het woningbouwprogramma in de nieuwbouw tot 2030 gaat uit van 2.380 te realiseren nieuwbouwwoningen. Hiervan moeten 800 woningen levensloopbestendige worden uitgevoerd in de prijsklasse tot € 250.000,-- (koop), respectievelijk
€ 652,-- (huur). Uitgangspunt is in de periode 2011 tot en met 2014 jaarlijks 213 nieuwbouwwoningen aan de voorraad toe te voegen en in de periode 2015 tot en met 2030 jaarlijks 95 nieuwbouwwoningen. Seniorenwoningen dienen uitgevoerd te worden als nultredewoningen.

In navolgende tabel zijn deze 2.380 woningen vergeleken volgens de kernhiërarchie versus het aantal woningen conform het beleid van de voormalige gemeenten.

Aantal woningen t/m 2030  
  Wenselijk
(volgens
kernhiërarchie)  
Werkelijk
(conform beleid voormalige
gemeenten)  

Verminderen met  
Abbekerk   5%   119   623   300  
Andijk   15%   357   536   175  
Hauwert   1%   24      
Medemblik   15%   357   313    
Midwoud/Oostwoud   5%   119   146    
Nibbixwoud   5%   119   97    
Onderdijk   1%   24   122    
Opperdoes   1%   24   4    
Sijbekarspel/B.broek   1%   24   33    
Twisk   1%   24   5    
Wervershoof   15%   357   299    
Wognum   15%   357   376    
Zwaagdijk-Oost   1%   24   74    
Zwaagdijk-West   1%   24   0    
Onvoorzien   18%   427   50    
Totaal   100%   2.380
(eigen behoefte + 20%)  
2.685

2.210
(na correctie)  
475  

Omdat Abbekerk en Andijk fors afwijken van de kernhiërarchie is in Andijk het plan Molensloot (175 woningen) geschrapt en in Abbekerk het plan achter de Dorpsstraat (300 woningen).

Met betrekking tot de voorraad huurwoningen moeten de corporaties zorgen voor een voldoende aanbod huurwoningen. De voorraad mag niet kleiner zijn dan de zogenaamde kernvoorraad. De gemeente definieert de kernvoorraad als de woningen met een huur, waarvoor huurtoeslag mogelijk is. Die woningen zijn bedoeld voor mensen met een laag inkomen. De kernvoorraad van de drie corporaties is als volgt:

  Kernvoorraad Medemblik  
De Woonschakel   2.200 woningen  
Wooncompagnie   460 woningen  
Het Grootslag   1.522 woningen  

2.4.3 Horecabeleid

De bestemmingsplannen voor het woongebied en de kern van Medemblik kent nu de volgende horeca-indeling:

  • horecabedrijf A: een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en tearooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
  • horecabedrijf B: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals een restaurant;
  • horecabedrijf C: een horecabedrijf dat zowel is gericht op het verstrekken van etenswaren als dranken of een combinatie van beiden, zoals eetcafés, cafetaria's, snackbars, automatieken en shoarmazaken;
  • horecabedrijf D: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken, zoals cafés, bars en discotheken.

Bovenstaande categorie-indeling is niet goed hanteerbaar voor de bestemmingsplannen voor de dorpskernen, omdat bijvoorbeeld een voorziening als een pension ontbreekt, terwijl die wel voorkomt in de dorpskernen.

Verder wordt een café gelijkgeschakeld met een discotheek, terwijl de ruimtelijke gevolgen van een discotheek veel ingrijpender voor de woonomgeving kunnen zijn. In de dorpskernen komen vrij veel cafés voor waarvan het ruimtelijke ongewenst is dat ze „uitgroeien tot discotheek. Om die reden wordt gekozen voor een andere indeling. Het betreft een indeling die veel gebruikt wordt in de ruimtelijke ordening.

Zo kent het bestemmingsplan Woongebied Andijk deze indeling:

  • 1. horecabedrijven categorie 1 „licht horeca"
  • a. aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
  • automatiek
  • broodjeszaak
  • cafetaria
  • croissanterie
  • koffiebar
  • lunchroom
  • snackbar
  • tearoom
  • traiteur

  • b. overige lichte horeca
  • bistro
  • restaurant (inclusief bezorg- en/of afhaalservice)
  • hotel, pension, logeerhuis

  • 2. horecabedrijven categorie 2 „middelzware horeca: bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
  • bar
  • bierhuis
  • biljartcentrum
  • café
  • proeflokaal
  • shoarma/grillroom
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik van feesten en muziek/dansevenementen).

  • 3. Horecabedrijven categorie 3 „zware horeca': bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en/of die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen
  • dancing
  • discotheek
  • nachtclub
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).

Binnen de gemeente zijn diverse horecabedrijven aanwezig. Per bedrijf zal worden gekeken binnen welke categorie deze is te plaatsen en hoe er dus uiteindelijk bestemd zal worden. Daarbij moet als uitgangspunt gelden dat „zware horeca wel de lichtere activiteiten mogen uitoefenen, maar niet andersom.

Bij sportparken en bij maatschappelijke en culturele voorzieningen (o.a. dorpshuizen) is veelal ondergeschikte horeca toegestaan.

2.4.4 Welstandsnota Medemblik, herziening 2010/evaluatie 2014

De gemeente Medemblik is in 2011 ontstaan uit een samenvoeging van de vroegere gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof. Met de fusie is het groene gebied met een stad en zestien dorpen en buurtschappen één gemeente geworden. De voormalige gemeenten hanteerden welstandsnota's, die in opzet en deels ook in de uitwerking veel gemeen hadden. In de Welstandsnota Medemblik, herziening 2010 zijn deze documenten samengevoegd tot één nota, wat de leesbaarheid ten goede komt en de uitvoering vergemakkelijkt. In 2014 is deze welstandsnota geëvalueerd en opnieuw vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. In de welstandsnota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk.

2.4.5 Stolpennota

Op het ogenblik zijn er in Noord-Holland ongeveer 5500 stolpen en elk jaar verdwijnen er naar schatting ongeveer 20 van deze stolpen. Van die 5500 stolpen staan er ongeveer 584 (bron: Boerderijenstichting 'Vrienden van de Stolp' december 2012) in de gemeente Medemblik. In december 2012 zijn hiervan 54 stolpen of stolphoeves (en 2 stolpschuren) aangewezen als rijksmonument en 10 stolpboerderijen aangewezen als provinciaal monument. De stolp is een karakteristieke en beeldbepalende bouwvorm in het Noord-Hollandse polderlandschap. De boerderijenstichting omschrijft het op haar website als volgt:

“De stolpboerderij is de trots en het visitekaartje van Noord-Holland. Stolpen markeren met hun piramidevormige daken de Noord-Hollandse horizon van Texel tot in de Haarlemmermeer. In vele varianten tref je de stolpen aan; van klein tot groot, van sober tot rijkversierd en soms zelfs met een 'stadse' voorgevel. De daken zijn bedekt met duizenden dakpannen of met riet waarin kunstig uitgesneden patronen.

Vaak zie je ene fraai gemetselde, ronde schoorsteen. Bijna vierhonderd jaar lang was de stolpboerderij een uitermate doelmatig agrarisch bedrijfsgebouw. Alles onder één dak: het vee en de boerenfamilie, het hooi, de akkerbouwproducten en de wagenberging.”

Per 1 februari 2011 is het Stolpenbeleid gemeente Medemblik vastgesteld. Het doel van dit beleid is zowel de bestaande Noord-Hollandse en de West-Friese stolpen in de gemeente Medemblik te behouden, als ook de karakteristieke stolpvormen als basisvorm voor nieuwbouwplannen te stimuleren. In het stolpenbeleid zijn regels opgenomen voor splitsing van bestaande stolpen en de nieuwbouw van stolpen op percelen waar op dit moment een andere woning staat. Voor beide ontwikkelingen worden randvoorwaarden gegeven. Uit het beleidsstuk blijkt dat het wenselijk is de regels in bestemmingsplannen te vertalen en vast te leggen, bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid of ontheffingsbevoegdheid voor het splitsen, nieuw bouwen of anders gebruiken van een stolp te noemen. Dit bestemmingsplan kent geen regels ten behoeve van beide ontwikkelingen, omdat deze in de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4.8.). Medewerking kan eventueel worden verleend via toepassing van de wabo-projectprocedure.

2.4.6 Archeologisch beleid

De gemeente Medemblik heeft nog geen vastgesteld archeologiebeleid. Ten behoeve van de bestemmingsplannen Dorpskernen I t/m IV en Buitengebied is een concept-beleidskaart opgesteld door Archeologie West-Friesland. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Alhoewel er nog geen gemeentelijke verwachtingskaart is vervaardigd is in het planMER aangegeven dat een dubbelbestemming Waarde-Archeologie gerechtvaardigd is op basis van onder andere de landelijke Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW). De concept-beleidskaart is vertaald in het bestemmingsplan.

2.4.7 Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden en paardrijbakken

Als een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of gebruik van gronden of gebouwen is aangevraagd wordt deze getoetst aan het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn zaken geregeld als het gebruik van percelen en gebouwen (wonen, werken, detailhandel, etc.), afstanden, bouwhoogtes, goothoogtes en inhoudsmaten van gebouwen. Als de aanvraag niet past binnen de in het bestemmingsplan gegeven regels, en er binnen het bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheden zijn, kan bij de omgevingsvergunning eventueel worden afgeweken met een zogeheten 'buitenplanse' afwijking. Voor het toepassen van een buitenplanse afwijking heeft de gemeente Medemblik in 2012 beleidsregels opgesteld voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo ('Kruimelgevallenregeling'), zoals bijvoorbeeld Bed en Breakfast. De beleidsregeling bevat tevens een regeling voor paardrijbakken.

2.4.8 Duurzaamheid

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording.

Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid hangt in belangrijke mate af van duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.

Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een epc 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. Medemblik wil de projectontwikkelaars meenemen in de transitie naar energieneutraal bouwen en/of renoveren. Hiervoor biedt de gemeente kosteloos een sublicentie van het programma GPR Gebouw (een online tool) aan om een objectief oordeel te kunnen geven over de duurzaamheid van de bouwplannen. De Milieudienst Westfriesland is in het bezit van een licentie en verstrekt op verzoek van de gemeente een sublicentie aan de ontwikkelaar, architect of bouwer. De gemeente maakt voor de geplande nieuwbouw afspraken met de ontwikkelende partij over het gebruik van dit programma. De online tool GRP Gebouw is een hulpmiddel om de duurzaamheid van ontwerp voor een gebouw of woning objectief inzichtelijk te maken vanuit een aantal vaste thema's. Wanneer bij renovatieplannen en nieuwbouw van woningen een energielabel wordt overlegd, hoeft er voor dit onderdeel geen gebruik te worden gemaakt van GPR Gebouw.

Fysieke duurzaamheid

In aansluiting op de beleidsnota Duurzaam Medemblik is het streven om 20% van de huidige energievraag in de gemeente in 2020 met hernieuwbare energiebronnen op te wekken. Dat kan binnen en buiten de gemeentegrenzen worden gerealiseerd. De fysieke duurzaamheid hangt samen met kleine interventies en maatregelen in (de herontwikkeling van) de dorpskernen. Iedere ontwikkeling draagt bij aan de verduurzaming door bijvoorbeeld:

  • alternatief voor fysieke oplossingen (o.a. digitaliseren);
  • duurzaam slopen (afval is nieuwe grondstof);
  • materiaalgebruik en –hergebruik;
  • energiereductie en (collectieve) hernieuwbare energievoorzieningen;
  • verduurzaming mobiliteit;
  • opzetten ecologische kringlopen; water, reststoffen en warmte/energie
  • sloten, binnenwater met elkaar verbinden;
  • natuurvriendelijke oevers toepassen;
  • aanleggen infrastructuur voor duurzame mobiliteit.

Sociale duurzaamheid

De dorpskernen staan centraal. Daar wordt geleefd (en veelal gewerkt). De bewoners hechten aan de buurt en moeten hun wooncarrière in de eigen buurt kunnen doorlopen. Daarvoor krijgen de dorpskernen een breder instrumentarium. Bijvoorbeeld:

  • andere vormen of collectief beheer van buurtgroen
  • inrichting openbare ruimte afstemmen op wensen bewoners
  • ruimte voor collectieve ontwikkelingen in de buurt/dorpskern (o.a. lokaal energiebedrijf)
2.4.9 Gemeentelijke detailhandelsbeleid Medemblik 2013-2022

Op 25 april 2013 is de nota Detailhandelsbeleid Medemblik 2013-2022 'Detailhandel klaar voor de toekomst' vastgesteld.

In de nota is verwoord dat de kernen Medemblik, Wervershoof, Wognum en Andijk de ruggengraat vormen van de detailhandelsstructuur. De kernen zijn van belang voor het voorzieningenniveau van consumenten en de leefbaarheid in de kernen. Vanwege de aanzienlijke kans op verdere afname van consumentenbestedingen, geeft de gemeente prioriteit aan het behoud en versterking van deze centra. Concentratie van detailhandel in deze vier kernen - en daarbinnen in de centra - is uitgangspunt.

Om voldoende toekomstperspectief te behouden, is het nodig dat de aantrekkelijkheid van de centra van Medemblik, Wervershoof, Wognum en Andijk op onderdelen wordt vergroot. In de Regionale Detailhandelsvisie is als opgave voor deze winkelcentra benoemd: concentratie en bundeling van voorzieningen (winkels, zorg, diensten), voldoende gratis parkeervoorzieningen, kwaliteit en uitstraling, warenmarkt als versterking van het aanbod.

2.4.10 Coalitieakkoord 2014-2018

In het coalitieakkoord zijn de volgende ruimtelijk relevante afspraken gemaakt:

Onder Thema 4 'Economie Medemblik versterken en inzetten op duurzaamheid'

  • 4. Ruimte voor bedrijfsleven om wonen en werken te combineren door minder beperkende regelgeving. Uiteraard gaat het hier om kleinere vormen van kleinschaligheid.
  • 5. Voor grote bedrijven zijn de bedrijventerreinen ontwikkeld.
  • 6. Duidelijke kaders voor ontwikkeling van bedrijven. Geen salamitactiek, waarbij een bedrijf telkens beetje bij beetje uitbreidt en dat hierbij elke keer het bestemmingsplan wordt aangepast.
  • 7. Verdere ontwikkeling recreatieve bedrijvigheid.
  • 8. Geen medewerking aan nieuwe proefboringen en winning van aardgas.
  • 9. Geen nieuwe windmolens binnen onze gemeenten en aanliggende gemeenten.

Als uitvloeisel van de laatste twee punten (windmolens en aardgas) is in de programmabegroting van 2015 opgenomen dat de bestemmingsplannen voor de dorpskernen en het buitengebied geen nieuwe windmolens en nieuwe gasboringen toestaan.

2.4.11 Wonen en zorg

Een van de gevolgen van de extramuralisering van de zorg is dat intramurale zorgaanbieders (zijn) gaan zoeken naar mogelijkheden om een nieuwe invulling te geven aan vastgoed dat als gevolg van de extramuralisering leeg komt te staan. Een van de mogelijkheden is het transformeren van intramurale zorg naar zelfstandige woningen voor verzorgd wonen. Daarnaast worden ook particulieren initiatieven 'in de wijk' ontplooid. Daarvoor heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Wonen en zorg' opgesteld. In deze notitie is aangegeven onder welke voorwaarden en kwaliteitscriteria meegewerkt kan worden aan transformatie/initiatieven om te komen tot commerciële opvang van ouderen.

De gemeente hanteert een aantal uitgangspunten voor het beoordelen van initiatieven van zorgaanbieders en andere vastgoedeigenaren voor herontwikkeling van zorglocaties. Deze hebben te maken met:

  • de omvang van de toe te voegen voorraad woningen voor 'verzorgd wonen';
  • de spreiding van extramuraal wonen met zorg over de gemeente;
  • de kwaliteit van de locatie en de woningen;
  • de mate waarin de plannen voorzien in het aanbieden van voorzieningen die de zelfredzaamheid van de bewoners ondersteunen;
  • de verdeling van de woningen over de verschillende kernen: de lokale vraag staat voorop.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten en feiten

3.1 Uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat bestaande belangen van private partijen zoals die in geldende bestemmingsplannen en andere relevante ruimtelijke besluiten zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk worden gewaarborgd.

Het bestemmingsplan moet een kader bieden voor de instandhouding van de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Het is van belang dat deze door middel van het bestemmingsplan wordt beschermd en dat bij verbouw en nieuwbouw de schaal en maat van de bebouwing ingepast wordt in de bestaande structuur. Verder zijn uiteraard de bestaande groen-, wegen- en waterstructuur belangrijke elementen. Deze worden dan ook vastgelegd in het bestemmingsplan. Leidraad is het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Binnen de regels biedt het bestemmingsplan wel de planologische mogelijkheden om vernieuwing en actief beheer gestalte te geven. Verder gelden voor het plangebied de volgende algemene uitgangspunten ten aanzien van gebruik, omgeving en kwaliteit:

  • opstellen gelijke regelingen voor de bebouwing/functies in de dorpskernen en de aansluitende linten;
  • handhaven en versterken van de woonfunctie in het plangebied;
  • ruimte bieden voor vernieuwing en herinrichting, vooral gericht op de woonfunctie;
  • het mogelijk handhaven van de in het plangebied passende niet-woonfuncties;
  • weren van nieuwe milieuhinderlijke bedrijvigheid;
  • bevorderen van meervoudig ruimtegebruik.

Bestaand beleid met betrekking tot herinvullingslocaties in Andijk aan de Kleingouw, zoals deze in het bestemmingsplan 'Woongebied Andijk 2008' zijn geïntroduceerd, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen (zoals de woningbouwlocaties Kleingouw I tot en met IV). Onderstaande afbeeldingen zijn hieruit overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0014.jpg"

Figuur 9 Kleingouw I en II

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0016.jpg"

Figuur 10 Kleingouw III en IV

3.2 Inventarisatiebronnen

Bij het opzetten van dit bestemmingsplan zijn een aantal bronnen geraadpleegd.

De in paragraaf 3.1. genoemde geldende bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. Deze stukken zijn in te zien bij het Klant Contact Centrum van de gemeente Medemblik, op de gemeentelijke website www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl of op www.ruimtelijkeplannen.nlhttp://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Er is gebruik gemaakt van de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG). Deze informatie kan tevens ingezien worden op de website van het in opdracht van het Ministerie van I&M en het kadaster ontwikkelde BAG viewer, http://bagviewer.geodan.nl/http://bagviewer.geodan.nl/.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de beschrijving van de gebieden staan verwoord in de Welstandsnota Medemblik, herziening 2010. Deze is in te zien op de website van de gemeente Medemblik www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl.

In bijlage 4 is een overzichtslijst milieucategorie bedrijven in Medemblik, bron Milieudienst West-Friesland, d.d. december 2012, opgenomen.

Ruimtelijk beleid van hogere overheden is in te zien op de website www.ruimtelijkeplannen.nlhttp://www.ruimtelijkeplannen.nl. Tevens zijn beleidsstukken van de gemeente Medemblik in te zien op de website www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl of via het Klant Contact Centrum van de gemeente Medemblik.

Voor het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier kan de website http://www.hhnk.nl/http://www.hhnk.nl/ worden ingezien.

Tot slot kan via de website van Google Maps luchtfoto's van het gebied worden bekeken, http://maps.google.nl/http://maps.google.nl/.

Kaderstellende notitie

Om kaders voor de bestemmingsplannen van de dorpskernen mee te geven, heeft de gemeenteraad op 7 februari 2013 een kaderstellende notitie vastgesteld. Deze notitie bevat kaders voor een aantal belangrijke thema's (bouwregelgeving ten aanzien van woonfunctie, agrarische bedrijven en bedrijvigheid, paardrijbakken, mantelzorg, bed-and-breakfast, etc.)

Daarbij is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen en is tevens rekening gehouden met bestaand beleid c.q. bestaande kaders. In de Nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld medio 2012, staat bijvoorbeeld letterlijk dat de linten worden meegenomen in de bestemmingsplannen voor de diverse dorpskernen en dat de uitgangspunten uit de nota voor het buitengebied, met name voor wat betreft de agrarische bedrijven, zoveel als mogelijk worden toegepast voor de nieuwe bestemmingsplannen voor de dorpskernen.

In de kaderstellende notitie is tevens vastgelegd dat zoveel mogelijk bij recht wordt geregeld.

Beeldkwaliteit

In het bestemmingsplan Dorpskernen III zijn echter wijzigingsbevoegdheden uit het voormalige bestemmingsplan Woongebied Andijk overgenomen op grond waarvan bepaalde ontwikkelingen in Andijk mogelijk zijn. Denk hierbij aan enkele woningbouwlocaties (sportvelden Asonia) en/of herstructureringslocaties (tankstation Kleingouw en de bedrijfsbestemming van Interpack aan de Oosterweg 7/15). Dit betreft rechten die in het huidige bestemmingsplan zijn vastgelegd. Voor zover er toepassing wordt gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheden, zal het Beeldkwaliteitsplan van Andijk als toetsingskader dienen. Dit zal in de toelichting en voorschriften worden opgenomen. Zo behoudt het Beeldkwaliteitsplan van Andijk zijn waarde voor toekomstige ontwikkelingen, hetgeen volgens de toelichting ook de bedoeling is van het Beeldkwaliteitsplan.

Nieuwe ontwikkelingen

De bestemmingsplannen voor de dorpskernen zijn conserverend van aard. Nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden niet toegestaan, tenzij daar al een afzonderlijke procedure voor doorlopen is. Denk hierbij aan de artikel 19-vrijstellingen of wijzigingsplannen die in het verleden bij de voormalige gemeenten zijn doorlopen. Belanghebbenden kunnen in het kader van de (voor)ontwerpen van de bestemmingsplannen verzoeken indienen voor nieuwe (kleinschalige) ontwikkelingen, bijvoorbeeld de uitbreiding van een (agrarisch) bouwperceel. Met dergelijke verzoeken wordt zeer terughoudend omgegaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden getoetst aan de wet- en regelgeving die geldt voor de omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Bij de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de dorpskernen (Dorpskernen I, II, III en IV) is op een aantal verschillende manieren sprake van een planmer-plicht. Hieronder wordt ingegaan op het aspect planMER en de omgevingsaspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn.

4.1 PlanMER

Normstelling en beleid

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van grondgebonden veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer.

Planmer-plicht

Door de ontwikkelingsmogelijkheden die de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) bieden, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. Dit geldt ook voor de bestemmingsplannen Dorpskernen I, II, III en IV die in hetzelfde planMER zijn meegenomen.

Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000 aan de orde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden: Eilandspolder, Schoorlse Duinen, IJsselmeer. Met name als het gaat om het thema stikstofdepositie kunnen effecten op Natura 2000 op vele kilometers afstand van het plangebied optreden.

Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • 3. opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • 4. terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zienswijzen);
  • 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • 6. vaststelling bestemmingsplan. Het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.

In een Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook heeft de Nrd ter inzage gelegen.

Opzet van het planMER

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven, samen de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). Daarnaast is bekeken in hoeverre in de referentiesituatie sprake is van knelpunten en/of overbelaste situaties (voor onder andere de thema's geurhinder, luchtkwaliteit en stikstofdepositie).

De referentiesituatie dient als vertrekpunt voor de effectbeschrijvingen. Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. De ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden veehouderijen vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in de effectbeschrijvingen in. Het bestemmingsplan biedt generieke ontwikkelingsruimte aan de grondgebonden veehouderijen. Voor het thema stikstofdepositie zijn twee ontwikkelingsscenario's uitgewerkt binnen de ontwikkelingsruimte die de bestemmingsplannen bieden. Het betreft een maximaal ontwikkelingsscenario en een realistisch ontwikkelingsscenario. Daarnaast zijn twee alternatieven, een verplaatsingsalternatief en een alternatief zaadveredelingsbedrijven onderzocht. Deze alternatieven zijn indien relevant ook voor andere thema's onderzocht, zoals landschap en cultuurhistorie.

Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de overige effecten als gevolg van de overige ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt. Het gaat over het algemeen om kleinschalige ontwikkelingen, waaraan in de regels strikte voorwaarden worden gesteld. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt volstaan met een beschrijving op hoofdlijnen van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt (zowel bij recht, als via afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden). Er is voor deze ontwikkelingsruimte geen aanleiding voor het beschrijven van alternatieven of scenario's.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan Dorpskernen III zoals dat op 4 juli 2013 is vastgesteld, is een planmer-procedure doorlopen. Vanwege de recente datum van deze planMER en de ondergeschikte aanpassingen in dit nieuwe bestemmingsplan is het niet noodzakelijk geacht voor deze integrale herziening een nieuwe of aangepaste planMER op te stellen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande planMER. In deze paragraaf zijn de conclusies van het planMER weergegeven en hoe dit is doorvertaald in dit bestemmingsplan. De planMER is opgenomen in Bijlage 1

Natura 2000

Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Dit zou zelfs een beperking betekenen ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.

De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is echter een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de berekening van het trendscenario blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk naar verwachting beperkt zullen blijven.

In het realistische scenario is rekening gehouden met een groei van het aantal stuks melkrundvee binnen het plangebied, maar in Medemblik neemt het aantal veehouderijbedrijven eerder af dan toe, vanwege de zeer sterke akker- en tuinbouwsector in de gemeente.

De maximale toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 bedraagt in dit realistische ontwikkelingsscenario 0,21 mol/ha/jr. Door gebruik te maken van saldering kan deze toename volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijke afstand van de gevoelige habitattypen binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Voorwaarde is dat deze saldering plaatsvindt binnen hetzelfde Natura 2000-gebied op dezelfde habitattypen. Daarnaast is van belang dat geborgd is dat de uitbreiding pas plaatsvindt op het moment dat de bedrijfsactiviteiten elders zijn beëindigd (en ook de vergunningen zijn ingetrokken en de bestemmingslegging is gewijzigd).

In het bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels een gebruiksregel opgenomen, op grond waarvan de bestaande veestapel niet mag worden uitgebreid als er toename plaats vindt van de, door het betreffende bedrijf, veroorzaakte stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en). Gezien de uitkomsten van de doorrekening van het realistische ontwikkelingsscenario is er voorts geen aanleiding om in het bestemmingsplan vergaande beperkingen op te leggen aan de grondgebonden veehouderijen. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.

Overige milieuthema's

Voor de overige milieuthema's ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van de bestemmingsplannen wordt geborgd dat er geen negatieve milieueffecten optreden. In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie. Milieuhygiënisch inpasbaar en milieusituatie zijn verzamelbegrippen voor verschillende milieuaspecten. In de juridische planbeschrijving is dit nader uitgewerkt.

Uit de beschrijvingen blijkt dat binnen het plangebied sprake is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Naast de toetsing aan de harde wettelijke normen en grenswaarden is van belang of de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen gevolgen hebben voor deze waarden. Uit de sectorale analyses blijkt dat met de voorwaarden en uitgangspunten die bij ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen, alsmede het opnemen van dubbelbestemmingen voor de bescherming van bijzondere waarden, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige waarden. De openheid van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Vanuit de doelstellingen voor het landelijk gebied en de linten is er geen aanleiding om de bestemmingsplanregelingen aan te vullen of aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER.

Aanvulling planMER Medemblik Buitengebied en Dorpskernen I, II, III en IV

Ten behoeve van de nieuwe bestemmingsplannen buitengebied en de linten (kernen I, II, III en IV) is een planMER opgesteld (29 januari 2013). Ten aanzien van dit MER is een negatief toetsingsadvies uitgebracht door de Commissie voor de milieueffectrapportage (vanaf nu Commissie mer). Dit toetsingsadvies is als bijlage opgenomen bij de aanvulling op de planMER (zie bijlage 2).

De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER een aantal tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de bestemmingsplannen. De tekortkomingen betreffen:

  • De onderbouwing van de effectiviteit van de maatregelen om te voorkomen dat effecten op Natura-2000 gebieden optreden als gevolg van stikstofdepositie;
  • Inzicht in de huidige situatie qua dieraantallen in het plangebied versus de vergunde situatie;
  • De huidige chemische en ecologische waterkwaliteit in het plangebied en de effecten daarop van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt.

In de aanvulling planMER is op deze drie aspecten ingegaan. Deze aanvulling maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hiermee is voldaan aan het advies van de Commissie mer.

Programmatische Aanpak Stikstof

Het bestemmingsplan mag op grond van de Natuurbeschermingswet vanuit de geboden ontwikkelingsruimte geen negatieve effecten op de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden. In de planMER en de Passende Beoordeling is gebleken dat vanwege de geboden ontwikkelingen in het bestemmingsplan aan met name de landbouw, negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Op planniveau moet het bestemmingsplan een regeling bevatten, die deze negatieve effecten voorkomt. Hiervoor is een gebruiksregel opgenomen op grond waarvan iedere toename van stikstofemissie op een bedrijf strijdig is met het bestemmingsplan.

Op vergunningenniveau is er de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Deze Aanpak biedt ontwikkelingsruimte voor ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie. De Aanpak berust o.a. op het treffen van maatregelen in de natuurgebieden en op technologische ontwikkelingen. Agrariërs kunnen bij ontwikkelingen op het bedrijf op vergunningenniveau ruimte vragen op grond van de PAS.

Om te voorkomen dat de regeling op planniveau strenger is dan de PAS op vergunningenniveau, is een afwijking in het plan opgenomen op grond waarvan de gemeente mee kan werken aan ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van emissie. Deze afwijking kan worden verleend in situatie waarbij de aanvrager bijvoorbeeld aantoont dat de toename van emissie niet leidt tot een toename van depositie op het maatgevende Natura 2000 gebied. Ook kan de afwijking worden verleend in situaties waarbij aanvrager op grond van de PAS toestemming krijgt, bijvoorbeeld omdat de vergunningvrije grens niet wordt bereikt, of omdat een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. Het is onwenselijk dat het bestemmingsplan op planniveau ontwikkelingen verbiedt, die op vergunningenniveau met een toets aan de Natuurbeschermingswet en de PAS wel mogelijk blijken te zijn. De toepassing van de afwijking is daarmee niet afhankelijk van de instemming van een ander bestuursorgaan, maar is enkel bedoeld als een instrumentarium om te voorkomen dat bij een toelaatbare toename van emissie op vergunningenniveau een uitgebreide afwijkingsprocedure gevoerd moet worden om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen. Het bestemmingsplan is met deze afwijking uitvoerbaar, omdat het wettelijk systeem op vergunningenniveau zodanig sluitend is, dat er nooit sprake kan zijn van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurgebieden en de afwijking alleen wordt toegepast als op vergunningenniveau overeenstemming is met de Natuurbeschermingswet en de PAS.

Een andere koppeling met de PAS is niet mogelijk en ook niet wenselijk. De PAS is een dynamisch instrument waarin mechanismes zitten die op ieder moment toegepast kunnen worden om zaken bij te stellen. Daarin kan een bestemmingsplan niet volgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om aannames die zijn gemaakt en die op een gegeven moment toch bijgestuurd moeten worden. Bovendien heeft de PAS een levensduur van zes jaren, terwijl het bestemmingsplan een levensduur heeft van 10 jaren. Tot slot is er nog geen duidelijkheid over de juridische houdbaarheid van de PAS. Mocht het zo zijn dat de PAS alsnog sneuvelt, dan zou bij een juridische binding met het bestemmingsplan, het bestemmingsplan eveneens mede sneuvelen. Dat risico is nu met een afwijkingsbevoegdheid voorkomen.

Kleinschalige duurzame energieopwekking

  • In de bestemmingen is een mogelijkheid voor kleinschalige duurzame energieopwekking toegelaten. Hiervoor mogen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden opgericht. Dit is uitsluitend toegelaten op bouwpercelen, moeten perceelsgericht zijn en spelen in op de ontwikkelingen om particulieren de mogelijkheid te bieden zelf energie op te wekken. Om in die situaties geen strijdigheid met het bestemmingsplan te laten ontstaan, is de energieopwekking planologisch mogelijk gemaakt;
  • Zonnepanelen zijn alleen toegestaan op daken. Na afwijking zijn deze binnen de bouwvlakken en bestemmingsvlakken ook op de gronden mogelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Agrarische bedrijven

Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die voor het milieu omgevingsvergunningplichtig zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar mag komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odour units per kubieke meter. De wet maakt onderscheid tussen een maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en in concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Een agrarische bedrijfswoning die door derden wordt bewoond blijft bij het oorspronkelijk vergunde bedrijf behoren, waardoor de gewenste bedrijfsontwikkeling niet door de bewoners van deze woning wordt belemmerd. Met de komst van de Wet plattelandswoningen per 1 januari 2013 is de Wgv en dan met name het begrip 'geurgevoelig object' gewijzigd. Met deze wijziging wordt de nadruk gelegd op het planologisch regime en niet langer op het feitelijk gebruik.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve en grote grondgebonden veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderijinrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Voor alle veehouderijen (dus zowel met als zonder geuremissiefactor) geldt een aan te houden minimale afstand van ten minste 50 meter binnen de bebouwde kom en ten minste 25 meter buiten de bebouwde kom. De afstand wordt gemeten van de gevel van het geurgevoelig object tot de gevel van het dierenverblijf.

Wet Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet bevat twee onderdelen:

  • 1. het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten;
  • 2. (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond (plattelandswoningen) zijn niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Wanneer in een bestemmingsplan bewoning door derden van agrarische bedrijfswoningen wordt toegestaan, moet wel worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een omgevingsvergunning voor het milieu. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit wordt meer ruimte en verantwoordelijkheid gegeven aan de gemeente om rekening te houden met de plaatselijke feiten en omstandigheden. Met de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit is het mogelijk om de vitaliteit van het landelijk gebied te ontwikkelen en te verbeteren. Mits voldoende onderbouwd en binnen de in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit gestelde voorwaarden, mag de gemeente afwijken van bepaalde wettelijke geurnormen en afstanden. Hiermee kan de gemeente in een gebied maatwerk leveren door het toepassen van een eigen geurbeleid. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied behouden blijft. De gemeenteraad van Medemblik heeft op 11 september 2014 in dat verband de volgende stukken vastgesteld:

  • 1. Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij.
  • 2. Verordening geurhinder en veehouderij.
  • 3. Kaart voor verordening geurhinder en veehouderij.

 

De gemeenteraad heeft daarvoor de volgende argumenten:

  • De overheid wil de landbouw als een vitale en duurzame sector voor Nederland behouden en versterken. Een sector die internationaal kan concurreren, die voldoet aan de Europese en nationale milieuregels voor bodem, water, lucht en natuur en die met haar productiewijze aansluit bij wat de samenleving op het punt van dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden en voedselkwaliteit van haar vraagt.
  • De landbouw is een belangrijke speler in het landelijk gebied en heeft daardoor nog steeds een doorslaggevende invloed op de leefomgeving van het Nederlandse platteland. In positieve zin als beheerder van natuur- en agrarisch cultuurlandschap, maar ook in negatieve zin, bijvoorbeeld als veroorzaker van stankoverlast.
  • In veel gebieden wordt hard gewerkt om de rol die de landbouw op het platteland vervult verder te verbeteren. Daarbij gaat het om de landbouwbedrijven zelf en hun plaats tussen de andere ruimtelijke functies als wonen, werken, water en natuur. Deze brede aanpak beoogt duurzame landbouw te bevorderen, de toeristisch-recreatieve mogelijkheden te vergroten en ander gebruik van bestaande agrarische bebouwing in het landelijk gebied te realiseren. Een dergelijke aanpak voor de veehouderij is ook in het buitengebied van de gemeente Medemblik noodzakelijk.
  • De lokale overheden kunnen met gebiedsgericht beleid bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied. Daar hoort meer verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving bij, inclusief de bijbehorende instrumenten.
  • De opzet van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) past hier goed in. De wet biedt de lokale overheid bevoegdheden tot het zelf stellen van normen (binnen bepaalde grenzen) waarmee zij de mogelijkheid krijgt om haar geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de bredere doelstellingen van haar gebiedsgerichte beleid. Zo kunnen oplossingen worden gezocht voor de spanning tussen voortbestaan/ontwikkeling van veehouderijen en de ontwikkeling van dorpskernen.

Het geurbeleid is vastgelegd in de verordening. De gebiedsvisie onderbouwt deze verordening. De gebiedsvisie moet aantonen dat de gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.

Er zijn enkele knelpunten aanwezig in de huidige situatie volgens de standaardnormen van de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 4.2.1 Normstelling en beleid).

Echter deze worden grotendeels weggenomen door de eigen gemeentelijke verordening.

De uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kunnen leiden tot een verslechtering van de geursituatie. Maar de verwachting is dat dit beperkt is door de afstand tussen de grondgebonden bedrijven en het beperkt aantal geurgevoelige objecten. Toekomstige initiatieven zullen aan de eisen vanuit het milieuspoor moeten voldoen. Nieuwe intensieve bedrijven worden niet toegestaan.

Dit bestemmingsplan biedt (deels bij recht, deels via afwijking met een omgevingsvergunning) de agrarische bedrijven binnen het plangebied mogelijkheid om kleinschalige economische activiteiten te ontwikkelen. Daarnaast maken de bestemmingsplannen met een wijzigingsbevoegdheid niet-agrarische vervolgfuncties mogelijk. Een aantal van deze neven- en vervolgfuncties dient te worden beschouwd als geurgevoelig object.

Zowel bij de afwijkingsmogelijkheden voor nevenfuncties als bij de wijzigingsbevoegdheden voor vervolgfuncties is als voorwaarde opgenomen dat er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Daarmee is voldoende geborgd dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare geurhinder en dat omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving.

Ammoniak en veehouderij

Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.

In de planMER (zie paragraaf 9.1 PlanMER) is aangegeven dat uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In paragraaf 9.1 PlanMER is aangegeven hoe hier in het bestemmingsplan mee om is gegaan om ervoor te zorgen dat er geen significante negatieve effecten optreden. Dit uitgangspunt is overgenomen in dit bestemmingsplan.

4.2.2 Niet-agrarische bedrijven

Binnen het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Het betreft solitair gevestigde bedrijven, die zich in de dorpskernen en in de linten bevinden. De milieuhinder die bedrijven veroorzaken kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'.

Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Een correctie is alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk. Het uitgangspunt van de VNG-handreiking is gemotiveerd toepassen, in plaats van gemotiveerd afwijken.

De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De (milieu) wetgeving blijft echter leidend.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). In het plangebied komen zowel kleinschalige ambachtelijke bedrijven (categorie 1 of 2) als grootschaligere bedrijven (categorie 3) voor.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn positief bestemd. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is daarom de nieuwvestiging van bedrijven in deze milieucategorieën direct toegestaan. Op een aantal locaties zijn bedrijven gevestigd die in een hogere milieucategorie vallen. In bijlage 4 is hiertoe een overzichtslijst opgenomen (overzicht milieucategorie bedrijven in Medemblik, bron Milieudienst West-Friesland, d.d. december 2012). Deze bedrijven zijn positief bestemd door middel van een aanduiding. Hierdoor mogen op de betreffende percelen, naast de algemeen toegestane bedrijven in milieucategorie 1 en 2, ook de bestaande bedrijven gevestigd blijven.

Bij de regels van dit bestemmingsplan is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen waarin de binnen het plangebied toegestane bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen.

Voor het bedrijventerrein rondom de Nijverheidsweg in Wervershoof is gezien de aanwezigheid van bedrijfswoningen gekozen voor een maximum bedrijfscategorie 3.1. Dit bedrijventerrein is in het kader van de Wet geluidhinder qua industrielawaai geen gezoneerd bedrijventerrein.

Omdat voorliggend bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is waarbij de bestaande vergunde situatie wordt vastgelegd en geen gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt is het bestemmingsplan op dit onderdeel uitvoerbaar.

Conclusie

Het bestemmingsplan is op het onderdeel bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

De wettelijke bescherming van natuurwaarden valt uiteen in twee delen: de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet. In de deze wet wordt uitgegaan van twee typen gebieden:

  • de Natuurbeschermingswetgebieden (beschermde staatsmonumenten en natuurmonumenten);
  • de Natura 2000-gebieden.

Deze laatste betreffen de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. Welke gebieden onder Natura 2000 vallen, staat in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Al deze gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Wanneer door ontwikkelingen in of in de nabijheid van beschermde gebieden schade kan optreden is nader onderzoek noodzakelijk.

Het Natura 2000-gebied IJsselmeer grenst aan het bestemmingsplan. Aan de oostzijde van Wervershoof ligt een Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen het plangebied liggen verder geen EHS gebieden, EHS grote wateren, Ecologische verbindingszones of Weidevogelleefgebieden (zie figuur 5). Ontwikkelingen in de omgeving mogen geen negatieve effecten hebben op deze natuurgebieden. Het bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen, maar is in hoofdzaak een conserverend plan. De effecten van het plan op de meest nabijgelegen natuurgebieden zijn dan ook nihil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0017.jpg"

Figuur 11 Natura 2000-gebied IJsselmeer

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden om vaste broed-, rust en groeigebieden van bepaalde dieren en planten te vernielen of te verstoren. In sommige gevallen is onder voorwaarden ontheffing van dit verbod mogelijk. Voor wat betreft het bestemmingsplan zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten worden nagegaan of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden en er in die zin conflicten optreden met de Flora- en faunawet.

Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zal dit niet leiden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Conclusie

Aangezien het bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter heeft zal deze geen of nauwelijks effect hebben op de ecologie. Een (inventariserend) ecologisch onderzoek voor het gehele plangebied is dan ook niet noodzakelijk. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient wel ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet aan de orde.

Kleine ruimtelijke wijzigingen (zoals: slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen) kunnen een overtreding van de natuurwetgeving betekenen (veelal Flora- en faunawet). In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

De gemeente Medemblik heeft nog geen vastgesteld archeologiebeleid. In de Monumentenwet 1988 en de herziening ervan in 2007 (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) wordt de omgang met eventueel aanwezige archeologisch waarden beschreven. De herziene Monumentenwet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'.

Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld door middel van een opgraving. De Monumentenwet gaat hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken.

Binnen het grondgebied van de gemeente Medemblik is een aantal terreinen met een monumentale archeologische status aanwezig. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt geen archeologisch rijksmonument voor.

Daarnaast komen binnen het plangebied categorieën met archeologische verwachtingswaarden voor. Op enkele locaties is sprake van een gebied zonder archeologische verwachting.

 

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. In het gemeentelijk archeologiebeleid zijn voorbeeldregels opgenomen om te komen tot een goede archeologische bescherming van de onderscheiden gebieden.

Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd door Archeologie West-Friesland. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De op de archeologische beleidskaart aangegeven vlakken zijn gebaseerd op bureauonderzoek en kaartanalyse, die niet tot uitdrukking komen op de concept-Beleidskaart Archeologie. Op deze wijze wordt onnodig onderzoek voorkomen. Op basis van de Quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.

Er worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 1.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

De vijf voorkomende categorieën, Rijksmonumenten komen binnen het plangebied niet voor, worden als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. In theorie maakt dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes. Dit speelt bijvoorbeeld bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is.


In geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht op grond van de Monumentenwet. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten die ouder zijn dan 50 jaar bij de gemeente Medemblik gemeld moeten worden.


Het archeologiebeleid is daarmee vertaald in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen op de verbeelding en passende regels. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.4.2 Cultuurhistorie

Gemeenten dienen deze historische structuurlijnen bij planontwikkeling op lokale schaal in beeld te brengen en als vertrekpunt te nemen voor de inpassing daarvan. Kavelscheidingen en historische structuurlijnen worden waar mogelijk in het plangebied opgenomen; groenblauwe raamwerken van nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk rekening te houden met de verkavelingstructuren van het oorspronkelijke landschap. Door het plangebied loopt de Westfriese Omringdijk (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0019.jpg"

Figuur 12 Historische structuurlijnen (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie)

De gemeente Medemblik is bezig met het opstellen van een lijst met karakteristieke panden in de gemeente, die van waarde zijn vanwege architectuurhistorie, cultuurhistorie, oorspronkelijkheid en dergelijke. Er is een nieuwe/herijkte lijst vastgesteld. Deze lijst is verwerkt in het bestemmingsplan.

4.5 Water

Om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende (kans op) wateroverlast in Nederland als gevolg van verdere inklinking van grond, bodemdaling, zeespiegelstijging en klimaatverandering is op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Op 25 juni 2008 is dat akkoord geactualiseerd.

Op provinciaal niveau is de wateropgave vertaald in de vorm van het Provinciaal Waterplan 2006-2010 (Bewust omgaan met water), inmiddels al weer opgevolgd door het Waterplan 2010- 2015 (vastgesteld op 16 november 2009).

De belangrijkste uitvoeringsinstantie daarbij is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat diverse uitvoeringsplannen heeft, zoals het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP4), vastgesteld op 14 oktober 2009 door het college van hoofdingelanden.

In dit bestemmingsplan zijn alle bestaande relevante watergangen opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Nieuwe ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen worden voorgesteld is bij elke ruimtelijke ontwikkeling de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. Het plangebied valt onder het beheer van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Hoogheemraadschap op hydrologische effecten, waarbij hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Een initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden. De adviesfunctie van het Hoogheemraadschap is geregeld via de Wabo en de omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is het om die reden niet nodig een adviesfunctie in de criteria van de diverse regelingen op te nemen.

Water in het bestemmingsplan

Naast de bestemming 'Water' zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt voorliggend bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.

Waterkering

Aangezien in het plangebied een waterkering gesitueerd is, zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Het rijksbeleid geeft aan dat ruimte moet worden gereserveerd voor toekomstige versterking van de primaire waterkeringen vanwege zeespiegelstijging. Deze reserveringszones of vrijwaringszones liggen zowel aan de landzijde als aan de IJsselmeerzijde van de bestaande kering. In deze zones gelden beperkingen voor ontwikkelingen die toekomstige versterking van de waterkering kunnen belemmeren. Daarnaast zal in de zone van de primaire waterkering van het IJsselmeer de (dubbel)bestemming “Water-Waterkering” moeten gaan gelden.

Uit overleg met het Hoogheemraadschap zal moeten blijken dat de huidige bestemmingen en het gebruik van het gebied geen belemmeringen geven voor de waterhuishouding en (de bescherming van) de waterkering. Gezien het conserverende karakter van het onderhavige bestemmingsplan is dit waarschijnlijk niet het geval.

Voor gebieden met aaneengesloten bebouwing geldt dat nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing onder voorwaarden mogelijk is. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op het voorkomen van onomkeerbare ontwikkelingen die nadelig zijn voor toekomstige versterking van de waterkering.

Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een bestemmingsplan voor bestaand stedelijk gebied, zullen er binnen het plangebied waarschijnlijk geen aanpassingen en of compenserende maatregelen ten aanzien van het watersysteem gesteld worden. Daar waar het verhard oppervlak als gevolg van het bestemmingsplan kan toenemen, zal er ter compensatie echter oppervlaktewater moeten worden aangelegd.

In de Keur Hollands Noorderkwartier 2007 worden waterkeringen onderverdeeld in het waterstaatswerk en de aangrenzende beschermingszones. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van deze verboden ontheffing verlenen.

De gronden die gelegen zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk leveren een bijdrage aan de grondmechanische stabiliteit van het waterkerend dijklichaam of de waterkerende constructie. Veranderingen van hoogteligging van de gronden binnen het waterstaatswerk of de belasting daarvan, zouden de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. In de beschermingszone zou schade door hoge druk leidingen of explosies de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. De begrenzing van het waterstaatswerk en beschermingszones is vastgelegd in de legger.

De waterkering is op de verbeelding weergegeven. Om ook in de toekomst bescherming tegen overstromingen te kunnen blijven bieden, is het noodzakelijk nu al rekening te houden met het ruimtebeslag dat in de toekomst voor de waterkeringen benodigd zal zijn. Daartoe worden door rijk en provincie in het ruimtelijk beleid vrijwaringszones gehanteerd, waarbinnen beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten gelden. Deze reserveringszones of vrijwaringszones liggen zowel aan de landzijde als aan de IJsselmeerzijde van de bestaande kering. Het doel van dit beleid is te waarborgen dat er voldoende vrije ruimte is om een toekomstige versterking van een waterkering te kunnen uitvoeren. In de vrijwaringszone gelden beperkingen voor ontwikkelingen die toekomstige versterking van de waterkering kunnen belemmeren.

Artikel 29 van de PRVS geeft aan dat voor de primaire waterkering voor de kust van het IJsselmeer geldt, zoals deze zijn aangegeven op kaart 8 (zie figuur 7), een vrijwaringszone waterkeringen van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks, waarbinnen een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of gebruik anders dan voor bebouwing, uitsluitend mag toestaan indien:

  • a. er sprake is van een niet-onomkeerbare ontwikkeling naar oordeel van de waterbeheerder;
  • b. een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd en;
  • c. kan worden meebewogen met het peil van IJsselmeer.

Deze afmetingen kunnen op basis van onderzoek worden beperkt.

De primaire waterkering van het IJsselmeer is bestemd als “Water - Waterkering”. De vrijwaringszone is in het bestemmingsplan opgenomen als een gebiedsaanduiding op de plankaart (“vrijwaringszone - dijk”). Voor iedere bouwactiviteit in de vrijwaringszone is in principe de goedkeuring van het hoogheemraadschap vereist.

Binnen de genoemde vrijwaringszone is herstructurering mogelijk. Mochten in de toekomst dergelijke ontwikkelingen plaatsvinden, dan zullen de exacte voorwaarden voor werkzaamheden binnen de vrijwaringszone door het hoogheemraadschap worden aangegeven op basis van uitgewerkte plannen voor de herstructurering.

Conclusie

Het advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is in dit bestemmingsplan verwerkt. Omdat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, zal er naar verwachting een positief wateradvies kunnen worden verkregen en zal de watertoets niet leiden tot een belemmering voor het plan.

4.6 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het veiligheidsbeleid voor inrichtingen vastgelegd. Bij externe veiligheid gaat het om de grootte van het overlijdensrisico voor omwonenden als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen, zowel bij de opslag als het vervoer daarvan. De mate van externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van twee te berekenen grootheden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze variabelen geven inzicht in het overlijdensrisico van personen in de omgeving van gevaarlijke stoffen.

Een belangrijke consequentie van de Bevi voor ruimtelijke plannen is dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat er geen kwetsbare functies binnen een PR 10-6 risicocontour (PR) van een gevaarzettende functie worden gepland. Bovendien moet gekeken worden naar de beperkt kwetsbare functies binnen zo'n contour.

Op de risicokaart staan de risico's (en aandachtspunten) met betrekking tot externe veiligheid weergegeven. Onderstaand is gekeken naar de soort inrichting (wel of geen Bevi-inrichting) op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0020.jpg"

Figuur 13 Risicokaart provincie Noord-Holland

Bevi-inrichtingen:

LPG-tankstation Koper BV, Dorpsstraat 154 Wervershoof, vergunde jaardoorzet 999 m3. PR contouren zijn op de verbeelding geplaatst.

Op het gebied van transport van gevaarlijke stoffen (zowel over de weg als door buisleidingen) zijn er geen knelpunten. Het plangebied ligt op grote afstand van aardgasleidingen van het hoofdnet en regionale gasbuisleidingen.

Geen Bevi-inrichtingen:

Bungalowpark Zuiderzee, tank natriumhypochloriet 1.200 liter, PR = 0 m.

Camping De Grote Vliet, bovengrondse tank propaangas 8 m3. PR = 17 m (deze blijft binnen begrenzing inrichting).

Camping Vislust, bovengrondse tank propaangas 8 m3. PR = 21 m.

(deze blijft binnen begrenzing inrichting).

Zwembad De Zeehoek, chloorbleekloogtank 1.300 liter. PR = 0 m.

Vakantiepark Het Grootslag, tank natriumhypochloriet 1.400 liter, PR = 0 m.

Broer BV, Kleiakker 1 Andijk, bovengrondse tank propaangas 9 m3. PR = 15 m (deze blijft binnen begrenzing inrichting).

Zwembad De Weid, chloorbleekloogtank 1.500 liter. PR = 0 m.

Pop Vriend, Middenweg 52 Andijk, 5000 kg opslag bestrijdingsmiddelen. Geen Bevi-inrichting (<10 ton opslag bestrijdingsmiddelen). PR=0 m. Buiten inrichting geen voor externe veiligheid relevante effecten te verwachten.

PWN, Dijkweg 1 Andijk. 4 tanks chloorbleekloog, samen 4.000 liter. PR = 0 m.

Gasleidingen:

Op de risicokaart komen geen relevante hogedruk gasleidingen voor.

Transportroute gevaarlijke stoffen

De route vanaf de Veilingweg tot aan de Schoolweg, de Schoolweg en dan de Dijkweg tot aan Dijkweg 1 is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Over het IJsselmeer vinden verschillende transporten van gevaarlijke stoffen plaats. De invloedsgebieden van deze transportroutes liggen niet over het plangebied.

Binnen het plangebied is geen spoorlijn aanwezig waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Er zijn voor wat externe veiligheid geen belemmeringen.

4.7 Kabels en leidingen

Relevante kabels en leidingen voor de planologie zijn: transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, gastransportleidingen, watertransportleidingen en rioolpersleidingen met een regionale functie en optisch vrije paden. Binnen het plangebied zijn de relevante leidingen als hoogspanningsleidingen, rioolleidingen en persleidingen op de verbeelding weergegeven.

4.8 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.9 Geluid

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik zijn de mogelijkheden voor nieuwbouw met een geluidsgevoelige functie beperkt tot incidentele nieuwe woningen. Het gaat daarbij om de bouw van eventuele tweede agrarische (bedrijfs)woningen en de bouw van nieuwe woningen bij mogelijk nieuwe agrarische bedrijven. Binnen de bebouwde kom worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt anders dan in al vastgestelde plannen opgenomen ontwikkelingen. Verwacht wordt dat binnen de bestemmingsplanperiode (10 jaar) het aantal (bedrijfs)woningen niet noemenswaardig zal toenemen. In voorkomende gevallen zal het akoestische onderzoek eveneens incidenteel plaatsvinden. Nieuwe burgerwoningen worden in het landelijk gebied niet toegelaten behalve eventueel in het kader van sanering /sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Ook in zulke gevallen zal het akoestisch onderzoek incidenteel plaatsvinden. Binnen het plangebied zijn de ontsluitingswegen van belang, want bij het vaststellen van geluidsbelasting voor geluidsgevoelige functies zoals wonen dient op grond van de Wet geluidhinder iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of voor de weg een maximumsnelheid van 30 km/ uur geldt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is erop gericht een bestaande situatie vast te leggen en staat geen grootschalige ontwikkelingen voor. Het doen van akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.10 Bodemkwaliteit

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een (bestemmings)wijziging te beoordelen. Voor alle bestemmingsplannen waar een functiewijziging of herinrichting mogelijk is moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden verricht. Aangezien er voor het plangebied een conserverend bestemmingsplan wordt opgesteld, waarbij geen functieveranderingen met milieutechnische gevolgen worden mogelijk gemaakt is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient inzicht in bodemkwaliteit te worden verkregen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.11 Verkeer en parkeren

Omdat voorliggend bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, brengt dit bestemmingsplan geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich.

4.12 Licht

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, fietspaden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, en dergelijke) en paardrijbakken. In essentie worden de negatieve effecten door lichthinder bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Bij de mens ligt dit nog iets ingewikkelder dan bij dieren. Juist omdat de mens verlichting gebruikt om activiteiten te ontplooien waarbij het goed kunnen zien belangrijk is.

Ervaring van hinder bij mensen komt doordat men zich soms niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, bijvoorbeeld vanwege ploegendienst, (straat)verlichting voor het huis c.q. slaapkamer en kunstmatige verlichting buiten het van nature aanwezige licht. Dit terwijl de mens in kwestie dit wel graag zou doen. Bijvoorbeeld om te kunnen uitrusten. De afwezigheid van (kunst)licht lijkt een essentiële rol te spelen bij dit 'uitrusten'.

Normstelling en beleid

Strikte normen met afstandsbepalingen zijn niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht.

Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer nog van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is (kunst)licht een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouwprojecten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.

Voor bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder een melding Activiteitenbesluit. In enkele bijzondere gevallen geldt nog een vergunningplicht. Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten.

Specifieke regels over kunstlicht zijn opgenomen in:

  • het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • Activiteitenbesluit (Bla).

Deze algemene regels gelden dus naast wat geregeld is in een bestemmingsplan.

De strekking van de regels is dan als volgt:

  • lichthinder wordt voorkomen en als dat echt niet mogelijk is wordt het tot een aanvaardbaar niveau beperkt;
  • de verlichting van gebouwen en van open terrein(en) van de inrichting, inclusief de verlichting ten behoeve van reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
  • gedurende een specifiek tijdspad is de verlichting uit of niet zichtbaar (bijvoorbeeld bij assimilatiebelichting en verlichting bij sportvelden e.d.);
  • naast de omgevingsvergunning is er mogelijk ook nog een vergunning nodig van de Natuurbeschermingswet 1998. Zeer kort samengevat is deze nodig als voor een activiteit significante negatieve gevolgen worden verwacht;
  • en als dit het geval is mag de activiteit niet zonder vergunning worden uitgevoerd. Indien een vergunning noodzakelijk zou zijn, maar niet is afgegeven houdt dit in dat de (kunst)verlichting uit moet blijven danwel niet zichtbaar mag zijn;
  • in het Activiteitenbesluit staat dat afscherming aan de bovenzijde zodanig is dat de lichtuitstraling met 98% wordt gereduceerd. Voor bestaande kassen geldt overgangsrecht.

Naast het Activiteitenbesluit is het beleid ten aanzien van lichthinder opgenomen in:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR);
  • Natuur voor mensen, mensen voor natuur; nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw;
  • Meerjarenprogramma vitaal platteland (mjp).

Samengevat komt het beleid ten aanzien van licht er op neer dat duisternis, samen met onder andere rust en ruimte, tot een van de kernkwaliteiten van het landschap behoort. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Het rijk bevorderd energiezuinige (straat)verlichting met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid bij gemeenten en provincies.

In de gemeente Medemblik is Het Grootslag aangewezen als concentratiegebied voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Het beleid vanuit het Activiteitenbesluit geldt voor de hier gevestigde bedrijven. Volgens deze AmvB is assimilatiebelichting altijd toegestaan. Indien in een inrichting assimilatiebelichting wordt toegepast moet er tussen zonsondergang en zonsopgang voldoende maatregelen worden getroffen, om hinder door de uitstoot van licht buiten de inrichting te voorkomen of te beperken. Dit kan gerealiseerd worden door in deze periode geen assimilatiebelichting toe te passen of de gevel en de bovenzijde van de kas voldoende af te schermen tegen lichtuitstraling. In het Activiteitenbesluit worden in hoofdstuk 3 de te treffen maatregelen of voorzieningen genoemd waarmee in de genoemde periode voldaan kan worden aan de wettelijk gestelde licht emissie-eisen. Voor bestaande bedrijven gelden overgangsbepalingen, die na 1 januari 2018 komen te vervallen. Waardoor na die periode alle kassen met assimilatiebelichting moeten voldoen aan de gestelde lichtnormen. Voor kassen kleiner dan 2.500 m2 met assimilatiebelichting is in het Activiteitenbesluit een uitzondering gemaakt. Die vallen onder minder strenge regels en hoeven pas na 1 januari 2021 te voldoen aan de voor alle kassen geldende lichtnormen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een verantwoording van de plansystematiek, de opzet van de regels en de keuze van bestemmingen gegeven.

5.1 Plansystematiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen in de dorpskernen met de linten. Het bestemmingsplan is met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom grotendeels een conserverend karakter. Daarnaast maakt het bestemmingsplan enkele ontwikkelingen mogelijk, doordat bouwtitels uit vigerende bestemmingsplannen in het nieuwe bestemmingsplan zijn overgenomen. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Omdat het bestemmingsplan met name is gericht op het vastleggen van de bestaande situatie, is een vrij gedetailleerde systematiek gekozen. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. Uitgangspunt is een objectieve begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden. De hoofdbebouwing mag in beginsel uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De bouw van bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) is ook buiten het bouwvlak toegestaan.

5.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overlangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. In dit artikel is onder meer opgenomen het begrip voor 'peil': voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, dient de hoogte van de kruin van de weg als peil te worden aangehouden. Voor bouwwerken die in het water worden gebouwd, geldt het gemiddelde waterpeil als 'peil'. In overige gevallen is het bestaande afsluitende afgewerkte maaiveld maatgevend.

Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. In dit artikel is onder meer bepaald hoe de dakhelling, de oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van een bouwwerk worden bepaald.

Voor het bepalen van de goothoogte is het begrip opgenomen zoals dat in de SVBP 2012 is voorgeschreven. De goothoogte wordt derhalve gemeten 'vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel'.

Dit neemt echter niet weg dat de goothoogte bij bijzondere of complexe kapvormen niet altijd eenduidig te bepalen zal zijn. In dat geval wordt bezien welke goothoogte als 'representatieve goothoogte' moet worden beschouwd. Ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, dakopbouwen of doorstekende gevels worden daarbij niet meegeteld zolang zij een ondergeschikte toevoeging ten opzichte van het dakvlak vormen. De beoordeling van de ondergeschiktheid van een bouwdeel vergt per geval maatwerk. Voor een aantal situaties (bijvoorbeeld de dakkapellen) kan daarbij worden aangesloten bij de criteria uit de welstandsnota.

De 'ondergeschikte' toevoegingen zijn mogelijk binnen de bepalingen van het bestemmingsplan met betrekking tot de goothoogte. Hierbij geldt uiteraard dat aan de overige bepalingen uit het bestemmingsplan moet worden voldaan. Zo wordt een (ondergeschikte) dakopbouw niet getoetst aan de goothoogte, maar mag de maximale bouwhoogte zoals bepaald in de regels niet worden overschreden. Wanneer een bouwdeel zodanig grootschalig of beeldbepalend is dat deze niet meer kan worden beschouwd als een ondergeschikte toevoeging (bijvoorbeeld een dakopbouw over de hele breedte van een woning), zal het bouwdeel moeten voldoen aan alle regels van het bestemmingsplan, inclusief de maximaal toegestane goothoogte.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de in het plangebied aanwezige bestemmingen. Per bestemming is het toegestane gebruik van de gronden geregeld in de bestemmingsomschrijving en, indien nodig, in de specifieke gebruiksregels. Daarnaast zijn per bestemming bouwregels gegeven voor de bebouwing die mag worden opgericht. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bouwregels zijn per bestemming eerst de regels voor gebouwen gegeven en daarna de regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten, reclamezuilen en dergelijke). In de bouwregels voor gebouwen kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen en anderzijds bijbehorende bouwwerken. Een bijbehorend bouwwerk is gedefinieerd overeenkomstig de definitie uit het Bor. Binnen dit begrip vallen derhalve de op het perceel aanwezige aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Overkappingen dienen derhalve te voldoen aan dezelfde regels die gelden voor bijgebouwen. Dit betekent onder meer dat de oppervlakte aan overkappingen meetelt voor het bepalen van de totale oppervlakte van toegestane bijbehorende bouwwerken.

In paragraaf 3.2 is nader ingegaan op de verantwoording van de in het plan gemaakte keuzes van bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels:

  • een anti-dubbeltelregel: hierin is bepaald dat grond die mee is gerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een volgend bouwplan;
  • algemene gebruiksregels: hierin is aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
  • algemene aanduidingsregels: in de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen voor de op de verbeelding opgenomen aanduidingen ´geluidzone-weg' en 'veiligheidszone - lpg';
  • algemene afwijkingsregels: in de algemene afwijkingsregels is bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het afwijken kunnen verlenen;
  • algemene wijzigingsregels: in de algemene wijzigingsregels is aangegeven onder welke voorwaarden de wegen kunnen worden gewijzigd, bouwvlakken kunnen worden verschoven en functies kunnen worden gewijzigd;
  • overige regels: hierin is geregeld dat waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Verantwoording keuzes van bestemmingen

Op grond van informatie zoals genoemd in paragraaf 3.2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. De situering en hoogte van deze functies is vertaald naar de diverse bestemmingen in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven.

Het gebied binnen de plangrenzen is te verdelen naar een aantal soorten gebieden: wonen, werken, voorzieningen en openbaar gebied. Deze worden in afzonderlijke bestemmingen vastgelegd om het afwijkende gebruik en karakter van deze gebieden te behouden.

Wonen

Vanwege het verschil in bebouwingskarakter en functie is de woonfunctie in vier verschillende bestemmingen vastgelegd. Eén bestemming Wonen, één bestemming Wonen - Wooncentrum, één bestemming Wonen -Woongebouw en één bestemming Wonen - Uit te werken.

Voor het grootste gedeelte van het plangebied waar vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen staan is gekozen is voor één bestemming 'Wonen', waarbij overal in het plangebied de maximale bouwhoogte gelijk is, namelijk afgestemd op 2 bouwlagen met kap. Daarnaast wordt overal aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan om de nodige flexibiliteit in het plan te kunnen hanteren. Zo zijn er voor de flexibiliteit ook meerdere afwijkingen van de gebruiksregels toegestaan. Omdat binnen de primaire functie Wonen een aantal ondergeschikte afwijkende functies aanwezig zijn en om deze functies niet weg te bestemmen zijn voor deze functies aanduidingen opgenomen, waarbinnen deze specifieke functies zijn toegestaan.

Onder de bestemming Wonen valt een aantal kleine woonhuizen. Dit zijn geen woonhuizen die alleen vanwege de oppervlakte klein zijn, maar woonhuizen waarvan de omvang ook van cultuurhistorische betekenis is, bijvoorbeeld de arbeidershuisjes bij een agrarisch bedrijf. Om aangemerkt te worden als klein woonhuis, moeten de woonhuizen iets over de geschiedenis van het gebied vertellen. Vanuit de huidige woonwensen kan het gewenst zijn om de woonruimte te vergroten, maar dit is in het hoofdgebouw gezien de beperkte afmetingen niet mogelijk. De eigenaar bepaalt zelf de wijze van vergroten. Om dit, met behoud van het kleine woonhuis, ook mogelijk te maken, kan met een omgevingsvergunning toegestaan worden dat de ruimtelijke verhouding tussen het woonhuis en de bijbehorende bouwwerken wordt opgeheven. De woonruimte kan dan ook gezocht worden in de bijbehorende bouwwerken op een zodanige wijze dat deze niet langer ondergeschikt hoeven te zijn aan het hoofdgebouw. Hierdoor blijft het kleine woonhuis behouden. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo moet er onder andere sprake zijn van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis.

Vanwege het afwijkende bebouwingskarakter is voor 'Wonen-Woongebouw' en 'Wonen-Wooncentrum' een aparte bestemming opgenomen om dit karakter in stand te houden, evenals de mogelijkheid voor (sociaal-)medische voorzieningen en dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen binnen de bestemming Wonen-Wooncentrum. Het gebied Mantelhof is ondergebracht in de bestemming 'Wonen - Woongebied'.

De ondergeschikte horeca die is toegelaten binnen de wooncentra staat in beginsel ten dienste van de bewoners van het wooncentrum zelf. De wooncentra vervullen echter ook een belangrijke maatschappelijk-sociale functie in de dorpen. Ze fungeren als ontmoetingsplaats waar mensen die tot de dezelfde doelgroep behoren bij elkaar komen en gezamenlijk sociale activiteiten ontplooien. Ook buiten de centra wonen veel mensen op zichzelf of hebben behoefte aan afleiding en menselijk contact. Die sociale afleiding vinden ze onder andere in de wooncentra. Vandaar dat de ondergeschikte horeca in de centra ook ten dienste mag staan aan andere bewoners van het dorp, die gebruikmaken van de faciliteiten van de wooncentra. Het is niet de bedoeling dat hier zelfstandige commerciële horecabedrijven ontstaan, die zich richten op een regionale behoefte, vandaar dat er sprake moet blijven van een aan het wooncentrum ondergeschikte horeca-activiteit.

Er is binnen het plangebied nog een gebied waar de gronden op dit moment de bestemming 'Wonen - Uit te werken' hebben. Aangezien de intentie is dit gebied binnen de planperiode te gaan bebouwen is deze bestemming in dit bestemmingsplan rechtstreeks overgenomen.

Het bewonen van een agrarisch perceel zonder dat ter plaatse (nog) een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, komt relatief veel voor. In dit kader wordt gesproken over het 'verwonen' van het buitengebied. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in de bestemming Wonen. Hierbij moet de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing worden verminderd tot maximaal 300 m². Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen. In de gemeenten Opmeer en Koggenland wordt deze regeling al met succes toegepast. Volgens beide gemeenten werkt dit in de praktijk goed. In de praktijk regelt Koggenland het slopen via een overeenkomst (planschade/exploitatie) die ze met de initiatiefnemer sluiten en via het wijzigingsplan (twee-sporen-beleid).


Vaak zijn de initiatiefnemers/eigenaren vooraf al goed op de hoogte van die sloopverplichting, omdat die 300 m2 als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is gekoppeld. De initiatiefnemer mag zelf weten welk deel hij/zij van de bedrijfsgebouwen sloopt. Het betreft ook gebouwen die in goede staat verkeren.

Op meerdere plekken is aan voormalige/vrijgekomen agrarische bedrijfspercelen een woonbestemming toegekend overeenkomstig het feitelijk gebruik. Binnen de generieke woonbestemming mag bij een woonhuis een maximale hoeveelheid bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn. Op de vrijgekomen agrarische percelen staan vaak nog de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, die een veel grotere oppervlakte hebben dan de toegestane oppervlakte voor de bijbehorende bouwwerken. De keus is gemaakt om deze oppervlaktes aan gebouwen onder het overgangsrecht te brengen. De bedoeling is er op gericht dat uiteindelijk op de percelen een situatie ontstaat die vergelijkbaar is met alle andere woonpercelen en dat er een gelijke hoeveelheid bijbehorende bouwwerken aanwezig is. Het positief bestemmen van de oppervlaktes is niet gewenst, omdat daarmee ook een herbouwrecht ontstaat, zodat de oppervlakte nooit verkleind zal gaan worden. Zolang de bebouwing en de oppervlakte aanwezig is, is in de overgangsregels bepaald dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mogen worden als veldschuur.

Werken

De werkfunctie is in een aantal specifieke bestemmingen opgedeeld. Binnen het plangebied is een terrein ingericht voor de vestiging van geclusterde bedrijven. Om deze clustering in stand te houden is een bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Omdat hier de afstand tot de woonbebouwing groter is, kan hier een hogere milieucategorie worden toegestaan. Omdat zich op het bedrijventerrein bedrijfswoningen bevinden, wordt de milieucategorie beperkt tot maximaal 3.1. De zonering zoals toegepast in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) is voor bedrijfswoningen niet van toepassing. Wel wordt over het algemeen een maximum milieucategorie aangehouden op bedrijventerreinen waar zich bedrijfswoningen bevinden. Niet geclusterde bedrijven, die zich meer in woongebieden bevinden, zijn apart bestemt in een bestemming 'Bedrijf'. Hier wordt gezien de afstand tot de woonbebouwing maximaal een milieucategorie 2 toegestaan. Een aantal bedrijven binnen de woonbebouwing kent een hogere milieucategorie dan de maximale milieucategorie 2. Vanuit de leefbaarheid binnen de woonomgeving zou er naar gestreefd moeten worden deze bedrijven te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Omdat deze bedrijven vanuit financiële motieven niet wegbestemd kunnen worden is ervoor gekozen deze bedrijven een aparte aanduiding te geven, waarbinnen deze specifieke bedrijven als bestaande situatie zijn toegestaan, waarbij als ze vertrekken alleen een soortgelijk bedrijf terug mag komen of een bedrijf met een maximale milieucategorie 2. Vanwege de bijbehorende milieuregelgeving met betrekking tot de verkoop van LPG is voor het benzinestation een aparte bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen' opgenomen. Bijbehorend is een gebiedsaanduiding “Veiligheidszone-lpg”. Een specifiek soort bedrijf is het agrarisch bedrijf. Binnen het plangebied bevinden zich een aantal agrarische bedrijven. Gezien het afwijkend grondgebruik en milieumotieven krijgen deze een aparte bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Glastuinbouw 2” en 'Agrarisch - Veredelingsbedrijf'.

Naast bovengenoemde soorten van bedrijvigheid kent het plangebied nog een aantal specifiek werkgebieden. Dit zijn dienstverlenende bedrijven, detailhandel en gemengde gebieden.

Bij dienstverlenende bedrijven gaat het om bedrijven of instellingen waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden. Om bij deze bedrijven productieactiviteiten nabij woongebieden uit te sluiten zijn deze apart bestemd met een bestemming 'Dienstverlening'. Detailhandel is het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit. Gezien de verkeersaantrekkende werking en het afwijkende karakter in bebouwing van dergelijke bedrijven zijn deze apart bestemd als 'Detailhandel'. Gemengde gebieden zijn gebieden waar een mening van een veelheid van functies passend in de omgeving zijn. Deze gebieden krijgen een aparte bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd 2'. Specifiek zijn dit de functies winkels, bedrijven tot en met categorie 2, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, woonhuizen.

In de bestemming 'Centrum' mogen in tegenstelling tot de bestemming 'Gemengd' horecabedrijven bij recht worden gevestigd.

Supermarkten zijn binnen de bestemmingen Detailhandel, Centrum en Gemengd 1 specifiek aangeduid vanwege hun bijzondere verkeersaantrekkende werking. Ook horecabedrijven zijn bestemd als 'Horeca' of zijn binnen de bestemmingen Detailhandel, Gemengd 1 en Maatschappelijk specifiek aangeduid, gezien de mogelijke hinder naar de woonomgeving. Om de woon- en leefomgeving te verbeteren bestaat de mogelijkheid om met behulp van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid de aanduiding 'horeca' of 'supermarkt' te verwijderen.

Voorzieningen

Aangezien het streven erop is gericht maatschappelijke voorzieningen als educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare en overheidsdienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen in stand te houden zijn deze functies apart bestemd als 'Maatschappelijk'. Vanwege het bijzondere karakter van een begraafplaats en de wens deze te behouden is deze apart bestemd als 'Maatschappelijk -Begraafplaats'.

Vanwege de relatie met het verleden en de wens deze voor de toekomst specifiek te willen behouden zijn het museum en de molen bestemd als 'Cultuur en ontspanning'. 

Aangezien het streven erop gericht is specifieke functies als sportvoorzieningen te behouden, zijn het zwembad en manege apart bestemd als respectievelijk 'Sport' en 'Sport-Manege'.

Een bijzondere voorziening betreft recreatieve voorzieningen. Gezien de wens deze zoveel mogelijk als specifiek voor recreatie bedoelde gronden te behouden zijn deze apart bestemd. Gezien het verschil in gebruik zijn hiervoor een viertal bestemmingen opgesteld, 'Recreatie-Dagrecreatie', 'Recreatie-Recreatiewoningen', 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' en 'Recreatie-Volkstuin'.

Openbaar gebied

De openbare ruimte in het plangebied is primair in een drietal soorten gebieden in te delen, verkeersgebieden, groengebieden en water.

Binnen het gebruik van gronden ten behoeve van verkeersdoeleinden is een splitsing gemaakt in gronden die primair voor het afwikkelen van het verkeer zijn bedoeld en gronden die meer het karakter van een verblijfsgebied kennen. Om dit onderscheid te behouden is gekozen voor een bestemming 'Verkeer' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'.

Om de structuurbepalende elementen groen en water te behouden zijn deze apart bestemd als 'Groen' en 'Water'.

Specifieke gebouwen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het water zijn specifiek bestemd als 'Water-Waterbouwkundig' of 'Water-Waterkering' als de gronden bedoeld zijn voor de waterkering. Gezien het belang van het behouden van deze functies zijn ze apart bestemd of voorzien van een gebiedsaanduiding “vrijwaringszone-dijk”. De gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - dijk” geldt naast de bestemmingen en heeft de intentie om de gronden te “reserveren” die in de komende twee eeuwen mogelijk nodig zouden kunnen zijn ten behoeve van de ophoging c.q. verzwaring van de dijk. Dit in verband met de verwachte stijging van het waterpeil in het IJsselmeer. Binnen de als vrijwaringszone aangegeven gebieden mogen in beginsel geen nieuwe, onomkeerbare ingrepen plaatsvinden die de ophoging c.q. verzwaring van de dijk zouden kunnen bemoeilijken. Voor iedere bouwactiviteit in de vrijwaringszone is in principe dan ook de goedkeuring van het hoogheemraadschap vereist. Naast waterkering vindt opslag van water plaats binnen de bestemming 'Water-Waterbuffer'. Het is van belang deze door een eigen bestemming veilig te stellen. Gezien de combinatiefunctie wordt een deel van de bestemming gebruikt als ijsbaan/skeelerbaan. De ligging daarvan is als dusdanig aangeduid.

Tot slot komen er in het openbaar gebied nog een aantal voorzieningen voor ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Gezien het belang van deze voorzieningen zijn zij apart bestemd als 'Bedrijf-Nutsvoorziening'. Een aantal voorzieningen ten behoeve van openbaar nut loopt over diverse bestemmingen heen. Gezien het belang ook deze voorzieningen te behouden zijn deze bestemd in een dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning', 'Leiding-Riool' en 'Leiding Water'.

Een bijzondere bestemming zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Kern van deze bestemmingen is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het aantonen van de economische uitvoerbaarheid van het plan, door middel van een cijfermatige opzet, is voor dit bestemmingsplan niet aan de orde. Het onderhavige plan is immers in eerste instantie een actualisering van bestaande regelgeving en daarmee in hoofdzaak een beheersplan, met een aanvulling op c.q. verbetering van een bestaand beoordelings- en toetsingskader voor verdere ontwikkeling in het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten of eigen gronduitgifte, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan grotendeels een conserverend karakter heeft en het merendeel van het plangebied in particulier eigendom is, heeft het bestemmingsplan voor deze gedeelten geen financiële gevolgen voor de gemeente; het bestemmingsplan is in dit opzicht dan ook uitvoerbaar.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief, waaraan in de meeste gevallen geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.

Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wro en het Bro vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000,-- er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien het feit dat alle in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Bij het uitwerken van de bestemming Wonen - Uit te werken of het toepassen van wijzigingsbevoegdheid naar wonen zal kostenverhaal plaatsvinden door middel van grondverkoop door gemeente of via een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en bestemmingsplan-procedure

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het grootste deel van deze integrale herziening is na een uitvoerig traject van inloop, inspraak en overleg, recent op 4 juli 2013 is vastgesteld. Deze herziening ziet enkel op het herstel van kleine omissies en ondergeschikte beleidsmatige aanpassingen. Desalniettemin is het bestemmingsplan als voorontwerp in de inspraak en het overleg gebracht. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het plan alleen aan de provincie kenbaar gemaakt. Op het voorontwerp kan worden ingesproken. In dat kader zijn inspraakreacties ingediend. Deze inspraak- en overlegreacties zijn bekeken en waar mogelijk in het plan verwerkt. Verslag hiervan is gemaakt in de reactienota, die als bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd. Het voorontwerp is vervolgens omgezet naar een ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens voor een ieder ter inzage gelegd. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 26 zienswijzen ingediend. Het integraal herzien betekent dat ook zienswijzen kunnen worden ingediend tegen bestemmingen die niet zijn gewijzigd. Deze zienswijzen zijn opnieuw bekeken en van een reactie voorzien. Waar dat kan, waar feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd, en waar zienswijzen ook tegen het eerdere bestemmingsplan Dorpskernen III zijn ingediend, zal zoveel mogelijk terug worden gevallen op eerder ingenomen standpunten. Naast de ingebrachte zienswijzen is er ook aanleiding gezien op basis van voortschrijdende inzichten ambtshalve aanpassingen door te voeren. De beantwoording en een beschrijving van de ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in de Zienswijzennota, die als bijlage bij het raadsbesluit tot vaststelling is gevoegd. Met inachtneming van de zienswijzen en de ambtshalve aanpassingen heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 29 september 2016 vastgesteld. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan kan beroep worden aangetekend.

Hoofdstuk 8 Herziene onderdelen

8.1 Toelichting

In de toelichting zijn in de inleiding en onder de maatschappelijke uitvoerbaarheid tekstaanpassingen gedaan in verband met de integrale herziening van het bestemmingsplan Dorpskernen III.

Met name in het beleid zijn enkele actualisaties doorgevoerd, vanwege nieuw beleid of wijzigingen in het bestaande beleid.

Daarnaast is dit hoofdstuk 8 toegevoegd, waarin de herziene delen kort zijn aangegeven, zodat duidelijk is welke delen van het plan zijn herzien en welke delen derhalve ongewijzigd zijn gebleven.

Daar waar aanpassingen in de toelichting zijn aangebracht als gevolg van wijzigingen in de regels of op de verbeelding, is dat hierna aangegeven.

8.2 Regels

Afstemming met plannen Dorpskernen en Buitengebied

In verband met de harmonisatie van plannen zijn op enkele ondergeschikte onderdelen begrippen en standaardregelingen op elkaar afgestemd. Dit heeft op enkele plekken geleid tot kleine aanpassingen.

Redactionele aanpassingen

Er zijn in het geldende bestemmingsplan enkele omissies ontdekt die in dit bestemmingsplan zijn aangepast. Het gaat daarbij om tekstuele aanpassingen of afstemming van gebruikte begrippen binnen de bestemmingen, zodanig dat deze eenduidig worden gebruikt.

SVBP 2012

Een gedigitaliseerd bestemmingsplan moet aan inhoudelijke en technische vereisten voldoen. Deze eisen worden eens in de zoveel jaar aangepast. In 2012 heeft een nieuwe aanpassing plaatsgevonden. Op enkele plekken heeft dit aanleiding gegeven tot aanpassingen in het bestemmingsplan, met name waar het benamingen van aanduidingen betreft.

Algemeen

In de gemeente komen veel mansardekappen, met name op woonhuizen, voor. De dakhellingsregeling is zodanig dat mansardekappen hieronder niet kunnen worden begrepen. Om die reden is binnen alle bestemmingen waarbinnen woonhuizen worden toegestaan een regeling opgenomen op grond waarvan bij recht ook mansardekappen kunnen worden toegepast. Een mansardekap ziet er als onderstaand weergegeven uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenIII-VA01_0021.png"

Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de 'Archeologienota Medemblik 2014'. De wijzigingen die dit nieuwe beleid met zich meebrengen, zijn in de regels verwerkt. Zie voorts de paragraaf 4.4.1 Archeologie.

Karakteristieke panden

De karakteristieke panden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek". Voor het verwijderen van delen van dit pand is een omgevingsvergunning vereist. De regeling maakte het mogelijk dat het pand ook in zijn geheel verwijderd mocht worden. In dat geval zou het pand verdwijnen en zou de aanduiding geen enkele betekenis meer hebben. Vandaar dat de omgevingsvergunning alleen ziet op het gedeeltelijk verwijderen van het pand. Voor het geheel verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de aanduiding van de verbeelding verwijderd kan worden.

Mantelzorg

De regels voor mantelzorg zijn uit het bestemmingsplan verwijderd. Mantelzorg is nu los van een regeling in het bestemmingsplan vergunningvrij mogelijk. De mogelijkheden hiervoor zijn zodanig ruim wettelijk vastgelegd, dat de gemeente geen aanleiding ziet hier een nog ruimere regeling voor in het bestemmingsplan op te nemen. Mantelzorg zal zich dus binnen de randvoorwaarden van het Bor af moeten spelen.

Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De regeling voor deze kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis zat niet consequent in het plan. Vandaar dat er nu gekozen is voor één begripsbepaling, één bijlagelijst en het in één zinsnede samenvoegen van beide functies bij het wonen. Daarmee is sprake van meer eenduidigheid.

Standplaatsen

De vaste standplaatsen zijn binnen de bestemmingen voorzien van een aanduiding. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding te verwijderen, aan te brengen en/of eventueel te verplaatsen, in geval elders een standplaats in wordt genomen of een standplaats wordt opgeheven. Wat onder een standplaats verstaan moet worden, is in de begrippen verwoord.

Evenementen

Binnen het plangebied komen jaarlijks terugkerende evenementen voor. Afhankelijk van de duur en omvang van een evenement, moeten deze planologisch geregeld worden. De locaties zijn voorzien van een aanduiding, waarbij door middel van een bijlage per locatie is aangegeven om wat voor evenement het gaat en in welke omvang deze plaatsvindt. In de begrippen is aangegeven wat onder een evenement moet worden verstaan.

Functieverandering naar wonen

Op het moment dat een bedrijfsfunctie of een maatschappelijke functie of iets dergelijks wordt beëindigd, biedt het plan de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wonen. Daarmee is het niet uitsluitend ter plaatse een zelfde functie te vestigen, maar kan binnen de vrijkomende gebouwen ook uitsluitend gewoond worden.

Huisvesting buitenlandse werknemers

Het plan voor de Dorpskern zoekt aansluiting bij het bestemmingsplan Buitengebied om voor alle agrarische percelen dezelfde mogelijkheden te laten gelden. Vandaar dat binnen de agrarische bestemmingen en bij woonhuizen die in gebruik zijn als plattelandswoning een regeling is opgenomen om na afweging van alle belangen mee te kunnen werken aan de huisvesting van buitenlandse werknemers.

Paardrijbakken

In het gemeentelijk beleid is aangegeven dat paardrijbakken in beginsel toegelaten moeten kunnen worden binnen alle bestemmingen waarbinnen het wonen is toegestaan. Dit in het nieuwe bestemmingsplan verwerkt. Daarbij is de regeling, zoals die in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen, als leidraad gebruikt. In alle bestemmingen waar een woning is toegestaan, zijn paardrijbakken mogelijk gemaakt. Binnen de bestemmingen waarbinnen al een paardrijbak was toegelaten is de regeling aangepast, zodat er sprake is van een eenduidige regeling voor de paardrijbakken.

Erfinrichtingsplannen

Op enkele plaatsen in de regels staat dat bij het toelaten van een ontwikkeling een erfinrichtingsplan opgesteld moet worden ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing. Dit is zodanig geformuleerd dat een afweging niet zonder erfinrichtingsplan toegepast kan worden. Niet in alle gevallen heeft een ontwikkeling ook gevolgen voor de bestaande landschappelijke inpassing. In dat geval zou een erfinrichtingsplan achterwege kunnen blijven. Het criterium is om die reden iets minder dwingend geformuleerd, zodat per geval kan worden bekeken in hoeverre een erfinrichtingsplan noodzakelijk wordt geacht.

Situering bedrijfsgebouwen en overkappingen ten opzichte van de bedrijfswoning

In plaats van een harde afstandsmaat voor de situering van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten opzichte van de bedrijfswoning is de regel aangepast zodanig dat nu gesproken wordt van een terugliggende situatie. Dat biedt wat meer flexibiliteit, maar bevestigt nog steeds de wenselijke inrichting dat bedrijfswoningen aan de weg worden gesitueerd en dat er geen bedrijfsgebouwen en overkappingen voor de bedrijfswoningen worden gebouwd.

Artikel 1 begrip bed & breakfast

Aan dit begrip is voor de duidelijkheid toegevoegd dat onder deze noemer de huisvesting van buitenlandse werknemers niet is toegelaten. Huisvesting van buitenlandse werknemers is geen recreatief verblijf, maar om discussie te voorkomen is deze zinsnede aan het begrip toegevoegd.

Artikel 1 begrip chalet

Dit begrip is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied om te komen tot eenduidige begripsvorming.

Artikel 1 begrip cultuurgrond

Het begrip cultuurgrond is zodanig aangepast dat daarmee ook agrarische grond die in eigendom en gebruik is bij particulieren hieronder moet worden begrepen. In de agrarische bestemming zijn de gronden vervolgens mede bestemd voor cultuurgrond, zodat het particulier gebruik van gronden voor agrarisch gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 1 begrippen kampeermiddel en kampeerterrein

Aan het begrip kampeermiddel zijn campers toegevoegd, omdat deze beleidsmatig op kampeerterreinen zijn toegestaan. Ter afstemming op het bestemmingsplan Buitengebied is het begrip kampeerterrein opgenomen om te komen tot eenduidige begripsvorming en ter verdere verduidelijking van dit begrip.

Artikel 1 begrip kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

In de regels staat dat alleen de bewoner het beroep of bedrijf aan huis mag uitoefenen. In het begrip staat dat daarbij ook een medewerker is toegelaten. Dat is daarmee niet goed op elkaar afgestemd. In de regels zijn medewerkers toegevoegd. Daarmee zijn regels en het begrip met elkaar in overeenstemming.

Artikel 1 begrip maatschappelijke voorzieningen

Het begrip is afgestemd op andere plannen, waarbij voor de duidelijkheid is aangegeven dat er binnen de bestemming voor maatschappelijke voorzieningen zorgwoningen niet op basis van dit begrip zijn toegelaten.

Artikel 1 begrip stacaravan

Dit begrip is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied om te komen tot eenduidige begripsvorming.

Artikel 1 begrip theeschenkerij/theetuin

Aan het begrip is toegevoegd dat het niet de bedoeling is dat maaltijden worden geserveerd. Het moet gaan om kleine versnaperingen.

Artikel 3 Agrarisch

De regeling voor sier- en fruitteelt zat niet consequent goed in de regels. De regeling is daarom aangepast en afgestemd op de regeling in het buitengebied. In het plan komen momenteel geen gronden voor waarop fruitteelt of andere opgaande teeltvormen plaatsvindt. In het bestemmingsplan is daarom een afwijking opgenomen.

Artikel 11 Cultuur en ontspanning

Deze bestemming heeft eveneens betrekking op molen De Hoop. Deze molen is niet specifiek genoemd en valt daarmee onder de bouwregels voor de gebouwen. In de bestemming is de molen nu specifiek opgenomen, waaronder de bouwregels, zodat de molen overeenkomstig de huidige afmetingen is vastgelegd.

Artikel 13 Dienstverlening

Binnen deze bestemming is ter plaatse van een specifieke aanduiding wonen op de eerste verdieping toegelaten. Bij het wonen zijn ook de gebruikelijke kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toegelaten.

Artikel 18 Maatschappelijk

Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn ook enkele wooncentra begrepen. Besloten is om die onder de meer passende bestemming voor de woonzorgcentra te brengen. Daarmee kunnen de zorgwoningen binnen de maatschappelijke bestemming komen te vervallen.

Bij veel maatschappelijke voorzieningen is het niet ongebruikelijk dat er dranken worden geschonken of dat er verkoop van specifieke producten plaatsvindt. In de specifieke gebruiksregels is om die reden aan de maatschappelijke voorziening ondergeschikte detailhandel en horeca toegelaten. De detailhandel en horeca mag geen zelfstandig karakter krijgen, maar moet altijd functioneren ten dienste van de maatschappelijke voorziening.

Artikel 21 Recreatie - Recreatiewoningen

Er is een gebruiksregel opgenomen op grond waarvan het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning niet is toegestaan. Dit volgt al wel uit de begrippen, maar voor een goede raadpleegbaarheid van de regels is het goed om dit expliciet ook als gebruiksregel op te nemen.

Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Vanwege uniformiteit is de onderlinge afstand van recreatiewoningen, stacaravans, chalets, en dergelijke, bepaald op een afstand van 5 m. In artikel 15 is deze uniforme afstand opgenomen.

Artikel 24 Sport

Aan de bestemmingsomschrijving is voor de sporthal De Dars een aanduiding voor dienstverlening toegevoegd, omdat ter plaatse ook een fysiotherapie, een kapper en een schoonheidsspecialist gevestigd is. Dit zijn functies die niet als sport zijn aan te merken, zodat deze specifiek toegelaten moeten worden.

Artikel 22 Wonen

De regels voor het splitsen van stolpen ten behoeve van meerdere woningen was niet in alle plannen op een gelijke wijze opgenomen. Voor dit bestemmingsplan heeft dit ertoe geleid dat de splitsingsregeling verplaats is van de afwijking op het bouwen naar het afwijken op het gebruik, omdat het gebruik van een bestaande stolp wordt gewijzigd. Inhoudelijk zijn de mogelijkheden voor splitsing niet gewijzigd.

Op de verbeelding was een schuilstal van een aanduiding voorzien. In de regels ontbrak hiervoor echter een regeling voor. Deze is alsnog binnen de bestemmingsregels opgenomen.

Binnen de bestemming was een aanduiding voor horeca opgenomen, die niet nader gespecificeerd was. Op het perceel Dijkweg 172, waarop de aanduiding is gelegen, gaat het enkel om een theetuin. Meer is daar ook niet toegelaten. De aanduiding is om die reden gewijzigd naar horeca - 1.

Artikel 23 Wonen - Wooncentrum

Gezien de ontwikkeling op het gebied van zorg en ouderenhuisvesting is het belangrijk dat in de wooncentra ook de mogelijkheid bestaat dat mensen daar zelfstandig kunnen wonen. Voor de duidelijkheid is aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd dat het zelfstandig wonen binnen de bestemming is toegelaten.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Op basis van deze wetgevingszone was het mogelijk om met een stedebouwkundig plan bouwvlakken enigszins aan te passen. Deze wetgevingszone is uit het plan gehaald. Op alle locatie is de bestemming van de gronden gewijzigd in een uit te werken woonbestemming, waarbij het maximaal aantal te bouwen woonhuizen per locatie op de verbeelding is aangegeven. Deze uit te werken bestemming biedt wat meer ruimte om tot een goede invulling te komen.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

In 33.2. onder b is een sublid 4 toegevoegd op grond waarvan een toename van stikstofdepositie eveneens is toegestaan als daarvoor een Natuurbeschermingswetvergunning van de provincie is verkregen. Al het bevoegd gezag een toename aanvaardbaar vindt, voert het te ver om dit als strijdig gebruik in het kader van het bestemmingsplan aan te merken.

In de afgelopen periode hebben zich kwesties afgespeeld met betrekking tot gaswinning en gasboorlocaties. Om vanuit het bestemmingsplan duidelijkheid te scheppen, is in de gebruiksregels nu aangegeven dat het gebruik van gronden voor winning van gas en schaliegas en het boren naar gas als strijdig gebruik wordt aangemerkt.

Overige regels parkeerregels

Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor het bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van de parkeerbepaling in de bouwverordening is nu materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Een parkeerfonds is een middel om parkeertekorten te voorkomen als parkeren op eigen terrein niet mogelijk is. Daarnaast draagt het fonds bij aan efficiënt gebruik van de ruimte. Aan de basis van het fonds ligt de eis dat er redelijke financiële eisen worden gesteld en dat er uniformiteit is bij verschillende ontwikkelingen. Onderdeel van de regels voor het parkeerfonds zijn parkeernormen die passen bij de gemeente Medemblik. In maart 2014 zijn door de gemeenteraad parkeernormen vastgesteld voor nieuwbouw en functiewijziging, gebaseerd op uitgave 317 van het CROW (parkeercijfers).

8.3 Verbeelding

Middenweg 55

Boven het winkelcentrum wordt gewoond. Aan het perceel is om die reden de functie wonen middels een aanduiding toegevoegd.

Bedrijfswoningen

Op de adressen Onderdijk 117 (De Welkomst), Dorpsstraat 76 Wervershoof (Die Twee), Dorpsstraat 82 Wervershoof (Zonnetje), Dorpsstraat 190 Wervershoof (Fortuin), Dijkweg 392 Andijk, Dijkweg 338 Andijk en Dijkweg 5 Andijk met een horecabestemming zijn alsnog de aanwezige bedrijfswoningen aangeduid.

Op de adressen Nes 142 Onderdijk, Simon Koopmanstraat 141 Wervershoof en Zeeweg 43 Wervershoof met een bedrijfsbestemming zijn alsnog de aanwezige bedrijfswoningen aangeduid.


Om de bedrijfswoning aan de Dijkweg 238 is alsnog een bouwvlak ingetekend.

Woonbestemming Andijk naast nummer Molenweg 23

De begrenzing tussen de woon- en verkeersbestemming is aangepast.

Dijkweg 50

Het bouwvlak is vergroot. De gronden zijn in gebruik geweest als parkeerterrein.

La Reinestraat 1

De begrenzing tussen de woon- en verkeersbestemming is aangepast.

Kleingouw 216

Voor dit perceel is een specifiek herstelbesluit genomen teneinde de paardrijdactiviteiten op het perceel goed te regelen. Deze regeling van het herstelbesluit gaat mee in dit nieuwe bestemmingsplan. De gehele ruimtelijke onderbouwing, op grond waarvan tot de planologische keuzes is gekomen, is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Aanpassingen voortvloeiend uit Reactienota Inspraak en Overleg

In de Reactienota zijn aanpassingen op de verbeelding opgenomen. Voor de specifieke wijzigingen van de verbeelding wordt verwezen naar de Reactienota in Bijlage 5.

8.4 Plan

Aanpassingen voortvloeiend uit de zienswijzennota

In de zienswijzennota zijn aanpassingen in de toelichting en de regels en op de verbeelding opgenomen. Voor de specifieke wijzigingen wordt verwezen naar de zienswijzennota behorende bij het raadsbesluit.

===